• No results found

Cultuurinvloeden op financiële verslaggeving in de EU: het IFRS tijdperk

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Cultuurinvloeden op financiële verslaggeving in de EU: het IFRS tijdperk"

Copied!
67
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Cultuurinvloeden op financiële verslaggeving in de EU:

het IFRS tijdperk

Studentnummer: 1747754 Naam student: Jan Borger

(2)

Voorwoord

Voor u ligt mijn scriptie over cultuurinvloeden op financiële verslaggeving binnen Europa. Deze scriptie is geschreven ter afsluiting van de Masteropleiding Accountancy & Controlling aan de Rijksuniversiteit Groningen.

Hoewel IFRS op geen enkele wijze onderdeel uitmaakt van de dagelijkse praktijk waarin ik werk, leek het mij een uitdaging om mij hier eens wat verder in te verdiepen. Bij de uitvoering is dan ook gebleken dat dit een behoorlijke uitdaging was. Uiteindelijk heb ik middels het schrijven van deze scriptie wel veel nieuwe ervaringen opgedaan en ben ik dan ook trots om dit eindresultaat te kunnen presenteren.

Graag wil ik prof. dr. R.L. (Ralph) ter Hoeven bedanken voor de begeleiding tijdens mijn scriptieperiode en voor de inbreng van zijn kennis en kunde om de scriptie tot een hoger niveau te tillen. Daarnaast wil ik graag de heren Bruinsma en Hofsteenge van mijn werkgever AKSOS Accountants bedanken voor het bieden van tijd voor het schrijven van deze scriptie en het meedenken over onderdelen van de scriptie. Een speciaal dankwoord wil ik ook nog richten aan Klaas Pool, welke ik hartelijk wil danken voor het delen van zijn kennis met betrekking tot het schrijven van scripties. Als laatst wil ik graag alle mensen uit mijn omgeving (vriendin en ouders) bedanken voor het geduld en de steun bij het schrijven van deze scriptie.

Jan Borger 31 augustus 2012

(3)

Samenvatting

De aanleiding voor dit onderzoek komt voort uit de steeds verder gaande harmonisatie van verslaggevingsrichtlijnen. Hierdoor zou verslaggeving tussen verschillende landen in steeds hogere mate vergelijkbaar zou moeten zijn. Dit onderzoek is er op gericht om te onderzoeken in hoeverre dit het geval is en of er nog steeds verschillen bestaan in kwaliteit van

verslaggeving.

In mijn onderzoek is onderzocht of jaarrekeningen na de implementatie van IFRS

vergelijkbaar zijn op het gebied van disclosure van immateriële vaste activa. Hierbij is tevens onderzocht of accountingcultuur invloed heeft op de kwaliteit van verslaggeving.

De keuze van de landen welke zijn opgenomen in het onderzoek is ontleend aan de indeling van Nobes (1983). Deze indeling houdt rekening met oorspronkelijke verschillen in

accountingculturen. Op basis van de indeling zijn de landen Nederland, Frankrijk, Italië, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk geselecteerd voor het onderzoek, omdat hierbij de accountingcultuur vanuit het verleden het meest ver uiteen loopt.

De populatie waarop het onderzoek is uitgevoerd is gebaseerd op branches waarin IMVA binnen de jaarrekening prominent aanwezig is. Hiertoe zijn alle branches geselecteerd welke op basis van de meest bekende en voorkomende categorieën van IMVA zijn toe te wijzen aan bepaalde branches.

In het onderzoek zijn 10 toelichtingvereisten getoetst op basis van vergelijkbaarheid tussen landen en branches. Op basis van de data zijn verschillen gevonden in 2 van de 10

toelichtingvereisten bij branches en 1 van de 10 toelichtingvereisten bij landen. De uiteindelijke conclusie van mijn onderzoek is dat er geen verband is tussen de

oorspronkelijke accountingcultuur en de kwaliteit van de opgenomen toelichtingen in de jaarrekening met betrekking tot de post IMVA.

(4)

Inhoudsopgave Voorwoord 2 Samenvatting 3 1. Algemeen 5 1.1 Aanleiding 5 1.2 Probleemstelling 5 1.3 Wetenschappelijke bijdrage 6 1.4 Theoretisch kader 8 1.5 Onderzoeksopzet 8 2. Accountingculturen en IFRS 10 2.1 Inleiding 10 2.2 Implementatie IFRS in de EU 10 2.3 Accountingculturen 10 2.4 Selectie landen 12

3. Invloed van cultuur op financiële verslaggeving 14

3.1. De culturele dimensies van Gray 14

3.2. Cultuur in relatie tot mijn onderzoek 19

4. Populatie 20 4.1 Branches 20 4.2 Ondernemingen en steekproefomvang 22 4.2.1. Populatie 22 4.2.2. Steekproefmethode 23 4.2.3. Steekproefberekening 24 4.2.4. Bijzondere situaties 24 5. Rapporteringvereisten IFRS 25 5.1. Regelgeving IFRS 25 5.2. Toetsingskader 28

5.2.1. Kwaliteitsmeting van financiële verslaggeving 28

5.2.2. Toetspunten 29

6. Onderzoek en uitkomsten 31

6.1. Opzet en uitvoering van het onderzoek 31

6.2. Statistische toetsing 33

6.3. Uitkomsten 34

7. Conclusies en aanbevelingen 36

7.1. Conclusies n.a.v. het verrichte onderzoek 36

7.2. Beperkingen t.a.v. onderzoek 38

7.3. Suggesties voor vervolgonderzoek 38

7.4. Aanbevelingen 39

(5)

1. Algemeen

1.1

Aanleiding

Door de globalisering van beleggersmarkten en de wereldeconomie is er de laatste jaren meer behoefte ontstaan aan uniforme verslaggevingsrichtlijnen. Hiervoor zijn vanaf boekjaar 2005 door de International Accounting Standards Board (IASB) richtlijnen geïmplementeerd die van toepassing zijn op ondernemingen die genoteerd zijn aan erkende Europese

kapitaalmarkten. Deze richtlijnen zijn beter bekend als de ‘International Financial Accounting Standards’ (IFRS). De richtlijnen hebben onder andere als doel gehad te zorgen voor

uniformiteit, transparantie en harmonisatie in de verslaggeving.

Analyse van jaarrekeningen is een onmisbaar onderdeel van accountancy, maar ook andere stakeholders van ondernemingen voeren analyses uit op de door ondernemingen

gepubliceerde cijfers en toelichtingen. Door toenemende globalisering is analyse van

buitenlandse jaarrekeningen ook steeds belangrijker geworden. Een tendens die mede ingezet is door de implementatie van IFRS is dat rapportering steeds meer gericht is op het

informatienut voor beleggers en niet meer zozeer op het informatienut van bijvoorbeeld de fiscus. In verschillende landen binnen Europa werd in het verleden anders omgegaan met financiële verslaggeving. Zo waren er landen met oorspronkelijke verslaggevingsrichtlijnen welke dichter bij fiscale regelgeving lagen en landen waarbij de oorspronkelijke

verslaggevingsrichtlijnen juist al meer gericht waren op de belegger. Nobes en Parker (2010) beschrijven een aantal oorzaken en voorbeelden welke zorgen voor verschillen tussen landen. Onder ander cultuur, rechtssysteem, bron van financiering en belastingwetgeving zorgen voor internationale verschillen (Nobes en Parker: 20101).

De aanleiding voor dit onderzoek komt voort uit het feit dat steeds verder gaande harmonisatie van verslaggevingsrichtlijnen ervoor zou moeten zorgen dat verslaggeving tussen verschillende landen in steeds hogere mate vergelijkbaar zou moeten worden. Dit onderzoek is er dan ook op gericht om te onderzoeken in hoeverre dit het geval is en of er nog steeds verschillen bestaan in kwaliteit van verslaggeving.

1.2

Probleemstelling

De doelstelling van mijn onderzoek is om te onderzoeken of bij jaarrekeningen na de

implementatie van IFRS de invulling van verslaggeving in verschillende landen vergelijkbaar is en of op dezelfde manier invulling wordt gegeven aan de verslaggevingvereisten binnen de EMU en bepaalde branches waarin immateriële vaste activa (IMVA) een belangrijk onderdeel vormt van het balanstotaal. Hierbij richt mijn onderzoek zich op landen waar sprake is van

(6)

Mijn onderzoek richt zich op ondernemingen die genoteerd zijn aan kapitaalmarkten in de EU omdat deze met ingang van 2005, door een verordening uitgegeven door de Europese

Commissie hun geconsolideerde jaarrekening op basis van IFRS/IAS standaarden moeten opstellen. Hierdoor is de tijd vanaf eerste adoptie van de richtlijnen en toelichtingvereisten en de situatie per 2011 gelijk en is een eventuele afwijking in kwaliteit van de verslaggeving niet te wijten aan een verschil in bekendheid met IFRS.

Voor het bereiken van het doel van het onderzoek is de volgende hoofdvraag geformuleerd:

‘Heeft de invoering van IFRS, bij EU ondernemingen genoteerd aan kapitaalmarkten in de EU in 2005, ervoor gezorgd dat rapportering over immateriële vaste activa binnen Europa de vergelijkbaar is en dat de jaarrekeningen en toelichtingen specifiek inzake de IMVA binnen Europa vergelijkbaar is?’

Om uiteindelijk antwoord te kunnen geven op de hoofdvraag zijn een aantal deelvragen geformuleerd:

• Hoe is IFRS tot stand gekomen en welke indelingen zijn voorhanden om een selectie te maken van landen met verschillende accountingculturen?

• Wat is de invloed van cultuur op financiële verslaggeving en wat zijn de uitkomsten van eerder verrichte onderzoeken?

• In welke branches zal IMVA dominant aanwezig zijn?

• Hoe luiden de huidige richtlijnen voor waardering en disclosure in de jaarrekening? • Welke verschillen bestaan er tussen branches en landen binnen de EU met betrekking tot

de rapportering over IMVA?

Bovenstaande deelvragen zijn per hoofdstuk uiteengezet. Door middel van een literatuurstudie en inhoudsanalyse van jaarrekeningen, is getracht tot antwoorden op bovenstaande

vraagstelling te komen. Zie verder ook de onderzoeksopzet.

1.3

Wetenschappelijke bijdrage

Na de implementatie van IFRS in 2005 zijn verscheidene implementatiestudies geweest (Ernst & Young, 2006 en KPMG, 2006). Uit deze onderzoeken is destijds gebleken dat er nog

verschillen bestonden tussen de invulling en kwaliteit van verslaggeving in verschillende landen. Ernst & Young geeft hierbij ook het voorbeeld dat de jaarrekening van een Franse retailer meer gelijkenis vertoont met een Frans productiebedrijf dan een soortgelijke retailer in Nederland of het Verenigd Koninkrijk.

Ook uit andere onderzoeken blijkt dat er nog verschillen op het gebied van financiële

verslaggeving kunnen bestaan tussen landen bij de implementatie van IFRS. Dit wordt mede ingegeven door de conclusie van een onderzoek naar de gevolgen van de invoering van IFRS in Griekenland (Tsalavoutas and Evans, 2010). Dit onderzoek is in eerste instantie gericht op de impact op o.a. het eigen vermogen en de liquiditeit van ondernemingen in Griekenland. Uit de conclusie blijkt dat de implementatie van IFRS invloed heeft op Financial Accounting bij ondernemingen. Daarnaast blijkt uit de conclusie van dit onderzoek dat de onderzochte bedrijven in Griekenland in hoge mate niet voldoen aan IFRS. De conclusie bevestigt hierbij min of meer tevens het vermoeden welke uitgesproken is in eerdere onderzoeken (Ball, 2006; Nobes 2006) dat er sprake zal zijn van een ongelijke implementatie van IFRS in verschillende landen in de wereld.

(7)

Tevens biedt een recent onderzoek (Latridis, 2010) aanknopingspunten voor mijn onderzoek naar vergelijkbaarheid van verslaggeving tussen landen binnen de EMU. Dit onderzoek gaat in eerste instantie in op de impact die de implementatie heeft op de financiële verslaggeving in het Verenigd Koninkrijk. Uit de conclusie blijkt dat er sprake is van impact op de

verslaggeving. Daarnaast blijkt uit de conclusie van het onderzoek dat er verschillen kunnen optreden bij implementatie in landen waarbij het oorspronkelijke verslaggevingstelsel

verschillend is. Bijvoorbeeld het verschil tussen ‘code law’ en ‘common law’. Bij ‘code law’ wordt door de overheid de boekhoudkundige code voorgeschreven en bij ‘common law’ ontstaat deze code uit algemeen aanvaarde normen uit de praktijk. Het onderzoek stelt dat de implementatie in een land met een oorspronkelijk verslaggevingstelsel dat dichter bij IFRS staat, zich makkelijker aanpast aan de implementatie.

Dat cultuurverschillen invloed kunnen hebben op de adoptie en implementatie van

verslaggevingsrichtlijnen is reeds onderdeel geweest in meerdere onderzoeken. Het onderzoek van Hofstede (1980) geeft hiervoor wellicht een eerste aanzet door de invloeden die bepalend zijn voor het gedrag van cultuur te onderzoeken. Deze zijn vervolgens door Gray (1988) gebruikt om verschillen tussen accountingculturen te verklaren. Tal van vervolgonderzoeken hebben er vervolgens geleid tot het verklaren van verschillen tussen accountingculturen. Een uitgebreide bespreking van deze onderzoeken is opgenomen in hoofdstuk 3.

Bushman en Piotroski (2004) hebben verder de invloed van rechtstelsel op verslaggeving in landen onderzocht. Hierbij concluderen zij dat de kwaliteit van verslaggeving bij landen met een rechtssysteem van hoge kwaliteit hoger is dan bij landen met een rechtssysteem met lagere kwaliteit. Dit zou impliceren dat cultuur invloed zou hebben op de kwaliteit van verslaggeving, omdat het rechtssysteem als onderdeel van cultuur kan worden gezien. Holthousen (2009) en Soderstrom en Sun (2007) komen hierbij min of meer tot dezelfde conclusie. Ding et al. (2005) en Ding et al. (2007) onderzoeken hierbij of verschillen tussen nationale verslaggevingsrichtlijnen en IFRS worden verklaard door cultuurkenmerken. Hierbij concluderen zij dat er geen verband lijkt te zijn tussen accountingcultuur en de harmonisatie van verslaggeving.

Nobes (2011) heeft onderzoek gedaan naar het gebruik van waarderingsgrondslagen in verschillende landen, waarbij tevens een verband gezocht is naar de accountingcultuur van landen. Uit zijn onderzoek blijkt dat er nog verschillen bestaan in de keuze van

waarderingsgrondslagen bij toepassing van IFRS. Kvaal en Nobes (2012) hebben met betrekking tot dit onderwerp ook nog gekeken naar de veranderingen in

waarderingsgrondslagen bij de transitie naar IFRS. Hierbij constateren zij dat er in het Verenigd Koninkrijk minder wijzigingen zijn geweest dan bij Franse en Spaanse

ondernemingen. Dit zou tevens een signaal kunnen zijn dat er nog verschillen bestaan tussen de kwaliteit van verslaggeving binnen Europa.

De wetenschappelijke bijdrage van deze scriptie is met name de vergelijking van de kwaliteit van verslaggeving tussen landen, waarbij het oorspronkelijke verslaggevingstelsel verschilt.

(8)

worden dat cultuurkenmerken geen invloed hebben op de kwaliteit van verslaggeving onder IFRS. Anderzijds laat het onderzoek van Nobes (2011) zien dat dit wel leidt tot andere keuzes met betrekking tot de keuzes van waarderingsgrondslagen.

Verder levert deze scriptie een bijdrage, doordat deze gericht is op jaarverslaggeving over 2011. De onderzoeken die door Ernst & Young en KPMG zijn uitgevoerd hebben betrekking op het boekjaar 2005. Dit betrof het eerste jaar, waarin IFRS werd doorgevoerd in Europese beursgenoteerde bedrijven. De nodige ervaring met IFRS binnen Europa zal daardoor bij onderzoeken van een later jaar, andere uitkomsten kunnen geven.

1.4

Theoretisch kader

Mijn onderzoek zal worden uitgevoerd in een kader, waarbij verschillende vakgebieden van toepassing zijn. Primair spitst mijn onderzoek zich toe op het vakgebied ‘Financial

Accounting’. Binnen dit vakgebied speelt het verschil tussen implementatie bij landen, waarbij sprake is van een verschil in het oorspronkelijk stelsel van verslaggeving. Bijvoorbeeld op basis van ‘code law’ en ‘common law’. Zoals ook aangegeven in de wetenschappelijke bijdrage kan er vanuit de oorspronkelijke accountingcultuur een verschil optreden bij implementatie (Latridis, 2010, Ball, 2006; Nobes 2006).

Aan de hand van het artikel van Latridis (2010) kan tevens gesteld worden dat mijn onderzoek inzicht geeft in het gebruikersnut van de financiële verslaggeving en dus op het nut van de informatie voor de gebruiker (o.a. de belegger) (Frost 1994; Garrido et al., 2002; Stolowy and Jeny-Cazavan 2001; Leuz and Verrechia 2001). IFRS zou in dit opzicht bij moeten dragen aan een efficiënte(re) markt. De Agency Theory geeft in dit opzicht verwachtingen weer inzake de mate van en de inspanningen van het management voor disclosure (Latridis, 2010).

Daarnaast biedt mijn onderzoek mogelijk aanknopingspunten voor de mate van regulering (Marseile, 2004) die nodig is om harmonisatie van verslaggeving te bereiken.

Zoals in de wetenschappelijke bijdrage reeds is aangegeven (Latridis, 2010), heeft de implementatie van IFRS impact op de financiële verslaggeving van de onderneming (Economic consequences). In het onderzoek is tevens gesteld dat Earnings management bij implementatie van IFRS in mindere mate mogelijk is.

1.5

Onderzoeksopzet

Onderzoeksstrategie

De gekozen onderzoeksstrategie is ‘bureauonderzoek’. Doormiddel van literatuurstudie en een inhoudsanalyse van jaarrekeningen is de probleemstelling zoals weergegeven in paragraaf 1.2 onderzocht.

Literatuurstudie

Bij de literatuurstudie is met name ingegaan op de historie, totstandkoming en huidige

praktijk van de voorgeschreven regelgeving die relevant is voor de doelstelling. Hierbij is met name gekeken naar de mate waarin landen binnen de EU, naar aanleiding van de verordening door de Europese Commissie met ingang van 2005, op basis van IFRS hun jaarrekening op dienen te stellen.

(9)

De literatuurstudie is opgenomen in de hoofdstukken 2 tot en met 5. Hierbij zal in eerste instantie ingegaan worden op de historie en totstandkoming van IFRS en een overzicht van oorspronkelijke accountingculturen in verschillende landen (hoofdstuk 2). Op basis van de accountingculturen zal tevens een selectie worden gemaakt van landen voor de uiteindelijke uitvoering van mijn onderzoek. Vervolgens zal een overzicht gegeven worden van de invloed van cultuur op financiële verslaggeving (hoofdstuk 3).

Om te bepalen naar welke branches mijn onderzoek zal plaatsvinden is in hoofdstuk 4 een nadere analyse opgenomen van de branches welke gebruikt zijn voor de uitvoering van mijn onderzoek.

Voor de uitvoering van mijn onderzoek is daarna het toetsingskader bepaald (hoofdstuk 5). Op basis van geldende regelgeving is bepaald op welke punten ondernemingen dienen te voldoen aan IFRS.

Inhoudsanalyse

Aan de hand van de geselecteerde landen bij de studie naar oorspronkelijke

accountingculturen, de selectie van branches en het toetsingskader bepaald op basis van de huidige regelgeving is door middel van een analyse op jaarrekeningen van beursgenoteerde bedrijven onderzocht of er verschillen bestaan tussen bepaalde branches en landen met betrekking tot de invulling van verslaggeving.

(10)

2. Accountingculturen en IFRS

2.1

Inleiding

In dit hoofdstuk is een overzicht gegeven van de totstandkoming en interpretatie van IFRS. Het hoofdstuk is met name bedoeld voor het geven van inzicht in oorspronkelijke

accountingculturen van voor boekjaar 2005. Aan de hand van bestaande onderzoeken met betrekking tot accountingculturen zal een selectie worden gegeven van landen welke oorspronkelijk een verschillend systeem van verslaggeving hebben (accountingcultuur).

2.2

Implementatie IFRS in de EU

Voor de invoering van IFRS in Europa (2005) kent de totstandkoming van de richtlijnen die ontworpen zijn door de International Standards Accounting Comitte (IASC) al een langere historie. Zo werd de IASC al in 1973 opgericht. Door de IASC werden richtlijnen ontwikkeld die in eerste instantie bekend stonden als IAS (International Accounting Standards). In eerste instantie waren de richtlijnen met name bedoeld voor landen die zelf niet de middelen hadden om richtlijnen te ontwerpen en implementeren. Hierdoor werden ze met name gebruikt door Afrikaanse en Aziatische landen. Door de keuzevrijheid binnen de richtlijnen was IAS in eerste instantie nog niet zozeer gericht op vergelijkbaarheid van verslaggeving.

In de periode van 1987 tot en met 1993 werden de regels onderworpen aan een project wat de vergelijkbaarheid van de richtlijnen moest bevorderen. In 1993 werd het ‘Comparability and Improvements project’ afgerond. Door de keuzevrijheid binnen de richtlijnen te beperken werd een grote stap gemaakt richting vergelijkbaarheid.

In 2001 heeft een structuurwijziging plaatsgevonden, waarbij de naam is veranderd van IASC in IASB. De naam van de richtlijnen (IAS) is daarna ook veranderd in IFRS (International Financial Reporting Standards). Door middel van een verordening van de Europese

Commissie is bepaald dat per boekjaar 2005 alle ondernemingen die aan Europese beurzen zijn genoteerd hun jaarrekening op basis van IFRS moeten opstellen.

2.3

Accountingculturen

Voor boekjaar 2005 rapporteerden ondernemingen op basis van nationale voorgeschreven regelgeving voor waardering en toelichting. Wereldwijd is sprake van verschillen tussen verslaggevingstelsels door verschillende oorzaken. Als mogelijke oorzaken worden door Choi en Meek (2008) de volgende verschillen tussen landen aangehaald:

• bronnen van financiering van ondernemingen; • rechtsstelsel;

• belastingwetgeving;

• verbondenheid tussen politiek en economie; • inflatie;

• mate van economische ontwikkeling; • opleidingsniveau en

(11)

Bovenstaande oorzaken zijn in eerdere onderzoeken reeds verwerkt in een indeling van verschillende accountingculturen. Een indeling die is gemaakt door Nobes (1983) is bruikbaar voor mijn onderzoek. De indeling van landen hierbij is weergegeven in tabel 2.1

Figuur 2.1: indeling C. Nobes (1983) van accountingculturen

Gezien het jaartal van de indeling is het uiteraard de vraag in hoeverre deze indeling nog actueel is voor gebruik bij huidige onderzoeken. Naar aanleiding van de indeling die is weergegeven in tabel 2.1 zijn tal van vervolgonderzoeken uitgevoerd. Op alle onderzoeken kan echter een bepaalde mate van kritiek geuit worden voor wat de factoren zijn voor

verschillen in accountingculturen. Door de vele factoren die verschillen kunnen beïnvloeden, zoals boven zijn beschreven, zijn bij onderzoeken veel discussiepunten met betrekking tot de ideale indeling van accountingculturen Nobes (1998) geeft hierbij een overzicht van alle factoren die meegenomen zijn in eerdere onderzoeken. Hierbij worden tevens nog factoren als taal, geografische ligging en religie genoemd. Op elk onderzoek valt min of meer wel

bepaalde kritiek te uiten. Voorbeelden hiervan zijn de factoren waarmee rekening gehouden dient te worden of de gebruikte data voor het onderzoek.

Voor mijn onderzoek is gebruik gemaakt van het model zoals weergegeven in figuur 2.1. Deze indeling biedt voldoende aanknopingspunten voor een spreiding van accountingculturen binnen Europa. Basiscriteria zoals belastingwetgeving, type gebruikers en mate van

conservatisme in verslaggeving zijn hierin ook meegenomen. Doordat de indeling rekening houdt met deze criteria is een indeling te maken van landen, waarbij de verslaggeving oorspronkelijk verschillend is. Hierbij dienen bijvoorbeeld niet België en Frankrijk in de

(12)

2.4

Selectie landen

Op basis van de indeling van accountingculturen, en de hiervoor weergegeven overwegingen, zijn in mijn onderzoek de volgende landen geselecteerd:

• Nederland;

• Verenigd Koninkrijk; • Italië;

• Frankrijk; • Duitsland.

Bovenstaande landen zijn geselecteerd met behulp van figuur 2.1. De selectie is tot stand gekomen door de meest uiteenlopende landen qua accountingcultuur te selecteren. Daarnaast zijn de meest in het oog springende landen qua economie meegenomen. Nadere specifieke kenmerken per land zijn hieronder weergegeven. Onderstaande kenmerken zijn met name bedoeld om een aantal nadere kwalitatieve kenmerken weer te geven.

Nederland

Nederland is van oorsprong een land wat is aangemerkt als een ‘code law’ land, waarbij verslaggeving is gebaseerd op een betrouwbare weergave van ondernemingsprestaties. Er is sprake van afzonderlijke regelgeving voor financiële verslaggeving en winstberekening ten behoeve van belastingheffing. Choi en Meek (2008) geven hierbij aan dat er nogal wat paradoxen bestaan met betrekking tot richtlijnen voor verslaggeving. Hierbij is bijvoorbeeld sprake van een streven naar reële weergave van cijfers zonder sterke invloed van een

aandelenmarkt. Weliswaar is de regelgeving met betrekking tot verslaggeving opgenomen in het burgerlijk wetboek, echter de interpretatie van deze wetten wordt uitgegeven door de Raad voor de jaarverslaggeving. Verder is er sprake van een hoge invloed van de

beroepsuitoefenaars (accountants) op standaarden voor waardering en presentatie.

Verenigd Koninkrijk

In het verleden heeft het Verenigd Koninkrijk (VK) grote invloed gehad op de verslaggeving wereldwijd. Het VK is te typeren als een land, waarbij sprake is van ‘common law’. Op basis van het criteria ‘giving a true and fair view’ richt verslaggeving zich met name op weergave van de reële waarde. Er is verder geen onderscheid tussen jaarrekening en

belastingwetgeving. Zoals aangegeven heeft de dagelijkse praktijk in hoge mate invloed op verslaggevingstandaarden (zowel nationaal als internationaal).

Italië

Italië heeft vanuit de oorsprong een verslaggevingstelsel dat is geïntegreerd in het rechtssysteem (code law). Het verslaggevingstelsel is aan te merken als conservatief. Belastingwetgeving is dominerend voor de waarderingsgrondslagen, echter niet zo sterk als bij bijvoorbeeld Frankrijk en Duitsland.

Frankrijk

Frankrijk is aan te merken als een land met een verslaggevingstelsel op basis van ‘code law’. Het verslaggevingstelsel is aan te merken als conservatief, waarbij belastingwetgeving in hoge mate invloed heeft op verslaggeving. Vanuit het verleden wordt gebruik gemaakt van standaardrapportages die de basis vormen voor de jaarrekening en belastingaangiften.

(13)

Duitsland

In Duitsland is regelgeving voor verslaggeving geïntegreerd in de handelswetgeving en is daardoor aan te merken als een land waarbij sprake is van ‘code law’. Er is sprake van een conservatief waarderingsstelsel wat gebaseerd is op bescherming van crediteuren. Daarnaast is de invloed van belastingwetgeving zeer sterk. Jaarrekeningen worden hierbij tevens gebruikt voor belastingaangiften.

Uit bovenstaande beschrijvingen blijkt met name dat bij de landen Duitsland, Frankrijk en Italië sprake is van een sterke invloed van belastingwetgeving op de regelgeving voor

waardering en verslaggeving. Engeland en Nederland lijken zich daarentegen meer te richten op het geven van een betrouwbaar beeld. Kenmerkend hierbij is dat in Nederland verschil bestaat tussen commerciële en fiscale waardering. De beschrijving van de verschillende landen komt hiermee in hoge mate overeen met figuur 2.1.

(14)

3. Invloed van cultuur op financiële verslaggeving

Zoals in hoofdstuk 1 is aangegeven zijn er vermoedens dat er verschillen bestaan tussen verslaggeving bij landen waarbij sprake is van een oorspronkelijk verschil in de

accountingcultuur. Dit hoofdstuk is bedoeld om inzicht te geven in cultuurinvloeden op financiële verslaggeving en met name ook de uitkomsten van eerdere onderzoeken die in het kader hiervan bewijs leveren voor de invloed van cultuur op financiële verslaggeving. In dit hoofdstuk is eerst een samenvatting gegeven van verricht onderzoek naar de cultuurdimensies zoals deze zijn ontwikkeld door Gray in 1988. Vervolgens is de relatie tussen cultuur en mijn onderzoek weergegeven.

3.1.

De culturele dimensies van Gray

De basis van een groot deel van de onderzoeken naar de invloed van cultuur op financiële verslaggeving is gelegd in het onderzoek van Hofstede (1980). In dit onderzoek heeft hij de invloeden die bepalend zijn voor het gedrag binnen een bepaalde cultuur te onderzocht. In huidige onderzoeken met betrekking tot cultuur wordt deze studie dan ook nog altijd vaak gebruik als referentie.

Zijn onderzoek heeft zich gericht op meer dan 100.000 werknemers van IBM in 39 landen. Bij het onderzoek heeft Hofstede cultuur ingedeeld in 4 dimensies. Het betreft:

• Individualisme versus collectiviteit; • hoge versus lage machtsafstand;

• hoge versus lage onzekerheidsvermijding; • mannelijkheid versus vrouwelijkheid.

De hierboven genoemde dimensies bepalen volgens het onderzoek van Hofstede primair het gedrag van cultuur binnen organisaties. Het onderzoek van Hofstede was echter niet gericht op het bepalen dimensies welke cultuurverschillen binnen financiële verslaggeving verklaren. Gray (1988) heeft met behulp van het onderzoek van Hofstede dimensies ontworpen welke verschillen tussen accountingculturen dienen te verklaren. Dit betreffen de volgende dimensies:

• Professionaliteit versus wettelijke controle; • uniformiteit versus flexibiliteit;

• conservatisme versus optimisme;

• geheimhouding tegenover transparantie.

Bovenstaande dimensies zijn gebaseerd op contrasten tussen verslaggevingswaarden binnen bepaalde landen c.q. delen van de wereld. Gray geeft hierbij aan dat de eerste twee dimensies zich met name richten op het (wettelijk) gezag en het toezicht op ondernemingen. De derde en vierde dementie hebben met name betrekking op waardering en toelichting in de financiële verslaggeving. Mijn onderzoek richt zich op basis van de bevindingen van Gray met name op de laatste dimensie. Het contrast tussen de dimensies is volgens Gray met name merkbaar tussen de Angelsaksische, Latijnse en Germaanse culturen. De landen zoals deze zijn

(15)

voor het onderzoeken van cultuurverschillen c.q. volgens het onderzoek van Gray mogen hier verschillen mogen verwacht. Uiteraard dateert het onderzoek van Gray uit 1988 en zouden ontwikkelingen, zoals de implementatie van IFRS bij beursgenoteerde ondernemingen in de Europese Unie, er voor gezorgd dat de contrasten zoals deze zijn beschreven door Gray verminderd zijn. Deze aanname kan worden ontleend aan het onderzoek van Barth et al. (2008) waarin onderzoek is gedaan naar de kwaliteit van verslaggeving onder het regime van IFRS. Zonder direct een oordeel te geven over de vergelijkbaarheid tussen landen welke IFRS zijn gaan gebruiken, komen zij tot de conclusie dat de kwaliteit van verslaggeving hoger is dan landen waarbij IFRS niet is toegepast.

Er zijn diverse onderzoeken verricht waarin een poging is gedaan het onderzoek van Gray (1988) uit te breiden en te begrijpen wat de invloed is van cultuur op financiële verslaggeving. Chanchani en MacGregor (1999) hebben hierbij de literatuur onderzocht welke is gericht op de relatie tussen cultuur en financiële verslaggeving in de periode voor en na het onderzoek van Gray. Doupnik en Tsakumis (2004) hebben dit overzicht verder uitgebreid en een poging gedaan om te onderzoeken of er voldoende empirisch onderzoek is verricht om aan te tonen dat de hypothesen van Gray (1988) cultuurinvloeden op financiële verslaggeving verklaren. Hierbij hebben zij een samenvatting van de onderzoeksmethoden gebruikt om de theorie te testen door te kijken naar: testen op landenniveau, studies met betrekking tot het testen van alle vier hypothesen en studies met betrekking tot het testen van alleen één hypothese. Een samenvatting van deze onderzoeken is weergegeven het artikel van Finch (2009). In dit hoofdstuk zal ik verder een samenvatting van de uitkomsten van een aantal artikelen

weergeven om inzicht te verkrijgen in reeds verricht onderzoek met betrekking tot de relatie van cultuur met financiële verslaggeving.

Eddie (1990) was de eerste die een onderzoek heeft gepubliceerd waarin de hypothesen van Gray (1988) empirisch zijn getest. In het onderzoek is een index gemaakt van

waarderingsgrondslagen voor dertien landen in Azië en de Stille Oceaan. Deze zijn vervolgens gecorreleerd met de hypothesen van Gray (1988). De uitkomst bevestigde de correlatie tussen de hypothesen. De testen werden echter als niet kritisch genoeg en als onafhankelijke variabelen bevonden en de uitkomsten werden dan ook niet meegenomen in vervolgonderzoeken.

Een ander onderzoek naar de culturele dimensies van Gray is het onderzoek van Salter en Niswander (1995). Deze hebben regressieanalyse gebruikt om de hypothesen van Gray te toetsen. Het onderzoek heeft zich gericht op gegevens van negenentwintig landen. Salter en Niswander concludeerden, dat hoewel het model van Gray (1988) een belangrijke verklarende kracht heeft in termen van verschillen tussen financiële verslaggeving in verschillende landen, het relatief zwak is in het verklaren van beroeps- en regelgevende structuren op basis van cultuur. Volgens hun resultaten was er een sterke en positieve correlatie tussen

onzekerheidsvermijding en professionaliteit. Hierbij concludeerden zij dat wanneer het land meer gericht was op onzekerheidsvermijding er sprake was van een grotere kans op een hogere rang in professionaliteit. Ten tweede bleek ook uniformiteit significant positief gecorreleerd te zijn met onzekerheidsvermijding en significant negatief gerelateerd aan

(16)

verondersteld een verband tussen culturele dimensies en waarden, wat erop wijst dat slechts voor enkele elementen van de dimensies zoals deze zijn geformuleerd bewijs werd gevonden.

Gray en Vint (1995) stappen af van het testen van alle hypothesen maar testen slechts één dimensie van Gray (1988). Zij richten hun onderzoek specifiek op de dimensie van

geheimhouding versus transparantie. De houding van de lokale partners in 27 landen van een internationaal accountantskantoor werden onderzocht om geheimhouding te onderzoeken in relatie tot de openbaarmaking van informatie (disclosure). Bij het gebruik van

regressieanalyse vonden zij correlaties die de hypothese van Gray (1988) ondersteunen met betrekking tot geheimhouding versus transparantie.

Sudarwan en Fogarty (1996) ontwikkelden een eigen wijze voor het meten van culturele waarden zonder hierbij gebruik te maken van de index score zoals ontwikkeld door Hofstede (1980). Bij hun onderzoek hebben zij ‘structural equation modeling’ (SEM) gebruikt om de hypothesen van Gray te toetsen. SEM is een statistische techniek voor het testen en schatten van causale relaties met behulp van een combinatie van de statistische gegevens en

kwalitatieve causale veronderstellingen. Het onderzoek was te typeren als een longitudinaal onderzoek wat inhoud dat er sprake is van meerdere waarnemingen op verschillende

tijdstippen. Het onderzoek was gericht op Indonesië, waarbij de resultaten van de studie aantoonden dat er een significante positieve relatie tussen machtafstand en zowel

conservatisme als uniformiteit. Dit geeft aan dat verandering in machtafstand is gerelateerd aan de wijzigingen in waarden. Ten tweede bleek uit de resultaten een significant positieve relatie tussen onzekerheidvermijding en uniformiteit en onzekerheidsvermijding en

conservatisme, terwijl onzekerheidvermijding significant negatief geassocieerd werd met meer geheimhouding. Volgens de resultaten was individualisme positief significant geassocieerd met professionaliteit en conservatisme in de verslaggeving. Tenslotte werd gevonden dat geheimhouding significant negatief geassocieerd waas met individualisme, wat suggereert dat een afnemende mate van individualisme is geassocieerd met de stijging van geheimhouding in de verslaggevingpraktijk van Indonesië. Concluderend laat de studie zien dat er maar bewijs is gevonden voor slechts vier de dertien hypothesen van Gray (1988). Dit zou inhouden dat er onvoldoende bewijs is gevonden voor het kader van Gray (1988).

Zarzeski (1996) keek niet alleen cultuur zijnde een determinant van financiële verslaggeving, maar ook naar de eisen van de (internationale) eigenaren van bedrijven. De resultaten van haar studie geven bewijs voor de theorie van Gray (1988) dat er sprake is van culturele invloed op de financiële verslaggeving. Specifiek heeft Zarzeski (1996) geconcludeerd dat een hogere mate van geheimhouding binnen een cultuur is gerelateerd aan de mate van disclosure. De resultaten toonden ook aan dat in meer individualistische en mannelijke culturen met minder onzekerheidsvermijding, er bij bedrijven meer kans is op een hoger niveau van disclosure. In haar studie vond zij tevens nog bewijs dat bedrijven op een andere wijze informatie openbaar maken dan in hun gastland. Hierbij was sprake van verschillende accountingpraktijken welke afhankelijk waren van het internationale karakter van het bedrijf.

Wingate (1997) heeft evenals Gray en Vint (1995) gekeken naar een enkele dimensie. In het onderzoek is onderzocht wat de invloed is van de cultuur op disclosure. Met behulp van onafhankelijke gegevens zoals de financiële verslaggeving als afhankelijke variabele, en de indexscore van Hofstede (1980) als de onafhankelijke variabele, is in 39 landen onderzocht of er een verband bestond tussen cultuur en disclosure. Hierbij vond ze dat, anders dan bij de hypothesen van Gray (1988), machtsafstand niet significant gecorreleerd is aan

(17)

Met dezelfde onafhankelijke gegevens over de financiële openbaarmaking als Wingate (1997) hebben Jaggi en Low (2000) gekeken naar de relatie tussen cultuur, disclosure van

verslaggeving en andere milieu- factoren en het juridisch systeem. Hierbij hebben zij gebruik gemaakt van gegevens van drie ‘code-law’ landen en drie ‘common-law’ landen. Voor de ‘common-law’ landen werd geen significant verband gevonden tussen de culturele dimensies. Voor de ‘code-law’ landen werden bij alle culturele dimensies een significant verband

gevonden, maar hierbij was slecht één verband als significant aangemerkt. Jaggi en Low concludeerden niet alleen dat de hypothesen van Gray (1988) met betrekking de dimensie van geheimhouding versus transparantie geen stand hield, maar ook dat de Hofstede cultuur index, oorspronkelijk ontwikkeld in de jaren 1970, kan worden achterhaald. Ook omdat de waarden in de Hofstede cultuur index werden verkregen van slechts één bedrijf. Hierdoor zou het onderzoek wellicht te weinig diversiteit bevatten om een uitspraak te kunnen doen over cultuurverschillen tussen de 39 landen. De bevindingen suggereren derhalve dat cultuur weinig of geen heeft invloed op de het niveau van disclosure wanneer het rechtsstelsel in ogenschouw wordt genomen.

Hope (2003) heeft naar aanleiding van het onderzoek van Jaggi en Low (2000) de studie in alle 39 landen voor een periode van drie jaar (1993 tot 1995). Met behulp van een grotere steekproef krijgt hij gemengde resultaten over de hypothesen zoals deze zijn ontwikkeld door Gray (1988). Zijn conclusie is dat het nog te vroeg om cultuur af te schrijven als een

verklarende variabele voor disclosure.

Hoewel er naar aanleiding van de gestelde hypothesen van Gray (1988) het nodige onderzoek is verricht om de hypothesen te testen, geven de onderzoeken geen eenduidig beeld of over in hoeverre de hypothesen verschillen in financiële verslaggeving tussen landen verklaren als zijnde cultuurinvloeden. Gray (1988) heeft in dit kader verwachtingen gewekt over de manier waarop de cultuur van invloed kunnen zijn op verschillen bij financiële verslaggeving tussen landen. Geen van de empirische onderzoeken heeft geleid tot overtuigend bewijs dat deze hypotheses ondersteunt. Doupnik en Tsakumis (2004) komen in hun overzichtsartikel met betrekking tot de literatuur naar cultuurinvloeden op financiële verslaggeving ook tot deze conclusie.

Salter en Lewis (2011) hebben, mede naar aanleiding van de conclusie van Doupnik en Tsakumis (2004), onderzoek verricht naar conservatisme in de verslaggeving in relatie tot het erkennen van resultaten en het waarderen van posten in welke worden opgenomen in de jaarrekening. Uit de resultaten van hun onderzoek blijkt dat landen waarbij sprake is van meer individualisme meer conservatieve resultaten rapporteren. Hieruit concluderen zij dan ook dat individualisme een grote verklarende kracht heeft met betrekking tot conservatisme in de financiële verslaggeving. Tevens onderkennen zij dat het model van Gray nog altijd voorpellende kracht heeft voor wat betreft verschillen in financiële verslaggeving.

(18)

Auteur Jaar publicatie Conclusie onderzoek

Eddie 1990 Onderzoeker heeft met behulp van empirisch onderzoek een verband gevonden tussen de culturele dimensies zoals deze zijn beschreven door Gray (1988). De uitkomsten worden echter afgewezen omdat deze niet kritisch genoeg zijn en omdat de variabelen

onafhankelijk zijn.

Salter en Niswander 1995 Onderzoekers vinden slecht voor een aantal van de door Gray (1988) geformuleerde hypothesen bewijs.

Gray en Fint 1995 Onderzoekers richten hun onderzoek slecht op één van de dimensies en vinden bewijs dat de hypothesen van Gray (1988) ondersteunen.

Sudarwan en Fogarty 1996 Onderzoekers vinden slecht voor een aantal van de door Gray (1988) geformuleerde hypothesen bewijs.

Zarzeski 1996 Onderzoeker heeft bewijs gevonden dat de dimensies invloed hebben op de mate van disclosure.

Wingate 1997 Onderzoeker richt haar onderzoek op slechts één van de dimensies en heeft geen bewijs gevonden dat de hypothesen van Gray (1988) ondersteunt.

Chanchani en MacGregor 1999 Samenvatting van empirisch onderzoek welke de relatie tussen cultuur en financiële verslaggeving proberen te verduidelijken.

Jaggi en Low 2000 Onderzoekers hebben onderzoek verricht naar de relatie tussen cultuur, disclosure van verslaggeving en het juridische systeem. Hierbij concluderen de onderzoekers dat cultuur weinig of geen invloed heeft op de mate van disclosure.

Hope 2003 Onderzoeker herhaalt het onderzoek van Jaggi en Low echter over een langere periode (3 jaar). Uit het onderzoek blijkt dat cultuur niet kan worden

afgeschreven als een verklarende factor voor afwijkingen in disclosure.

Doupnik en Tsakumis 2004 Samenvatting van empirisch onderzoek welke de relatie tussen cultuur en financiële verslaggeving proberen te verduidelijken. Uit de conclusie blijkt dat uit het reeds verrichte onderzoek niet voldoende bewijs kan worden gehaald dat de hypothesen van Gray (1988) kunnen worden aangenomen.

Salter en Lewis 2011 Onderzoekers hebben onderzoek verricht naar conservatisme in verslaggeving in relatie tot het erkennen van resultaten. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat de cultuurdimensies zoals deze zijn

geformuleerd door Gray (1988) nog altijd voorspellende kracht hebben met betrekking tot de mate van disclosure en winstneming.

(19)

3.2.

Cultuur in relatie tot mijn onderzoek

Mede gezien de verschillende uitkomsten van eerder genoemde onderzoeken en het ontbreken van een eenduidig beeld met betrekking tot de culturele dimensies van Gray blijft het de vraag in hoeverre cultuur kan worden gezien als een verklarende kracht voor verschillen in

financiële verslaggeving. Daarnaast zijn de dimensies nog steeds onderwerp van

wetenschappelijk onderzoek zoals dat van Salter en Lewis (2011). Opvallend genoeg is in dit onderzoek de rol van IFRS met betrekking tot de dimensies van Gray ook worden genoemd als factor welke nog niet bekend was ten tijde van zijn onderzoek. Salter en Lewis vragen zich dan ook af of, nu IFRS van kracht is en wordt beoefend in de EU, de EU een kracht zal

blijven voor mondiale convergentie of een kracht voor regionale convergentie en mondiale divergentie. Met andere woorden ‘zal IFRS zorgen voor meer harmonisatie van financiële verslaggeving?’. Hierbij geven zij aan dat hun onderzoek zorgt voor een historische

benchmark voor toekomstige tests van de invloed van IFRS in Europa. Voor mijn onderzoek is deze bevinding wezenlijk van belang omdat dit mede de toegevoegde waarde aantoont van het onderzoeken van de mate waarin cultuurinvloeden invloed hebben op verschillen binnen de EU na de invoering van IFRS.

In hoeverre er verschillen mogen worden verwacht blijkt wellicht uit het onderzoek van Nobes (2011). Uit zijn onderzoek is gebleken dat er nog verschillen bestaan in de keuze van waarderingsgrondslagen bij toepassing van IFRS. Kvaal en Nobes (2012) hebben met betrekking tot dit onderwerp ook nog gekeken naar de veranderingen in

waarderingsgrondslagen bij de transitie naar IFRS. Hierbij constateren zij dat er in het Verenigd Koninkrijk minder wijzigingen zijn geweest dan bij Franse en Spaanse

ondernemingen. Dit zou een signaal kunnen zijn dat er nog verschillen bestaan tussen de kwaliteit van verslaggeving binnen Europa.

Gezien het feit er nog altijd verschillen kunnen op kunnen treden in de keuze van

waarderingsgrondslagen en dat de invoering van IFRS in de EU kan worden gezien als een factor welke de invloed van cultuur mogelijk zal beïnvloeden geeft mijn onderzoek een aanzet richting het testen van de invloed welke IFRS heeft op cultuur bij verschillen in financiële verslaggeving. Hierbij moet wel opgemerkt worden dat mijn onderzoek zich richt op één van de dimensies van Gray, namelijk geheimhouding versus transparantie en dat mijn onderzoek zich richt op een klein gedeelte van de financiële verslaggeving.

(20)

4. Populatie

Dit hoofdstuk gaat in op de verschillende branches waarin mijn onderzoek uitgevoerd is. Het hoofdstuk zal eerst aandacht besteden aan branches bij ondernemingen waar IMVA prominent aanwezig zal zijn. Vervolgens zal op basis van de branches onderzocht worden welke

verschillende ondernemingen in de bepaalde landen bij hoofdstuk 2 actief zijn.

4.1

Branches

Als hulpmiddel voor het bepalen van de branches die geselecteerd kunnen worden volgt hier de opsomming van de segmenten binnen de post IMVA:

• goodwill; • merknamen; • uitgavenrechten en –titels; • software; • licenties en franchiserechten; • patenten en octrooien.

Deze indeling behandelt de meest voorkomende segmenten binnen de IMVA. Tevens zijn bovenstaande segmenten te linken aan specifieke branches. Uitgavenrechten en –titels zijn bijvoorbeeld specifiek te linken aan ondernemingen zoals uitgevers en tv producenten. Overigens zijn bovenstaande segmenten niet limitatief. Binnen IFRS is een onderneming vrij om segmenten te benoemen en hanteren.

Aan de hand van deze indeling is bepaald welke branche voor mijn onderzoek geselecteerd wordt. Voor de selectie van ondernemingen is gebruikt gemaakt van Orbis. Dit betreft een database waarin (financiële) gegevens zijn opgenomen van ondernemingen over de gehele wereld. Orbis voorziet in de mogelijkheid om selecties te maken op basis van land, industrie en beursgenoteerd. Door deze selectiemogelijkheden voorziet Orbis in het maken van een selectie op basis van EMU genoteerde bedrijven, waarbij de selectie nader gespecificeerd wordt naar branches. Een overzicht van de indeling van de verschillende branches/industrieën volgens Orbis is opgenomen in bijlage 1.

(21)

Goodwill

Goodwill is een post welke met name voortkomt uit overnames van ondernemingen en activiteiten. In principe komen in alle branches overnames voor. Binnen bepaalde

bedrijfstakken komen overnames echter meer voor. Uit de selectie van Orbis op basis van overnameactiviteit blijkt dat met name in de extractieve industrieën veel overnameactiviteit heeft plaatsgevonden. Derhalve is deze voor mijn onderzoek geselecteerd. Voor mijn onderzoek zal deze branche worden meegenomen en verder worden aangeduid als de sector ‘Extractieve industrie’.

De industriecodes die hieronder vallen zijn: • 05 - Mining of coal and lignite;

• 06 - Extraction of crude petroleum and natural gas; • 07 - Mining of metal ores;

• 08 - Other mining and quarrying; • 09 - Mining support service activities.

Merknamen

Bij merknamen valt te denken aan ondernemingen die actief zijn binnen de

levensmiddelenindustrie. Uit de jaarrekening 2011 van Unilever blijkt bijvoorbeeld dat op investeringen in financiële vaste activa bij goodwill onderscheid wordt gemaakt tussen

verschillende componenten. Uit de jaarrekening blijkt een totale investering van 3.632 mln. in groepsmaatschappijen welke is onderverdeeld in ‘goodwill’ (1.677 mln.), ‘indefinitlived intangible assets’ (1.935 mln.) en overige (20 mln.). Onder tweede categorie vallen ook merknamen waar geen einddatum kan worden bepaald voor inkomende kasstromen. Voor mijn onderzoek zal deze branche verder worden opgenomen als de categorie

‘Consumentenproducten’. De industriecodes die hieronder vallen zijn: • 10 Manufacture of food products;

• 11 Manufacture of beverages;

• 12 Manufacture of tobacco products;

• 47 Retail trade, except of motor vehicles and motorcycles.

Uitgavenrechten en –titels

Deze categorie van IMVA zal met name te vinden zijn bij uitgeverijen en media. Deze zullen met name te maken hebben met waardering van uitgavenrechten en –titels. Voor mijn

onderzoek zal deze branche verder worden opgenomen als de categorie ‘Uitgeverijen en media’. De industriecodes die hieronder vallen zijn:

• 18 Printing and reproduction of recorded media; • 58 Publishing activities;

• 59 Motion picture, video and television programme production, sound recording and music publishing activities;

• 60 Programming and broadcasting activities;

(22)

Software

Bij software valt met name te denken aan ondernemingen die software ontwikkelen. Een voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld SAP. Het totaal aan IMVA van 10.733 mln. ultimo 2011 ten opzichte van een balanstotaal 23.225 mln. bedraagt circa 46% van het balanstotaal van SAP.

Voor mijn onderzoek zal deze branche verder worden opgenomen als de categorie ‘Informatie Technologie’. De industriecodes die hieronder vallen zijn:

• 62 Computer programming, consultancy and related activities; • 63 Information service activities.

Licenties en franchiserechten

Bij licenties en franchiserechten moet met name gedacht worden aan ondernemingen die actief zijn in de detailhandel. Gezien de overeenkomsten met ondernemingen die opgenomen zijn onder merknamen is deze categorie samengetrokken onder ‘Consumentengoederen’.

Patenten en octrooien

De farmaceutische industrie staat bekend om de productontwikkeling en de hierbij

samenhangende aanvraag van patenten en octrooien. Deze productontwikkeling zorgt voor hoge kosten aan Research & Developement (R&D). Deze kosten voor productontwikkeling worden opgenomen onder IMVA. In mijn onderzoek wordt deze categorie opgenomen als ‘Farmaceutische industrie en zorggerelateerde instellingen’. De industriecodes die hieronder vallen zijn:

• 21 Manufacture of basic pharmaceutical products and pharmaceutical preparations; • 86 Human health activities.

4.2

Ondernemingen en steekproefomvang

Om antwoord te kunnen geven op de vraagstelling van mijn onderzoek worden niet alle beursgenoteerde ondernemingen in de geselecteerde landen onderzocht. Er wordt gebruik gemaakt van een steekproef. In deze paragraaf wordt uiteengezet hoe de steekproef van ondernemingen is geselecteerd. In paragraaf 4.2.1 wordt de populatie van mijn onderzoek beschreven, in 4.2.2 de steekproefmethode, in 4.2.3 de steekproefberekening en in 4.2.4 worden de bijzondere situaties beschreven.

4.2.1. Populatie

De verschillende effectenmarkten van de landen, die zijn geselecteerd voor mijn onderzoek (zie de uiteenzetting in hoofdstuk twee), laten zien dat in de vijf geselecteerde branches, 1.061 ondernemingen actief zijn (zie ook tabel 4.1). Op een totaal van 3.452 beursgenoteerde

ondernemingen in de betreffende landen maakt dit 31% uit van het totaal. Voor mijn onderzoek is dit dan ook de populatie.

(23)

Nederland

Verenigd

Koningkrijk Italie Frankrijk Duitsland Totaal

Extractieve industrie 4 170 2 16 11 203

Consumentenproducten 11 79 9 76 51 226

Uitgeverijen en media 13 105 19 26 79 242

Informatie Technologie 6 65 15 96 63 245

Farmaceutische industrie en zorg

gerelateerde instellingen 7 60 8 38 32 145

Totaal geselecteerde ondernemingen 41 479 53 252 236 1.061

Totaal aantal beursgenoteerde

ondernemingen 211 990 283 884 1.084 3.452

% van totaal 19% 48% 19% 29% 22% 31%

Branche

Aantal beursgenoteerde ondernemingen

Tabel 4.1: Aantallen beursgenoteerde ondernemingen per land

4.2.2. Steekproefmethode

Door de onderzoeksvorm moet een steekproefmethode worden geselecteerd. Dit is van belang om een antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag. Voor mijn onderzoek is gebruik gemaakt van een aselecte steekproef. Deze steekproef is, met inachtneming van de gebruikte parameters representatief voor de gehele populatie.

In mijn onderzoek wordt echter de mate van vergelijkbaarheid van verslaggeving op tussen branches en landen onderzocht. Hier zou derhalve in de steekproef rekening mee gehouden moeten worden. Voor de conclusie van mijn onderzoek worden echter parametervrije testen aangehouden (zie verder hoofdstuk 6). Hierbij wordt niet een normale verdeling

verondersteld. De aantallen op basis van de aselecte steekproef zijn derhalve aangehouden in de steekproeftrekking.

Er is niet gekozen voor een gestratificeerde steekproef. Bij een gestratificeerde steekproef worden eerst een aantal strata bepaald (in dit geval landen), waarna de totale steekproef evenredig naar de populatieomvang van deze strata wordt toegerekend. Het voordeel van het hanteren van een gestratificeerde steekproef is dat de steekproef representatief is voor de gehele populatie. In mijn onderzoek wil ik echter onderzoeken of er verschillen bestaan tussen landen. Wanneer een dergelijke steekproef gehanteerd zou worden, zou deze niet voorzien in het geven van een oordeel met betrekking tot verschillen tussen landen. Derhalve is geen rekening gehouden met de verschillende strata.

(24)

4.2.3. Steekproefberekening

Op basis van de steekproefmethode zoals omschreven in paragraaf 4.2.2 zijn de volgende aantallen per branche en land geselecteerd:

Nederland

Verenigd

Koningkrijk Italie Frankrijk Duitsland Totaal

Extractieve industrie 4 6 2 6 6 24

Consumentenproducten 6 6 6 6 6 30

Uitgeverijen en media 6 6 6 6 6 30

Informatie Technologie 6 6 6 6 6 30

Farmaceutische industrie en zorg

gerelateerde instellingen 6 6 6 6 6 30

Totaal geselecteerde

ondernemingen 28 30 26 30 30 144

Branche

Steekproef

Tabel 4.2: Steekproefberekening per branche en land

Om na te gaan of de steekproef representatief is voor de onderzoekspopulatie Bij de berekening van de steekproef zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

• Populatie van 1.061 (zie ook 3.2.1); • Betrouwbaarheid van 95%;

• Foutenmarge van 8%; • Spreiding van 50%.

De gehanteerde formule voor de steekproef is:

N * z2 * p (1-p)

n> = --- z2 * p * (1-p) + (N-1) * F2

Op basis van bovenstaande uitgangspunten dient de steekproef minimaal 132 waarnemingen te bevatten. Met een aantal van 144 waarnemingen voldoet de steekproef derhalve aan de hierboven genoemde uitgangspunten. De steeproef komt uit of circa 13,5% van de populatie. Een overzicht van de geselecteerde ondernemingen is opgenomen in bijlage 2.

4.2.4. Bijzondere situaties

Het kan voorkomen dat in de steekproef ondernemingen zijn geselecteerd die rapporteren op basis van een afwijkend boekjaar. Voor zover van toepassing is hierbij het meest recente boekjaar onderzocht. Doordat rapporteringvereisten niet zijn gewijzigd heeft dit verder geen invloed op de uitkomsten van mijn onderzoek en zijn er geen ondernemingen in de steekproef opgenomen die rapporteren op basis van afwijkende regelgeving.

(25)

5. Rapporteringvereisten IFRS

Dit hoofdstuk gaat in op de rapporteringvereisten van IFRS en is bedoeld om inzicht geven in de toetspunten voor de vergelijking tussen landen. In dit hoofdstuk zal eerst een beschrijving worden gegeven van de artikelen met betrekking tot waardering en toelichting inzake IMVA. Vervolgens zullen de specifieke toelichtingvereisten worden behandeld, waarna tevens de toetspunten voor de vergelijking zullen worden weergegeven.

5.1.

Regelgeving IFRS

De rapporteringvereisten voor ondernemingen zijn weergegeven in standaarden welke zijn uitgevaardigd door de IASB. Deze standaarden bieden de basis voor het toetsingskader dat is gebruikt in mijn onderzoek. Voor mijn onderzoek zijn echter niet alle standaarden van toepassing. De standaarden die van toepassing zijn op mijn onderzoek zijn hieronder weergegeven.

IAS 38 behandelt primair de regelgeving omtrent verslaggeving van IMVA. Hierbij zijn echter een aantal uitzonderingen van toepassing. Deze uitzonderingen zullen afzonderlijk worden toegelicht in dit hoofdstuk. IMVA die niet worden behandeld door IAS 38 zijn: • Financiële vaste activa en goodwill (IFRS 3);

• Exploratie en evaluatie- activa (bij winningindustrieën waaronder delfstoffenwinning) (IFRS 6);

• Uitgaven voor ontwikkeling van extractie van mineralen, olie natuurgas en soortgelijke natuurlijke delfstoffen (IFRS 6);

• Verzekeringscontracten (IFRS 4).

De wijze waarop bijzondere waardeverminderingen worden geïdentificeerd (impairment) wordt behandeld in IAS 36.

IAS 38

Zoals aangegeven behandelt IAS 38 primair de regelgeving omtrent de verslaggeving van IMVA. Hierbij valt te denken aan software, patenten, uitgavenrechten, licenties en andere vaste activa waarbij geen sprake is van een tastbaar actief. Voor activering van dergelijke kosten zijn de volgende criteria van belang:

Identificeerbaar:

Het activum dient afzonderlijk aanwijsbaar te zijn. Hierbij dient de onderneming het activum bijvoorbeeld afzonderlijk te kunnen verkopen.

(26)

Beheersbaar:

De onderneming moet mogelijkheid hebben het activum te exploiteren. Uitgaven waar bijvoorbeeld alleen het juridisch eigendom wordt verkregen, zijn door de onderneming niet direct beheersbaar.

Toekomstige voordelen:

Er dient sprake te zijn van toekomstige opbrengsten en kasstromen of een toekomstige verlaging van kosten. Oftewel er dient sprake te zijn van een toekomstige ‘cash inflow’.

IFRS 3

IFRS 3 behandelt de bedrijfscombinaties en de bij aankoop samenhangende goodwill. IFRS 3 heeft als doel het verhogen van de relevantie, betrouwbaarheid en vergelijkbaarheid van informatie die een entiteit verschaft in haar jaarrekening over bedrijfscombinaties. Om deze doelstelling te bereiken zijn er richtlijnen en vereisten opgenomen over hoe een entiteit: • erkenning en maatregelen van verworven bedrijfscombinaties, verplichtingen en overige

kapitaalbelangen in overgenomen partijen opneemt in haar jaarrekening;

• de goodwill of de winst uit een voordelige aankoop verworven in een bedrijfscombinatie herkent en meet;

• bepaalt welke informatie openbaar gemaakt dient te worden om gebruikers van de jaarrekening de aard en de financiële gevolgen van de bedrijfscombinatie te evalueren.

Verworven bedrijfscombinaties dienen gewaardeerd te worden volgens de ‘acquisiton method’ (overnamemethode). Deze methode behandelt de wijze waarop aankopen van bedrijfscombinaties verwerkt dienen te worden in de jaarrekening. Conform de

overnamemethode wordt de overgedragen vergoeding bepaald door de bepaling van de reële waarde van alle overgedragen activa, aangegane verplichtingen en uitgegeven aandelen om zeggenschap over de overgenomen entiteit te verkrijgen. Het deel dat de overgedragen vergoeding, de reële waarde van de overgenomen bedrijfscombinatie, overstijgt wordt vervolgens aangemerkt als goodwill.

IFRS 6

IFRS 6 behandelt ‘Exploration & Evaluation assets’. Dit betreffen de geactiveerde kosten voor het zoeken naar bodemschatten zoals mineralen, olie, aardgas. De richtlijn is met name gericht op de activiteiten van extractieve industrieën zoals mijnbouw, olie en gaswinning.

Uitgangspunten van IFRS 6 zijn:

• Dat een entiteit een grondslag voor de exploratie- en evaluatieactiva kan ontwikkelen, zonder specifiek rekening te houden met de eisen van IAS 8. Zo kan een entiteit op basis van IFRS 6 de grondslagen blijven gebruiken van vóór de vaststelling van IFRS. Dit omvat dat de erkenning en waardering deel uitmaken van deze grondslagen voor financiële verslaggeving;

• De verplichting om op exploratie en evaluatie activa een impairment test uit te voeren wanneer feiten en omstandigheden doen vermoeden dat de boekwaarde van de activa hoger zijn dan hun realiseerbare waarde;

• De wijze waarop erkenning van de bijzondere waardevermindering wordt onderkend (impairment). Deze verschilt van die van IAS 36, maar de bijzondere waardevermindering wordt in overeenstemming met die standaard als waardevermindering gemeten. In

afwijking van IAS 36 dient bij de impairment een indeling te worden gemaakt in kasstroomgenererende eenheden.

(27)

IAS 36

IAS 36 behandelt ‘impairment of assets’ (bijzondere waardeverminderingen van activa). Per balansdatum dient elk jaar toetsing plaats te vinden op alle activa. Hierbij dient onderzocht te worden of er een indicatie aanwezig is dat er bij een actief sprake is van een bijzondere waardevermindering (waarbij de boekwaarde hoger kan zijn dan de netto verkoopprijs en de bedrijfswaarde). IAS 36 geeft hiervoor een lijst van externe en interne indicatoren voor bijzondere waardeverminderingen. Wanneer er een indicatie is dat er bij een actief mogelijk sprake is van een bijzondere waardevermindering, dan moet een berekening van de

realiseerbare waarde worden gemaakt ter toetsing van de waardering van de activa.

De realiseerbare waarde van de verschillende soorten immateriële activa moet jaarlijks worden gemeten. Hierbij moet getoetst worden of er aanwijzingen bestaan dat het actief moet worden getest voor bijzondere waardeverminderingen. In sommige gevallen kan de meest recente gedetailleerde berekening van de realiseerbare waarde die in een voorgaande periode is gemaakt, worden gebruikt in de impairment test voor dat actief in de lopende periode. Het gaat hierbij om de volgende soorten immateriële vaste activa:

• immateriële vaste activa met onbeperkte gebruiksduur;

• immateriële activa die nog niet beschikbaar zijn voor gebruik; • goodwill verworven in de aankoop van een bedrijfscombinatie.

Zoals hierboven beschreven zijn er zowel interne als externe invloeden welke een indicatie kunnen zijn voor een bijzondere waardevermindering. Voorbeelden van externe invloeden zijn:

• Daling van de marktwaarde / wegvallen van markten;

• Negatieve ontwikkelingen in technologie, markten, de economie, of wetten; • stijging van de marktrente;

• aandelenprijs van de bedrijfscombinatie welke lager is dan de boekwaarde; • oorlogshandelingen / dreiging;

• wijzigingen in verslaggevingsrichtlijnen. Voorbeelden van interne invloeden zijn:

• actief wat deel uitmaakt van een herstructurering of wordt gehouden voor verwijdering; • Tegenvallende prestaties van een bedrijfscombinatie;

• Vertrek van een sleutelpersoon (bijvoorbeeld de founder of bestuurder).

IFRS 4

Deze richtlijn behandelt de waardering van verzekeringscontracten. Gezien het feit dat er de populatie geen verzekeraars zijn opgenomen is deze richtlijn voor mijn onderzoek buiten beschouwing gelaten.

(28)

5.2.

Toetsingskader

De bij 5.1 aangegeven relevante regelgeving op basis van IAS/IFRS resulteert per richtlijn in toelichting (disclosure) vereisten. Voor de uitvoering van mijn onderzoek bieden deze vereisten de basis voor het bepalen van de kwaliteit van verslaggeving per entiteit, per branche en per land. De toelichtingvereisten dienen voor mijn onderzoek dan ook als toetsingskader. Met name de wijze waarop per branche en land invulling is gegeven aan de vereisten van IAS/IFRS geeft antwoord op de vraagstelling van mijn onderzoek.

5.2.1. Kwaliteitsmeting van financiële verslaggeving

Meting van de kwaliteit van financiële verslaggeving is reeds onderwerp geweest in een aantal studies (e.g. Beatie et al: 2004; Knoops: 2001). Doordat mijn onderzoek is uitgevoerd op basis van een kwaliteitsmeting van financiële verslaggeving zijn hierbij een aantal

afwegingen gemaakt. Bij de interpretatie van de uitkomsten dient derhalve rekening gehouden te worden met de hierna volgende afwegingen:

• Het feit dat aan alle toetspunten een gelijk gewicht is toegerekend;

• Niet alle disclosure vereisten zijn onderdeel van mijn onderzoek, daar deze niet in alle jaarrekeningen opgenomen hoeven te worden (zie hiervoor ook de afwegingen

opgenomen in paragraaf 4.2.2);

• De toetspunten zijn beperkt tot alleen informatie elementen (er is bijvoorbeeld geen oordeel gegeven inzake de waardering);

• De scores bepaald op basis van een 3-punts Likertschaal door mijzelf.

De Likertschaal welke is gehanteerd is als volgt te specificeren: 1 = Toelichting zeer summier

2 = Toelichting voldoende 3 = Toelichting zeer uitgebreid

Los van bovenstaande afwegingen, welke specifiek zijn voor mijn onderzoek, ligt de methode van het onderzoeken van de kwaliteit van financiële verslaggeving in lijn met eerder

(29)

5.2.2. Toetspunten

Voor de uitvoering van mijn onderzoek zijn de vereisten, zoals behandeld in paragraaf 5.1, uiteengezet in toetspunten. Hierbij zijn de vereisten vanuit IAS/IFRS omgezet in vragen.

Indeling:

De indeling is de eerste stap in mijn onderzoek. Gezien het feit dat de indeling onder de bepalingen van IAS/IFRS vrij is gelaten en er dus geen richtlijnen zijn met betrekking tot de op te nemen categorieën, geeft dit gedeelte geen inzicht in het kwaliteitsaspect van

verslaggeving, echter geeft dit wel een indruk van vergelijkbaarheid. In ieder geval mag worden verwacht dat de verschillende IMVA, waarop een andere richtlijn van toepassing is, afzonderlijk zijn toegelicht in de jaarrekening. De volgende toetspunten met betrekking tot de indeling zijn opgenomen:

• Is in de indeling onderscheid gemaakt tussen activa met beperkte levensduur en onbeperkte levensduur?

• Welke categorieën zijn opgenomen? Goodwill en impairment:

Zoals eerder aangegeven behandelt IFRS 3 de verwerking en rapportering inzake goodwill. Daarnaast behandelt IAS 36 de impairment van activa. Deze standaarden zijn samen behandeld in verband met de vereiste om goodwill jaarlijks te onderwerpen aan een impairment test. Een belangrijk gedeelte van de disclosure vereisten bestaan uit de rapportering over impairment en de uitgangspunten welke hierbij worden gehanteerd. De disclosure vereisten van IFRS 3/IAS 36 zijn zeer uitgebreid en geven bijvoorbeeld ook aan dat het teruggenomen bedrag aan waardeverminderingen moet worden opgenomen in de toelichting op de jaarrekening. Voor mijn onderzoek is gebruik gemaakt van de vereisten welke bij opname van goodwill in ieder geval opgenomen moeten worden. Toelichtingen welke alleen in bepaalde gevallen opgenomen moeten worden zijn hierbij buiten beschouwing gelaten. Uiteindelijk leidt dit tot de volgende toetspunten:

• Hoe is de algemene wijze van waardering uiteengezet in de jaarrekening (score 1 t/m 3)? • Hoe is de wijze van impairment op IMVA uiteengezet in de jaarrekening (score 1 t/m 3)? • In hoeverre is het bedrag aan waardeverminderingen uiteengezet in de jaarrekening (score

1 t/m 3)?

• Is de bepaling van de kasstroomgenererende eenheid beschreven (score 1 t/m 3)?

Overige IMVA:

De overige IMVA worden gerapporteerd op basis van IAS 38. De disclosure vereisten zijn eveneens zeer uitgebreid en bevatten ook vereisten welke niet altijd van toepassing zijn en daardoor niet altijd uiteengezet zijn in de jaarrekening. De algemene toetspunten op basis van de vereisten zijn als volgt samen te vatten:

(30)

Activa met onbeperkte levensduur:

In jaarrekeningen kunnen IMVA zijn opgenomen waarbij een onbeperkte levensduur van toepassing is. Dit houdt in dat gebruik geen invloed heeft op de achterliggende waarde van het actief. Voorbeelden zijn merknamen, patenten en octrooien en goodwill. De disclosure

vereisten zijn opgenomen in IAS 36 en zijn samen te vatten in de volgende toetspunten: • Is er activa met onbeperkte levensduur opgenomen in de jaarrekening?

• In hoeverre is informatie verstrekt met betrekking tot het bepalen van activa met onbeperkte levensduur (score 1 t/m 3)?

Exploratie en evaluatie activa

Dit betreft een categorie welke op een klein gedeelte van de onderzoekspopulatie van toepassing is. Het opnemen van de kosten voor ‘het zoeken naar bodemschatten’ wordt behandeld door IFRS 6 en leidt tot de volgende toetspunten:

• In hoeverre is invulling gegeven aan de uiteenzetting van de grondslagen voor de exploratie en evaluatie activa met inbegrip van de erkenning van exploratie en evaluatie activa (score 1 t/m 3)?

• In hoeverre is het bedrag van de activa, passiva, baten en lasten en de kasstromen uit operationele- en investeringsactiviteiten die voortvloeien uit de exploratie en evaluatie van minerale hulpbronnen weergegeven (score 1 t/m 3)?

(31)

6. Onderzoek en uitkomsten

In dit hoofdstuk zijn de verdere uitwerking van mijn onderzoek alsmede de

onderzoeksresultaten opgenomen. Als eerst is de opzet en de uitvoering van mijn onderzoek beschreven. Vervolgens is de wijze van statistische toetsing uiteengezet, waarna ter afsluiting van dit hoofdstuk de uitkomsten van mijn onderzoek zijn weergegeven.

6.1.

Opzet en uitvoering van het onderzoek

De algemene uitgangspunten voor het uitgevoerde onderzoek zijn beschreven in voorgaande hoofdstukken. Dit betreft met name de verantwoording van de te onderzoeken punten met betrekking tot de geformuleerde doelstelling van mijn onderzoek.

Op basis van de uitgangspunten zoals deze eerder zijn beschreven, zijn de jaarrekeningen van de geselecteerde ondernemingen onderzocht op de disclosure vereisten. Hierbij zijn scores gegeven aan de volgende toetspunten:

Goodwill

• Algemene wijze van waardering; • Uiteenzetting wijze van impairment;

• Toelichting bedrag aan waardeverminderingen; • Bepaling van de kasstroomgenererende eenheid.

Overige IMVA

• Algemene wijze van waardering overige IMVA; • Toelichting gegeven op de levensduur.

IMVA met onbeperkte levensduur

• Bepalen van activa met onbeperkte levensduur.

Exploratie en evaluatie activa

• Uiteenzetting van de grondslagen voor de exploratie en evaluatie activa;

• Vermelding van bedragen van de activa, passiva, baten en lasten en de kasstromen uit operationele- en investeringsactiviteiten.

Bovenstaande vereisten zijn getoetst op basis van een 3-punts Likertschaal waarbij bij aan alle ondernemingen individueel een score is gegeven op basis van de opgenomen informatie in de jaarrekening waarin is gerapporteerd over boekjaar 2011. De gegeven scores op basis van de Likertschaal zijn als volgt te interpreteren.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor het kredietri si co geldt dat onder IFRS het ‘ex pect ed credit loss’ (ECL) model geldt hetgeen inhoudt dat mede rekening moet worden gehouden met verwachte kredietverliezen

Ondanks het feit dat het bij de verplichte toepassing van de IFRS in de Europese Unie in beginsel uitslui- tend beursgenoteerde ondernemingen betreft, zal hun externe

Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden geconcludeerd dat er meer resultaatsturing plaatsvindt bij ondernemingen in code law landen en private ondernemingen, en dat verplichte

Daarnaast blijkt er ook een interactie- effect te zijn tussen juristen en financiële experts in de AC, dus een combinatie van deze expertises zorgt voor een verhoging van de

In de analyse is getest of ondernemingen in de bouwsector welke zijn gevestigd in landen met een common law rechtssysteem inhoudelijk meer rapporteren over strategische

De Code is van toepassing op alle vennootschappen met statutaire zetel in Nederland waarvan de aandelen of certificaten van aandelen zijn toegelaten tot een effectenbeurs,

Daarnaast is het van groot belang dat in Nederland en in de andere lidstaten van de Europese Unie wordt gestreefd naar een toezicht- model dat acceptabel is voor de

Daarnaast doet het feit dat er binnen de EU- wetgeving voor de financiële verslaggeving voor kleine en middelgrote ondernemingen bestaat, de vraag rijzen wat de gevolgen van