• No results found

Veldstudie naar de monitoring van biota in het kader van de rapportage van de chemische toestand voor de Kaderrichtlijn Water

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Veldstudie naar de monitoring van biota in het kader van de rapportage van de chemische toestand voor de Kaderrichtlijn Water"

Copied!
114
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Veldstudie naar de monitoring van

biota in het kader van de rapportage

van de chemische toestand voor de

Kaderrichtlijn Water

De Jonge M., Belpaire C., Verhaert V., Dardenne F., Blust R., Bervoets L.

(2)

2 www.sphere.be

Auteurs:

Maarten De Jonge, Vera Verhaert, Freddy Dardenne, Ronny Blust en Lieven Bervoets Universiteit Antwerpen, Departement Biologie

SPHERE - Systemisch Fysiologisch en Ecotoxicologisch Onderzoek Groenenborgerlaan 171

B-2020 Antwerpen

Maarten.Dejonge@uantwerpen.be www.sphere.be

Claude Belpaire

Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) Duboislaan 14

B-1560 Groenendaal-Hoeilaart Claude.Belpaire@inbo.be www.inbo.be

Deze studie werd uitgevoerd in opdracht van de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) en dient te worden geciteerd als:

(3)

Inhoudsopgave

Lijst van figuren ... 5

Lijst van tabellen ... 6

Lijst van foto’s ... 8

Dankwoord ... 9 Nederlandstalige samenvatting ... 10 English abstract ... 11 1 Inleiding en doelstelling ... 12 1.1 Bioaccumulatiemonitoring ... 12 1.2 Doelstellingen ... 17 2 Materiaal en methoden ... 18 2.1 Keuze indicatorsoorten ... 18 2.2 Keuze staalnameplaatsen ... 20

2.3 Actieve biomonitoring met driehoeksmossel ... 24

2.4 Visbemonstering ... 25

2.4.1 Bemonsteringstechniek ... 25

2.5 Soorten en lengteklasse... 28

2.6 Vangsten ... 28

2.7 Selectie van de stalen ... 30

2.8 Staalvoorbereiding en dissecties ... 31

2.8.1 Werkwijze voor paling ... 31

2.8.2 Werkwijze voor baars ... 32

2.9 Finaal geselecteerd vissen voor analyse - data ... 32

2.10 Pool voorbereiding... 37 2.11 Analyses ... 37 3 Resultaten ... 40 3.1 Hexachloorbenzeen en hexachloorbutadieen ... 40 3.1.1 Paling ... 40 3.1.2 Baars ... 42

3.1.3 Vergelijking paling vs. baars ... 42

3.1.4 Relatie met omgevingsconcentraties ... 43

3.1.5 Temporele spreiding ... 43

3.2 Kwik ... 45

3.2.1 Paling ... 45

3.2.2 Baars ... 47

3.2.3 Vergelijking paling vs. baars ... 48

3.2.4 Relatie met concentraties in de omgeving ... 50

(4)

3.3 Gebromeerde difenylethers ... 52

3.4 Hexabromocyclododecaan ... 52

3.5 Fluoranteen en benzo(a)pyreen... 53

3.6 PFOS en perfluorverbindingen ... 53

3.7 Dicofol, Heptachloor en Heptachloorepoxide ... 54

3.8 Analyses in biota door VMM ... 54

4 Discussie ... 55 4.1 HCBz en HCBd ... 55 4.2 Kwik ... 57 4.3 Overige stoffen ... 58 5 Conclusies en aanbevelingen ... 61 5.1 Conclusies ... 61 5.2 Aanbevelingen ... 61 Referenties ... 64

Lijst met gebruikte afkortingen ... 70

Verklarende woordenlijst ... 71

Bijlage 1: Beschrijving monsternamepunten ... 72

1. Waterlichaam: Boven-Schelde ... 72

Bijlage 2: Afmetingen van de gevangen vissen ... 93

2.1 Lengte paling en baars per meetplaats ... 93

2.2 Overzicht over alle meetplaatsen ... 99

Bijlage 3: Analysemethoden ... 105

3.1 Hg-analyse ... 105

3.2 Hexachloorbenzeen- en hexachloorbutadieen-analyse ... 105

3.3 Fluoranteen en benzo(a)pyreen ... 106

3.4 PFOS en verbindingen ... 106

3.5 Gebromeerde vlamvertragers (PBDE’s en HBCDD). ... 106

3.6 Pesticiden (Dicofol, Heptachloor en Heptachloorepoxide) ... 107

Bijlage 4: Overzicht resultaten huidige studie ... 109

Bijlage 5: Biota metingen VMM... 110

1. Driehoeksmossel ... 110

2. Paling ….. ... 111

(5)

Lijst van figuren

Fig. 2.1 : Overzicht van de geografische ligging van de 16 hoofdmeetplaatsen…….…22

Fig. 3.1: HCBz concentraties in spierweefsel van paling………41

Fig. 3.2: Geografische spreiding van HCBz in spierweefsel van paling……….41

Fig. 3.3: Relatie tussen HCBz in paling en in de omgeving………43

Fig. 3.4: Temporele spreiding HCBz in spierweefsel paling van 1996 tot 2013………44

Fig. 3.5: Hg concentraties in spierweefsel van paling……….46

Fig. 3.6: Geografische spreiding van Hg in spierweefsel paling……….46

Fig. 3.7: Hg-concentraties in spierweefsel van baars………..47

Fig. 3.8: Geografische spreiding van Hg in spierweefsel baars………..48

Fig. 3.9: Vergelijking Hg-concentraties tussen paling en baars………..48

Fig. 3.10: Relatie Hg-concentraties tussen paling en baars………....…....49

Fig. 3.11: Relatie Hg-concentraties in paling en baars genormaliseerd voor lengte…..50

Fig. 3.12: Relatie tussen Hg in paling, baars en de omgeving………50

(6)

Lijst van tabellen

Tabel 2.1: Code, waterlichaam en overeenkomstige vismeetplaatsnummers van de meetplaatsen………..……….……….…21 Tabel 2.2: Code, waterlichaam, coördinaten en omschrijving van de ligging van de meetplaatsen (zowel hoofdmeetplaats (HMP) als reservemeetplaatsen (RMP))……….………23 Tabel 2.3: Datum van de bemonsteringen en kwantificatie van de visserij-inspanning,

zowel voor fuikbevissing als voor

(7)

Tabel 3.6: Hexabromocyclododecaan (HBCDD) in spierweefsel van paling...52

Tabel 3.7: Fluoranteen en Benzo(a)pyreen in mosselweefsel...53

Tabel 3.8: Perfluorverbindingen in spierweefsel van paling...53

Tabel 3.9: Dicofol, Heptachloor en -epoxide in spierweefsel van paling...54

(8)

Lijst van foto’s

Foto 2.1: Elektrovisserij in ondiep water, wadend...27

Foto 2.2: Elektrovisserij in ondiep water, wadend en met boot...27

Foto 2.3: Elektrovisserij in dieper water vanop boot...27

Foto 2.4: Fuikvisserij in dieper water...27

(9)

Dankwoord

Graag bedanken we Gerlinde Van Thuyne (INBO) voor haar hulp bij de selectie van de vismeetplaatsen en analyse van de historische VIS-databankgegevens. Daarnaast worden ook Isabel, Yves, Adinda en Linde, tesamen met de visploeg Groenendaal (INBO) bedankt voor de technische ondersteuning tijdens de bemonstering.

Dr. Valentine Mubiana (UA) wordt bedankt voor de kwik-analyses. Dr. Bavo De Witte en Dr. Johan Robbens (ILVO) worden allebei bedankt voor de PAK-analyses in de mosselstalen.

(10)

Nederlandstalige samenvatting

In de huidige studie werd de bioaccumulatie van lipofiele micropolluenten gemeten in spierweefsel van paling (Anguilla anguilla) en baars (Perca fluviatilis) uit diverse Vlaamse waterlichamen. Dit om tegemoet te komen aan de eis van de Europese Commissie rond het monitoren van lipofiele micropolluenten in biota. Volgende stoffen werden geanalyseerd: kwik (Hg), hexachloorbenzeen (HCBz), hexachloorbutadieen (HCBd), polygebromeerde difenylethers (PBDE), hexabroomcyclododecaan (HBCDD), perfluoro-octaansulfonaat (PFOS) en zijn verbindingen, dicofol, heptachloor en heptachloorepoxide. Gemeten Hg en HCBz concentraties werden vergeleken per soort en in de tijd. Dit laatste op basis van historische data uit het vroegere INBO palingpolluentenmeetnet. Daarnaast werden de polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) fluoranteen en benzo(a)pyreen gemeten in driehoeksmosselen, die zes weken werden uitgehangen.

Paling kon worden bemonsterd op alle meetpunten, in tegenstelling tot baars, waarbij niet op elke meetplaats de vereiste lengteklasse kon worden gevangen. Voor baars konden enkel (te) kleine exemplaren bemonsterd worden. Een overschrijding van de biota-MKN werd geobserveerd voor HCBz, HBCDD en PFOS op sommige meetplaatsen. De biota-MKN voor Hg en PBDE werden op alle meetplaatsen overschreden. Normoverschrijding voor HCBz was afhankelijk van de beschouwde vissoort, aangezien een sterkere HCBz accumulatie werd gevonden in paling ten opzichte van baars. Bioaccumulatie van Hg was afhankelijk van de grootte van de vis en een sterke relatie werd gevonden tussen Hg-accumulatie in paling en baars.

Geaccumuleerde HCBz concentraties in paling bleken af te nemen met de tijd. Dit in tegenstelling tot accumulatie, die toeneemt met de jaren, hoewel gemeten Hg-concentraties van dezelfde grootteorde zijn als deze gerapporteerd in studies uit andere Europese lidstaten. Op basis van de resultaten van de huidige studie en een vergelijking met gegevens uit de literatuur kunnen we stellen dat de huidige biota-MKN voor Hg en PBDE onhaalbaar zijn voor paling en andere vissoorten uit Vlaamse en Europese waterlopen.

(11)

English abstract

In order to meet the requirements of the European Commission, the present study measured bioaccumulation of hydrophobic micropollutants in muscle tissue of eel (Anguilla anguilla) and perch (Perca fluviatilis) from Flemish waterbodies. Quantified pollutants included mercury (Hg), hexachlorobenzene (HCB), hexachlorobutadiene (HCBd), Polybrominated diphenyl ethers (PBDE), Hexabromocyclododecane (HBCDD), perfluorooctane sulfonate (PFOS) and its derivates, dicofol, heptachlor and heptachlorepoxide. Measured Hg and HCB concentrations were compared between species and in time, based on historical data of eel pollutant monitoring in Flanders. In addition two polycyclic aromatic hydrocarbons (PAH), fluoranthene and benzo(a)pyrene, were measured in zebra mussels (Dreissena polymorpha), which were caged for six weeks.

At all sample sites eel could be captured, however this was not possible for perch. For perch only (too) small individuals could be captured. An exceeding of the biota environmental quality standard (EQS) was observed for HCB, HBCDD and PFOS at some sample sites. For Hg and PBDE, biota-EQS were exceeded at all sample sites. EQS evaluation for HCB depended on fish species, since more elevated HCB concentrations were measured in eel compared to roach. Measured Hg concentrations were dependent on fish size, and strong relations were observed between Hg accumulation in eel and perch.

HCB concentrations in eel were found to decrease in time. In contrast, Hg concentrations seem to increase, although measured Hg bioaccumulation was comparable with levels found in other European studies. Based on results from the present study and data from literature, biota EQS for both Hg and PBDE seem unrealistically low for Flemish and European watercourses.

(12)

1 Inleiding en doelstellingen

1.1 Bioaccumulatiemonitoring

Oppervlaktewateren en aquatische ecosystemen staan onder druk van chemische verontreiniging, die mede veroorzaakt wordt door menselijke activiteiten. Dit heeft, samen met structurele verstoringen in het aquatische milieu, een verlies aan habitat en een dalende biodiversiteit tot gevolg. Afhankelijk van de fysisch-chemische eigenschappen van een stof kan deze zich manifesteren als bio-accumulatief en zich daardoor opstapelen doorheen de voedselketen. De mens wordt vooral via de voedselketen aan verontreiniging van het aquatische milieu blootgesteld, i.e. door het eten van vis en schaaldieren.

De Europese Commissie nam al verscheidene initiatieven om het aquatische milieu te beschermen tegen de nadelige effecten van schadelijke stoffen. Een concreet voorbeeld hiervan is de Kaderrichtlijn Water (KRW) en de Europese dochterrichtlijnen 2008/105/EC en 2013/39/EG met betrekking tot milieukwaliteitsnormen (MKN). Hierbij werd een lijst opgesteld van verscheidene prioritaire stoffen waarvoor een MKN voor waterconcentraties werd afgeleid. Bepaalde stoffen zijn echter door hun hydrofobe eigenschappen slecht meetbaar in water en zullen eerder binden aan de waterbodem of zich opstapelen in organismen. Voor deze polluenten kan het raadzaam zijn om concentraties te meten in weefsel (in biota) in plaats van in water. Daarbij kunnen polluentconcentraties in water vaak grote variaties vertonen doorheen de tijd en door plaatsgebonden verschillen in fysisch-chemische karakteristieken. Geaccumuleerde polluentconcentraties in weefsel zullen deze verschillen integreren in de tijd en daarom minder variëren.

Voor drie prioritaire stoffen werden reeds officiële MKN op basis van biota vastgelegd nl. voor kwik en -verbindingen een MKN van 20 µg kg-1, voor hexachloorbenzeen een MKN van 10 µg kg-1 en voor hexachloorbutadieen een MKN van 55 µg kg-1. Deze normen gelden voor metingen in weefsel van prooidieren (uitgedrukt per natgewicht) zoals vissen, weekdieren, schaaldieren en andere biota, waarbij de lidstaten vrij zijn in hun keuze voor het meest geschikte biomonitoring organisme. Vanaf eind 2015/begin 2016 wordt biotamonitoring tevens verplicht voor de volgende polluenten: Gebromeerde difenylethers (PBDE), de polyaromatische koolwaterstoffen (PAK) Fluoranteen en Benzo(a)pyreen, Dicofol, Perfluoroctaansulfonzuur en zijn derivaten (PFOS), Dioxinen en dioxineachtige verbindingen, Hexabroom-cyclododecaan (HBCDD), Heptachloor en Heptachloor-epoxide (omzetting nieuwe dochterrichtlijn 2013/39/EG) (EC, 2013).

(13)

site-specifieke karakteristieken mee in rekening te worden gebracht, zoals waterloopkarakteristieken en bijzondere gebeurtenissen (bv. hermeanderingsprojecten en sanering). Bij het vastleggen van een bemonsteringsfrequentie moet de biologische halfwaardetijd, het doel van de monitoring, de aanwezigheid van vervuilingsbronnen en de beschikbaarheid en kwaliteit van voorgaande monitoringsresultaten mee in rekening gebracht worden. Sommige metalen hebben een lage biologische turnover van zes maanden of meer, zodat gedurende deze periode een occasionele vervuiling kan worden gedetecteerd. Verscheidene PAKs hebben echter een veel snellere turnover van 3 tot 6 weken, waardoor een mogelijke vervuiling enkel op korte termijn kan worden gedetecteerd. Deze polluentgebonden en biologische variaties dienen mee in rekening te worden gebracht bij het opstellen van een monitoringmeetnet voor biota. Algemeen is een lage frequentie (jaarlijks, 3-6 jaarlijks) nodig indien de beschouwde waterloop weinig vervuild is. Een meer frequente bemonstering is aangewezen indien de waterloop in het (recente) verleden aan verhoogde concentraties van één of meerdere polluenten is blootgesteld. Voor deze laatste gevallen vraagt de KRW van de lidstaten ook een verhoogde monitoringinspanning van verschillende relevante kwaliteitselementen (cfr. operationele monitoring en monitoring voor nader onderzoek) (EC, 2000, 2010). Door voorgaande aspecten mee in rekening te brengen kan in functie van de bemonsterde waterlopen en de te meten polluenten een zo kostenefficiënt mogelijke meetstrategie worden opgesteld (zie ook De Jonge et al., 2012a).

De behoefte aan een geharmoniseerde aanpak van de monitoring van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen via aquatische biota wordt steeds sterker en meer acuut. De keuze van een geschikt indicator organisme is uiteraard heel belangrijk en dient wel overwogen te worden. Een goede biomonitor moet voldoen aan verschillende vereisten. Deze voorwaarden werden beschreven door Belpaire en Goemans (2007) en worden hieronder samengevat.

Capaciteit van bioaccumulatie

De indicator moet een hoge bioaccumulatie capaciteit vertonen. Een soort die weinig of niet opstapelt is uiteraard weinig geschikt. Niveaus moeten hoog genoeg zijn om meetbaar te zijn. Soortspecifike ecologische kenmerken (zoals habitat of trofische positie) hebben een grote impact op de capaciteit van bio-accumulatie. Op de bodem levende soorten bio - accumuleren in grotere mate dan de meer pelagische soorten. Hogere trofische niveaus vertonen via biomagnificatie doorgaans hogere chemische belastingen, in vergelijking met soorten op een lager trofisch niveau.

Fysiologische eigenschappen

Sommige specifieke fysiologische kenmerken, zoals een hoog vetgehalte, kunnen de analyse van lipofiele stoffen vergemakkelijken.

Biobeschikbaarheid

(14)

voedselketen te staan, zeker bij lipofiele stoffen. Dit is minder noodzakelijk voor het opvolgen van metalen.

Verschillende stofgroepen moeten meetbaar zijn in de bioindicator

Bruikbare bioindicatoren zijn meestal ook soorten waarvan onderzoek al heeft aangetoond dat ze in staat zijn om een brede waaier aan toxische stoffen te accumuleren (en meer specifiek, de KRW-prioritaire stoffen).

Internationaal geaccepteerde biomonitor soorten

De lidstaten gebruiken uiteenlopende organismen als biomonitoren: microbiële gemeeschappen, weekdieren, algen, diverse vissoorten (paling, forel, brasem, baars, riviergrondel, enz.), visparasieten, ongewervelde dieren, waterplanten, watervogels, enz. Er is zeker een behoefte aan harmonisatie en een gemeenschappelijke aanpak en strategie voor het opvolgen van chemische stoffen in aquatische biota.

Genderproblematiek

Vrouwelijke individuen van iteropare vissoorten zullen een hoeveelheid van hun belasting aan toxische stoffen verliezen door hun seizoensgebonden of jaarlijkse reproductieve cycli, via maternale overdracht van chemicaliën naar de eieren tijdens de paaitijd. Daardoor kunnen beide geslachten van deze soorten een aanzienlijk verschillende chemische belasting vertonen. Bij het gebruik van deze soorten als biomonitor, is het daarom van essentieel belang om zich op een bepaald geslacht te richten (best mannelijke vissen). Dit geeft uiteraard praktische moeilijkheden bij de veldbemonstering. Bovendien zijn seizoensgebonden variaties in de vetstofwisseling (en het interne lipide niveaus) vooral bij vrouwelijke vissen te verwachten (samenhangend met seizoensgebonden voortplantingscyclus), hetgeen de procedures voor monsterneming en interpretatie van de analyseresultaten kan compliceren (zie ook hieronder 'seizoenaliteit').

Seizoenaliteit

Bij een goede bioindicator zijn er geen of minimale seizoensgebonden veranderingen door metabolische activiteiten als gevolg van jaarlijkse cycli gekoppeld aan de voortplanting of aan seizoensgebonden milieuvariaties. Indien toch seizoensgebonden fluctuaties te verwachten zijn, dan dient de bemonsteringsperiode tot een welomschreven deel van het jaar beperkt te worden. Bij de keuze van die periode dient ook rekening gehouden te worden met praktische aspecten bij de monstername (werklastpieken, seizoensgebonden ecologische aspecten, bevisbaarheid (bv in functie van waterdebieten), grootteverdelingen binnen de populatie, vangbaarheid, etc.

Trekgedrag

(15)

gekoppeld aan hun voortplantingscyclus. Dit belemmert het gebruik van deze soorten als potentiële chemische bioindicator.

Uitgezette vissoorten

In Vlaanderen lopen er programma’s voor het uitzetten van vis ten gunste van de recreatieve visserij. Om voor de hand liggende redenen zijn uitgezette soorten geen geschikte bioindicator soorten (behalve in het geval ze als jonge larven uitgezet zouden worden).

Pollutieprofiel van de indicator moet lokale vuilvraacht weergeven

Indicatorsoorten moeten het niveau van de aanwezige vervuiling op de meetplaats goed weerspiegelen. De variabiliteit in vuilvracht tussen individuen van dezelfde site moet laag/lager zijn vergeleken met de variabiliteit tussen individuen afkomstig van verschillende sites. Een gradiënt van milieuverontreiniging dient weerspiegeld te worden in de waarden gemeten in de bioindicator.

Dit is natuurlijk essentieel en dient bij het kiezen van een geschikte indicatorsoort het onderwerp van vooronderzoek te zijn. Resultaten van de analyse kunnen verstoord worden door migratieactiviteit, seizoensinvloeden, geslachtsverschillen en variaties in lipide niveaus, leeftijd, grootte, enz. Slechts weinig studies onderzochtten in hoeverre het spectrum van aanwezige verontreinigingen kenmerkend is voor de lokale milieu- druk.

Voorkomen en verspreiding

Geschikte indicatorsoorten hebben best een ruime geografische verspreiding en zijn eurytoop, d.w.z. dat ze in een ruime variatie van aquatische habitats voorkomen. Een pan-Europese verspreiding is in het kader van de implementatie van de Europese kaderrichtlijn water, een meerwaarde.

Afmeting

De grootte van het organisme moet toelaten om voldoende weefsel te verzamelen om adequate analyse mogelijk te maken .

Standaardisatie

Bioaccumulatie neemt doorgaans toe met de leeftijd en/of lengte. Daarom is standaardisatie van de lengte en/of leeftijd nodig. Het is dus aangewezen een welbepaalde lengteklasse te kiezen, maar dit brengt vaak praktische moeilijkheden bij de bemonsteringen mee. Dit vereist tevens kennis van de lengteverdeling van de populaties in het te monitoren gebied.

Referentiewaarden

(16)

Levensgeschiedenis

De indicatorsoort moet een voldoende lange levensduur hebben om in staat te zijn de chemische stoffen op te nemen in meetbare concentraties. Kleine vissen met zeer lage concentraties kunnen een onderschatting geven van de lokale vuilvracht, ten opzichte van grotere soortgenoten.

Robuustheid van de biomonitor

Het is aan te bevelen dat de indicatorsoort vrij ongevoelig is voor vervuiling en in (sterk) vervuild water kan overleven, zodat deze verontreinigingen kunnen opgevolgd worden.

Meervoudig gebruik biomonitor

Gelijktijdig gebruik van een indicatorsoort voor meerdere doelen is economisch voordelig (kosten - efficiënt) (bv in het kader van de monitoring van visserijproducten of soortbeschermingsplannen). Daarnaast werd bv polluentaccumulatie in paling reeds gerelateerd aan effecten op vislevensgemeenschappen (Van Ael et al., 2014).

Overwegingen in het kader van menselijke gezondheid

De KRW en haar dochterrichtlijnen beogen ook de menselijke gezondheid te beschermen. In dit perspectief is het nuttig indien de indicatorsoort, een soort vertegenwoordgt welke door de visserij geoogst en op de markt wordt gebracht. KRW-metingen kunnen een aanwijzing zijn voor eventuele risico’s van consumptie van lokale visserijproducten.

Weefsels

(17)

1.2 Doelstellingen

De finale doelstelling van de huidige studie is om de drie prioritaire stoffen (nl. kwik, hexachloorbenzeen en hexachloorbutadieen), te meten in spierweefsel van paling en baars en te toetsen aan hun respectievelijke biota-MKN op een 16-tal Vlaamse waterlopen. Hierbij wordt de vergelijking gemaakt tussen polluentaccumulatie in beide soorten alsook de relatie met concentraties in omgevingscompartimenten zoals oppervlaktewater en waterbodem. Bijkomend worden voor paling trends in bioaccumualtie nagegaan op basis van historische gegevens uit het pallingpolluentenmeetnet van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO). Op twee referentieplaatsen en drie projectplaatsen worden de volgende polluenten bepaald in spierweefsel van paling: Gebromeerde difenylethers (PBDE), Perfluoroctaansulfonzuur en zijn derivaten (PFOS), Hexabroom-cyclododecaan (HBCDD), Dicofol, Heptachloor en Heptachloor-epoxide. Hierbij wordt nagegaan of de gemeten concentraties de biota-MKN al dan niet overschrijden.

(18)

2 Materiaal en methoden

2.1 Keuze indicatorsoorten

In deze studie worden verscheidene lipofiele polluenten gemeten in aquatische biota. Bij de keuze van de indicatorsoorten dienen een aantal praktische zaken in overweging te worden genomen. Er werd geopteerd om met residente vissen te werken aangezien er reeds veel informatie aanwezig is wat de accumulatie betreft van micropolluenten in vissen in Vlaanderen en dan voornamelijk in paling (o.a. Belpaire et al., 2003; Goemans et al., 2003; Belpaire & Goemans, 2007; Maes et al., 2008). Een belangrijke vereiste is dat soorten worden gekozen die op de meeste monsterpunten kunnen worden aangetroffen. Bovendien is het interessant om in soorten te meten die een verschillende plaats in de voedselketen innemen en die sterk verschillen in vetgehalte. Om bovenvermelde redenen werd gekozen om als testsoorten de paling (Anguila anguila) en de baars (Perca fluviatilis) te nemen.

(19)

worden de verschillende palingsoorten (A. anguilla, A. rostrata en A. japonica) vaak en in tal van landen als bioindicator gebruikt.

De baars komt voor van zoet tot brakwater en verkiest voornamelijk helder water, omdat hij op zicht jaagt, met een relatief hoog zuurstofgehalte (Vandelannoote et al., 1998). Hoewel jonge baarzen relatief grote afstanden kunnen afleggen (> 3 km) zijn baarzen van 3 jaar of ouder eerder sedentair en verblijven in een riviertraject van enkele honderd meter (Bruylants et al., 1986). Daardoor zouden de geaccumuleerde polluentgehaltes in hun weefsel dus evenzeer de lokale verontreiniging weerspiegelen. Jonge baarzen voeden zich eerst met zoöplankton, schakelen vervolgens over op invertebraten om vanaf een lengte van 12 tot 14 centimeter volledig piscivoor te worden. In vergelijking met de paling heeft de baars een veel lager vetgehalte.

Vermits PAK’s veel sneller metaboliseren in vissen dan in invertebraten werd er voor de monitoring van de PAK’s gekozen om te werken met gekooide driehoeksmosselen (zie 2.3).

(20)

2.2 Keuze staalnameplaatsen

Voor het uitvoeren van deze studie werden er 16 meetplaatsen geselecteerd. Bij de selectie van deze monsterpunten dienden een aantal criteria te zijn vervuld. Enerzijds moest het waterlichaam uiteraard behoren tot de set van waterlichamen waarvoor binnen de Kaderrichtlijn Water (EC, 2000) gerapporteerd dient te worden. Anderzijds werd er door het INBO nagegaan waar op die waterlichamen zich meetplaatsen van het Meetnet Zoetwatervis situeren. Vervolgens werd er op de VIS-databank nagegaan of er op die meetplaatsen tijdens de laatste 10 jaar de aanwezigheid van baars en paling kon vastgesteld worden tijdens de INBO visbestandsopnames.

Indien op het waterlichaam meerdere vismeetplaatsen met gerapporteerd voorkomen van baars en paling gekend waren, werden die plaatsen gekozen waar reeds metingen van polluenten vanuit het Vlaams palingpolluentenmeetnet beschikbaar waren.

Bovendien werden drie meetplaatsen geselecteerd bekend voor hun specifiek pollutieprofiel.

 Meetplaats 12, de Schelde te Oudenaarde (Bekken van de Bovenschelde) werd geselecteerd op basis van de zeer hoge waarden aan gebromeerde vlamvertragers waaronder HBCDD, in paling (Belpaire et al., 2003; Roosens et al., 2008) en andere vissoorten (Roosens et al., 2010).

 Meetplaats 13, het Kanaal Ieper-IJzer (IJzerbekken) werd geselecteerd op basis van de hoogste bekende PFOS concentraties in paling op een set van 55 Vlaamse meetplaatsen (Belpaire, mond meded).

Vismeetplaatsen met paling

(21)

 Meetplaats 14, de Oude Leie te Wevelgem (Leiebekken) werd geselecteerd op basis van de hoogste bekende concentratie aan hexachloorbutadieen in paling op een set van 20 Vlaamse meetplaatsen (Roose et al., 2003, Belpaire en Goemans, 2007).

Daarnaast werden twee meetplaatsen geselecteerd als referentie, d.w.z plaatsen waar verwacht wordt dat de chemische belasting in biota lager is dan gemiddeld. Deze zijn plaats 15 in de Kleine Nete te Retie (Netebekken) en plaats 16 op de Demer te Bilzen (Demerbekken).

De geselecteerde waterlichamen en overeenkomstige vismeetplaatsnummers staan weergegeven in Tabel 2.1. Figuur 2.1 geeft een overzicht van de geografische ligging van de 16 meetplaatsen in Vlaanderen.

Gezien bij aanvang van het veldwerk er niet uitgemaakt kon worden of de gewenste vissoorten van de juiste grootte en in voldoende aantallen wel zouden kunnen gevangen worden op elk van de geselecteerde meetplaatsen, werden binnen elk waterlichaam naast de hoofdmeetplaats, een of meerdere additionele meetplaatsen geselecteerd. Deze reservemeetplaatsen behoorden ook tot het Vismeetnet, en situeerden zich in de onmiddellijke buurt van de hoofdmeetplaats. De lijst van de meetplaatsen, hun coördinaten en de omschrijving van de ligging staat voorgesteld in Tabel 2.2. Een exact liggingskaartje met de situering van de uitgevoerde bemonsteringen op elke meetplaats is weergegeven in Bijlage 1.

Tabel 2.1 : Code, waterlichaam en overeenkomstige vismeetplaatsnummers van de meetplaatsen. Bekken Waterlichaam Vismeetplaatsen nummers

1 Boven-Schelde VL08_55 44000025 2 Dender VL08_71 43312100 - 43312200 - 43312300 3 Demer VL05_104 66516150 - 66616050 - 66616100 - 66616150 - 66616200 4 Maas VL05_144 92019350-92019400-92219050 5 Ijzer VL05_9 25010100 - 25010200 - 25010250 6 Leie VL08_48 30111100 – 30111300 – 31111200 - 31111300 7 Gentse Kanalen VL08_165 13222150 – 13222200 – 13222250 - 13222300 8 Brugse Polders VL08_164 15526100 – 15526300 – 15526450 – 15526650 – 15726150 - 15726300 – 15726400 – 15726500 – 15726600 - 15726650 9 Brugse Polders VL08_173 09215325 – 09215425 – 09215575 - 0315050 10 Beneden-Schelde VL05_42 82430100 – 82430150 – 82430200 - 84130400 11 Dijle Zenne VL05_83 71130300 – 71130400 - 71130500 12 Boven-Schelde VL08_57 44100100-44100350-45200300-45200300-45200550-45200550-45200750 13 Ijzer VL05_166 18030050 - 18030100 - 18030150 - 18030250 - 18030350

14 Leie geen Oude Leie Wevelgem - oostelijk deel (geen nummer)

15 Nete VL05_126 53014200

(22)
(23)

Tabel 2.2: Code, waterlichaam, coördinaten en omschrijving van de ligging van de meetplaatsen (zowel hoofdmeetplaats (HMP) als reservemeetplaatsen (RMP)).

Nr Bekken Naam Waterlichaam meetnetCodeZoetwatervis X Y R_Waterloop Omschrijving Gemeente Omschrijving

1 HMP Bovenscheldebekken Boven-Schelde 44000025 79181 157135 BOVENSCHELDE Pecq, Spiere HelkijnAan pompstation 700m SA Spierekanaal

2 HMP Denderbekken Dender 43312100 127068 183710 DENDER Aalst Hofstade, Doorsteeklaan

2 RMP Denderbekken Dender 43312300 129483 190549 DENDER Dendermonde Appels, aan de slibway

2 RMP Denderbekken Dender 43312200 129593 187988 DENDER Dendermonde Denderbelle, aan de sluis

3 HMP Demerbekken Demer 66516150 183218 186186 DEMER Aarschot monding Motte

4 HMP Maasbekken Maas 92019350 250514 199306

MAAS - GEMEENSCHAPPELIJKE MAAS NOORD -

GEMEENSCHAPPELIJKE MAAS IN LIMBURG - GRENSMAAS

Maaseik Schansberg, grens met Oevereind Nederland

5 HMP Ijzerbekken Ijzer 25010250 39616 203487 IJZER Nieuwpoort stroomopwaarts het spaarbekken

6 HMP Leiebekken Leie 30111100 56061 163570 LEIE Wervik aan de slibway

6 RMP Leiebekken Leie 31111200 65138 165772 LEIE Wevelgem verbreding aan linkeroever

7 HMP Gentse Kanalen Kanaal Gent-Terneuzen 13222300 110541 211136 KANAAL GENT - TERNEUZEN Zelzate Karnemelkpolder, aan de grens met Nederland

8 HMP Brugse Polders Kanaal Gent-Oostende 15726550 56687 211095KANAAL VAN GENT NAAR OOSTENDE Oudenburg nabij Paddegat

9 HMP Brugse Polders Leopoldkanaal 9215400 87500 214729 LEOPOLDKANAAL Maldegem aan kilometerpaal 16

10 HMP Benedenscheldebekken Zeeschelde 85000100 150051 210616ZEESCHELDE - BENEDEN-ZEESCHELDE Antwerpen Antwerpen, Kennedytunnel

11 HMP Dijlebekken Ijse 71130500 168865 167799 IJSE Huldenberg Eigenstraat

11 RMP Dijlebekken Ijse 71130300 164964 164296 IJSE Huldenberg aan de molen

12 HMP Bovenscheldebekken Boven-Schelde 45200550 97461 171676 BOVENSCHELDE Oudenaarde stroomafwaarts de stuw

13 HMP Ijzerbekken Kanaal Ieper-Ijzer 18030150 44224 177100KANAAL IEPER-IJZER - KANAAL VAN IEPER NAAR DE IJZER Ieper aan de Boezingebrug

14 HMP Leiebekken Oude Leie Wevelgem 99999996 68320 167090 OUDE LEIE WEVELGEM Wevelgem oostelijk deel van de Leiemeander

15 HMP Netebekken Kleine Nete 53014200 197751 215110 KLEINE NETE Retie Retie, aan oude molen

(24)

2.3 Actieve biomonitoring met driehoeksmossel

Het bepalen van PAK’s in biota dient te gebeuren in invertebraten omdat deze minder snel PAK’s kunnen metaboliseren dan vissen. Er werden hiervoor weekdieren (mollusca) of schaaldieren (crutstacea) voorgesteld. Met behulp van een standard schepnet werd op beide referentieplaatsen nagegaan of er voldoende week- en/of schaaldieren aanwerzig waren. Om analyse van PAK’s mogelijk te maken is er per staal minimaal een 10-tal gram vereist. Op geen van beide plaatsen waren voldoende van de gezochte ongewervelde dieren aanwezig.

Daarom werd besloiten om over te gaan tot Actieve Biomonitoring (ABM). Hierbij worden organismen uit een referentieplaats of een kweek overgebracht naar en blootgesteld in een te onderzoeken gebied door middel van kooien. Een belangrijk voordeel van deze benadering is dat op alle plaatsen dezelfde soort onderzocht kan worden in voldoende aantallen, met dezelfde achtergrond (referentiepopulatie). Bovendien is de blootstelling op alle plaatsen even lang.

Omdat we binnen de SPHERE-groep (UA) reeds vele jaren ervaring hebben met ABM met driehoeksmossel (Dreissena polymorpha) werd deze soort op beide plaasten uitgehangen in kleine vijvermanden (afmetingen: 11 x 11 x 22 cm; maaswijdte: 2 x 4 mm). De blootgestelde mosselen zijn afkomstig van de Blaarmeersen in Gent, waar ze verzameld werden begin september 2013. Uit eerdere analyses bleken de gehaltes aan zowel PAK’s, PCB’s, OCP’s; PBDE’s en metalen in mosselen uit de Blaarmeersen zeer laag te zijn (Bervoets et al. 2004). De mosselen werden één maand voor de blootselling in het laboratorium gehouden in artificieel zoetwater (2 mM CaCl2.2H2O, 500 µM

MgSO4.7H2O, 771 µM NaHCO3 and 77.1 µM KCl) bij 20 ± 1 °C, waarbij ze werden

gevoed met een mengsel van gekweekte algen (Pseudokirchneriella subcapitata en

Chlamydomonas reinhardtii).

De mosselen werden vervolgens gedurende 6 weken blootgesteld, van 14/10/2013 tot 25/11/2013, in de Kleine Nete (meetplaats 15) en de Demer (meetplaats 16). Op iedere plaats werden vier kooien gehangen met telkens 12 mosseltjes. De kooien werden vastgemaakt aan de oever met een touw en tentharing.

(25)

2.4 Visbemonstering

2.4.1 Bemonsteringstechniek

Gezien in deze studie voor paling en baars geopteerd werd als indicatorsoorten, werden de visbemonsteringstechnieken aangepast aan deze soorten. Er werd daarom gekozen voor elektrovisserij en fuikvisserij. Zowel baars als paling zijn immers doorgaans vlot te vangen met behulp van deze technieken. Tevens worden deze technieken ook door de INBO visploegen toegepast in het kader van de metingen van de ecologische kwaliteit van de KRW-meetplaatsen.

De gebruikte bemonsteringsmethodiek hangt bovendien in grote mate af van het type waterloop.

In ondiepe waterlopen (Foto’s 1 en 2) wordt er enkel bemonsterd door middel van elektrovisserij. Hiervoor worden elektrovisserij-apparaten van het type Deka 7000 gebruikt, gevoed door een 5 kW generator met een regelbare spanning welke varieert van 300 tot 500 V. De stroomstoot frequentie is 480 Hz. Dit wordt doorgaans uitgevoerd door een ploeg van 5 mensen, waarvan er twee, beide voorzien van een vangstelektrode, wadend door de waterloop vissen. Normaliter wordt de waterloop over de ganse breedte over een afstand van 100 m bevist.

Voor diepere waterlopen (Foto’s 3 en 4) werd er zowel met elektrovisserij als met fuiken bemonsterd. Op elke meetplaats worden met behulp van een of twee boten twee fuiken gezet. Bij de keuze van de plaats werd er bijzondere aandacht geschonken aan de fixering van de fuiken, het wegblijven uit de vaargeul, en het vermijden van de kans op vandalisme. De fuiken zijn van het type dubbele schietfuiken met een diameter van 90 cm voor de grootste hoepel en een totale lengte van 22 m. Ze zijn voorzien van gewichten en vlotters met INBO identificatie. De fuiken worden doorgaans 48 h na het plaatsen terug opgehaald. Meestal worden zowel op de hoofdstaalnameplaats als op de reservestaalnameplaatsen de fuiken op dezelfde dag gelegd. Op dergelijke diepere waterlopen wordt de fuikbemonstering aangevuld met bemonstering door middel van elektrovisserij. Ditmaal wordt de elektrovisserij apparatuur op een boot geplaatst en vaart het visteam al vissend met twee elektroden 250 m van beide oevers af.

Voor een meer gedetailleerd overzicht van de visprocedure en het gebruikte materieel verwijzen we naar Belpaire et al. (2000).

(26)

Tabel 2.3: Datum van de bemonsteringen en kwantificatie van de visserij-inspanning, zowel voor fuikbevissing als voor elektrovisserij.

Nr Water Gemeente Methode Datum fuiken in Datum fuiken uit Aantal fuiken Datum EV Afgeviste oeverlengte

1 HMP Boven-Schelde Pecq, Spiere Helkijn EVB+SF 17/06/2013 19/06/2013 2 17/06/2013 315m

2 HMP Dender Aalst, Hofstade EVB+SF 18/09/2013 20/09/2013 2 20/09/2013 2x100m

2 RMP Dender Dendermonde, Appels SF 18/09/2013 20/09/2013 2 20/09/2013 100m

2 RMP Dender Dendermonde, Denderbelle SF 18/09/2013 20/09/2013 2 -

-3 HMP Demer Aarschot EVB - - - 13/06/2013 2x250m

4 HMP Maas Maaseik, Schansberg EVB - - - 28/06/2013 400m

5 HMP Ijzer Nieuwpoort EVB - - - 25/06/2013 1200m

6 HMP Leie Wervik EVB+SF 14/05/2013 16/05/2013 2 15/05/2013 400m

6 RMP Leie Wevelgem EVB+SF 14/05/2013 16/05/2013 2 15/05/2013 2x250m

7 HMP Kanaal Gent-Terneuzen Zelzate SF 30/09/2013 2/10/2013 4 -

-8 HMP Kanaal Gent-Oostende Oudenburg EVB+SF 9/09/2013 11/09/2013 2 9/09/2013 250m

9 HMP Leopoldkanaal Maldegem SF 9/09/2013 11/09/2013 2 12/09/2013 2x250m

10 HMP Zeeschelde Antwerpen SF 10/06/2013 12/06/2013 2 -

-11 HMP Ijse Huldenberg, Eigenstraat EVW - - - 29/08/2013 100m

11 RMP Ijse Huldenberg, aan de molen EVW - - - 30/08/2013 100m

12 HMP Boven-Schelde Oudenaarde EVB+SF 17/06/2013 19/06/2013 2 17/06/2013 430m

13 HMP Kanaal Ieper-Ijzer Ieper SF 18/06/2013 20/06/2013 2 -

-14 HMP Oude Leie Wevelgem Wevelgem EVB - - - 18/06/2013 790m

15 HMP Kleine Nete Retie EVW+SF 12/08/2013 13/08/2013 4 17/07/2013 250m

(27)

Foto 2.1: Elektrovisserij in ondiep water, wadend.

Foto 2.2: Elektrovisserij in ondiep water, wadend en met boot.

Foto 2.3: Elektrovisserij in dieper water vanop boot.

(28)

2.5 Soorten en lengteklasse

Omdat voor baars op voorhand niet kon voorspeld worden welke lengteklassen aanwezig zijn werd beslist om zowel voor de kleinere baarzen (ca 12 cm TL) als voor de grotere (15-20 cm) een voldoende aantal specimens te bemonsteren indien mogelijk (Tabel 2.4). Dit aantal is dus groter dan het aantal (vijf) vastgelegd voor het vormen van de weefselpools voor analyse. Dit zou toelaten om na de bemonsteringen die lengteklasse die op alle meetplaatsen het talrijkst aanwezig is, te selecteren voor analyse. Voor paling werd beoogd 10 exemplaren van paling in het gele-aalstadium met - bij voorkeur - een lengte tussen 45 en 55 cm te collecteren. Hierdoor worden eventuele sexgebonden verschillen in belasting vermeden daar palingen uit deze lengteklasse uitsluitend vrouwelijk zijn.

Tabel 2.4: Op voorhand vastgestelde lengteklasse en aantallen om per waterlichaam te bemonsteren.

Soort Afmeting (TL) Geslacht Aantal

Baars – klein Ca 12 cm Gemengd 20

Baars – groot 15-20 cm Gemengd 15

Paling – (gele aal, sedentair)

45-55 cm Vrouwelijk 10

Omdat het voor baars vaak heel moeilijk was om de nodige vissen te bemonsteren moest er op veel meetplaatsen afgeweken worden van het vooropgestelde doel qua lengteverdeling en werden alle lengtes meegenomen voor analyse.

2.6 Vangsten

(29)

Tabel 2.5: Aantallen en lengtespreiding van paling en baars die gevangen werden op de verschillende meetplaatsen en meegenomen werden naar het laboratorium.

Op alle meetplaatsen kon paling gevangen worden, het vereiste aantal van 5 werd niet gehaald op plaats 7 (Kanaal Gent-Terneuzen) en plaats 9 (Leopoldkanaal). Voor baars was het niet mogelijk om exemplaren te vangen op meetplaats 5 (IJzer). Ook werden onvoldoende specimens gevangen op meetplaats 10 (Zeeschelde) en meetplaats 11 (IJse).

Op de meeste meetplaatsen werden fysicochemische metingen uitgevoerd. Deze resulaten staan weergegeven in Tabel 2.6.

Tabel 2.6: Zuurstofconcentratie, temperatuur, conductiviteit, pH, turbiditeit en doorzicht van het water.

# min-max lengte (cm) #

min-max lengte (cm)

1 HMP Boven-Schelde Pecq, Spiere Helkijn 10 48,6-55,3 19 10-23,5

2 HMP Dender Aalst 8 38,7-73,1 1 19,1-19,1

2 RMP Dender Dendermonde, Appels 6 48,3-55,3 3 8,2-10,3

2 RMP Dender Dendermonde, Denderbelle 1 52,4-52,4 3 7,3-9,3

3 HMP Demer Aarschot 11 28,3-60,3 33 9,1-18,7

4 HMP Maas Maaseik 10 44,4-57,4 17 10,1-18,6

5 HMP Ijzer Nieuwpoort 11 36,9-63 0

6 HMP Leie Wervik 18 31,9-69,6 5 8,8-22,8

6 RMP Leie Wevelgem 20 38,3-64,9 6 10,3-18,9

7 HMP Kanaal Gent-Terneuzen Zelzate 1 49,5-49,5 8 11,7-23,1

8 HMP Kanaal Gent-Oostende Oudenburg 15 35,6-61,4 34 7,1-16,7

9 HMP Leopoldkanaal Maldegem 2 55,7-64 46 6-24

10 HMP Zeeschelde Antwerpen 10 39,2-61 3 7,7-33,4

11 HMP Ijse Huldenberg, Eigenstraat 7 40,7-56,3 0

11 RMP Ijse Huldenberg, aan de molen 9 41,6-57,8 2 8,1-9,2

12 HMP Boven-Schelde Oudenaarde 13 38,7-59,9 11 11,5-36,4

13 HMP Kanaal Ieper-Ijzer Ieper 10 41,3-56,3 21 8,1-13,1

14 HMP Oude Leie Wevelgem Wevelgem 16 40,8-69,1 17 9,1-19,4

15 HMP Kleine Nete Retie 9 47,3-69,3 26 6,6-12,6

16 HMP Demer Bilzen 11 27,9-63,5 9 10,3-43,6

Nr Water Gemeente

Paling Baars

Nr Water Gemeente Zuurstof

mg/L Zuurstof % Watertemp °C Conductiviteit µS/cm pH Turbiditeit NTU Doorzicht (m)

1 HMP Boven-Schelde Pecq, Spiere Helkijn 5,58 59,3 18,4 899 8,31 13,4

-2 HMP Dender Aalst, Hofstade 8,59 85,9 15 677 7,63 15,9

-2 RMP Dender Dendermonde, Appels 6,55 66,3 15,7 761 7,59 10,8

-2 RMP Dender Dendermonde, Denderbelle 6,06 62 16,1 720 7,58 - 0,92

3 HMP Demer Aarschot - - -

-4 HMP Maas Maaseik, Schansberg 8,22 86,2 17,5 468 7,89 9,25

-5 HMP Ijzer Nieuwpoort - - -

-6 HMP Leie Wervik 5,94 57,6 13,3 1025 7,66 29,8 0,43

6 RMP Leie Wevelgem 7,42 73,6 14,4 956 7,76 19,3 0,9

7 HMP Kanaal Gent-Terneuzen Zelzate 7,4 76,4 16,4 8500 7,59 8,96 1,3

8 HMP Kanaal Gent-Oostende Oudenburg 6,5 - 18,5 3740 7,87 30,3

-9 HMP Leopoldkanaal Maldegem 7,44 - 17,1 1656 7,56 19,8

-10 HMP Zeeschelde Antwerpen 7,95 82,4 18,4 2670 8,06 405

-11 HMP Ijse Huldenberg, Eigenstraat 9,2 89,8 14 873 8,12 66 0,43

11 RMP Ijse Huldenberg, aan de molen 9,87 95,8 14,3 791 8,51 6,6 0,5

12 HMP Boven-Schelde Oudenaarde 6,49 69,3 18,6 939 7,84 16

13 HMP Kanaal Ieper-Ijzer Ieper 4,33 47,8 20,3 633 7,66 13,3

-14 HMP Oude Leie Wevelgem Wevelgem 9,4 107,1 21,8 798 8,06 4,57 1,57

15 HMP Kleine Nete Retie - - -

(30)

-2.7 Selectie van de stalen

In totaal werden 198 palingen en 264 baarzen meegenomen naar het laboratorium. Elk van deze dieren werd individueel gemeten en gewogen, en werd afzondelijk ingepakt en gelabeld en bij -24 °C ingevroren.

Vervolgens werd voor beide soorten van deze individuen een lengtefrekwentiedistributie gemaakt. In de Bijlage 1.1 wordt per meetplaats en per soort de lengteverdeling weergegeven van de gevangen en meegenomen vissen. In tabel 2.7 staan enkele beschrijvende descriptoren van de lengtedistributie van meegenomen baarzen en palingen. Overzichtsgrafieken van de verdeling per meetplaats worden weergegeven voor respectievelijk de meegenomen paling en baars in Bijlage 1.2 (1 en 2).

Tabel 2.7: Aantal, minimum, maximum, gemiddelde en mediaanwaarde van de totale lengte van de meegenomen palingen en baarzen over alle meetplaatsen.

Teneinde zoveel mogelijk te standaardiseren over de meetplaatsen werd er gekozen voor een zo optimaal mogelijk gemeenschappelijk lengte-interval voor paling en baars. Op basis van deze figuren werd geopteerd voor 50 cm voor paling en 12 cm voor baars als meest geschikte lengterichtwaarde. Dit betekende dat voor elke meetplaats – indien mogelijk - vijf palingen voor analyse geselecteerd werden met een totale lengte zo kort mogelijk bij 50 cm. Op gelijkaardige wijze werden waar mogelijk vijf baarzen geselecteerd rond 12 cm. Vooral bij de baarzen was dit niet altijd mogelijk. Bijlage 1.2 (5 en 6) geeft de individuele lengte-gegevens van de palingen en baarzen die voor analyse geselecteerd werden en waarvan de weefsels in het laboratorium gedisseceerd en geprepareerd werden.

In tabel 2.8 staan enkele beschrijvende descriptoren van de lengtedistributie van de voor analyse geselecteerd baarzen en palingen. Overzichtsgrafieken van de verdeling per meetplaats staan weergegeven voor respectievelijk paling en baars in Bijlage 1.2 (3 en 4).

Totale Lengte (cm) Paling Baars

Minimum 27,9 6,0

Maximum 73,1 43,6

N 198 264

Gemiddelde 50,6 11,9

(31)

Tabel 2.8: Aantal, minimum, maximum, gemiddelde en mediaanwaarde van de totale lengte van de voor analyse uitgekozen palingen en baarzen over alle meetplaatsen.

Totale Lengte (cm) Paling Baars Minimum 39,8 7,7 Maximum 64,0 32,8 N 73 68 Gemiddelde 48,9 12,4 Mediaan 48,5 11,8

2.8 Staalvoorbereiding en dissecties

De avond voorafgaand op de dag van de dissecties worden de stalen verplaatst uit de diepvries naar de koelkast.

2.8.1 Werkwijze voor paling

Voor de dissectie wordt elke vis nog eens gemeten en gewogen (‘labolengte’ en ‘labogewicht’). Daarna wordt de paling gevild en de ingewanden worden verwijderd. De lever wordt afzonderlijk uitgedisseceerd en gewogen op een balans type Sartorius BL150s, meetbereik 150 g en nauwkeurigheid 0.001 g.

Daarna wordt de paling in 4 stukken gedeeld (zie Foto 2.5). Deel 1, 2 en 4 worden individueel gewogen en gelabeld en ingepakt in plastiek zakjes en bewaard op het Inbo. Deel 3 wordt gefileerd en gewogen, dit is het deel dat gebruikt zal wordenn voor het vormen van de poolstalen voor de analyses. Alle weefselmonsters worden zo snel mogelijk terug ingevroren.

(32)

2.8.2 Werkwijze voor baars

Voor de dissectie wordt elke baars nog eens gemeten en gewogen (‘labolengte’ en ‘labogewicht’). Daarna wordt de baars van schubben ontdaan. De kop wordt verwijderd, gewogen, gelabeld en ingevroren. De lever wordt afzonderlijk uitgedisseceerd en gewogen op een balans type Sartorius BL150s, meetbereik 150 g en nauwkeurigheid 0.001 g. De lever wordt afzonderlijk ingepakt, gelabeld en ingevroren. Ingewanden worden verwijderd. De rest van het spierweefsel wordt van de ruggegraat verwijderd, gewogen, ingepakt, gelabeld en ingevroren. Dit is het deel dat gebruikt zal worden voor het vormen van de poolstalen voor de analyses

2.9 Finaal geselecteerd vissen voor analyse - data

Voor paling werd telkens een deel van het spierweefsel van alle gevangen individuen gebruikt. Hiervoor werden gelijke delen van de verschillende individuen gebruikt. Wanneer de massa’s van de verschillende delen te sterk varieerden, werd een gelijk deel afgewogen (bv. voor meeplaats 2, zie Tabel 2.9).

(33)

Tabel 2.9: Monstergegevens na het versnijden en prepareren van de stalen.

Site Staal Soort

(34)
(35)
(36)

Plaats Staal Soort LABO L (cm) G (gr) G KOP G EXTRA G MIDDEN G MIDDEN ZONDER RUGGEGRAAT G STAART G LEVER DUBBEL 14 B65 Baars 13.6 26.8 6.9 \ 12.2 \ \ 0.252 V 14 B71 Baars 10.2 15.2 3 \ 5.8 \ \ 0.139 14 B72 Baars 13.7 33.6 6.3 \ 13.3 \ \ 0.371 V 14 B73 Baars 14.2 35.4 9.8 \ 15.2 \ \ 0.355 V 14 B74 Baars 13.4 40.2 9.5 \ 18.1 \ \ 0.539 V 14 P88 Paling 48 234.7 41.5 52.5 76 63.3 16.2 5.053 V 14 P93 Paling 51.2 303.3 47.7 69.8 107.9 89.6 21.7 4.433 V 14 P96 Paling 45 184.6 29.7 41.7 59.6 47.5 16.2 4.384 V 14 P100 Paling 50 242.1 39.7 53.8 85.6 73.6 18.9 3.655 V 14 P102 Paling 51 266.9 37.4 47.6 98.8 82 30.7 5.55 V 15 B163 Baars 8.3 6 1.3 \ 2.3 \ \ 0.066 V 15 B164 Baars 12.8 23.7 3.9 \ 5 (10.5) \ \ 0.105 V 15 B165 Baars 9.5 9.5 2.8 \ 3.9 \ \ 0.125 V 15 B169 Baars 9 8.1 1.6 \ 3.4 \ \ 0.058 V 15 B170 Baars 8.5 6.3 1.7 \ 3 \ \ 0.048 V 15 P156 Paling 47.5 267.7 43.2 48.4 89.2 75.4 33.2 3.05 V 15 P158 Paling 54 205.6 35.2 35.6 79.5 64.3 21.2 2.609 V 15 P159 Paling 46.2 179.5 31.9 36.5 59 47.5 13.7 2.58 V 15 P160 Paling 55.1 303 59.2 53.7 101.2 79.9 30.8 4.597 V 15 P161 Paling 55.8 335.1 63.4 60.8 113.9 92 27.2 4.245 V 16 B19 Baars 31.2 419.5 75.2 \ 214.6 \ \ 5.243 VMM 16 B20 Baars 11.7 20.1 5.2 \ 9.5 \ \ 0.267 LABO 16 B21 Baars 10.9 15.7 2.8 \ 6.9 \ \ 0.166 LABO 16 B22 Baars 10.2 11.5 3 \ 5 \ \ 0.055 LABO 16 B23 Baars 10.1 11.5 1.9 \ 5.4 \ \ 0.072 LABO 16 P52 Paling 44 206 30 37.4 77.7 65.8 21.4 5.771 V 16 P53 Paling 40.3 94.1 15.3 18.7 33.4 25.5 6.8 2.681 16 P54 Paling 49.5 214 34.1 40.7 85.1 68.3 17.9 4.436 V 16 P55 Paling 46.3 197.7 32.5 48.5 76 61.9 14.2 4.234 V 16 P58 Paling 46.4 185.7 28.9 36.8 67.4 55.2 14.9 5.58 V

(37)

Hieronder worden de gegevens van de finaal gebruikte vissen die geanalyseerd zijn nog eens weergegeven (Tabel 2.10; Bijlage 1.2).

Tabel 2.10: Aantal, minimum, maximum, gemiddelde en mediaanwaarde van de totale lengte van de finaal voor analyse weerhouden palingen en baarzen over alle meetplaatsen.

2.10

Pool voorbereiding

Mengstalen van paling en baars werden gehomogeniseerd door gebruik te maken van een laboratoriummixer (IKA type A10). Mosselstalen werden gehomogeniseerd met een Potter Elvehjem homogenizer (VWR, Cat. 432-5032). Om contaminatie te voorkomen werden tussen de verschillende deelstalen alle onderdelen van de mixers gereinigd met achtereenvolgens acetonitril en gedemineraliseerd water. Stalen werden steeds op ijs gehomogeniseerd en de homogenaten werden in polypropylene tubes (50 mL) verzameld en ingevroren bij -20 °C tot analyse.

2.11

Analyses

Een overzicht van alle analysen die per meetplaats werden uitgevoerd op paling, baars en driehoeksmossel wordt weergegeven in Tabel 2.11. Oorspronkelijk moest er op meetplaats 12 niet in baars worden gemeten (indien dit reeds in paling zou gebeuren). Aangezien baars niet voorkwam op meetpunt 5 werd echter besloten om een extra meting uit te voeren op baarzen van meetplaats 12.

Een overzicht van de methodekarakteristieken per polluent wordt weergegeven in Tabel 2.12. Een gedetailleerde beschrijving van de analysemethoden wordt weergegeven in Bijlage 3.

Totale Lengte (cm) Paling Baars

Minimum 39,8 7,7

Maximum 64,0 32,8

N 73 63

Gemiddelde 48,9 11,6

(38)

Tabel 2.11: Overzicht van alle analysen per meetplaats op paling, baars en driehoeksmossel

Nr Naam Waterlichaam Gemeente Te analyseren stoffen Soort

1 Boven-Schelde Pecq, Spiere Helkijn Hg, HCBd, HCBz Paling en baars

2 Dender Aalst Hg, HCBd, HCBz Paling en baars

3 Demer Aarschot Hg, HCBd, HCBz Paling en baars

4 Maas Maaseik Hg, HCBd, HCBz Paling en baars

5 Ijzer Nieuwpoort Hg, HCBd, HCBz Paling

6 Leie Wervik Hg, HCBd, HCBz Paling en baars

7 Kanaal Gent-Terneuzen Zelzate Hg, HCBd, HCBz Paling en baars 8 Kanaal Gent-Oostende Oudenburg Hg, HCBd, HCBz Paling en baars 9 Leopoldkanaal Maldegem Hg, HCBd, HCBz Paling en baars

10 Zeeschelde Antwerpen Hg, HCBd, HCBz Paling en baars

11 Ijse Huldenberg Hg, HCBd, HCBz Paling en baars

12 Boven-Schelde Oudenaarde Hg, HCBd, HCBz, HBCDD, PFOS Paling en baars 13 Kanaal Ieper-Ijzer Ieper Hg, HCBd, HCBz, PFOS Paling 14 Oude Leie Wevelgem Wevelgem Hg, HCBz, HCBd Paling 15 Kleine Nete Retie

Hg, HCBd, HCBz, HBCDD, PFOS, PBDE, Dicofol, Heptachloor en Heptachloorepoxide

Paling

15 Kleine Nete Retie Fluoranteen en Benzo(a)pyreen Driehoeksmossel

16 Demer Bilzen

Hg, HCBd, HCBz, HBCDD, PFOS, PBDE, Dicofol, Heptachloor en Heptachloorepoxide

Paling

16 Demer Bilzen Fluoranteen en Benzo(a)pyreen Driehoeksmossel

Tabel 2.12: Ovezicht van de methodekarakteristieken per polluent

Polluent Methode DL (ppb) KL (ppb) Rapportagegrens (µg kg-1 vg) Meetonzekerheid Biota MKN (µg kg-1 vg) Labo HCBz GC-MS 1 2 2 28% 10 ECCA HCBd GC-MS 1 2 2 28% 55 ECCA Hg HR-ICP-MS 0.001 0.01 0.02 24% 20 UA Fluoranteen GC-HRMS 0.02 0.07 0.1 < 32% 30* ILVO Benzo(a)pyreen GC-HRMS 0.01 0.03 0.1 < 32% 5* ILVO PBDE GC-HRMS 0.006 0.012 0.025 40% 0.0085 SGS Dicofol GC-MS/MS 10 20 20 50% 33 SGS PFOS LC/MS-MS 2 5 5 35% 9.1 SGS HBCDD GC-HRMS 0.15 0.30 0.45 40% 167 SGS Heptachloor GC-MS/MS 10 20 20 50% 0.0067 SGS Heptachloorepoxide GC-MS/MS 10 20 20 50% 0.0067 SGS

(39)
(40)

3 Resultaten

3.1 Hexachloorbenzeen en hexachloorbutadieen

3.1.1 Paling

Tabel 3.1: Hexachloorbenzeen en hexachloorbutadieen in spierweefsel van paling.

MEETPLAATS HCBz HCBd 1 Boven-Schelde, Pecq 6.1 < RG 2 Dender, Aalst 4.4 < RG 3 Demer, Aarschot 19 < RG 4 Maas, Maaseik 9.7 5.0 5 Ijzer, Nieuwpoort 5.7 < RG 6 Leie, Wervik 13 < RG

7 Kanaal Gent-Terneuzen, Zelzate 9.6 < RG

8 Kanaal Gent-Oostende, Oudenburg 2.8 < RG

9 Leopoldkanaal, Maldegem 2.5 < RG

10 Zeeschelde, Antwerpen 18 < RG

11 Ijsse, Huldenberg 3.9 < RG

12 Boven-Schelde, Oudenaarde 6.3 < RG

13 Kanaal Ieper-Ijzer, Ieper 7.5 < RG

14 Oude Leie, Wevelgem < RG < RG

15 Kleine Nete, Retie 3.3 < RG

16 Demer, Bilzen 6.3 < RG

Biota MKN 10 55

RG 2 2

Voor de exacte ligging van de meetplaatsen, zie Tabel 2.2. Concentraties uitgedrukt in µg kg-1 versgewicht. HCBz: Hexachloorbenzeen; HCBd: Hexachloorbutadieen; RG: Rapportagegrens.

(41)

Fig. 3.1: HCBz concentraties in spierweefsel van paling.

De onderbroken lijn geeft de biota-MKN weer (10 µg kg-1 vg); < RG: Onder rapportagegrens (2 µg kg-1 vg).

Fig. 3.2: Geografische spreiding van HCBz in spierweefsel van paling.

Locaties aangeduid met een groengekleurde bol bevinden zich onder de biota-MKN.

(42)

Hexachloorbutadieen-concentraties in spierweefsel van paling werden enkel op de Maas in Maaseik gedetecteerd (Tabel 3.1). De gemeten concentratie van 5 µg kg-1 vg ligt ver onder de biota-MKN van 55 µg kg-1 vg. Op alle overige meetplaatsen lagen de concentraties onder de rapportagegrens (2 µg kg-1 vg).

3.1.2 Baars

Tabel 3.2: Hexachloorbenzeen en hexachloorbutadieen in spierweefsel van baars.

MEETPLAATS HCBz HCBd 1 Boven-schelde, Pecq < RG < RG 2 Dender, Aalst < RG < RG 3 Demer, Aarschot < RG < RG 4 Maas, Maaseik < RG < RG 6 Leie, Wervik < RG < RG

7 Kanaal Gent-Terneuzen, Zelzate < RG < RG

8 Kanaal Gent-Oostende, Oudenburg < RG < RG

9 Leopoldkanaal, Maldegem < RG < RG 10 Zeeschelde, Antwerpen < RG < RG 11 Ijsse, Huldenberg < RG < RG 12 Boven-Schelde, Oudenaarde < RG < RG Biota MKN 10 55 RG 2 2

Concentraties uitgedrukt in µg kg-1 versgewicht. HCBz: Hexachloorbenzeen; HCBd:

Hexachloorbutadieen; RG: Rapportagegrens.

Concentraties Hexachloorbenzeen en Hexachloorbutadieen, gemeten in spierweefsel van baars, lagen op alle meetplaatsen onder de rapportagegrens (2 µg kg-1 vg) (Tabel 3.2). Er werden dus nergens normoverschrijdingen vastgesteld.

3.1.3 Vergelijking paling vs. baars

(43)

3.1.4 Relatie met omgevingsconcentraties

Om de relatie na te gaan tussen HCBz concentraties in paling en in de omgeving werd er gebruikt gemaakt van de gegevens uit het oppervlaktewater- en waterbodemmeetnet van de VMM (www.vmm.be).

Er werden geen significante relaties gevonden tussen HCBz concentraties in spierweefsel van paling en concentraties in oppervlaktewater (R²=0; n=9) of waterbodem (R²=0.016; n=13) (Fig. 3.3). Op geen enkele meetplaats overstegen HCBz concentraties in oppervlaktewater de rapportagegrens van 1 ng L-1. Wat betreft de waterbodem, werden de hoogste HCBz concentraties gerapporteerd op de Ijzer in 2011 (6.8 µg kg-1 dw), hoewel op deze meetplaats de gehalten in paling anno 2013 niet uitzonderlijk hoog liggen.

HCBz in oppervlaktewater (ng L-1) en waterbodem (µg kg-1 ds) 0 2 4 6 8 H C B z in paling ( µ g kg -1 v g ) 0 2 4 6 8 10 12 14 16 18 20 Oppervlaktewater Waterbodem

Fig. 3.3: Relatie tussen HCBz in paling en in de omgeving.

Data werden aangeleverd door de VMM. Voor oppervlaktewater werd de jaargemiddelde concentratie van 2013 gebruikt (n=12); concentraties beneden de rapportagegrens (1 ng L-1) worden weergegeven als RG/2. Voor waterbodem werd de meest recente meting gebruikt, gaande van 2001 (Leie) tot 2011 (Ijzer); concentraties beneden de rapportagegrens (0.05-0.1 µg kg-1 ds) worden weergegeven als RG/2.

3.1.5 Temporele spreiding

(44)

HCBz-concentraties in paling op alle locaties afnemen met de tijd. De daling varieert van 64.1% op de Demer te Aarschot tot 98.5% op de Oude Leie in Wevelgem (uitgedrukt t.o.v. de oudste meting). Op basis van een significant lineair mixed model (t=-9.24;

p<0.001), dat werd uitgevoerd op de log-getransformeerde data, nemen

HCBz-concentraties in paling over alle locaties jaarlijks af met een concentratie van 1.15 µg kg-1. Deze daling verschilt significant per meetplaats (ingevoerd als random effect;

p<0.001).

Fig. 3.4: Temporele spreiding HCBz in spierweefsel paling van 1996 tot 2013.

(45)

3.2 Kwik

3.2.1 Paling

Tabel 3.3: Kwik in spierweefsel paling.

MEETPLAATS Hg 1 Boven-Schelde, Pecq 48.6 2 Dender, Aalst 130 3 Demer, Aarschot 93.6 4 Maas, Maaseik 112 5 Ijzer, Nieuwpoort 148 6 Leie, Wervik 58.3

7 Kanaal Gent-Terneuzen, Zelzate 165

8 Kanaal Gent-Oostende, Oudenburg 238

9 Leopoldkanaal, Maldegem 187

10 Zeeschelde, Antwerpen 200

11 Ijsse, Huldenberg 203

12 Boven-Schelde, Oudenaarde 220

13 Kanaal Ieper-Ijzer, Ieper 324

14 Oude Leie, Wevelgem 295

15 Kleine Nete, Retie 290

16 Demer, Bilzen 208

Biota MKN 20

RG 0.02

Concentraties uitgedrukt in µg kg-1 versgewicht. Hg: Kwik; RG: Rapportagegrens.

(46)

Fig. 3.5: Hg concentraties in spierweefsel van paling.

De onderbroken lijn geeft de biota-MKN weer (20 µg kg-1 vg).

(47)

3.2.2 Baars

Tabel 3.4: Kwik in spierweefsel baars.

MEETPLAATS Hg 1 Boven-schelde, Pecq 42.3 2 Dender, Aalst 53.9 3 Demer, Aarschot 68.4 4 Maas, Maaseik 78.2 6 Leie, Wervik 48.0

7 Kanaal Gent-Terneuzen, Zelzate 115 8 Kanaal Gent-Oostende, Oudenburg 197

9 Leopoldkanaal, Maldegem 164

10 Zeeschelde, Antwerpen 926

11 Ijsse, Huldenberg 122

Biota MKN 20

RG 0.02

Concentraties uitgedrukt in µg kg-1 versgewicht. Hg: Kwik; RG: Rapportagegrens.

Kwikconcentraties in het spierweefsel van baars variëren van 42.3 (Boven-Schelde I, Pecq) tot 926 µg kg-1 vg (Zeeschelde, Antwerpen) en bedragen gemiddeld 182 µg kg-1 vg (Tabel 3.4; Fig. 3.7). Ook voor baars liggen de concentraties ruim boven de biota-MKN (20 µg kg-1 vg) op alle meetplaatsen. Voor baars wordt de biota-MKN maximaal met een factor 46 overschreden.

B OV E N-S CHE LDE DE NDE R DE ME R MA A S LE IE K A NA A L GE NT -T E RNE UZEN K A NA A L GE NT -OOS T E NDE LE OP OLDK A NA A L ZEE S CHE LDE IJSS E B OV E N-S CHE LDE K w ik (µ g kg -1 v g ) 0 200 400 600 800 1000

Fig. 3.7: Hg-concentraties in spierweefsel van baars.

(48)

Fig. 3.8: Geografische spreiding van Hg in spierweefsel baars.

3.2.3 Vergelijking paling vs. baars

(49)

Kwikconcentraties in spierweefsel van paling liggen op alle meetplaatsen hoger dan deze in baars, uitgezonderd op het meetpunt Zeeschelde in Antwerpen (Fig. 3.9). De concentraties in paling liggen maximaal een factor 2 hoger (Dender, Aalst) dan in baars. Op de Zeeschelde liggen de concentraties in baars een factor 4.5 hoger dan deze in paling. Deze meting is echter gebaseerd op slechts één individu met een zeer grote lengte (32.8 cm), tevens de grootste baars die werd gevangen tijdens deze studie. Wanneer we deze meting buiten beschouwing laten wordt er een significant verschil in Hg-concentratie gevonden tussen paling en baars (gepaarde t-test; t=4.64; p=0.001;

n=10).

De relatie tussen Hg-concentraties in paling en baars wordt weergegeven in figuur 3.10. Deze figuur, waarbij het meetpunt Zeeschelde werd weggelaten, toont een erg constante relatie tussen Hg concentraties in spierweefsel van paling en baars (R²=0.859; p<0.001;

n=10). Dezelfde analyse inclusief het meetpunt Zeeschelde geeft geen significant relatie

(R²=0.200; p>0.05; n=11).

Kwik concentraties in paling zijn niet significant gecorreleerd met de gemiddelde lengte (R=0.055; n=16) noch met het gemiddelde gewicht (R=-0.103; n=16) van de gepoolde individuen. Concentraties in baars zijn wel significant gecorreleerd met de gemiddelde lengte (R=0.967; p<0.001; n=11) en het gemiddelde gewicht (R=0.979; p<0.001; n=10). Wanneer Hg concentraties in paling en baars worden genormaliseerd voor de lengte, wordt een significante relatie (R²=0.653; p=0.003; n=11) gevonden tussen concentraties in beide soorten, zelfs inclusief met het meetpunt Zeeschelde (Fig. 3.11).

Kwik in paling (µg kg-1 vg) 0 50 100 150 200 250 K w ik in ba ars (µ g kg -1 v g ) 0 50 100 150 200 250

Fig. 3.10: Relatie Hg-concentraties tussen paling en baars.

Meetpunt Zeeschelde werd weggelaten. Lineaire regressie: Hgpaling = 1.04 Hgbaars + 32.8; R²=0.859;

(50)

Hg in paling (µg kg-1 cm-1) 0 1 2 3 4 5 6 H g in ba ars (µ g kg -1 c m -1 ) 0 5 10 15 20 25 30

Fig. 3.11: Relatie Hg-concentraties in paling en baars genormaliseerd voor lengte.

Lineaire regressie: Hgpaling = 4.42 Hgbaars -1.94; R²=0.653;p=0.003; n=11.

3.2.4 Relatie met concentraties in de omgeving

Er werden geen significante relaties gevonden tussen Hg-concentraties in paling en oppervlaktewater (R²=0.047; n=7) of waterbodem (R²=0.006; n=16) (Fig. 3.12). Voor baars werd er wel een significantie relatie gevonden tussen Hg in baars en oppervlaktewater (R²=0.928; p<0.001; n=7), maar niet voor waterbodem (R²=0.061; n=11). De sterke correlatie tussen Hg in baars en oppervlaktewater is te wijten aan de hoge weefselconcentraties op de Zeeschelde, waar ook de hoogste waarden in oppervlaktewater werden gerapporteerd. Zonder meetpunt Zeeschelde wordt er echter geen significante relatie gevonden (R²=0.051; p>0.05; n=6).

Hg in oppervlaktewater (µg L-1 ) en waterbodem (mg kg-1 ds) 0.001 0.01 0.1 1 10 H g in paling ( µ g k g -1 v g ) 0 50 100 150 200 250 300 350 Oppervlaktewater Waterbodem Hg in oppervlaktewater (µg L-1 ) en waterbodem (mg kg-1 ds) 0.001 0.01 0.1 1 10 H g in baar s (µg kg -1 v g ) 0 200 400 600 800 1000 Oppervlaktewater Waterbodem

Fig. 3.12: Relatie tussen Hg in paling, baars en de omgeving.

(51)

3.2.5 Temporele spreiding

Voor 12 van de 16 meetplaatsen uit de huidige studie waren er historische data van Hg in spierweefsel van paling beschikbaar, dit over een periode van 1996 tot 2008. Deze data, die werden aangevuld met de gegevens uit de huidige studie, worden weergegeven in figuur 3.13. Hieruit blijkt dat Hg-concentraties in paling op de Maas in Maaseik, de Ijzer in Nieuwpoort en de Boven-Schelde in Pecq afnemen met de tijd, terwijl een stijging in concentratie wordt vastgesteld op de Oude Leie in Wevelgem, de Zeeschelde in Antwerpen, het Kanaal Gent-Terneuzen in Zelzate, het Kanaal Ieper-Ijzer in Ieper, de Kleine Nete in Retie, de Demer in Aarschot en de Ijsse in Huldenberg. Concentraties op de Leie in Wervik lijken constant te blijven met de tijd, terwijl Hg-gehalten in paling op de Dender in Aalst opnieuw lijken toe te nemen na een initiële daling in 2003. De sterkste daling in Hg-concentratie t.o.v. de oudste meting wordt waargenomen op de Boven-Schelde in Pecq, waar een afname van 66.9% wordt vastgesteld. Daarentegen wordt een stijging van 230% waargenomen in paling gevangen op het Kanaal Gent-Terneuzen. Op basis van een significant lineair mixed model (t=2.28; p=0.03), dat werd uitgevoerd op de log-getransformeerde data, nemen Hg-concentraties in paling over alle locaties jaarlijks toe met een concentratie van 1.03 µg kg-1. Deze toename verschilt significant per meetplaats (ingevoerd als random effect; p=0.008).

Fig. 3.13: Temporele spreiding Hg in spierweefsel paling van 1996 tot 2013.

(52)

3.3 Gebromeerde difenylethers

Tabel 3.5: Gebromeerde difenylethers (PBDEs) in spierweefsel van paling.

PBDE congeneer

Meetplaats #28 #47 #99 #100 #153 #154 #183 #209 ∑ 28-154

Kleine Nete, Retie 0.085 8.3 0.39 2.5 3.02 0.31 0.022 < RG 14.6

Demer, Bilzen 0.082 8.9 0.38 3.1 0.54 0.76 0.016 < RG 13.8

Biota MKN 0.0085*

RG 0.025 0.025 0.025 0.025 0.025 0.025 0.025 0.025

Concentraties in µg kg-1 versgewicht. *: Biota MKN wordt uitgedrukt als de som van PBDE congeneren 28, 47, 99, 100, 153 en 154 (EC, 2013). RG: Rapportagegrens.

Verschillende congeneren van gebromeerde difenylethers (PBDE) werden geanalyseerd in spierweefsel van paling: nl. #28, #47, #99, #100, #153, #154, #183 en #209 (Tabel 3.5). Voor de biota MKN wordt de som genomen van congeneren #28-154. Gesommeerde concentraties op de Kleine Nete in Retie en de Demer in Aarschot bedragen respectievelijk 14.6 en 13.8 µg kg-1 versgewicht en overschrijden ruim de biota-MKN van 0.0085 µg kg-1 vg (factor 1600).

3.4 Hexabromocyclododecaan

Tabel 3.6: Hexabromocyclododecaan (HBCDD) in spierweefsel van paling.

Meetplaats HBCDD

Boven-Schelde, Oudenaarde 430

Kleine Nete, Retie 210

Demer, Bilzen 110

Biota MKN 167

RG 0.45

Concentraties in µg kg-1 versgewicht. RG: Rapportagegrens.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

• Uitsluitend Nederlandse bedrijven kunnen de erkenning aanvragen. • Een aanvrager kan de erkenning aanvragen voor deelnemende bedrijven bij het KCB vanaf 1 januari van

Voor de werklozen met een werkloosheidsduur tussen 1 en 2 jaar stellen we een toename vast van 6 424 eenheden (+ 8,3%). In juni 2014 zijn 36,0% van de werkzoekende volledig

Er werden in het Vlaams Gewest 181.012 volledig werklozen geteld of 16.824 meer dan in maart 2013 (+ 10,2%). In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ten slotte waren er deze maand

Gemiddeld over de laatste drie maanden waren er 151.442 tijdelijk werklozen of 28.075 minder dan vorig jaar (- 15,6%)... 1.1 Aantallen. Vlaams

[r]

Het fonds rapporteert de totale technische voorzieningen waarop het herstelplan betrekking heeft, de vereiste dekkingsgraad conform de feitelijke en de strategische beleggingsmix

Nog los van de vraag of de verzoekende partijen belang hebben bij dit middel in zoverre de locatie vanuit beleidsmatig oogpunt niet in aanmerking zou komen nu er een

In het provinciaal ruimtelijk structuurplan voor een bepaald planningsinitiatief verschillende locatiealternatieven opgenomen zijn en de Vlaamse Regering voor één of