• No results found

POLITIEK en CULTUUR

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "POLITIEK en CULTUUR "

Copied!
52
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

november 1982

olitiek en C ultuur

I

(2)

NOVEMBER 1962

Wat is vreedzame coëxistentie en wat niet?

Nederland in het Europa der trusts Problemen rondom het Concilie

CRITISCHE NOTITIES:

Stroomversnelling in kapitaalsconcentratie Cuba en een dode formule

BOEKBESPREKING:

De monumentale roman "Februari"

PARTIJ-DOCUMENTEN:

Communiqué van het Partijbestuur der CPN Voor versterking van de krant

POLITIEK en CULTUUR

M. Bakker 481 F. Baruch 491

T.

Duveen 503

513 517

G. Maas 520

527

verschijnt maandelijks bij uitgeverij Pegasus

Leidsestraat 25, Amsterdam-C., tel. 35957.

De abonnementsprijs is f 4,50 per jaar, f 2,25 per half jaar, losse nummers 40 cent.

Ons gironummer is 173127, gemeentegiro: P 1527.

Correspondentie over betalingen en verkoop zenden naar de administratie pja Pegasus.

Alle correspondentie over de inhoud naar de redactie van P. en C.

Prinsengracht 473, Amsterdam-C., tel. 62565.

(3)

22e Jaargang ne. 11 november 1882

Politiek en Cultuur

maandblad gewijd aan de theorie en praktijk van het

marxisme-leninisme onder leiding van het partijbestuur der c.p.n.

Wat is vreedzame coëxistentie en wat niet?

HET is a! weer een kleine tien jaar geleden, dat de internationale vredesbeweging besloot de actie voor een topconferentie van staatshoofden te ontwikkelen.

Ik herinner me nog levendig, dat wij hierover in die tijd een ge- sprek voerden met een bekend schrijver en publicist, die enige sym- pathie koesterde voor het vredeswerk. Hij had ernstige bedenkin- gen tegen de voorgenömen actie omdat, zo zei hij, "dat geen idee is die je kunt populariseren. De mensen zullen het niet begrijpen, het interesseert ze niet."

"Je zult wel zien," antwoordden wij.

Een jaar later of daaromtrent werkte onze sceptische vriend zelf, op zijn manier, actief mee in de actie.

Uiteraard kwam toen het gesprek weer op zijn vroegere mening.

En uit eigen beweging gaf hij volmondig zijn .vergissing toe. Hij was diep verbaasd over het feit dat zo een "ongrijpbaar" den~eeld

in zo korte tijd tot gemeengoed van miljoenen, en tot discussiepunt in kanselarij en was geworden.

Zoals men zich zal herinneren, vond in 1955 inderdaad een top- conferentie plaats in Genève.

Concreet heeft dat gesprek toen niet veel opgeleverd. Toch was het een mijlpaal in de na-oorlogse ontwikkeling, omdat voor het eerst na tien jaar koude en hete (Korea!) oorlog, de vreedzame op- lossing van geschillen op topniveau aan de orde was.

We hebben het voorbeeld aangehaald, omdat het een treffende illustratie vormt van de tijd waarin wij leven.

Een vredesidee kan thans tot een materiële kracht worden, door- dat ze door een beweging van miljoenen wordt gedragen en door- dat de gemeenschap van socialistische staten daarvoor haar prak- tische politieke gewicht in de schaal werpt.

Dat blijkt met name steeds duidelijker bij de leuze van "vreed- zame coëxistentie". Vandaag de dag vindt er geen gesprek over in-

(4)

ternationale politiek plaats, op welk niveau dan ook, of het begrip vreedzame coëxistentie speelt daarin een rol.

Het is daarom misschien van nut, er iets dieper op in te gaan.

JN

het kamp van de koude oorlogspolitici is het tegenwoordig ge-

*

bruik, allerlei getitelde kwanten op te laten draven om te "bewij- zen", dat vreedzame coëxistentie een idee is, die pas lang na de Oktober-revolutie in de Sowjet-Unie is opgekomen uit puur oppor- tunisme.

Eén van deze sterren is professor H. Brugmans, rector van het

"Europa-college" in Brugge.

In het tijdschrift "Ruimte", een katholieke uitgave, die in het voorjaar een speciaal nummer aan de coëxistentie wijdde, stelt hij dat de problematiek van de coëxistentie "voor het eerst doordacht en geformuleerd (is) allerminst door Lenin," maar door Stalin.

Oorzaak daarvan zou zijn, dat bij Lenins dood duidelijk was ge- worden, dat de revolutie niet zou overslaan naar andere landen.

Toen moest iets anders bedacht worden.

Geeft Brugmans dan nog Stalin de eer, anderen weer hebben de theorie opgesteld, dat de communisten juist in Stalins tijd van vreed- zame coëxistentie niets moesten hebben, en dat het hier een ge- dachte betreft van de laatste jaren. Weer anderen houden diepzin- nige betogen, om te bewijzen, dat Chroestsjow in werkelijkheid geen vreedzame coëxistentie zou wensen ...

De zaak zelve is vrij simpel.

De gedachte van vreedzame coëxistentie van landen met ver- schillende maatschappelijke stelsels is gerijpt met de Russische re- volutie. Ze was bij Lenin en zijn strijdmakkers reeds een duidelijk begrip, op het ogenblik dat de Oktober-revolutie plaats vond. De eerste daden van de revolutie waren daarmee volledig in overeen- stemming.

De mogelijkheid, dat gedurende een bepaalde tijd socialistische en kapitalistische landen naast elkaar zouden leven, werd door Lenin geformuleerd in de Eerste Wereldoorlog, op grond van zijn studie van het imperialisme.

Toen hij de ongelijkmatigheid van het imperialisme had onder- zocht, voorzag hij ook, dat de socialistische revolutie zou kunnen uitbreken - en zich doorzetten - in dat land, waar de imperia- listische schakel het zwakste was. De conclusie, dat dan ook een Üjd lang een of enkele socialistische landen zouden kunnen bestaan naast kapitalistische staten, vloeide hier onmiddellijk uit voort. Men kan die vinden in artikelen als "Over de leuze van de Verenigde Staten van Europa" ( 1915) en "Het militaire program van de prole- tarische revolutie" ( 1916

J.

Het eerste optreden van het Sowjet-bewind na de Oktober-revo- lutie was met deze opvatting in overeenstemming.

482

(5)

Het blijft de onvergankelijke eer van de Russische revolutionai- ren onder leiding van Lenin, dat hun eerste regeringsdaad is ge- weest het uitvaardigen van het beroemde dekreet over de vrede, dat als volgt begint:

"De door de revolutie van 7 en 8 november gevormde en op de Sawjets der arbeiders-, soldaten- en boeren-afgevaardigden steunende regering van arbeiders en boeren stelt aan alle oor- logvoerende volkeren en hunne regeringen voor, zonder ver- wijl onderhandelingen over een rechtvaardige, democratisChe vrede te openen."

In het dekreet wordt de voortzetting van de oorlog "de grootste misdaad tegen de mensheid" genoemd en wordt duidelijk gesteld, dat de Sowjet-regering alle wegen wil bewandelen om tot vredes- onderhandelingen te komen.

Dus ... tot vreedzame coëxistentie.

Vreemd, dat tekstenzifters en stukken-verslinders van het slag van professor Brugmans zulke eenvoudige feiten niet weten te ontdek- ken en dat zij met ingewikkelde constructies komen om de ene Sow- jet-staatsman tegenover de andere te plaatsen.

De politiek van vreedzame coëxistentie is van den beginne af vlees en bloed geweest van de communisten in de Sowjet-Unie en de grondslag van de staatspolitiek van dat land. Ze vormt een hoek- steen van het leninisme, waaraan de communistische partij van de Sowjet-Unie haar hele bestaan door trouw is gebleven.

*

WAT

is nu eigenlijk vreedzame coëxistentie?

Daarvan geeft het nieuwe program van de Sowjet-Unie een bij- zonder duidelijke omschrijving [Communisme, de wereld van mor- gen - pag. 46, definitieve tekst). Het zegt over het vreedzaam naast elkaar bestaan van staten met verschillende maatschappelijke sy- stemen:

"Vreedzame coëxistentie heeft tot voorwaarde:

het afstand doen van oorlogen als middel tot het beslechten van geschillen tussen de staten en hun oplossing door onder- handelingen; gelijkberechtiging, overeenstemming en ver- trouwen tussen de staten, het in acht nemen van elkaars be- langen; niet-inmenging in de binnenlandse aangelegenheden;

erkenning van het recht van ieder volk om in alle vraagstuk- ken van zijn land zelfstandig te besltssen; strikte raspeete- ring van de souvereinHeit en de territoriale onschendbaarheid van alle landen; ontwikkeling van de economische en cultu-

rele samenwerking op basis van volledige gelijkheid en weder- zijds voordeel."

Vreedzame coëxistentie is dus geen bevroren toestand, geen situ- atie waarbij men van weerskanten zegt: zo is het nu en zo zal he~

blijven.

Een dergelijke opvatting zou alleen al in strijd zijn met het feit,

(6)

dat de maatschappij in beweging is en dat het fixeren daarvan op een bepaald moment een onmogelijkheid is.

Maar bovenal is het geen "verankeren" van een toestand, omdat juist op dit ogenblik de internationale situatie zo explosief is, dat vreedzame coëxistentie actieve maatregelen voor ontspanning voor- onderstelt.

Nikita Chroestsjow heeft in zijn Congresrede de volgende om- . schrijving gegeven [ Congre~boek, pag. 33) :

"Vrede en vreedzame coëxistentie zijn niet helemaal het- zelfde. Vreedzame coëxistentie is niet gewoonweg het niet be- staan van een oorlogstoestand, het is niet een tijdelijke, la·

biele wapenstilstand tussen twee oorlogen in, maar het is het naast elkaar bestaan van twee tegengestelde maatschappelijke stelsels, berustend op het van weerskanten afzien van oorlog als een middel om hangende kwesties tussen de staten op te lossen."

HET is nuttig om deze politiek-zakelijke omschrijvingen naar vo-

*

ren te brengen, omdat men die hier in ons westelijke wereldje niet gemakkelijk terugvindt.

Nu vreedzame coëxistentie een begrip is geworden waar men re- kening mee moet houden, dat een voorname rol speelt bij de dis·

cussie over oorlog en vrede, beijvert men zich van alle kanten om tot "eigen" omschrijvingen van het-begrip te komen - meestal met het zeer duidelijke doel om de zaak te vertroebelen.

De hierboven reeds genoemde professor Brugmans zegt het vol- gende:

" ,Coëxistentie' betekent dus, in de gedachtengang van hen die de term hebben bedacht, iets anders dan wat men er in het W1esten graag onder verstaat. Ze betekent niet, dat men de aardbol verdeelt in een communistisch en een niet-commu·

nistisch blok, elk met zijn ,invloedssferen'."

Daar ZÇIU de professor blijkbaar, althans voorlopig, wel "graag"

aanwillen. De wereld op ouderwets imperialistische wijze in stukjes verdelen, waarbij de grootsten elk een part voor hun rekening zou·

den nemen.

Een en ander zou inhouden dat niemand zou mogen pogen het vraagstuk van West-Berlijn, dat sabotagenest midden in de Duitse Democratische Republiek, op te lossen. Cuba zou zich weer onder Yankee-hegemonie moeten stellen en Afrika zou een vrij jachtter·

rein worden voor de Amerikaanse, Franse, Engelse en Duitse impe·

rialisten.

Zó ziet professor Brugmans de vreedzame coëxistentie.

Zo zag ook Foster Dulles die en nog maar enkele jaren geleden heeft ook Luns een theorie ontwikkeld, die er op neerkwam, dat vreedzame coëxistentie hetzelfde zou zijn als "handhaven van de bestaande situatie [status quo)" [althans aan de kapitalistische kant natuurlijk).

484

(7)

Uit de definitie van vreedzame coëxistentie, zoals die gegeven is in het program van de Sowjet-Partij, blijkt echter hoezeer dit een vervalsing van het begrip zou zijn. Coëxistentie veronderstelt juist dat elk volk zijn eigen weg kan kiezen, zonder dat een ander zich in die ontwikkeling mengt.

In een lezing, die de Poolse minister van Buitenlandse Zaken, Adam Rapacki, in juni jl. hield voor de universiteit van Cuba's hoofd- stad, Havanna, wees hij er met nadruk op, dat een van de belang- rijkste gevolgtrekkingen uit het aanvaarden van vreedzame coëxis- tentie is:

"Pogingen om de strijd van de naties tegen koloniale afhan- kelijkheid van allerlei soort te stoppen, met behulp van geweld of vanuit een positie van kracht, zijn tot falen gedoemd - terwijl ze terzelfdertijd het gevaar meebrengen van "plaatse- lijke oorlogen", die licht in een wereldoorlog met kernwapens en raketten zouden kunnen omslaan. Hij die optreedt tegen het streven van de naties naar volledige onafhankelijkheid, treedt op ten gunste van een oorlog en handelt zodanig, dat hij de ondergang van miljoenen mensen - en van zichzelf - veroorzaakt" ( Polish Reports, 1962 nr. 7).

Vreedzame coëxistentie wil dus juist zeggen, dat daardoor de mo- gelijkheid voor de volkeren om hun eigen weg te kiezen en zich van onderdrukking te ontdoen, oneindig groter wordt. Het is niet, zoals Luns en professor Brugmans dat gaarne zouden zien, een veroor- deling tot eeuwige slavernij van hen die nu eenmaal slaven zijn.

Integendeel, vreedzame coëxistentie zal het zelfbeschikkingsrecht van de volkeren en hun strijd tegen het imperialisme bespoedigen en versterken.

EEN andere manier om het begrip te vertroebelen is de volgende.

*

Sommige penneknechten van de imperialisten zeggen: Als jul- lie, communisten, vreedzaam naast ons willen bestaan, dan moeten jullie je propaganda tegen het kapitalisme stopzetten.

Een andere variant van deze zienswijze is: Als jullie zeggen voor vreedzame coëxistentie te zijn, moeten jullie Amerika en andere landen gelegenheid geven, vrij propaganda te maken binnen de socialistische landen.

Wat het laatste betreft kunnen we kort zijn. Het publiek in de kapitalistische wereld mocht willen dat het zoveel voorlichting over het socialisme zou ontvangen, als de bewoners der socialistische landen over het kapitalisme krijgen. Niet alleen besteden dagbla- den en tijdschriften zeer veel aandacht aan buitenlandse politiek, maar in de Sowjet-Unie alleen al worden iedere week 200 000 exem- plaren gedrukt van het tijdschrift "In het buitenland", dat belang- rijke redevoeringen afdrukt van vooraanstaande niet-socialistische staatslieden (Kennedy, Chester Bowles, Kissinger, Afrikaanse leiders etc.].

Waar kennen we zoiets in ons "vrije wereldje"?

Wat de heren van de "vrije informatie" echter w:i:llen is niet het

(8)

doorgeven van inlichtingen, maar het verspreiden van propagan- distisch vergif_ Dat heeft echter met vreedzame coëxistentie niets te maken.

Zoals gezegd, in hetzelfde vlak ligt de eis, om terwille van de

"vreedzaamheid" nu maar de communistische propaganda tegen het kapitalisme af te schaffen.

Die eis is even waanzinnig.

Vreedzame coëxistentie gaat juist uit van het feit, dat twee stel- sels naast elkaar bestaan. In het ene is de basis van alle onrecht, de uitbuiting van de ene mens door de andere, opgeheven. In het an- dere viert die uitbuiting zijn weerzinwekkende hoogtij.

In dat stelsel zelf gedijen de kiemen van oorlog en onrecht, die hun schaduw geworpen hebben en nog werpen, op het lot van de mensheid. In de strijd daartegen is de arbeidersbeweging en zijn de communistische partijen ontstaan en gegroeid. Die strijd is hun wezenlijke bestaansreden en die kan men niet "opheffen", omdat het kapitalisme zelf haar veroorzaakt.

Afzien van deze strijd zou betekenen, de mens weerloos over te laten aan zijn monsterachtigste vijand.

Het zou betekenen, dat men de grondslag van de vreedzame co- : ëxistentie zelf, de strijd tegen de oorlog en de oorlogskrachten, zou

!I- opgeven.

" Het tegendeel moet het geval zijn.

''

Vreedzame coëxistentie is een eerste overwinning op het impe- rialisme. Ze moet de basis vormen voor verdubbelde strijd en voor steeds nieuwe overwinningen, om de mens definitief van het kapita- listische systeem met zijn oorlogsgevaren te verlossen.

*

ER is tegenwoordig nog een manier in zwang om de idee der vreed- zame coëxistentie van zijn ware inhoud te ontdoen.

Die wordt fraai geformuleerd door een andere theologische pro- fessor, die zijn sporen in de strijd tegen het communisme verdiend heeft, dr. Banning. In het zelfde nummer van "Ruimte" dat wij hier- voor reeds noemden, schrijft hij aan het slot van een artikel:

"Coëxistentie heeft dan niet betrekking op machtsblokken van het heden, noch op politieke of theoretische stelsels, maar op levende mensen van heden in hun gerichtheid naar een toekomst."

Vooropgesteld zij hierbij, dat Banning elders in zijn stuk een heel wat reëlere benadering van het vraagstuk geeft, dan hij vroeger placht te doen - zoals ook verder in dit nummer van "Ruimte" nog tal van waardevolle gedachten worden geuit.

Hier gaat het echter om Bannings conclusie: Coëxistentie niet van staten en stelsels, maar van mensen.

Dat klinkt mooi, maar het omzeilt precies het punt waar het om

gaat. ·

486

(9)

Coëxistentie houdt uiteraard de onderlinge toenadering der men- sen in.

Maar deze menselijke toenadering is op geen andere wijze te be- reilren, dan juist door coëxistentie van staten.

Willen de mensen vrede hebben, dan moet de oorlog tussen hun staten verhinderd wotden.

Dat is de kern van de kwestie.

En de zaak omkeren, door bij mensen te beginnen en de staten achteloos ter zijde te schuiven, helpt niemand een zier vooruit.

Integendeel, men loopt dan het gevaar, dat men zozeer in ethisch gewauwel over menselijke betrekkingen verzinkt, dat de hoofdzaak, een oplossing te vinden voor de grote politieke problemen, daarbij in het niet valt.

[EN oplossing van de grote politieke problemen, voor alles het

*

probleem der bewapeningswedloop, daar gaat het om bij de vreedzame coëxistentie.

Onder de huidige omstandigheden, die van het jaar 1962, houdt vreedzame coëxistentie in de eerste plaats in, dat een concreet be- gin wordt gemaakt met ontwapening.

"Het afstand doen van oorlogen als middel tot het beslechten vart geschillen" betekent praktisch, dat men elkaar moet vinden op al- thans een aantal eerste maatregelen, die ten doel hebben het ge- vaar van een explosie te voorkomen.

Vreedzame coëxistentie was, zoals wij gezien hebben, een gedach- te die vanaf het eerste uur van het bestaan van het socialisme ge- leefd heeft in de Sowjet-politiek.

Dat wil echter allesbehalve zeggen, dat Lenin en zijn strijdmak- kers reeds grote verwachtingen stelden in de mogelijkheid daarvan onder de toenmalige omstandigheden.

Lenin koesterde volstrekt niet de illusie, dat de imperialisten zouden nalaten om het eerste socialistische land van alle kanten te bespringen. Ook dat kan men uit de, hierboven genoemde, arti- kelen uit 1915 en 1916 gewaar worÇlen.

En of hij gelijk gekregen heeft I

Ook naderhand trouwens, in de jaren tussen de twee wereldoor- logen, hebben de communisten in de Sowjet-Unie en daarbuiten zich niet aan droombeelden over de internationale politieke verhoudin- gen overgegeven.

Steeds hebben zij geweten, dat het kapitalisme eenmaal zou trach- ten, het land van het socialisme ten onder te brengen.

Na het aan de macht komen van Hitier werd dat trouwens ook voor vele anderen duidelijk.

Immers, de Sowjet-Unie stond als socialistische staat alleen in een kapitalistische wereld. Zij zette pas de eerste schreden op de weg der industrialisatie. Zij had een grote achterstand bij de ont- wikkelde kapitalistische landen.

In die jaren kon zij de vreedzame coëxistentie als doel aangeven,

(10)

praktisch kon zij slechts trachten de vrede zo lang mogelijk te rek- ken.

DE

toestand van thans is wezenlijk anders.

*

In de eerste plaats is de Sowjet-Unie geen geïsoleerde, laag ontwikkelde mogendheid meer, maar het hoog-ontwikkelde cen- trum van een aanzienlijk aantal socialistische staten.

Daaronder is er één, die een deel omvat van het land dat vanouds de meest avontuurlijke imperialisten heeft geherbergd, Duitsland.

In de tweede plaats is het koloniale systeem, dat het politieke en economische achterland vormde van het imperialisme, ineengestort.

In de derde plaats hebben bittere ervaringen van de arbeiders- klasse in de kapitalistische landen een kracht gemaakt, die niet ge- makkelijk is mee te slepen in de oorlogspropaganda van het kapi- talisme.

Al deze factoren samen brengen met zich mee, dat het in een reeks van harde kapitalistische koppen gaat doordringen, dat dit- maal een oorlog slechts uit zou kunnen lopen op de volledige ver- nietiging van het uitbuitersstelsel, waarvan zij nu nog profiteren.

Dit samenspel van krachten vormt dus de ene, uiterst belang- rijke, nieuwe factor, die maakt dat men vreedzame coëxistentie nu met veel meer kans op slagen kan nastreven, dan veertig jaar ge- leden.

De andere nieuwe factor is de moderne bewapening van kern- bommen en raketten.

Wij willen onze lezers dringend aanraden, de door de persafde- ling van de ambassade der USSR in Den Haag uitgegeven rede van Chroestsjow, gehouden op het internationale vredescongres van juli

jl. te Moskou, door te lezen om een inzicht te verkrijgen in de weer- zinwekkende gevolgen die een atoomoorlog zou hebben. Chroestsjow haalt westelijke bronnen aan die schatten, dat per aardbewoner aan atoomwapens een kracht van 80.000 kilo springstof aanwezig is en die berekend hebben, dat een atoomoorlog minstens 800 miljoen doden ten gevolge zou hebben.

De slachting van de Tweede Wereldoorlog, met zijn 50 miljoen doden, valt in het niet bij wat een dergelijke wereldbrand zou zijn.

Het gevaar dat zulk een atoomoorlog zou uitbreken, alleen al door een ongeluk of een misrekening, wordt groter naarmate de bewa- peningswedloop voortgaat.

Zoals het program van de CPSU het stelt:

"Vreedzame coëxistentie of een katastrafale oorlog - dat is het alternatief dat de geschiedenis stelt." .

Het is dit alternatief, deze keuze, die tot gevolg heeft gehad, dat nu vele mensen ook in het kapitalisme tot voorstanders van vreed- zame coëxistentie zijn geworden.

Wij noemen als recente voorbeelden: De commissie van de Partij van de Arbeid die het oorlogsvraagstuk heeft bestudeerd en de ge- nerale synode van de Nederlandse Hervormde Kerk.

488

(11)

HOE is vreedzame coëxistentie te bereiken?

Terecht wordt altijd door diegenen, die zich met het vraagstuk bezig houden, naar voren gebracht, dat het verwerkelijken van een vreedzaam naast elkaar bestaan der landen in zeer belangrijke m~te

neerkomt op de vraag, in hoeverre de grote mogendheden tot prak- tische overeenkomsten kunnen komen.

Het is echter onjuist en onverantwoordelijk, indien men achter deze vaststelling zijn eigen niets doen wil verbergen.

Wij leven in Nederland en Nederland is partij in het conflict.

Iedereen weet welk een belangrijke rol in de internationale dis- cussie zulke feiten spelen als de neutraliteit van Oostenrijk, Zwe- den en Finland, als ook de weigering van Noorwegen en Denemar- ken om atoomwapens op hun grondgebied te legeren.

Omgekeerd weet eveneens iedereen, hoe groot de negatieve rol is, die de Duitse revanchisten en hun bolwerk in West-Berlijn spelen in dit vraagstuk.

Elk land, hoe kletn ook, kan bij de beslissing over oorlog of vrede een grote factor zijn.

Dat hangt slechts af van de positie die het inneemt en de kracht

waarmee het die positie kiest. ·

Nederland wordt thans in de NAVO als een soort voetveeg ge- bruikt.

Waarom ook niet? Bij de eerste wenk zijn Nederlandse regeer- ders bereid gebl~en Amerikaanse atoomwapens op te slaan, Duitse munitie te herbergen, troepen te mobiliseren vanwege de "Berlijnse crisis". De NAVO heeft geen kind aan ze.

Anderzijds kon men waarnemen, hoe zelfs onder De Quay en Luns plotseling ons land gewicht in de imperialistische schaal ging werpen, toen Luns - om welke reden dan ook - weigerde mee te doen aan De Gaulle's plannen voor een continentale politieke unie.

Onze tegenstanders zelf, de Nederlandse imperialisten, hebben hiermee het voorbeeld gegeven van de invloed die een klein land kan uitoefenen, vooral wanneer de naald van de weegschaal aarzelt tussen het doorslaan naar de ene of de andere zij de.

Het actieve optreden van Nederland voor zulke eerste vereisten van vreedzame coëxistentie als: stopzetten van atoomproeven, schep- pen van atoomvrije zones, een niet-aanvalspact tussen NAVO en Warschau-Pact zou daarom .van groot internationaal belang zijn.

Maar daarboven uit gaat nog de betekenis van wat men in eigen land kan volbrengen.

Besluiten over het atoomvrij maken van het land, over het weren van de weermacht en haar munitie van ons grondgebied, over niet- deelname aan Westduitse avonturen rond Berlijn en tenslotte over het kiezen van een koers op neutraliteit zijn hier, binnen onze grenzen te nemen - maar hun draagwijdte zou ver buiten ons land merkbaar zijn.

*

(12)

HET

is verheugend, dat de vreedzame coëxistentie allerwegen een discussiepunt van ernstige mensen gaat uitmaken.

Maar dat is nog slechts het begin.

De discussie moet overgaan in actief optreden, dat de politieke koers van het land gaat beïnvloeden, wil zij zin hebben.

Sommigen, die praatgraag zijn maar wars van daden, zullen zich daartegen verzetten.

Velen echter, die zowel de katastrafale gevaren beseffen waarin wij verkeren, als de krachtsverhoudingen in de wereld om ons heen, zullen bereid zijn zich voor de waardevolle inzet van hun eigen leven en dat van hen die hun lief zijn, de nodige inspanningen te getroos- ten.

Wij, communisten, beschouwen het als onze meest eervolle taak, hen daarbij de hand te reiken en samen met hen voor de vrede te strijden.

M. BAKKER

490

(13)

Nederland in het Europa der trusts

OE communistische partij heeft in haar ontwerpprogram-1960 de monopolies als de voornaamste binnenlandse vijand van de Ne- derlandse arbeidersklasse, de middenstand én de boeren aangewe- zen. Zij heeft in dit program .de bron van de reactionaire buiten- landse politiek der na-oorlogse regeringen blootgelegd en de trusts verantwoordelijk gesteld voor de ondermijning en beperking van de democratie in ons land.

De samenzwering van de trusts tegen het Nederlandse volk is evenwel slechts onderdeel van de samenzwering op internationale schaal, die officieel Euro- of Gemeenschappelijke Markt heet. Hier- van uitgaande moet men de stellingen, uitgewerkt door het Instituut voor Wereldeconomie en Internationale Betrekkingen te Moskou 1)

beoordelen.

Dit document bevat uiteraard een breedvoerige en diepgaande analyse van de economische achtergronden en de onderliggende ob- jectieve economische tegenstrijdigheden binnen de Gemeenschap- pelijke Markt én van de ontwikkeling der antagonistisch-e verhou- dingen van de EEG tot Amerika en Engeland. Maar men dient het toch in de eerste plaats als een hulpmiddel tot het begrip van de politieke verhoudingen en de steeds gunstiger wordende vooruitzich- ten van de arbeidersbeweging in West-Europa, in ons eigen land, en de democratische beweging in het algemeen te zien.

Van de trusts kan men met recht zeggen, dat "twee zielen, ach, in hun hart" wonen. "Amerika beschouwt de Westeuropese integra- tie zowel als een politieke noodzaak" nl. in de strijd tegen het so- cialisme en de toenemende kracht van de anti-monopolistische be- weging in de kapitalistische landen, "en ook als een economische bedreiging tegen zichzelf", heet het kernachtig in de Stellingen.

Maar een soortgelijke uitspraak kan men ook doen ten aanzien van de EEG. Terwijl de EEG immers een poging is om de tegenstel- lingen der internationale monopolies op kosten van de werkende bevolking met elkaar te verzoenen, ontstaan binnen het raam van de EEG nieuwe tegenstellingen evenals in de verhouding van de EEG-landen tot de rest van de kapitalistische wereld.

Het zou echter kortzichtig zijn, hiermee genoegen te nemen en zich te troosten met de gedachte, dat alle plannen van de reactie op hun eigen tegenstrijdigheden zullen stranden. Om succes in de strijd te hebben, moet men die plannen kennen. Men moet zich be- wust zijn van de reële posities in deze wereld,

Een van de voornaamste uitgangspunten bij de beoordeling van de EEG is de stelling dat "het verbond tussen de clericale militaristi-

1) Afgedrukt in P. en C., oktober 1962.

(14)

''

I I

:i

11'

il

sche dictator Adenauer en het autoritaire regime van generaal De Gaulle" de "ruggegraat" van de Westeuropese integratie wordt. Ter- wijl de vraagstukken van de .,economische .integratie'" op het oog voorop staan, moet men erkennen dat een der voornaamste drijf- veren bij de oprichting van de EEG de poging was om de agressieve blokken te versterken en de politiek van de koude oorlog; nieuwe steun te verlenen. Aangezien echter Westduitsland de sterkste in het verbond is (het levert bijna de helft van alle industrie-producten van de landen der EEG en - moeten we eraan toevoegen - het agressieve, revanchistische militarisme dat zijn sterkste voedings- bodem vindt in de Westduitse oligarchie huisvest], moet het als "het grootste gevaar voor de volkeren van Europa" worden beschouwd.

Men zou ten aanzien van de Nederlandse financiers kunnen her- halen, wat in de Stellingen ten aanzien van Amerika wordt gezegd:

Zij kunnen geen illusie hebben over de positie van Nederland bin- nen de EEG, maar de klassesolidariteit zegt hen, dat men de over- heersende positie van West-Duitsland binnen de EEG terwille van de "politieke noodzakelijkheid" moet aanvaarden.

NATUURLIJK spelen hier ook andere overwegingen een rol. Wan-

*

neer we ons hier wat uitvoeriger met de economische factoren bezig houden, dan doen we dit uitsluitend met het doel om de posi- tie van de werkende bevolking van Nederland binnen de EEG nader

te bepalen. ,

Deze kwestie kan men niet afdoen met te constateren, dat Neder- land een klein land is binnen de "reuzen".

Geografisch en vanuit het standpunt van de omvang van de bevol- king gezien b.v., of vanuit het standpunt van de militaire krachts- verhoudingen, vormt de indeling in "grote" en "kleine" landen zeker geen moeilijkheden. Maar de zaak wordt ingewikkelder, wanneer men de economische krachtsverhoudingen in zijn beschouwingen betrekt.

Nemen we bijvoorbeeld de buitenlandse handel. De invoer van Nederland en Italië ligt tegenwoordig op gelijke hoogte. In 1960 bedroeg deze in Italië 4.741 miljoen dollar en in Nederland 4.531 miljoen dollar. Wat de invoer uit de EEG-landen betreft, waren deze getallen respectievelijk 1.317 voor Italië en 2.071 miljoen dollar voor Nederland.

De totale uitvoer van Nederland is tegenwoordig zelfs nog hoger dan die van Italië. De uitvoer van Italië bedroeg in 1960 bijvoor·

beeld 3.669 miljoen dollar en die van Nederland 4.028 miljoen dol·

lar. Terwijl Nederland in dat jaar goederen ter waarde van 1.819 miljoen dollar naar de EEG-landen exporteerde, bedroeg de EEG- export van Italië 1.084 miljoen dollar. Frankrijk overtrof Nederland ten aanzien van de EEG-export slechts met rond 200 en België·

Luxemburg met rond 100 miljoen dollar. 2)

2) Gegevens uit "EEG-Vademecum" van het Nederlandse ministerie van Land·

bouw, februari 1962.

492

(15)

(Weliswaar dient men hierbij op te merken, dat het aandeel van Nederland in de totale export van de EEG iets is teruggelopen, n.l.

van 15 pct in 1953 tot 14 pct in 1960, terwijl die van Italië -in de- zelfde tijd van 11 tot 12 pct steeg. Het aandeel van de B'elgisch- Luxemburgse Unie liep terug van 16 naar 13, dat van Frankrijk van 27 naar 23 pct, terwijl het aandeel van West-Duitsland van 31 tot 38 pct steeg.)

Gezien vanuit het standpunt van de handel binnen de EEG neemt Nederland dan ook zowel ten aanzien van zijn invoer als van zijn uitvoer een belangrijker plaats in dan ~talië.

Er zijn nog enkele andere factoren, die men nader dient te onder- zoeken, zoals bijvoorbeeld de pos1ties van de monopolies in de ver- schillende EEG-landen, waarvan de betekenis niet zonder meer te bep?len is. Het is echter bekend, dat de mate van de monopolise- ring in Nederland ongeveer even groot is als die in West-Duitsland en Frankrijk, terwijl het tempo van centralisatie en concentratie van kapitaal en industrie na de oprichting van de EEG in Nederland bepaald niet geringer was dan in West-Duitsland bijvoorbeeld.

Het zou ons te ver voeren, om binnen het raam van deze beschou- wing hiervoor gegevens aan te voeren. Mogen we daarom volstaan met er op te wijzen, dat bijvoorbeeld de omvangrijke textielindustrie In Nederland overheerst wordt door drie concerns, die in de laatste jaren zijn ontstaan, de chemische industrie door vier, de metaal- Industrie door twee concerns en daarmee verbonden financiers- groepen. Het aantal kartel-overeenkomsten bedraagt meer dan 1500.

In direct verband met de versnelde monopolievorming in de in dustrie en groothandel staat het offensief tegen de massa van win- keliers en kleine ambachtslieden. Het aantal vestigingen met één winkel (de zogenaamde familiebedrijven) in de levensmiddelensec- tor liep van 80 853 in het jaar 1950 op 67 494 begin van dit jaar te- rug, terwijl het aantal vestigingen van filiaalbedrijven in hetzelfde tijdvak bijna verdubbeld is (het steeg van 4 761 tot 8 512]. De ver- dringing van de kleine winkeliers wordt nog duidelijker onder- streept, wanneer men de omzetten van groot- en kleinbédrijf met elkaar vergelijkt. Het tempo van koude sanering neemt bovendien toe. Tussen 1 jan. 1961 en 1 jan. 1962 verdwenen: 742 groentewin- kels, 915 brood- en banketbaklrers, 817 alcoholverkopers, 627 textiel- winkels, 607 winkels in glas- en verfwaren, 223 rijwielhandelaars, 231 tabakswinkels, enz. 3)

Het belangrijkste aspect van het hele vraagstuk van concentratie en centralisatie is echter het feit, dat Nederland het administra- tieve centrum van de grootste internationale monopolies buiten de Verenigde Staten, is: de Royal Dutch-Shell, de Unilever en Philips.

De leiders van deze drie monopolies, evenals die van de AKU en de Kon. Hoogovens en Staalfabrieken, die beide grote belangen in West-Duitsland hebben (Ver. Glanzstoff resp. Dortmund Hörder Hüt- ten Union), zijn van het begin af aan opgetreden als gangmakers

SJ Gegevens ontleend aan: Centraal Registratiekantoor Detailhandel en Am- bacht, 1, 1962.

·~

,1 t

(16)

van de EEG, - niet alleen vanwege hun directe belangen in de ove- rige EEG-landen, maar ook omdat zij (dit is speciaal het geval met het electra-technische concern van Philips) van mening waren, dat hun concurrentiepositie zo sterk is, dat het slechten van de tolmu- ren bimien de EEG voor hen slechts voordelen zou kunnen brengen.

Aan de andere kant dient men te bedenken, dat juist de verbin- dingen van deze monopolies, in de eerste plaats met Groot-Brittan- nië, bijzonder sterk zijn (het is immers niet alleen symbolisch voor hun positie, dat de hoofddirecties van Royal Dutch-Shell en Unilever in Londen zetelen], terwijl zij - zoals bekend - ook grote belan- gen in Amerika hebben. Mim mag niet alleen aannemen, dat de standpunten van de Engelse monopoliekringen met betrekking tot de aansluiting van Groot-Brittannië bij de EEG en ten aanzien van de zogenaamde politieke integratie, op een bepaalde manier hun weerspiegeling vinden in de buitenlandse politiek van Nederland (men denke bijvoorbeeld aan het verzet van de Nederlandse rege- ring tegen de Duits-Franse standpunten in deze vraagstukken).

Maar het is ook de vraag, of het met het oog op deze omstandig- heden zonder meer mogelijk is, de algemene positie van Nederland binnen het raam van de EEG als ondergeschikt te beschouwen.

Het antwoord op deze vragen dient echter nader uitgewerkt te worden.

In dit verband moet gezegd worden, dat Nederland zich in de laatste jaren onderscheidt door een permanent, groot kapitaals- overschot. Enerzijds schiep dit de mogelijkheid tot zeer grote in- terne investeringen. Volgens een studie van het Instituut voor con- junctuuronderzoek 4) was het aandeel van de investeringen in het bruto nationaal product in Nederland hoger dan in welk ander ka- pitalistisch land ook. (Gemiddeld voor de jaren 1956-1960 - in prijzen van 1954 - in Nederland 12,4 pct, in West-Duitsland 11,8

pct, in Frankrijk 8,9 pct, in België 7,5 pct en in de Verenigde Staten 5,7 pct.) Anders gezegd: de kapitaalaccumulatie was zelfs nog iets hoger dan in West-Duitsland.

Als illustratie van de gevolgen van dit hoge investeringspercen- tage kan er bijvoorbeeld op gewezen worden, dat de Nederlandse Staatsmijnen in tegenstelling tot die van België of andere landen, de crisisverschijnselen niet in grote mate hebben ondervonden, omdat zij direct na het einde van de Tweede Wereldoorlog overgeschakeld hebben op de kolen-chemie, die gemeten naar de waarde in 1961 reeds 130 pct van de kolenwinning en briketproductie uitmaakte.

Anderzijds nam ook de rol vart de kapitaalexport toe, zowel in de vorm van directe investeringen en lange credieten, als in de vorm van eredieten op korte termijn van banken en verzekeringsmaat- schappijen.

Volgens de Nederlandse betalingsbalans-1961 bereikten de inkom- sten uit directe buitenlandse investeringen en de rente op eredieten aan het buitenland het bedrag van 400 miljoen dollar, ofwel 7 pct

4) Weekoverzicht van het Instituut voor Conjunctuuronderzoek, Berlijn, 24 no- vember 1961, "Groeiproblemen op internationaal vlak".

494

(17)

van de totale lopende rekening. (Weliswaar stond hier een uitvoer van kapitaalsinkomsten tegenover van 220 miljoen dollar, hoofd- zakelijk dividenden uit Amerikaanse bedrijven in Nederland.)

*

LATEN we nu enkele verdere problemen bezien, die in verband met

· de EEG onze aandacht verdienen.

Zoals bekend zijn er burgerlijke economen, zoals bijvoorbeeld de Belgische econoom Lampalussy, die stelling genomen hebben tegen de verwijzing naar de groei van de handel binnen de EEG als argu- ment voor het "succes" van de EEG.

Lampalussy is van mening, dat de groei van de handel binne14 de EEG eenvoudig het gevolg is geweest van de algemene econo- mische situatie in de laatste jaren. Dit neemt echter niet weg, dat de reeds aanwezige groeitendenties door de EEG verder - zij het tijdelijk - bevorderd werden.

Het is een feit, dat de EEG-markt voor Nederland een grotere be- tekenis heeft gekregen dan ooit tevoren.

GEOGRAFISCHE VERDELING VAN DE BUITENLANDSE HANDEL VAN NEDERLAND (IN PROCENTEN VAN DE TOTALE WAARDE).

Invoer Uitvoer

1955 1960 1961 1955 1960 1961 Europa ... . ... 61 64 68 69 74 75

E.E.G. 41 46 49 38 46 48

West-Duitsland ... 18 22 23 17 23 23

Belgie-Luxemburg 18 18 19 14 14 15

Frankrijk en Italië 5 6 7 7 9 10

Engeland ···-··-··· 9 7 7 12 11 10

Amerika en Canada 15 15 12 7 6 6

Zuid- en Midden-Amerika 6 5 5 7 5 5

Azië ···-··· ···--·-··· 12 11 10 9 7 7 Afrika, Australië ··· 5 5 5 7 6 6 [Uit: De Nederlandse Bank, Jaarrapport 1961, pag. 48.) Het blijkt, dat het aandeel van de geïndustrialiseerde kapitalisti- sche landen wat de invoer zowel als de uitvoer betreft, is gestegen.

Maar deze stijging werd uitsluitend veroorzaakt door de uitbreiding van de handel met de landen van de EEG, terwijl het aandeel van de Verenigde Staten en Engeland kleiner werd.

Met het oog op de betekenis van de internationale handel voor de Nederlandse economie (de invoer bedraagt circa 50 pct van het na- tionale product) moet worden vastgesteld, dat de labiliteit van het stelsel door het groeiende aandeel van de hoog geïndustrialiseerde

(18)

kapitalistische landen aan de Nederlandse buitenlandse handel eveneens is toegenomen, en dat de vatbaarheid van de Nederlandse economie voor crisis-invloeden van buitenaf is toegenomen.

Speciaal geldt dit voor de toenemende vervlechting van de Ne·

derlandse economie met die van West-Duitsland. Het aandeel van dit land in de buitenlandse handel van Nederland is tegenwoordig niet alleen groter dan voor de Tweede wereldoorlog.

Daarbij komt:

1. dat in de Nederlandse uitvoer naar West-Duitsland de "zwakke"

landbouwproducten een groter aandeel hebben dan in de totale uitvoer;

2. treden Nederlandse. bedrijven [vooral metaalfabrieken) steeds meer op als toeleveringsbedrijven voor Westduitse concerns;

3. wordt de afhankelijkheid vergroot door het feit, dat de West- duitse industrie van investeringsgoederen in verschillende Ne- derlandse bedrijfstakken in feite een monopoliepositie inneemt.

Verder moet men bij de beoordeling van de ontwikkeling van de economische betrekkingen met de Verenigde Staten rekening hou- den met het feit, dat Nederland vooral na de oprichting van de EEG, in toenemende mate door Amerikaans kapitaal werd geïnfil- treerd.

' Na de oorlog tot 1960 werden in totaal 158 buitenlandse bedrijven in dit land opgericht, waarvan 78 Amerikaanse en 28 Engelse.

Verder werden 44 bestaande naamloze vennootschappen met Ame- rikaanse concerns verbonden. In alle gevallen gaat het om zeer kapitaal-intensieve ondernemingen [olieraffinaderijen met een ca- paciteit van 8 miljoen ton benzine - die van de Kon. Shell niet mee- gerekend - , fabrieken voor automatische administratiesystemen en rekenmachines, voor meet- en regeltechniek, enz.).

Als motief voor deze invasie worden volgens een onderzoek van dr L. Bak 5) hoofdzakelijk de "gunstige verkeerssituatie" van Ne- derland binnen het raam van de EEG en "het relatief lage loonpeil"

beschouwd. Daar komt echter nog bij, dat vele van deze Amerikaanse en andere bedrijven niet alleen met staatsgarantie werden gebouwd en dat ze veel andere faciliteiten ontvingen, maar dat ze ook het recht kregen hun eigen kapitaal te allen tij de terug te trekken.

*

vooR

we nader op het vraagstuk van het loonpeil ingaan, willen we enige opmerkingen maken over de Nederlandse landbouw binnen het raam van de EEG.

Van de totale uitvoer van landbouwproducten van de EEG-landen kwam in 1960 niet minder dan 44,5 pct uit Nederland. 6)

5) Dr L. Back - Buitenlandse Industrievestigingen in Nederland na de Tweede Wereldoorlog, in Economisch-Statistische Berichten, 1962, pag. 116.

6) Deze en volgende gege,vens uit "EEG-Vademecum".

496

(19)

Ongeveer 51 pct van de Nederlandse agrarische uitvoer ging naal' andere EEG-landen, terwijl slechts 12 pct van de Nederlandse agra- rische invoer uit EEG-landen komt.

Hoewel de Nederlandse landbouw (en visserij ) slechts 11 pct van het nationale product uitmaakt, kan men haar betekenis niet uit deze getallen aflezen.

BUITENLANDSE HANDEL IN 1960 (IN MILJOENEN DOLLAR)

Invoer Uitvoer

Tekort resp.

overschot ... .

Industrie 3.739 2.792

- 947

Landbouw 792 1.236

+

444

Het aandeel van de uitvoer van landbouwproducten in de totale uitvoer bedraagt 30 pct. Verder wijst de industriële buitenland- se handel traditioneel een groot tekort aan. De buitenlandse handel van landbouwproducten levert daarentegen jaar in, jaar uit een be- langrijke bijdrage voor het in evenwicht houden van de betalings- balans.

Verreweg de grootst~ bijdrage voor de uitvoer van landbouw- producten wordt door de massa van kleine en middelboeren ge- leverd, - de leveranciers van hoogwaardige agrarische veredelings- producten.

In het licht van deze gegevens moet men de overeenkomst zien over de "tweede etappe" van de EEG, die begin van dit jaar gesloten is. Zoals bekend, is het oorspronkelijke ontwerp van dit verdrag tot stand gekomen onder leiding van de voormalige Nederlandse minis·

ter van Landbouw en huidige vice-president van de EEG, dr Mans- holt. De vertraging van de onderhandelingen werd in de eerste plaats veroorzaakt door _de eisen van de regering-Adenauer en het verzet van de Nederlandse regering, die in Brussel de belangen moest verdedigen van de Nederlandse voedingsindustrie [Unilever), van de belangrijke groothandel in landbouwproducten en van de grote boeren.

Van het grote aantal problemen willen we er hier in. het kort drie behandelen. Twee van de belangrijkste vraagstukken betref- fen de vrijmaking van de handel in de landbouwproducten binnen de EEG en de geleidelijke opheffing van de regeringssubsidies.

Hoewel Nederland met landen als Denemarken in het kapitalisti- sche wereldstelsel tot de gebieden behoort met de laagste productie- kosten, kan de huidige omvang van de productie slechts in stand worden gehouden met behulp van aanzienlijke regeringssubsidies.

De toestand wordt treffend geïllustreerd door de volgende gege-

(20)

vens iJ: Wanneer men de gemiddelde waarde van de Nederlandse landbouwproductie per hectare op 100 stelt, dan zijn de overeen- komstige cijfers voor:

Denemarken ... . België ... . W. Duitsland ... .

80 79 61

Zweden Engeland Frankrijk

45 34 29 Het is, zoals de "Nieuwe Rotterdamse Courant" in december 1961 schreef, dat de internationale concurrentie van landen als Dene- marken, Nederland, Australië en Nieuw-Zeeland ertoe leidt, "dat de prijzen op de markten worden gedrukt onder het peil, waartegen één van hen nog met voordeel kan produceren. Aldus ontstaat een wereldmarktnotering, die beneden de productiekosten van onver- schillig welk rationeel producerend land ligt."

Afgezien van rationele productiemethoden berust de veredeling van landbouwproducten op de invoer van goedkoop voedergraan en veevoeder. De invoer was daarom dan ook vrij, maar de Nederlandse regering heeft op grond van het EEG-verdrag de verplichting op zich genomen, invoerrecht te gaan heffen op de zeer grote invoer uit niet-EEG-landen.

Eén van de belangrijkste conflicten binnen de EEG betrof echter de eis van Nederland naar liberalisatie van de agrariSche handel binnen de EEG, waartegen Bonn zich hardnekkig verzette, onder andere wegens de concurrentie van Nederland tegenover de West- duitse producten van de veredelingslandbouw, die in de na-oorlogse jaren aanzienlijk werd uitgebreid. Maar ook, omdat Bonn zijn an- dere leveranciers als Denemarken tegen Nederland wenst uit te spelen.

Het resultaat was een compromis in de vorm van een ingewikkeld systeem van verrekening, waarbij voorlopig slechts in theorie sprake is van "liberalisatie". Hiertoe behoort een stelsel van zogenaamde negatieve heffingen, waarbij Nederland zich verplicht om in het ge- val van buitensporige concurrentie uitvoerheffingen op bepaalde producten te leggen en West-Duitsland het recht krijgt om even- tueel de eigen uitvoer .te subsidiëren. De gevolgen zijn al sedert vele maanden merkbaar door toenemende overschotten en dalende prij- zen. Daarbij komt, dat het offensief van de Nederlandse regering tegen de massa van kleine boeren door het verdrag verder wordt versterkt.

Reeds enige jaren geleden proclameerde een regeringscommisie in een "Lang lopend plan voor herverkaveling", dat ongeveer de helft van de 125.000 boeren met bedrijven van 1 tot 15 ha binnen de twintig jaar zou moeten verdwijnen.

De politiek van de "koude sanering" berust op het vaststellen van de garantieprijzen voor de hoofdproducten [in de eerste plaats voor melk] beneden de productiekosten van de massa der kleine boeren

7] Ontleend aan: Gids voor excursie naar objecten van plattelandsvernieuwing 'n Overijssel, sept. 1962.

498

(21)

en de geleidelijke afschaffing van de regeringssubsidies.

Deze politiek had reeds tot gevolg, dat tussen de jaren 1947/59 het aantal "bedrijfshoofden" met 12 pct verminderde, nl. van 236 580 tot 207160; dat het aantal meewerkende zoons met 27 pct verminderde (van 110 200 tot 80 370) en tenslotte, dat het aantal landarbeiders van 185 500 tot 110 250, of met 41 pct terugliep. 8)

De overige kleine boeren konden zich tot nu toe handhaven door bovenmatig lange werkdagen van het gezin, waarbij werd uitgere- kend, dat het uurloon van de kleine boeren nog beneden het loon van de landarbeiders ligt.

Zoals gezegd wordt de aanval op de kleine boeren door boven- genoemde overeenkomst nog versterkt en de "Nieuwe Rotterdamse Courant" verklaarde in het reeds geciteerde artikel, dat het uitge- sproken doel van de afschaffing van de subsidies "de opruiming van enige honderdduizenden bedrijven" in het gebied van de EEG was. "Maar uit de politieke en psychologische overwegingen waagt men het nauwelijks het grote woord uit te spreken."

Hierbij dient niet alleen vermeld te worden, dat tot nu toe de pro- ductie van de kleine boeren de hoeksteen van de agrarische produc- tie in Nederland is, maar dat de leidingen van de boeren-organi- saties, die in handen zijn van de grote boeren, de bepalingen van Brussel hebben goedgekeurd. Alleen de Communistische Partij van Nederland voert consequent de strijd tegen de Euromarkt-politiek van de regering.

Hierbij valt ten slotte nog op te merken, dat ook de toekomst van de Nederlandse graanboeren door verschillende specialisten als twij- felachtig wordt beschouwd, hoewel hun productiekosten binnen het raam van de EEG tot de laagste behoren (bijvoorbeeld bedroeg de gemiddelde prijs voor zachte tarwe in de jaren 1960-1961 per 100 kg in Nederland

f

30,65, in Frankrijk

f

29,30 en in West-Duitsland

f

36,90. Bij de garantieprij zen was het verschil nog groter! In Frank- rijk en Nederland resp.

f

30,80 en

f

31,45 en in West-Duitsland

f

38,82-f 40,35.).

Zoals bekend is in Brussel overeengekomen de prijzen van de landbouwproducten binnen de EEG in de loop van de volgende ze- ven jaar gelijk te trekken, wat automatisch tot gevolg moet hebben, dat de kosten van levensonderhoud in Nederland ingrijpend zullen stijgen.

In elk geval is voor Nederland de situatie zo, dat de voor- delen van de invoer van graan tegen wereldmarktprijzen uit de Sowjet-Unie, Amerika, enz. verloren dreigen te gaan, waardoor het bestaan van de grote massa kleine en middelboeren wordt bedreigd, terwijl het verdrag van Brussel onvermijdelijk tot gevolg moet heb- ben, dat de algemene kosten voor levensonderhoud in Nederland gevoelig stijgen.

*

SJ Zie: "Gids" Overijssel.

(22)

DAARMEE komen we aan de laatste vraag, die wij in dit verband willen stellen. De vraag is namelijk, hoe het mogelijk was, dat de Nederlandse industrie, die in vergelijking tot West-Duitsland en soortgelijke landen hoofdzakelijk op bedrijven van geringe omvang berustte, zich tot nu toe binnen het raam van de EEG niet alleen kon handhaven, maar ook een hoge graad van accumulatie kon bereiken.

(Zo verklaarde het "Algemeen Handelsblad" nog op 28 juli 196~,

dat tot nu toe 80 pct van de investeringen van de naamloze ven- nootschappen uit eigen winsten werden gefinancierd.)

De verklaring moet men zoeken in het in vergelijking met de an- dere EEG-landen lage loonpeil.

Wij citeren hier een rapport van het Statistisch Bureau van de EEG. 0) In dit rapport werd een vergelijkende studie gemaakt van de arbeidskosten in 14 bedrijfstakken van de EEG (voor Nederland 10). Onder "arbeidskosten" werden begrepen de lonen en gratifica- ties, evenals de bijdragen van de ondernemer in de kosten van de sociale verzekeringen en de werving van arbeidskrachten.

De gegevens hebben betrekking op het jaar 1959 en zijn uitge- drukt in Belgische francs. Wij brengen hier het resultaat van zes bedrijfstakken:

Duitse

Bonds- Neder-

republiek België Frankrijk Italië land Katoen-

spinnerij en ... 32,75 31,71 30,90 24,68 31,78 Papier, Karton ... 39,62 42,47 40,65 31,46 33,74 Chemische Ind. 46,93 40,99 45,73 35,47 36,64 Steengoed,

Porcelein 32,93 32,53 31,95 27,88 26,99

Electratechniek 38,86 40,45 39,81 33,27 33,06 Scheepsbouw ... 45,94 54,25 43,11 40,37 38,54 Uit het rapport blijkt, dat in vier bedrijfstakken in Nederland ge- middeld de laagste lonen worden betaald. Hiertoe behoren de elec- trotechniek, die juist in Nederland berust op het grootbedrijf (o.a.

Philips, met 80.000 arbeiders eP employé's in zijn Nederlandse be- drijven), de chemische industne en de scheepsbouw. In vijf bedrijfs- takken in Nederland gelden lonen die alleen in Italië lager zijn.

Het gewogen gemiddelde van de uurlonen van alle arbeiders in de onderzochte bedrijfstakken was als volgt: Duitse Bondsrepubliek - 40,42; Frankrijk - 39,94; België - 39,59 Nederland - 34,51 en Italië - 32,41 Belgische francs.

Hieruit volgt, dat de gemiddelde lonen in Nederland in genoemd jaar 14,5 pct lager waren dan in West-Duitsland en ongeveer 6 pct hoger dan in Italië.

9) Uit "Informatie-Bulletin" voor het Nederlandse Parlement, nr. 7, 1962, pag.

142 e.v.

500

(23)

Van ondernemerszijde is hiertegen aangevoerd, dat deze cijfers·

onbruikbaar zouden zijn, omdat men geen rekening had gehouden met de verschillen in productiviteit. Het kan echter niet ontkend worden, dat juist in de electratechnische industrie van Nederland, waar de lonen in het gebied van de EEG het laagste zijn, de produc- tiviteit het hoogste ligt en zich in elk geval met die van de West- Duitse industrie kan meten.

Hetzelfde geldt voor de chemische grootindustrie en ook voor de textielindustrie, waar het aantal arbeiders, bij een zeer aanzienlijke stijging van de productie, daalt.

Maar de vooruitzichten zijn niet meer zo gunstig. Afgezien van een snelle achteruitgang van de groei van de industrie en de twijfel aan de duurzaamheid van de huidige conjunctuur, moet men er op wijzen, dat de lage lonen in hoge mate berusten op de prijzen van de landbouwproducten. Anders gezegd: de concurrentiepositie van de Nederlandse industrie berust gedeeltelijk op de uitbuiting van de ,massa van de boeren. Nu echter - zoals hierboven is aangetoond -

een belangrijke stijging van deze prijzen onvermijdelijk schijnt, dreigt deze voorsprong dus te verdwijnen. Dit is ongetwijfeld één van de overwegingen die er toe geleid hebben, dat de Nederlandse monopolisten en hun regering een feitelijke loonstop hebben afge- kondigd. Ze willen hun concurrentiepositie in de EEG op kosten van de arbeiders verdedigen.

fN

de Stellingen wordt de EEG als een complot tot verlaging van

*

het levenspeil der arbeiders gekenschetst, waaraan wordt toege- voegd, dat het leidende principe van de regeringspolitiek der EEG- landen in de omstandigheden van hoogconjunctuur, waar de arbei- ders in ons land en andere lidstaten een bepaalde verbetering van de lonen door verscherping van de klassenstrijd hebben kunnen af- dwingen, de strijd tegen loonsverhoging is. Dit wordt door de erva- ringen in ons eigen land en het nieuwe program van de regering- De Quay bevestigd.

Tegelijkertijd echter ontstaat hierdoor nieuwe conflictstof binnen de EEG, aangezien de "integratie" van de lonen, het scheppen van een "Europees loonpeil" tot de beginselen van het EEG-verdrag be- hoort.

De aanval op het levenspeil van de werkers vindt verder zijn uit- drukking in de pogingen een "Europees prijspeil" te scheppen, waar- bij de verbruikersprijzen in ons land opgetrokken dienen te worden.

Deze "integratie-politiek" vindt op het binnenlandse vlak steun in de versnelde centralisatie en concentratie van het kapitaal. De er- varing heeft geleerd, dat elke monopolievorming tot het hooghouden van de prijzen leidt.

De feiten wijzen verder uit, dat deze concentratiebeweging een toenemend offensief tegen het kleinbedrijf ~awel in de distributie- sector [winkelstand) als in de industrie inhoudt. In het afgelopen jaar alleen zijn vele dozijnen eertijds zelfstandige industriële rnid-

(24)

denbedrijven door nieuwe concerns opgeslokt en deze ontwikkeling gaat nog steeds door.

De versnelling van de integratie brengt met zich mee, dat het of- fensief tegen de massa van de klein- en middelboeren thans op

"Europese" schaal wordt gevoerd. Dientengevolge vindt een gelei- delijk sneller wordende afbraak plaats van de grondslag, waarop hun bedrijf berust: de invoer van goedkoop graan ter verwerking van veredelingsproducten. In de komende jaren zijn steeds scher- pere conflicten tussen de massa der kleine boeren en het staats- monopolisme te verwachten.

De feiten wijzen uit, dat het voornaamste principe van de EEG - de poging om de door innerlijke tegenstellingen verzwakte mili- taire blokken tegen de socialistische wereldbeweging te versterken - als eerste directe consequentie tot opoffering van de nationale be- langen door de monopolies en tot een offensief tegen de anti-mono- polistische krachten in ons land leidt.

Terwille van hun enghartige monopoliebelangen en terwille van het anti-communisme zetten de financiers de grenzen van ons land open voor versneld binnendringen van het Westduitse kapitaal. Zij leggen zich neer bij een verdere versterking van het herboren West- duitse imperialisme, onder het voorwendsel van verdediging der

"Westerse vrijheid". Tegelijkertijd leidt deze politiek ertoe, dat Ne- derland in steeds scherpere conflicten tussen de diverse economi- sche blokken verzeild raakt, met name in het conflict tussen Parijs- Bonn en het Britse imperium, tussen de EEG en het Amerikaanse imperialisme.

De aanhangers van een nieuwe buitenlandse politiek krijgen thans echter ook nieuwe argumenten voor de terugkeer tot de traditionele politiek van neutraliteit. Nieuwe lagen van de bevolking zullen ge- hoor schenken aan de opvattingen die de CPN hieromtrent heeft.

De voornaamste rol in de strijd tegen de gevolgen van versnelde integratie zal echter door de arbeidersklasse worden gespeeld. De monopoliebourgeoisie, vertegenwoordigd door het kabinet-De Quay, heeft haar kaarten op tafel gelegd. Nieuwe klassenbotsingen en ver- scherping van de strijd voor verdediging van het levenspeil en de democratische rechten der arbeidersklasse liggen in het verschiet.

Tegenover de poging der monopolies een "eenheid der roofdieren"

totstand te brengen, stelt de CPN haar politiek van eenheid der ar- beidersklasse, die steeds groter weerklank vindt, vooral in de rijen van het NVV. ~

Deze politiek verdiepen en haar tot een zaak van de massa der socialistische arbeiders maken, blijft ons voornaamste middel in de strijd tegen de samenzwering der reactionaire monopolisten en hun EEG.

F. BARUCH

502

(25)

PROBLEMEN RONDOM HET CONCILIE

QP het Tweede Vaticaanse Concilie te Rome zijn niet minder dan 2850 kardinalen, aartsbisschoppen, bisschoppen, prelaten, pau- selijke gezanten e.d. bijeengekomen. Er zijn tien voorzitters be- noemd w.o. kardinaal Spellman [Amerika) en kardinaal Alfrink [Nederland). Wat er precies behandeld wordt is ook nu nog niet bekend.

Zoals het Franse persbureau AFP het uitdrukte: "De vraag wat het Concilie zal zijn, wordt in Vaticaanse kringen liever beantwoord met een aanduiding van wat het in elk geval niet zal zijn. De inge- komen suggesties van bisschoppen, hoofden van religieuze orden en rectoren van katholieke universiteiten zijn vervat in een dertig- tal delen van elk duizend bladzij den.

Het is dan ook duidelijk, dat het Tweede Vaticaanse Concilie maanden en misschien wel jaren kan duren, al dan niet met onder- breking.

. Aangenomen wordt, dat problemen als huwelijk en gezin, geboor- teregeling, het gebruik van verdovende middelen, de taak van leken en de bevoegdheid van de bisschoppen, de ontwikkeling van de ten achter gebleven gebieden en in verband daarmee de missie in die landen, de eenheid der kerken, ter sprake z.ullen komen.

*

HET Concilie van Trente, dat in 1545 aangekondigd werd en daar··

na duurde tot 1568, had tot doel een halt toe te roepen aan de vooruitgang van het protestantisme bij de dageraad van moderne tijden.

Het heeft drie honderd jaar geduurd, alvorens er een nieuw Con- cilie plaats had, namelijk het Eerste Vaticaanse Concilie in 1869, waarvan de rol vooral was een brutaal "neen" toe te roepen aan de moderne arbeidersbeweging en aan de sociale vooruitgang en tevens om de Vaticaanse heerschappij over de Kerk en haar getrouwen te versterken door de proclamatie van het dogma van de pauselijke on- feilbaarheid.

Waarom vandaag de dag een nieuw Concilie? Is het alleen maar een hartewens van Joannes XXIII, de "democratische paus" zoals hij graag wordt genoemd, die gezegd heeft "dat hij er zijn leven voor wilde geven"?

Of moet men hen geloven die, na de bijeenkomst van de Wereld- raad van kerken in New Delhi [waar een toenadering tussen de

(26)

niet-katholieken tot stand kwam) mompelden dat het Vaticaanse Concilie, een beslissende stap zal zijn naar een totale kerkelij~e

verzoening?

Of is de werkelijke sleutel tot het nieuwe Concilie niet de erken- ning, dat de reactionaire rol van het Vaticaan steeds moeilijker te handhaven valt in de huidige maatschappij, die te snel naar de smaak van het Vaticaan verandert?

Zeker is, dat het Vaticaan zoekt naar een soort gemeenschappelijk front van alle kerken. Een gemeenschappelijk front, tegen wie?

Reeds op 6 juni 1960 preciseerde het Franse blad "Figaro": "De positie van de Kerk tegenover het atheïstische materialisme, hoofd-

thema van het Concilie, zal door de Paus door een aanstaande en- cycliek worden onderstreept."

Dat was dus de door ons reeds besproken encycliek Mater et Ma- gistra (zie P. en C. no. 2, 1962). Het blad vervolgde:

"In 1956, toen hij bisschop van Venetië was, veroordeelde hij hen, die geneigd waren het op een accoordje te gooien met het marxisme. Hij houdt de vereniging van alle christenen te- genover het communistische gevaar voor absoluut noodzake- lijk."

Dat neemt niet weg, dat de pal;IS zich in zijn eerste encycliek (Ad Petri Cathedram) iets voorzichtiger uitdrukte, toen hij zei:

"Voornaamste doel van het Concilie zal zijn de ontwikkeling.

van het katholieke geloof, de hernieuwing van het christelijke leven, de aanpassing van de kerkelijke discipline aan de om- standigheden van onze tijd te bevorderen."

Dat lijkt dus of er uitsluitend interne aangelegenheden (zullen]

worden behandeld. Maar daarna keert hij weer tot de door ons eer- der gemelde uitspraak, in iet of wat andere bewoordingen, terug.

Een belangrijk deel van dat geschrift is gewijd aan de sociale vraagstukken. Hij verklaart daarin o.m., dat het communisme "de grondslagen zelf van de beschaving en van het christendo'm" wil ondermijnen en hij noemt het communisme "een leer, die door de Kerk is veroordeeld."

Bovendien herhaalt hij in diezelfde e·ncycliek de teksten die ook Leo XIII in zijn beruchte encycliek Rerum Novarum heeft gebruikt:

"Arbeid kan niet bestaan zonder kapitaal, God heeft gewild dat er in de menselijke samenleving verschil van klassen zou zijn" en ... "zij dus, die dit verschil tussen de klassen durven ontkennen, komen in strijd met de wetten van de natuur zelf."

*

IN de voorbereiding van het Tweede Vaticaanse Concilie is reeds ontzaggelijk veel geschreven, uiteraard het meest in de katho- lieke pers.

Maar lang niet alle beschouwingen over de bijeenroeping van deze kerkvergadering luidden gunstig. Zo hier en daar oefende men 504

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

KAPITALISTEN en imperialisten beschouwen alle onontwikkelde, onderontwikkelde en afhankelijke landen, territoria en stre- ken als belangrijke gebieden voor

met de olieraffinaderij van de Moskouse Economische Raad, met het Instituut voor Chemische Fysica en het Instituut voor Petro-che- mische Synthese, hebben onze

DE Janden van het socialistische wereldstelsel zijn hun opbouw begonnen met een verschillend peil van ontwikkeling van hun productieve krachten. In het wezen van

Als daarbij dan een regering als loondictator optreedt en het re- sultaat van het overleg tussen de twee partijen in het bedrijfsleven nietig verklaart, dan

Het tegendeel is waar: het groei-tempo der socialistische landen handhaaft zich - niettegenstaande tegenslagen als de natuurrampen in China - op het hoge peil der

1 ) Verhalen, romans, die zich met al of niet bestaande wetenschappelijke in)zichten en ontdekkir.gen bezighouden.. de eerste theorie werden de planeten gevormd

kantoren in Elizabethstad en Leopoldstad. Tels en Co's Handel- maatschappij in Leopoldstad, Stanleystad en Elizabethstad. Genoemde ondernemingen hebben hun activiteiten

door het karakter van het kapitalisrne, als een roofzuchtig uitbuiters- stelsel, veranderd is, waarrnede de arbeidersklasse zich in de tegen- woordige tijd kan