• No results found

Bijbelverhalen vertellen aan kleuters

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Bijbelverhalen vertellen aan kleuters"

Copied!
1
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Afstudeeronderzoek Leraar Basisonderwijs (PABO) Christelijke Hogeschool Afstudeeronderzoek Leraar Basisonderwijs (PABO) Christelijke Hogeschool Ede

Heleen v/d Laak – Verweij L4T

091032 Mei 2012

Bijbelverhalen vertellen

aan kleuters

Kun je als leerkracht ieder Bijbelverhaal vertellen aan

kleuters?

(2)

VOORWOORD

Hier voor u ligt mijn afstudeeronderzoek. In de volgende hoofdstukken ga ik in op de volgende hoofdvraag:

Hoe kan ik kleuters op de School met de Bijbel kennis laten maken met Bijbelverhalen en welke Bijbelverhalen zijn geschikt voor kleuters?

Met dit afstudeeronderzoek zal ik de PABO op de hogeschool in Ede afronden. Ik kan u vertellen dat dit onderzoek mij heel veel tijd heeft gekost. Op het eindresultaat ben ik dan ook trots.

Niet iedere stap ging even goed. Vooral de vraag wat wil ik er allemaal in kwijt en hoe maak ik het onderzoek beter.

Door de steun en begeleiding van verschillende mensen is het gelukt om tot dit eindresultaat te komen.

Daarom wil ik in mijn voorwoord een aantal mensen bedanken voor dit resultaat.

Ik werd tijdens dit onderzoek begeleid door Hans Borst. Hij stond altijd voor me klaar en nam echt de tijd voor mijn onderzoek.

Verder gaf hij goede adviezen om het afstudeerwerkstuk keer op keer te verbeteren. Verder wil ik alle mensen die meegewerkt hebben aan mijn onderzoek bedanken. Leerkrachten, ouders en kleuters van de School met de Bijbel in Langbroek.

Tot slot wil ik mijn man, moeder, zussen en vriendinnen die mij hebben opgepept en in mij geloofden bedanken.

(3)

Inhoudsopgave

Voorwoord 2

Inhoudsopgave 3

Aanleiding 5

Opzet theoriedeel 6

Hoofdstuk 1 Hoe ontwikkelen kleuters zich in groep 1 en 2? 7

1.1 In wat voor ontwikkeling zit een kleuter? 7

1.2 Hoe luisteren kleuters in de klas? 8

1.3 Hoe betrek je de kleuters bij een Bijbelverhaal en hoe houd je de kleuters

betrokken bij een Bijbelverhaal? 10

1.4 Samenvatting 12

Hoofdstuk 2 Hoe geef je Bijbelverhalen door aan kleuters? 13

2.1 Wanneer kun je een Bijbelverhaal vertellen. 13

2.2 Je houding en kennis als leerkracht bij het vertellen van een Bijbelverhaal. 13

2.3 Levensbeschouwing ontwikkelen bij kleuters. 14

2.4 Vertrouwensrelatie ontwikkelen bij kleuters. 16

2.5 Voorbereiding van een Bijbelverhaal. 17

2.6 Wat wil je vertellen en overbrengen aan kleuters. 18

2.7 De structuur van een Bijbelse vertelling. 19

2.8 Samenvatting 20

Hoofdstuk 3 Geloven en kleuters. 21

3.1 Geloofsverschillen tussen kleuters. 21

3.2 De godsdienstige ontwikkeling van de kleuter. 22

3.2.1 De godsdienstige ontwikkeling van de kleuter volgens J. W. Fowler 24 3.2.2 De godsdienstige ontwikkeling van de kleuter volgens Stephens 25 3.2.3 De godsdienstige ontwikkeling van de kleuter volgens leerkrachten uit

het basisonderwijs 25

3.3 De morele ontwikkeling van de kleuter. 26

3.3.1 De morele ontwikkeling van de kleuter door Cammeraat 26 3.3.2 De morele ontwikkeling van de kleuter door Kohlberg 27

3.3.3 Het stimuleren van de morele ontwikkeling. 28

3.3.4 Een zwak ontwikkeld of overmatig streng geweten. 29

3.4 Bidden en praten met kleuters. 29

3.4.1 Bidden met kleuters. 29

3.4.2 Praten met kleuters. 30

3.5 Samenvatting 32

Hoofdstuk 4 Bijbelverhalen in de methode. 33

4.1 Aan welke eisen moet een Bijbelverhaal voldoen? 33

4.2 De structuur van de methode ‘Hoor het Woord ‘. 34

4.2.1 Uitgangspunten van de methode. 34

4.2.2 Bijbelvertellingen. 35

4.2.3 Lesopbouw voor groep 1 en 2 36

(4)

4.3 Verhalen uit de methode ‘Hoor het woord’. Allemaal geschikt voor kleuters? 36 4.4 Bestaat er een lijst waaraan Bijbelverhalen voor kleuters moeten voldoen? 37

4.5 Samenvatting 38

Beantwoording hoofdvraag. 39

De praktijk. 41

Hoofdstuk 5 Onderzoeksresultaten interviews 42

5.1 Samenvatting van de interviewvragen. 42

5.2 Conclusie van de interviewvragen. 45

Hoofdstuk 6 Enquête bij kleuters. 46

6.1 Afnemen van de enquête. 47

6.2 Conclusie van de enquête met kleuters. 49

Hoofdstuk 7 Interview met ouders van de School met de Bijbel. 50

7.1 Samenvatting van de interviewvragen. 50

7.2 Conclusie van het interview met de ouders. 51

Hoofdstuk 8 Gesprek met kleuters na aanleiding van een Bijbelverhaal. 52

8.1 Tekeningen van de kleuters. 53

8.2 Conclusie bij de tekeningen. 55

8.2 Gesprek met groep 1/2. 56

8.3 Conclusie gesprek met de kleuters. 56

Het praktijkgedeelte. 57

Hoofdstuk 9 Aanbeveling. 58

9.1 De school. 58

9.2 De leerkracht. 59

Hoofdstuk 10 Samenvatting van de theorie en de praktijk. 60

10.1 Bevindingen uit mijn literatuuronderzoek. 60

10.2 Bevindingen uit mijn praktijkonderzoek. 62

Hoofdstuk 11 Achtergrondinformatie. 63

11.1 Mijn reformatorische identiteit. 63

11.2 Waarom heb ik alleen Bijbelverhalen onderzocht. 64

Nawoord. 66

Literatuurlijst. 67

Bijlagen. 69

Bijlage 1: De zeven fasen van de godsdienstige ontwikkeling. 70

Bijlage 2: Lessuggesties voor de onderbouw. 72

Bijlage 3: Rooster Bijbelverhalen Hoor het Woord. 73

Bijlage 4: Didactische aanwijzingen voor de onderbouw. 78 Bijlage 5: Bijbelverhalen voor de kleuters. (onderbouw). 80 Bijlage 6: Lijst met punten voor Bijbelverhalen voor de kleuters. 82

Bijlage 7: Uitgewerkte interviews leerkrachten. 83

Bijlage 8: Uitgewerkte interviews ouders. 86

(5)

Aanleiding

Waarom dit onderwerp?

Ik heb zelf altijd op een reformatorische basisschool gezeten. Tijdens de opleiding onderwijsassistent heb ik op het speciaal basisonderwijs na, altijd op een basisschool stage gelopen met een christelijke identiteit.

De school waar ik drie jaar heb gewerkt heeft ook een christelijke identiteit. Tijdens mijn stages op de PABO heb ik eveneens op christelijke scholen gewerkt.

Ik ben daardoor altijd met de Bijbel bezig. Het vertellen van Bijbelverhalen doe ik dan ook graag. De leerlingen luisteren tijdens het Bijbelverhaal over het algemeen goed. Maar wat is nou eigenlijk een Bijbelverhaal? Hoe weet je of het Bijbelverhaal aansluit bij het niveau van de leerlingen? Begrijpen de leerlingen wat je verteld of is het verhaal wat je verteld boven hun niveau?

Ik heb veel ervaring bij het jonge kind. Ik werk drie jaar met de jongste kleuters in groep 0/1. Nu doe ik mijn LIO-stage in groep 1/2. Tijdens het voorbereiden uit de methode ‘Hoor het woord’ merkte ik aan mijzelf dat ik met sommige verhalen moeite had om ze door te geven aan de kleuters.

Dat waren bijvoorbeeld Bijbelverhalen zoals Sara die bij de koning moest gaan wonen en weg moest bij Abraham. Dat is voor kleuters moeilijk te begrijpen omdat ze de lading achter het verhaal niet begrijpen. Verder had ik moeite met verschillende gelijkenissen of de Bergrede die ik moest vertellen

Hoe dit kwam… vooral omdat ik dacht moet ik de kleuters hier nu al mee belasten. Is dit niet te moeilijk voor kleuters?

Zo kwam ik op de volgende vraag waar ik in mijn afstudeeronderzoek antwoord op hoop te vinden:

Hoe kan ik kleuters op de School met de Bijbel kennis laten maken met Bijbelverhalen en welke Bijbelverhalen zijn geschikt voor kleuters?

Ik wil mijn onderzoek tijdens mijn LIO-stage uitvoeren op de School met de Bijbel te Langbroek. Ik heb veel ervaring in de onderbouw en tijdens mijn

LIO-stage sta ik voor de klas in groep 1/2. Daarom wil ik mijn afstudeeronderzoek uitvoeren in de onderbouw.

(6)

Opzet theoriedeel:

Hoofdvraag:

Hoe kan ik kleuters op de School met de Bijbel kennis laten maken met Bijbelverhalen en welke Bijbelverhalen zijn geschikt voor kleuters?

Deelvragen:

1. Hoe ontwikkelen kleuters zich in groep 1 en 2?

1.1 In wat voor ontwikkeling zit een kleuter. 1.2 Hoe luisteren kleuters in de klas.

1.3 Hoe betrek je kleuters bij een Bijbelverhaal en hoe houd je de kleuters betrokken bij het Bijbelverhaal?

2. Hoe geef je Bijbelverhalen door aan kleuters?

2.1 Wanneer kun je een Bijbelverhaal vertellen?

2.2 Je houding en kennis als leerkracht bij het vertellen van een Bijbelverhaal. 2.3 Levensbeschouwing ontwikkelen bij kleuters.

2.4 Vertrouwensrelatie ontwikkelen bij kleuters. 2.5 Voorbereiding van een Bijbelverhaal.

2.6 Wat wil je vertellen en overbrengen aan kleuters. 2.7 De structuur van een Bijbelse vertelling.

3. Geloven en kleuters.

3.1 Geloofsverschillen tussen kleuters.

3.2 De godsdienstige ontwikkeling van de kleuter. 3.3 De morele ontwikkeling van de kleuter.

3.4 Bidden en praten met kleuters.

4. Bijbelverhalen in de methode.

4.1 Aan welke eisen moet een Bijbelverhaal voldoen? 4.2 De structuur van de methode ‘Hoor het Woord ‘.

4.3 Verhalen uit de methode ‘Hoor het woord’. Allemaal geschikt voor kleuters? 4.4 Bestaat er een lijst waaraan Bijbelverhalen voor kleuters moeten voldoen?

Ik wil mijn onderzoekvraag graag kunnen beantwoorden vanuit de theorie en de praktijk. Om mijn onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden vanuit de theorie ga ik mij verdiepen in verschillende boeken over het geven van Bijbelonderwijs. Ook ga ik de daarnaast de methode ‘hoor het woord’ onderzoeken. Door deze verdieping in de theorie hoop ik mijn onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden.

(7)

1. Hoe ontwikkelen kleuters zich in groep 1 en 2?

Mijn eerste deel van mijn hoofdvraag is hoe kun je nu als leerkracht kinderen het beste een Bijbelverhaal doorgeven? Eerst moet je dan het één en ander weten van de kleuter zelf. Als je meer weet over hoe de kleuter zich ontwikkeld kun je verder met je

onderzoeksvraag. In dit hoofdstuk wil ik aan de hand van de theorie van verschillende boeken en websites een antwoord geven op de vraag hoe de kleuter zich ontwikkeld

.

1.1 In wat voor ontwikkeling zit de kleuter

Voor dat je kunt beginnen met een verhaal te vertellen aan kleuters moet je wel weten in welke ontwikkeling de kleuter zit. Je wilt aansluiten bij de belevingswereld en de ontwikkeling van de kleuter. Dan moet je wel weten in welke fase van de ontwikkeling de kleuter zit.

In het boek ‘De ontwikkeling van het kind1’ worden verschillende fases van kinderen besproken. Wat ik vooral wil beschrijven is de kleutertijd die wordt beschreven in het boek. De kleuterperiode is de periode in de leeftijd 4 t/m 6 jaar.

Wat kenmerkend is voor de kleuter is zijn vraag waarom? Een kleuter wil alles weten en kan te pas en te onpas het woord waarom gebruiken. Ze willen graag de wereld

ontdekken en doen dat op de vragende manier!

Kleuters hebben bij de cognitieve ontwikkeling vooral moeite om verbanden tussen oorzaak en gevolg te ontdekken en te benoemen. Als het om eenvoudige en bekende oorzaken en gevolgen gaat kunnen kleuters de verbanden wel begrijpen. Kleuters concentreren zich op het hier en nu. Getalbegrip ontwikkelt zich in de kleutertijd2. Bij kleuters is de rijping van de hersenen al beter ontwikkeld dan die van een peuter. Wat kleuters goed kunnen is bijvoorbeeld een spelletje memory.

Verbale informatie wordt door de kleuter op dat moment minder goed onthouden dan visuele informatie. Kleuters beheersen nog onvoldoende strategieën die het geheugen ondersteunen. Als leerkracht moet je dan ook stimuleren dat kleuters verbale

1 Verhulst, Frank C., De ontwikkeling van het kind. 8ste druk. Assen: Uitgeverij Koninklijke Van

Gorcum, 2005

2 De ontwikkeling van het kind. a.w. pagina 7

(8)

informatie gaan leren te onthouden. Verder beschikken kleuters nog onvoldoende over het vermogen om zich het perspectief van de ander voor te stellen.

Kleuters kunnen zich al veel beter concentreren dan de peuter. Wat kleuters nog niet kunnen is de aandacht te richten op datgene wat belangrijk is3. Ze bekijken alles en kunnen onbelangrijke informatie nog niet negeren.

Een Bijbelverhaal dat te lang duurt, is voor kleuters dan ook erg lastig. Ze krijgen in één keer veel informatie op zich af. Wat is dan belangrijk voor de kleuter? Wat heeft de aandacht nodig?

Kleuters beginnen langzamerhand te leren en ontdekken dat de gevoelens van henzelf niet altijd hetzelfde zijn als de ander. Er is een geleidelijke afname van het egocentrisme waaraan de peutertijd vooral bekend van is. In de kleutertijd ontwikkelt zich de ‘theory of mind’ (ToM)4. ToM is het inzicht dat andere een binnenwereld hebben die bestaat uit

gedachten, gevoelens, kennis, wensen, intenties en herinneringen. Bij sommige kleuters verloopt de emotionele en sociale ontwikkeling niet goed. Je kunt daarbij denken aan een autistische kleuter.

Eerst zag de peuter alleen de relaties van vader, moeder en eventueel broertje/zusje. In de kleutertijd gaan ook relaties met leeftijdsgenootjes een belangrijke rol spelen. Kleuters kunnen beter omgaan met veranderingen en kunnen beter de emoties de baas dan de peuter.

Veel kleuters zien zichzelf als lief, goed of knap. Ook gaan kleuters beseffen dat ze een jongen of meisje zijn. Kleuters ontwikkelen zich seksetypisch gedrag.

Een kleuter dat zijn zin niet krijgt is in staat om te onderhandelen of naar een andere activiteit over te gaan. Kleuters zullen ook sneller de hulp van volwassene inroepen als iets niet lukt.

Kleuters zitten in de fase van de ontwikkeling dat ze al beter kunnen luisteren naar een verhaal. Het is belangrijk om te weten in welke fase van de ontwikkeling de kleuter zit wil je een Bijbelverhaal doorgeven aan de kleuter. Je kunt rekening houden met de ontwikkeling van de kleuter zodat het verhaal beter overkomt bij de kleuters. Je moet dan ook weten hoe de kleuter luistert naar een Bijbelverhaal.

1.2 Hoe luisteren kleuters (in de klas)

Bij het vertellen van een Bijbelverhaal wil je in eerste instantie dat de kleuters het Bijbelverhaal begrijpen. Je wilt het verhaal overbrengen en dat de kleuters eerbiedig luisteren. Vanuit de theorie komt de taalontwikkeling van de kleuters uitgebreid aan de orde. Hoe luisteren kleuters eigenlijk in de klas?

3 De ontwikkeling van het kind, a.w., pagina 7 4 www.kindopweg.com

(9)

Zelf heb ik verschillende keren ervaren dat kleuters wel eens zaten te wiebelen op hun stoel. Ergens weet je dan als leerkracht dat het verhaal niet landt.

Je kunt de schuld niet altijd bij de kleuter zelf leggen. Jij als leerkracht moet tenslotte wel aansluiten bij de ontwikkeling van de kleuter.

In het boek ‘Met kleuters onderweg op de basisschool5wordt de taalontwikkeling van de kleuter toegelicht. Vooral het passief taalgebruik wil ik gaan uitdiepen. Dit houdt onder andere het luisteren en begrijpen in.

Uit onderzoek naar de taalontwikkeling bij jonge kinderen blijkt dat bij bijna alle kinderen het taalverwerkingsproces op dezelfde manier verloopt.

Een rustige omgeving waarin een kleuter zich actief kan uitleven, laat de kleuter praten op zijn niveau.

Hoe luisteren kleuters naar gesproken taal en hoe begrijpen kleuters gesproken taal. Thuis werd de kleuter individueel aangesproken en op school wordt de kleuter

aangesproken in groepsverband. Luisteren wordt voor de kleuter moeilijker.

Als de kleuter naar school gaat krijgt de kleuter te maken met een nieuwe omgeving. Dit kost daardoor ook meer concentratie bij het luisteren.

In sommige gevallen is de schooltaal voor de kleuter anders dan de taal die de kleuter thuis gewend is.

Gericht luisteren naar niet-talige geluiden moet de kleuter leren op school!

Kleuters leren ontzettend veel door te luisteren naar gesproken taal in verhalen. Hun woordenschat breidt zich in een razend snel tempo uit.

Kleuters ontdekken de abstracte woorden als bijvoorbeeld bang en blij.

Kleuters begrijpen beter ingewikkelde zinnen en ze krijgen vat op de structuur van verhalen. Door veel te luisteren ontwikkelen kleuters taalgevoel.

Een kleuter leeft nog in een fantasiewereld maar kan fantasie en werkelijkheid al wel beter uit elkaar halen dan een peuter6.

Naar verhalen luisteren is voor kleuters een goede concentratieoefening. Als je veel verhalen aan kleuters vertelt went de kleuter hier aan en kan de kleuters zich beter op het verhaal concentreren.

5 Decraene, R. en Coppens, P., Met kleuters onderweg op de basisschool. 1ste druk. Zutphen:

Uitgeverij De Sikkel NV, 1994

6 Letterie, Martine, Nikken, Peter en Walker, Annemarie, Waar kijken ze naar? Kleuters. 1ste

druk. Tilburg: Uitgeverij Zwijsen Algemeen B.V., 2000

Kleuters horen graag vertellen.

Ze identificeren zich met de personen uit het verhaal. Een verhaal stimuleert de fantasie van de kleuter.

Bij een verhaal kunnen moeilijke begrippen door middel van tekeningen of platen duidelijk worden.

(10)

Door het luisteren naar verhalen leren kleuters van de emoties van de personen uit het verhaal.

Kleuters hebben bij het luisteren van een verhaal niet alleen behoefte aan de stem van de leerkracht. De kleuter luistert beter als de leerkracht met gevoel, stem, handen en ogen vertelt7.

Doordat je de kleuter wilt laten luisteren naar een Bijbelverhaal is het van groot belang dat je de kleuter betrekt bij het verhaal. Je wilt dat de kleuter zich kan inleven in het verhaal en dat je de betrokkenheid van alle kleuters vergroot.

Als leerkracht is het moeilijk voor elkaar te krijgen dat alle kleuters betrokken naar het Bijbelverhaal luisteren. Je moet daar als leerkracht hard aan werken. Daarom wil ik in de volgende paragraaf ook beschrijven hoe je de kleuters betrekt bij een Bijbelverhaal en nog belangrijker hoe je de betrokkenheid van de kleuters houdt.

1.3 Hoe betrek je kleuters bij een Bijbelverhaal en hoe houd je kleuters

betrokken bij een Bijbelverhaal?

Ik ga in op hoe je de kleuter betrekt bij een verhaal en niet per definitie een

Bijbelverhaal. In principe komt het wel veel overeen met elkaar. Vandaar dat ik vaak het begrip verhaal beschrijf in plaats van een Bijbelverhaal.

Je wilt als leerkracht met een verhaal de kleuters bereiken. Hetzelfde principe gaat ook op bij een Bijbelverhaal.

Wel komt er bij een Bijbelverhaal meer kijken dan alleen het vertellen zelf. Je wilt als leerkracht ook graag dat de relatie met God op dat moment in werking

wordt gezet. Het doel van een Bijbelverhaal of een ‘gewoon’ verhaal is dan ook wel anders.

In het boek ‘Met kleuters onderweg op de basisschool8’ worden suggesties genoemd bij de keuze van het verhaal wat je wilt vertellen aan kleuters. Als je een goed verhaal aan de kleuters verteld houd je de kleuter betrokken bij het verhaal. De kleuter wil dan graag alles weten van het verhaal.

Bij kleuters kun je eenvoudige verhalen vertellen. Alles kan als het binnen het bevattingsvermogen van de kleuter ligt en het verhaal boeit.

Wat ook belangrijk is dat de start van het verhaal de kleuter motiveert om verder te luisteren naar het verhaal.

7 Waar kijken ze naar, a.w., pagina 10

(11)

Als leerkracht moet je de spanning in een verhaal geleidelijk aan omhoog voeren. Met kleine spanning krijg je de betrokkenheid van de kleuters. Kleuters kunnen daarna ontspannen in een rustige ontknoping of een tevreden stellend slot.

Verder staan er ook nog andere suggesties in het boek ‘Met kleuters onderweg op de basisschool9’ om de kleuters betrokken te houden bij het verhaal. Ik benoem punten die ook bij een Bijbelverhaal toepasbaar zijn.

In het boek worden veel verschillende punten genoemd voor het vertellen van een verhaal en waarmee je de kleuter kunt betrekken bij het verhaal.

Om kleuters enthousiast een verhaal te vertellen moet je het verhaal goed kennen en jezelf goed voorbereiden. Door je houding, gebaren, mimiek en intonatie houd je kleuters betrokken bij het verhaal wat je verteld. Op die manier geef je kleur aan het verhaal.

Verschillende technieken tijdens de vertelling kunnen helpen om de kleuters te boeien: herhalingen, klanknabootsingen, vertraag of versneld vertellen, en eventueel tussendoor korte vragen stellen aan de kleuters.

Gevoelens van de personages en moeilijke begrippen moet je als leerkracht goed

omschrijven zodat de kleuter het kan begrijpen. Tot slot laat het verhaal wat bezinken zodat de kleuter het verhaal rustig kan verwerken. Zo kunnen ze later nog op het verhaal reageren.

Als je het verhaal verteld moeten de kleuters daarvoor in de juiste sfeer zijn. Een vaste plaats in voor de kleuters erg herkenbaar en geeft de kleuter een veilig gevoel. Bij het verhaal moet je als leerkracht proberen oogcontact te hebben met alle kleuters.

Bij het verhaal moeten de kleuters het gevoel hebben dat ze samen iets beleven.

Als je platen bij het verhaal hebt kun je die beter achteraf laten zien. De fantasie van de kleuter wordt dan niet afgeremd maar aangevuld10.

Vertel het verhaal daarom niet te lang. Als kleuters gaan wiebelen op hun stoel is dit een goede graadmeter om een einde te maken aan het verhaal wat je verteld.

Kleuters geven dat om hun manier aan dat het belangrijk is om te stoppen omdat het concentratievermogen van de kleuter dan ‘vol’ is.

9 Met kleuters onderweg op de basisschool, a.w., pagina 9 10 Met kleuters onderweg op de basisschool, a.w., pagina 9

Kleuters hebben een concentratievermogen van ongeveer 10 minuten. Vooral bij jonge kleuters zal dit in sommige gevallen zelf korter zijn.

(12)

1.4 Samenvatting

Het is als leerkracht groot belang om te weten in welke ontwikkelingsfase de kleuter zit. Op die manier kun jij als leerkracht je inleven in de kleuter. Belangrijk is dan ook om te weten hoe de kleuters luisteren naar een verhaal. Want alleen als je dat weet kun je de kleuters betrekken bij een Bijbelverhaal en houd je de kleuters betrokken bij het Bijbelverhaal. Vertel het Bijbelverhaal ook niet te lang vanwege het

concentratievermogen van de kleuter zelf.

Een Bijbelverhaal vertellen kan niet iedere leerkracht. Het is ook niet de bedoeling dat iedere leerkracht Bijbelverhalen doorgeeft aan kleuters. Je essentie van het doorgeven van het Bijbelverhaal is van groot belang. Jij moet als leerkracht wel een relatie met God hebben wil je Bijbelverhalen naar mijn mening kunnen en mogen doorgeven aan kleuters.

Vandaar dat ik in het volgende hoofdstuk dieper wil ingaan wanneer je een Bijbelverhaal mag vertellen. Verder wil ik ook erop ingaan hoe je een Bijbelverhaal mag en kunt

(13)

2. Hoe geef je Bijbelverhalen door aan kleuters?

Hoe kun je nu als leerkracht kleuters het beste een Bijbelverhaal doorgeven? In het vorige hoofdstuk gaf ik al aan dat niet iedere leerkracht een Bijbelverhaal kan en mag vertellen. In dit hoofdstuk wil ik aan de hand van de theorie daarop een antwoord geven waarom dat niet kan.

2.1 Wanneer kun je een Bijbelverhaal vertellen?

Om een Bijbelverhaal te kunnen vertellen is volgens Swagerman11 meer nodig namelijk een levend mens. Wat houd dat dan precies in?

Jij kunt niet ‘zomaar’ als leerkracht een Bijbelverhaal vertellen. Je moet meer hebben en kunnen doorgeven dan alleen het Bijbelverhaal.

Het is zo belangrijk dat als je Bijbelverhalen doorgeeft aan de kleuters maar ook aan oudere kinderen dat je een levende relatie hebt met God!

Dat je als leerkracht je leven leeft op de manier dat God het wil. Kinderen prikken snel door een masker heen. Ze merken als je een Bijbelverhaal verteld zonder dat je het met eigen overtuiging verteld.

Wil je dan ook meer doorgeven dan alleen het Bijbelverhaal kunnen de kleuters als het goed is de hele dag door zien dat je een dat je een relatie met God hebt!

Of een Bijbelverhaal dan ook goed verteld wordt moet je als luisteraar vooral kunnen horen. Meen je als leerkracht oprecht de boodschap die je doorgeeft?

Heb je wel een echte relatie met God. Als je op deze twee vragen als leerkracht oprecht ja kunt antwoorden mag je naar mijn idee een Bijbelverhaal vertellen.

2.2 Je houding en kennis als leerkracht bij het vertellen van een

Bijbelverhaal.

Als je een Bijbelse boodschap goed wil vertellen is je houding ten opzichte van het verhaal erg belangrijk.

Als je houding goed is zorgt dat ervoor dat het verhaal overkomt naar de kinderen. Als je een Bijbelse boodschap wilt vertellen moet je een relatie hebben met God. Ook met de kleuters zelf naar wie je de Bijbelse boodschap overbrengt moet je een relatie hebben en/of opbouwen.

De expressie van je lichaam is tijdens een Bijbelverhaal ook van groot belang. Daaraan kunnen kleuters zien of het klopt wat er gezegd wordt.

(14)

Als Bijbelse verteller maak je het jezelf alleen maar moeilijker. Als je als leerkracht een vrij verhaal verteld kun je, je eigen fantasie gebruiken.

Bij een Bijbelverhaal kun je niet je fantasie vrij laten. Je geeft door wat God zelf verteld in de Bijbel. Daardoor kun je, je eigen fantasie niet gebruiken tijdens een Bijbelverhaal.

Cammeraat12’ vind het belangrijk dat de leerkracht kennis heeft van de Bijbel. De leerkracht kan door middel van die kennis een Bijbelverhaal aan kleuters vertellen. De kleuters uit je klas kijken naar de kennis, inzicht, vaardigheden en houding ten opzichte van het woord en God.

De leerkracht is een spiegel waarin de kinderen kijken. In het boek worden veel punten beschreven waaraan de leerkracht moet voldoen wil de leerkracht Bijbelverhalen vertellen.

Een aantal punten waar je moet voldoen die ik erg belangrijk vind zijn:  De leerkracht is in leer en leven christen.

 De leerkracht heeft eerbied voor Gods woord.

 De leerkracht is in staat een indicatiefiguur te zijn door zich open en kwetsbaar op te stellen.

Aan de hand van zevenentwintig punten kun je in het boek van Cammeraat als leerkracht kijken of je Bijbelverhalen kunt en mag vertellen aan kleuters.

2.3 Levensbeschouwing ontwikkelen bij kleuters.

Bij het boek ‘levensbeschouwing ontwikkelen13’ gaan ze ervan uit dat je zes basisvaardigheden moet bezitten wil je kleuters Bijbelverhalen vertellen.

De eerste basisvaardigheid die je moet bezitten om een Bijbelverhaal te vertellen is de vaardigheid waarnemen. Waarnemen is het zintuiglijk waarnemen, verwonderen, voelen van emoties en genieten. Waarnemen is de bron van levensbeschouwing. Het levert de ervaringen op die je levensbeschouwing voeden, uit de buitenwereld en de binnenwereld. De basisvaardigheid verkennen is nodig voor een brede ervaring. Het zorgt ervoor dat de levensbeschouwing recht doet aan de complexiteit van de werkelijkheid. Het hangt samen met waarnemen. Voor het ontwikkelen van de basisvaardigheid verkennen zijn wereldoriëntatie en verhalen belangrijk.

12 Cammeraat, P, Polinder, W.C. en Proos, J.P., Leren uit het Woord. 1ste druk. Heerenveen:

Uitgeverij groen, 2008

13 Schepper, Jef de, Levensbeschouwing ontwikkelen. 1ste druk. Hilversum: Kwintessens

Uitgevers, 2004.

Het is belangrijk om als leerkracht een levende relatie met God te hebben wil je Bijbelverhalen doorgeven aan kleuters.

(15)

Wat ook heel belangrijk voor het geven van godsdienst is de basisvaardigheid

verbeelding. Je krijgt beelden om iets samen te brengen en je krijgt mogelijkheden te zien. Verbeelden is verbonden met fantasie maar moet er wel van onderscheiden worden. Bij deze basisvaardigheid is taal, kunst en creatieve expressie erg belangrijk.

Redeneren houdt in benoemen, argumenteren en waarderen. De vaardigheid om te kunnen redeneren, houdt het volgende in. Je kunt ervaringen benoemen en je kent en gebruikt de basisvaardigheden. Je kunt over levensbeschouwing argumenten geven en je kunt kritisch zijn op opvattingen en beelden van andere en je kunt waarderen wat het leven jou biedt. Deze vaardigheid ontwikkel je vooral door te filosoferen.

Bij kleuters moet je veel aandacht besteden aan het communiceren met emotie. Alleen dan kun je Bijbelverhalen vertellen en ben je open en betrokken na de kleuters toe. Handelen houdt in kiezen, uitvoeren en doorzetten. Om te kunnen handelen is vooral belangrijk voor de morele en sociale aspecten van levensbeschouwing. Je kunt

bijvoorbeeld acties op school houden wat te maken heeft met levensbeschouwing. Kinderen moeten kunnen experimenteren met de vaardigheid handelen.

Dit zijn verschillende doelen (basisvaardigheden) die je als leerkracht moet verwerven om Bijbelverhalen te kunnen vertellen.

Bij kleuters houdt dat het volgende in. Als je als leerkracht een Bijbelverhaal wilt vertellen moet je emoties voelen bij het vertellen van het Bijbelverhaal. Door middel van de emoties laat je het Bijbelverhaal bij de kleuters leven.

Je moet je als leerkracht niet alleen bezig houden met vroeger.

Ook de wereldoriëntatie van nu is erg belangrijk. Op die manier kun je het Bijbelverhaal relativeren. Door de verbeelding krijg je als leerkracht beelden om iets samen te

brengen en zie je verschillende mogelijkheden.

Daardoor kun je naar kleuters toe beeldend vertellen. Op die manier vormen de kleuters beelden bij het Bijbelverhaal wat verteld wordt.

De basisvaardigheid redeneren is niet voor kleuters van belang. Wel kun je door deze vaardigheid tegenover ouders en het team duidelijk maken waarom je iets doet. Je kunt daardoor beargumenteren waarom je in de Bijbel het woord van God gelooft. Verder kun je vertellen waarom je op een bepaalde manier Bijbelverhalen doorgeeft aan kleuters. Als leerkracht voel je ook een bepaalde emotie bij een Bijbelverhaal. Op die manier kun je Bijbelverhalen vertellen met emotie. Daardoor ben je open en betrokken na de kinderen toe.

Bij kleuters is het moeilijk om te handelen. Wel kun je kleuter op hun manier mee laten doen met een bepaalde actie. Op veel scholen nemen kinderen zendingsgeld mee voor ‘de arme kinderen’. Je maakt op die manier kleuters ervan bewust dat er verschillen zijn tussen mensen. Op deze manier kunnen de kleuters experimenteren met de vaardigheid handelen.

(16)

Toch komt er nog veel meer bij kijken bij het vertellen van een Bijbelverhaal. Kinderen hebben een vertrouwensrelatie met mensen nodig willen ze een vertrouwensrelatie opbouwen met God.

2.4 Vertrouwensrelatie ontwikkelen bij kleuters.

Om kinderen godsdienstig te kunnen laten ontwikkelen in volgens Vreugenhil14 een vertrouwensrelatie nodig. Kinderen waaronder dan ook kleuters hebben eerst een vertrouwensrelatie met mensen en daarna staan ze pas open voor een

vertrouwensrelatie met God.

Daar ligt de kern om te beginnen met een Bijbelverhaal en het verbreden van de godsdienstige ontwikkeling.

Aan de hand van het volgende model, het model Godsdienstige ontwikkeling geeft het boek ‘Kinderen leren geloven15’ weer wanneer je kinderen godsdienstig kunt laten

ontwikkelen. De punten die aan de orde komen in het model ga ik dan ook toelichten. De eerste en belangrijkste

vertrouwensrelatie die kleuters ervaren is met de ouders /verzorgers. Volgens Fowler16 geloven kleuters in belangrijke mensen in hun leefwereld en in de waarden die ze met hen delen. Daaruit ontwikkelt de kleuter zich in een vertrouwensrelatie met God. Het is dan

ook erg belangrijk voor de vertrouwensrelatie met God dat kleuters een goede band beleven met de ouders of verzorgers.

Kleuters leren het meest als er wat te beleven valt. Dit geld ook bij de godsdienstige ontwikkeling. Ze moeten een relatie met God ‘beleven’. Als de kleuter geen relatie met God ontwikkelt beleven de kleuters weinig bij het Bijbelverhaal. Het Bijbelverhaal staat dan op zich.

Wel hoop je als leerkracht dat door het vertellen van Bijbelverhalen de beleving misschien op een later moment als nog komt.

Het ontwikkelen van kennis en denken is erg belangrijk bij de godsdienstige

ontwikkeling. Hoe meer de kleuter verdiept in de Bijbelverhalen hoe meer het leert over God. Ze leren door de verhalen Jezus kennen. Een kenmerk van kleuters is dat ze veel vragen stellen. Door middel van vragen over God ontwikkelt de kennis van de kleuter over God.

Het is belangrijk dat kleuters ook gebruik maken van communicatiemiddelen.

14 Vreugdenhil, Cornelis B., Kinderen leren geloven. 1ste druk. Nunspeet:

15 Kinderen leren geloven, a.w., pagina 14

(17)

Hier gaat het vooral om de geloofscommunicatie. De communicatie die kinderen met God hebben moeten we serieus nemen. Jezus, vertelt niet voor niets dat wij meer moeten hebben van het kinderlijke geloof17. Vooral het gebed is een belangrijke

geloofscommunicatie die kleuters aangaan met God.

Bij elk kinderlijk geloof is het belangrijk dat er een vertrouwensrelatie is met God. Er moet een positieve gerichtheid zijn op God en dat moet groeien. Het godsbeeld is daarbij bepalend. Het godsbeeld bij kinderen laat de relaties zien waarmee het kind opgroeit.

2.5 Voorbereiding van een Bijbelverhaal.

Er zijn verschillende manieren om je voor te bereiden op een Bijbelverhaal. Vanuit de School met de Bijbel gebruiken ze verschillende middelen om een Bijbelverhaal voor te bereiden. Ze gebruiken onder andere:

De methode ‘Hoor het Woord’, De Statenvertaling, De kinderbijbels zoals: Kijk en luister van Laura Zwoferink en Bijbelse vertellingen voor jonge kinderen van H. van Dam verder gebruiken ze Leren en leven van P. Cammeraat.

Naast deze middelen om je voor te bereiden wil ik ook vanuit de theorie bekijken hoe je als leerkracht kunt voorbereiden op het vertellen van een Bijbelverhaal.

Swagerman18 laat zien in zijn boek dat iedere leerkracht kan leren om verhalen te vertellen. Voordat je begint met het verhaal te vertellen aan kleuters is een goede voorbereiding erg belangrijk. Eerst is het belangrijk om te kijken wat er bekend is over het verhaal wat je wilt vertellen. Wat verder ook erg belangrijk is de leeftijd en de achtergrond van de kleuters aan wie je het verhaal wilt gaan vertellen.

Je moet als leerkracht met een Bijbelverhaal aansluiten bij de ontwikkelingsfase van de

kleuters. Op die manier kun je de kleuters in je klas bereiken met het Bijbelverhaal. Zo kun je bijvoorbeeld vertellen over Sara die een baby’tje krijgt bij Abraham. Ismaël kreeg een broertje Izak. Voor kleuters is dat heel herkenbaar. Ook is Ismaël jaloers op zijn kleine broertje omdat hij nu minder aandacht krijgt. Weer is dat voor veel kleuters heel herkenbaar. Op die manier kun je als leerkracht aansluiten bij de ontwikkelingsfase van de kleuter.

Ook al zijn de verhalen al eeuwen oud je moet een manier vinden om de herkenning van het Bijbelverhaal bij de kleuter op te roepen. Bij de Bijbelse vertelling is het belangrijk 17 Bijbel Statenvertaling. Jongbloed - Heerenveen Lukas 18:17

(18)

dat je het doet en durft. Je moet oefenen en uitproberen welke manier bij jou als leerkracht met een bepaalde identiteit het beste past.

Cammeraat19 geeft naast een goede voorbereiding van (verwerking)methodes en vertelboeken ook andere punten aan voor een goede voorbereiding.

Je krijgt te maken met moeilijke begrippen en verhalen uit de Bijbel. Er worden in dit boek een aantal woorden uitgelegd zodat je ze goed kunt overbrengen naar de kinderen als je het Bijbelverhaal verteld. Dit zijn woorden zoals: God is jaloers, God heeft berouw, God is onveranderlijk en Gods woede / boosheid.

Als leerkracht heb ik zelf ervaren dat woorden uitleggen tijdens het Bijbelverhaal niet goed werkt. Jij maar ook de kleuters dwalen om dat moment dan af van het

Bijbelverhaal. Jij wilt juist dat ze betrokken blijven bij het Bijbelverhaal. Ik koos dan bewust een ander moment om de kleuters moeilijke woorden uit te leggen. Tijdens het Bijbelverhaal probeerde ik moeilijke woorden zoveel mogelijk om te buigen naar woorden die ze als kleuters wel begrijpen.

Voor een goede voorbereiding is het dan ook erg belangrijk dat je die moeilijke woorden vertaald naar het niveau de kleuters zodat ze begrijpen wat je verteld.

Belangrijker is het dan ook om als leerkracht af te vragen wat wil ik vertellen en overbrengen aan de kleuters met een Bijbelverhaal.

2.6 Wat wil je vertellen en overbrengen aan kleuters?

Voor dat je het Bijbelverhaal verteld moet je het volgende helder hebben.

Wat moeten de kleuters van het Bijbelverhaal opsteken? Wat wil je zelf als leerkracht dat de kleuters van het verhaal opsteken?

Als jij als leerkracht dat niet weet komt je verhaal niet over aan kleuters.

Een vertelling moet voor zichzelf spreken. Je moet niet veel hoeven uitleggen aan de hand van je verhaal.

Volgens Swagerman20 zijn er punten die samen de draad van je vertelling vormen. Je moet uitzoeken wat het Bijbelverhaal jou te vertellen heeft.

Tot wat daagt Het Verhaal uit?

Wat verwachten de kleuters? Waar zijn ze mee bezig en wat hebben kleuters nodig bij een Bijbelverhaal?

Hoe kun je een heel ‘oud’ verhaal betrekken op het leven van kleuters nu?

Als je aan de hand van deze punten je verhaal verwerkt komt een verhaal beter tot zijn recht. Je stopt je emotie erin waardoor de kleuters geboeid zijn. Als je dat allemaal doet kun je het verhaal boeiend vertellen naar de kleuters.

Wat belangrijk is als je Bijbelverhalen wilt overbrengen en vertellen aan kleuters is dat je met verschillende dingen rekening moet houden. Je moet onderwerpen kiezen

waardoor kleuters op dat moment geboeid door kunnen worden. 19 Leren uit het Woord, a.w., pagina 16

(19)

De onderwerpen in een Bijbelverhaal moet je met zorg kiezen. Zijn ze concreet genoeg voor kleuters? Hier gaat heel wat aan vooraf. Meestal staan op veel scholen

Bijbelverhalen al voor het hele jaar vast. Soms is het als leerkracht niet verkeerd om hier van af te wijken. Stellen de kleuters veel vragen over hoe was Jezus op de aarde is het slim om verhalen te vertellen uit het Nieuwe Testament. Zo kom je tegemoet aan de behoefte van de kleuters. In een ander hoofdstuk wil ik me ook wat breder ingaan welke Bijbelverhalen ik als leerkracht geschikt vind voor kleuters.

Als je als leerkracht kiest voor abstracte thema’s bijvoorbeeld macht en vrijheid zijn ze minder geschikt voor kleuters. Bij kinderen gaat een verhaal pas leven als ze het verhaal kunnen plaatsen in een concrete situatie. De meeste kleuters hebben met deze thema’s als macht en vrijheid niets of weinig. Daarom kun je het Bijbelverhaal dan beter veranderen in een thema waar kleuters wel mee te maken krijgen.

Je moet bij een Bijbelverhaal ook kijken naar het kind zelf. Iedere kleuter is uniek. Iedere kleuter is ergens in geïnteresseerd en ergens gevoelig voor. Probeer dit bij je Bijbelverhaal te betrekken zodat je echt wat kunt overbrengen naar de kleuter zelf. In de Bijbel komen veel tradities voor. Een kleuter moet de traditie beleven wil hij de traditie ook echt ervaren. Dat is niet altijd mogelijk maar in veel gevallen wel. Probeer het ook echt samen te beleven zodat het verhaal interessant is voor jezelf en de kleuters. Neem bijvoorbeeld brood mee als in het verhaal brood voorkomt. Laat de kleuters dat proeven zodat ze op die manier hetzelfde beleven als de mensen tijdens het Bijbelverhaal.

Wat in elk geval erg belangrijk is dat jij de persoon bent die het verhaal overbrengt. Jij moet achter het verhaal staan. Als je dat niet doet prikt een kleuter daar doorheen. Je moet echt zijn dat is erg belangrijk.

Vraag je af bij een Bijbelverhaal wil ik dit overbrengen aan kleuters? En waarom wil ik dit Bijbelverhaal overbrengen? Als je het Bijbelverhaal NIET door wilt geven waarom dan niet? Als leerkracht moet je dit helder hebben bij ieder Bijbelverhaal. Kleuters hebben door dat je een verhaal liever niet verteld.

Het Bijbelhaal wordt dan onder andere korter verteld als anders en kleuters hebben meer vragen en blijven met meer vragen zitten na afloop van het verhaal.

2.7 De structuur van een Bijbelse vertelling.

Een geschreven verhaal kan niet altijd ‘zomaar’ worden verteld. Zeker geldt dat voor Bijbelse verhalen. De Bijbel is geschreven en dat zorgt er niet gelijk voor dat wat er geschreven is ook gemakkelijk verteld kan worden.

Jij als leerkracht moet zelf voor een groot gedeelte ‘dingen’ invullen zoals toonhoogte en spreeksnelheid.

Voor echte betrokkenheid van kleuters is het belangrijk dat we het spoor van de kleuter volgen. Zodat de kleuter het Bijbelverhaal begrijpt en het Bijbelverhaal kan

(20)

In de Bijbel staan veel verhalen die je kunt vertellen. In de Bijbel staan ook teksten die geen vertelling zijn. Als voorbeeld noem ik de Bergrede van Jezus. Ik moest aan de kleuters vertellen uit de Bergrede. In deze Bergrede vertelt Jezus hele belangrijke punten aan de mensen. Heel belangrijk om dat ook aan kleuters door te geven. Alleen het is geen vertelling op zichzelf. Ik kon dan ook weinig tot niets vertellen aan de kleuters zelf. Ook heb je verhalen waarin weinig tot niets gebeurd. Neem nou bijvoorbeeld Abraham die een offer bracht aan God. Er gebeurt te weinig in dat tekstgedeelte om over te brengen naar de kleuters. Je zou wel kunnen toelichten wat een offer inhoud maar op die manier maak je er nog geen verhaal van.

Een vertelling zijn verschillende gebeurtenissen die plaatsvonden. Als je in de Bijbel kijkt zijn er ook teksten waar geen gebeurtenissen zijn. Je moet dan ook eerst kijken

wat voor structuur het verhaal heeft.

Bij het verhaal moet je ook rekening houden met verschillende personages. Probeer je in te leven in een visser (discipel) of priester (Aäron). Als je veel weet over de alledaagse details kun je een kleuter boeien. De kleuter voelt zich ook op die manier betrokken bij het Bijbelverhaal.

Wat verder belangrijk is om te denken over een openings- en slotzin. Dan heb je als leerkracht een houvast om te beginnen en een slot waar je naar toe kunt werken. Als verteller moet je ook beeldend kunnen vertellen wil je het levendig houden. Wat je als leerkracht ook kunt helpen is een soort ‘dia’ maken.

Dan heb je een leidraad bij je vertelling.

Een vertelling in ‘diaraampjes’ heeft Swagerman21 bedacht.

2.8 Samenvatting.

Een goed verhaal hangt voor een groot gedeelte af van een goede voorbereiding. Jij moet er voor zorgen dat de kleuters naar het verhaal luisteren. Jij moet weten hoe de vertelling in elkaar zit zodat je het door middel van de diaraampjes uit één kunt zetten. Het is belangrijk dat als je Bijbelverhalen doorgeeft aan de kleuters maar ook aan oudere kinderen dat je een levende relatie hebt met God! Als je houding naar het Woord goed is zorgt dat ervoor dat het verhaal overkomt naar de kinderen.

(21)

Bij kleuters moet je veel aandacht besteden aan het communiceren met emotie. Alleen dan kun je Bijbelverhalen vertellen en ben je open en betrokken na de kleuters toe. Kinderen hebben een vertrouwensrelatie met mensen nodig willen ze een

vertrouwensrelatie opbouwen met God.

Je moet als leerkracht met een Bijbelverhaal aansluiten bij de ontwikkelingsfase van de kleuters. Voor je zelf moet je helder hebben wat kleuters van het Bijbelverhaal moeten opsteken? Als je het Bijbelverhaal doorgeeft aan de kleuters wil je als leerkracht dat er een ontwikkeling komt is het geloof bij kleuters. Maar hoe geloven kleuters precies? Hoe zit die ontwikkeling in elkaar bij een kleuter?

3. Geloven en kleuters?

Hoe kun je nu als leerkracht het beste een Bijbelverhaal doorgeven aan kleuters? Je moet dan met het Bijbelverhaal aansluiten bij de ontwikkeling en de geloofsbeleving van kleuters.

3.1 Geloofsverschillen tussen kleuters.

Je kunt vanuit twee verschillende manier naar geloofverschillen bij kleuters kijken22. Het eerste verschil is leeftijd bij kleuters.

Kleuters komen op 4 jarige leeftijd de basisschool binnen en rond hun 6e levensjaar gaan de kleuters naar groep 3. In deze tijd hebben de kleuters een enorme groei

doorgemaakt. In het begin moeten alle kleuters wennen aan alles wat er op school gebeurt. Kleuters die al in groep 2 zitten zijn hier al aan gewend en zijn over het algemeen wat rijper dan de wat jongere kleuter

Je hebt ook het verschil in de persoonlijkheid van de kleuters. Er zijn kleuters die alles aannemen wat de leerkracht zegt. Er zijn ook kleuters die bij alles wat de leerkracht verteld nadenken en vragen stellen. Hier ligt ook voor een groot deel het karakter van de kleuter. Wat in elk geval wel is dat kleuters zoeken naar een voorbeeldfiguur. Als leerkracht ben je dat zeker voor de kleuter.

Kleuters verschillen in het tempo waarin ze ontwikkelen en verschillen in de manier van leren. Daarnaast verschillen kleuters in de manier waarop ze thuis zijn opgevoed, ook wat de geloofsopvoeding betreft en kleuters verschillen in karakter. Het geloof kan voor de ene kleuter bevrijdend zijn en voor de andere kleuter bedreigend. Hiermee bedoel ik dat een kleuter bang kan zijn voor God omdat Hij alles weet. De kleuter is bang als hij/zij iets ‘stouts’ doet. Een ander kind kan dat weer heel anders ervaren. God is altijd bij hem en kan hem of haar altijd troosten. De kleuter hoeft niet bang te zijn in het donker want God is bij hem/haar.

Het verschil in de relatie die de kleuter met God heeft kan dan ook heel verschillend zijn. Een kleuter kan een positieve of negatieve ervaring hebben met God. Dit geeft ook de geloofsverschillen tussen kleuters duidelijk aan.

22 Kinderen leren geloven, a.w., pagina 14 De verschillen tussen kleuters hoeven niet erg te zijn! Je moet

(22)

De ene kleuter denkt veel na over het leven terwijl de ander er (nog) helemaal niet mee bezig is. De ene kleuter is veel speelser dan de ander. Het verschil in kennis bij de kleuters heeft alles te maken hoe het er in het gezin aan toe gaat.

De ene kleuter gaat op zondag naar de kerk terwijl de andere kleuter en (nog) niet naar toe gaat. Sommige kleuters die net op school komen kennen al veel psalmen, Bijbelse liederen en verhalen terwijl de andere kleuter nog bijna ‘niets’ kent. De ene kleuter moet je daarin meer begeleiden dan de andere kleuter.

Ook het verschil in communicatie tussen de kleuters is duidelijk aanwezig. Zo durft de ene kleuter in de kring van alles te vragen over het geloof en kan de andere kleuter daar teruggetrokken in zijn.

Dat betekend naar mijn idee dat je rekening er mee houd. Je moet wel eerlijk blijven over wat de Bijbel zegt. Laat moeilijke dingen en of verhalen nog achterwege. Wat belangrijk is dat een kleuter die door zijn karakter snel bang is niet nog banger maakt. Laat dan weten dat Jezus voor je wilt zorgen d.m.v. het Bijbelverhaal van ‘Jezus als de goede Herder’. Hierin zoekt Jezus naar zijn kind en laat Hij zien dat Hij voor ons wil zorgen.

Verder moet je door de geloofsverschillen begrippen na je verhaal toe lichten. Wat is bijvoorbeeld de Heilige Geest? Wat doet hij in ons leven?

3.2 De godsdienstige ontwikkeling van de kleuter.

Er zijn veel verschillen in geloven bij kleuters onderling. Toch verloopt de algemene ontwikkeling van iedere kleuter ongeveer gelijk. Tussen kleuters en oudere kinderen zijn grotere verschillen.

De ontwikkeling van een kleuter vindt plaats in de concrete context waar de kleuter leeft. Naar de ouders en medeopvoeders van de kleuter heeft ook de media een

belangrijke plaats in de ontwikkeling van de kleuter. Hoe de ontwikkeling van een kleuter verloopt, hangt ook sterk van de omgeving af23.

Hoe reageren zij op de ontwikkelingen die de kleuter meemaakt!

Henk Burggraaff uit Dossier Bijbel en catechese heeft de zeven fasen in de

godsdienstige ontwikkelingen herschreven in het boek Levensbeschouwing ontwikkelen. Ik schrijf alleen de fase uit die bij de kleuters van toepassing zijn.

In bijlage 1 voeg ik alle zeven fasen van de godsdienstige ontwikkeling toe. Kleuter zitten in fase 1 in de intuïtief–projecterende levensbeschouwing.

(23)

De samenhang en zingeving in het leven worden overgenomen van de ouders/verzorgers. De kleuter neemt deze onbewust over door imitatie en identificatie. Alles wordt vanuit het ik-perspectief gezien. Werkelijkheid en verbeelding lopen door elkaar heen.

De kleuter ziet de wereld in fragmenten. Kleuters overzien nog geen geheel. Ze kunnen van een Bijbelverhaal losse delen vertelen en niet het Bijbelverhaal in logische volgorde en als één geheel vertellen. Hier moet je als leerkracht dan ook rekening mee houden. Verwacht niet van de kleuter dat hij/zij het Bijbelverhaal helemaal kan navertellen. Je kunt eventueel iedere keer zelf een klein stukje vertellen zodat je de kleuter een steuntje geeft om het Bijbelverhaal weer verder te vertellen. Zo kun je ook kleuters onderling stukjes van het Bijbelverhaal laten vertellen en als leerkracht het kort samenvatten en in de logische volgorde herhalen.

De kleuter zit in de fase dat hij/zij zich imiteert en identificeert zich aan ouders en directe opvoeders. De kleuter ziet de ouders en opvoeders als voorbeeld. Wat in de ogen van de ouders goed of fout is, zien de kleuters hetzelfde. Kleuters zien ze als zichtbare voorbeeld en dat is voor kleuters erg belangrijk. Zo kan de kleuter de ouder ook ‘navertellen’ als er een mening wordt gegeven. Hierin kan je als ouders ook zien dat je (nog) veel sturing in het leven hebt van de kleuter. Ook leerkrachten zien de kleuters als voorbeeld.

Redeneren kunnen de kleuters nog niet! Vaak is het dan het navertellen van de ander. De kleuter denkt associatief en heeft een grote verbeelding. Voor een kleuter is de hele werkelijkheid symbolisch. De kleuter kan het onderscheid tussen symbool en

werkelijkheid niet maken. Door de fantasie van de kleuter probeert de kleuter de situatie te beheersen en te begrijpen. Zo kan een kleuter een verhaal vertellen waarvan jij als leerkracht van te voren al weet dat het fantasie is. Straf dat dan ook niet af. Een kleuter probeert grip te krijgen om een bepaalde situatie.

De kleuter is Ik-gericht. De kleuter kan de buitenwereld niet los zien van zichzelf. De kleuter ziet alles vanuit zijn eigen ik. Een kleuter kan zich vaak nog niet zo goed verplaatsen in een ander. Sommige kleuters kunnen het wel beter dan de ander. Zo vinden ze het bijvoorbeeld ‘zielig’ als een kleuter huilt en willen ze de ander troosten. Er zijn dan ook kleuters die zich geen houding weten te geven en vaak alleen de kleuter een ‘aai’ geven en dan weer verder gaan met de situatie van daarvoor.

Je kunt als leerkracht een kleuter daarin helpen door zelf te laten zien hoe je de ander troost en voor de ander zorgt. Zo kan een kleuter soms prima een ander troosten maar echt inleven in de ander lukt nog niet. Je kunt als leerkracht dan ook niet vragen hoe zou jij het vinden als hij jou had pijn gedaan? Kleuters kunnen een dergelijk vraag gewoon echt niet beantwoorden.

Een kleuter neemt vooral zintuiglijk waar. Kleuters kunnen zich verwonderen over kleine dingen. Het verwonderen kan bijvoorbeeld gaan over de natuur.

Ze ontdekken en vertellen wat ze er zo mooi aan vinden. Als leerkracht kun je de kleuters daarin veel bijbrengen.

(24)

Kleuters voelen zich verbonden met (als het goed is) jou als leerkracht. Als leerkracht is het belangrijk dat je de kleuter betrokken maakt bij dieren en planten. Zo kan een kleuter leren om te zorgen voor de natuur. Het is belangrijk om als leerkracht soms met kleuters ook stil staan bij de grenzen van het leven, ziekte en dood.

Kleuters moeten nog wel leren omgaan met emoties. Hierin moet je ook veel sturen. Kleuters moeten leren om zich in gevoelens uit te drukken. Als leerkracht kun je de kleuter daarbij helpen.

Vertel dat een kleuter best boos mag zijn maar dat slaan niet de beste oplossing is. Vertel dan hoe je het probleem wel kan oplossen en help daarin mee.

Kleuters verkennen hun eigen wereldje. Daarin kunnen ze helemaal opgaan. Ze moeten nog zoveel leren van hun eigen wereld. Ze leven helemaal in eigen buurt, kerk en school. Wil je de kleuter kennis laten maken met de buitenwereld kan dat wel. Door middel van bijvoorbeeld video’s kunnen kleuters zich richten op de buitenwereld.

Kleuters hebben een grote verbeelding. Ze kunnen dat heel goed tot uiting laten komen op papier. Als je kleuters een kleurplaat geeft kunnen ze de verbeelding niet in de vrije loop laten. Je kunt kleuters laten tekenen aan de hand van een Bijbelverhaal. Zo kun je als leerkracht zien wat kleuters van het verhaal hebben opgestoken. Geef ze dan een gerichte opdracht maar stuur niet als leerkracht hoe je die oplossing wilt zien. Je moet de kleuter ruimte geven om hun fantasie te uiten.

Als leerkracht is het erg belangrijk om de kleuter te betrekken bij het groepsproces. Zo kunnen kleuters leren van elkaar. Als leerkracht kun je hierin goed sturen. Op deze manier nemen kleuters normen en waarden onbewust en spelenderwijs over. Het is heel belangrijk in deze situatie dat je de kleuter accepteert. Zo geef je hem of haar

zelfvertrouwen.

Vreugdenhil24 beschrijft verschillende mensen die onderzoek hebben gedaan naar de godsdienstige ontwikkeling van kinderen. Veel ideeën en theorieën komen met elkaar overeen. Ik wil vanuit verschillende personen de ontwikkeling bij kleuters eruit halen. 3.2.1 De godsdienstige ontwikkeling van de kleuter volgens J. W. Fowler

James W. Fowler25 heeft gekeken naar de godsdienstige ontwikkeling.

Op basis van honderden interviews is James W. Fowler gekomen tot zes stadia van geloofsontwikkeling die het hele leven bestrijken. Zijn onderzoek en theorie staan 24 Kinderen leren geloven, a.w., pagina 14

(25)

uitvoerig beschreven in zijn boek Stages of Faith: The Psychology of Human Development and the Quest for Meaning uit 1981.

Hij is voorzichtig met het geven van leeftijdsindicatie bij een bepaalde ontwikkeling. Hij laat de in de zeven stadiums zien waarheen een kind op weg kan zijn.

Bij de kleuterleeftijd beschrijft James W. Fowler het volgende:

De intuïtie, fantasie en projectie staan centraal. Bij deze leeftijd ontwikkeld bij de kleuter het taal en denken zich. Bij kleuters groeit vooral de verbeelding bij de godsdienstige ontwikkeling.

Wat moeilijk is aan de verschillende stadiums in een geloof is dat de volgende fase een verdere ontwikkeling is op de vorige fase.

Je laat daarbij zien dat het ‘hogere’ niveau beter is dan de vorige fase. Op de godsdienstige ontwikkeling van Fowler is veel kritiek geweest.

De geloofsbeleving bij kinderen moet serieus genomen worden. Je kunt niet zeggen dat kleuters een mindere geloofsband met God hebben dan een volwassene. Wel kan je verder met het feit dat kleuters fantasievol en intuïtief geloven. Dit kan je ook terugzien in de vijf hoofdfasen die Ploeger beschrijft.

3.2.2 De godsdienstige ontwikkeling van de kleuter volgens Stephens

Ook Stephens26 beschreef in 1996 de verschillende geloofsfases bij kinderen en volwassene. Wat hij verder doet is naast de fases beschrijven er opvoedingsdoelen en taken voor de ouders bij benoemen.

De kleuterleeftijd beschrijf ik dan wat uitgebreider volgens Stephens.

Het doel bij de kleuter is Gods genade in zich opnemen. Als leerkracht en ouders hebben we daarin een bepaalde taak. Hij beschrijft de taak dat kleuters Gods onvoorwaardelijke liefde en aanvaarding geloven en vertrouwen. Op deze leeftijd hebben kleuters vaak dat onwankelbare geloof. Ze twijfelen niet aan Gods bestaan. Op deze leeftijd ontdekken kleuters Zijn vergeving. Ze kunnen en bidden met de volle overtuiging dat God luistert en het gebed verhoord. Kleuters hebben de vergeving ook nodig. Jij als leerkracht kan daar ook aan bijdragen door te vertellen dat ze moeten vragen om vergeving aan God en het voordoen door in het gebed om vergeving te vragen. Kleuters beginnen te zien dat Gods wereld goed is. Ze kunnen zich verwonderen over Zijn prachtige schepping. Ze beginnen daardoor positieve spirituele concepten te ontwikkelen.

Ze beginnen basiswaarheden over God te leren: vergeving, Jezus, de Heilige Geest, de Bijbel, kerk, mensen, hemel, hel, de duivel en zonde. Dit leren ze onder andere op school, in de kerk en thuis. Kleuters leren in deze fase door herhaling. Zo kunnen ze wel tien keer naar hetzelfde Bijbelverhaal luisteren zonder dat het de kleuter verveeld. Iedere keer horen ze nieuwe dingen in hetzelfde Bijbelverhaal. Waar je als leerkracht wel rekening mee moet houden is dat kleuters nog niet de werkelijkheid kunnen

onderscheiden. Ze weten nog niet wat waar is en echt gebeurt. Zo kun je dan ook als

(26)

leerkracht gerust vertellen bij het Bijbelverhaal dat het ‘echt’ gebeurt en de waarheid is.

3.2.3 De godsdienstige ontwikkeling van de kleuter volgens leerkrachten uit het basisonderwijs

Vanuit het boek Kinderen leren geloven27 hebben ze ook verschillende leraren in het basisonderwijs aan het woord laten komen. Aan de hand van verschillende punten beschrijven leraren hoe zij de godsdienstige ontwikkeling van de kinderen zien. Ik haal vooral de punten van kleuterleerkrachten eruit.

Kleuters hebben een rotsvast vertrouwen in God. Hij kan alles zien en horen. Hij kan troosten, helpen en beter maken. Zo zit de vertrouwensrelatie met God en de kleuters in elkaar. Ze geloven onvolwaardig in God. Wat de leerkracht zegt over God nemen ze letterlijk aan.

Bij kleuters kan in de beleving van alles en is alles mogelijk. Dit heeft te maken dat kleuters een grote fantasie hebben. Over het algemeen wordt door de kleuter aan het Bijbelverhalen niet getwijfeld. Ze worden letterlijk geloofd.

Kleuters denken ontvankelijk en met veel verbeelding. Fantasie en werkelijkheid lopen bij kleuters door elkaar. Bij kleuters is de openheid richting elkaar maar ook naar God kenmerkend. Ze vertellen alles aan Hem. Ze weten zich veilig bij Hem en denken dat God alles kan.

3.3 De morele ontwikkeling van de kleuter

Vanuit de godsdienstige ontwikkeling van de kleuter wordt ook veel gepraat over de morele ontwikkeling van de kleuter.

Een kind moet leren wat mag en niet mag. Maar naast het leren van de regels van het gezin en de maatschappij, moet een kind ook leren zelf inschattingen te maken van wat wel kan en wat niet kan, omdat een kind in zijn of haar verdere leven steeds

geconfronteerd wordt met nieuwe situaties waarvan het de regels niet meteen kent. Een moreel besef, of te wel een geweten, helpt het kind dan bepalen hoe het kind het beste kan handelen in een situatie.

Een geweten is iets dat kinderen langzaam ontwikkelen en waarbij ze begeleiding en goede voorbeelden nodig hebben. Hier kan je ook als leerkracht dan ook een grote rol in hebben.

3.3.1 De morele ontwikkeling van de kleuter door Cammeraat

Er zijn diverse theorieën over de morele ontwikkeling bij kinderen. Verschillende mensen hebben de morele ontwikkeling bij kinderen onderzocht.

(27)

Cammeraat wijdt een hoofdstuk in het boek ‘leren uit het woord’28 aan de morele

ontwikkeling van een kind. Hoe komt een kind erachter wat goed of slecht is? Welke rol speelt het geweten van de kleuter hierin mee?

Vanuit de Bijbel laat Paulus zien dat iedereen een zeker besef van goed of kwaad heeft. Het geweten (besef van goed en kwaad) is een functie die Gods ons heeft gegeven. Ook heeft iedereen de kennis van God. Dat wordt wel de ingeschapen Gods kennis genoemd. Na de zondeval is het geweten anders gaan ‘spreken’. Het geweten nam na de zondeval een beschuldigde en veroordelende vorm aan.

De inhoud van het geweten wordt bepaald door de waarden en normen en het voorbeeld die de opvoeder geeft aan de kinderen. Op die manier kun je als opvoeder beslissen hoe je met het geweten omgaat.

Als het goed is zoeken ouders een school die aansluit bij de door hun gekozen opvoeding. Op school krijgt het kind vooral met de morele ontwikkeling te maken bij de omgang van leeftijdsgenootjes. Het leert samen delen, samen spelen en ruzies op te lossen.

De morele ontwikkeling van een kind heeft alles te maken met de godsdienstige opvoeding. Zo kun je ook zorgen als ouders dat op school de morele ontwikkeling bijna hetzelfde verloopt als thuis. Je geeft op die manier ook op school belangrijke waarden en normen mee die de kleuter de rest van het leven meedraagt.

Kleuters kunnen nog geen goed onderscheid maken tussen regels van de

maatschappelijke omgang en principes. Dit gaat pas meer groeien bij kinderen in de middenbouw. Wel is het van groot belang dat je hier al eerder mee begint als leerkracht en ouders.

3.3.2 De morele ontwikkeling van de kleuter door Kohlberg

De naam Jean Piaget is onlosmakelijk verbonden met zijn wereldberoemde ontwikkelingspsychologische stadiatheorie. Eén van Piaget navolgers is Lawrence

Kohlberg. Hij vond Piaget theorie over het ontwikkelingsverloop bij kinderen waardevol, maar miste het aspect van toepassingsmogelijkheid. Dat was de drijfveer van Kohlberg om de theorie van Piaget uit te breiden.

Kohlberg is onder andere bekend geworden door zijn stadiatheorie over de morele ontwikkeling.

Lawrence Kohlberg29 een Amerikaanse psycholoog heeft onderzoek gedaan naar de morele ontwikkeling bij kinderen en hoe deze verloopt. De morele ontwikkeling verloopt volgens Kohlberg in een volgorde, waarbij sprake is van een aangeboren gevoel van rechtvaardigheid. Wat goed of slecht is, wordt sterk bepaald door de cultuur waarin het kind opgroeit. Gedurende de ontwikkeling doorloopt een mens verschillende stadia in een vaste volgorde. Er zijn zeven stadia, verdeeld in drie categorieën

28 Leren uit het Woord, a.w., pagina 16

29 Kohlberg, L., The Development of Modes of Thinking and Choices in Years 10 to 16: Ph. D.

(28)

Volgens Kohlberg zit de kleuter in het preconventioneel niveau. Dat is stadia 1. Dit houdt in dat de kleuter in stadia 1 in fase 1 of 2 zit. De preconventionele fase houdt in dat de morele oordelen van het kind afhankelijk zijn van externe en fysieke stimuli. Bij de kleuter beschrijven ze die fase als volgt.

Fase 1: de kleuter is geheel op de externe autoriteit gericht.

Fase 2: naar de ander heeft de kleuter de houding voor - wat- hoort - wat.

De kleuterleeftijd heeft een grote invloed op de gewetensontwikkeling. Iets is goed of fout omdat de ouder of leerkracht dat zegt. In de tweede fase heeft de kleuter een houding van: ben jij lief voor mij dan ben ik dat ook voor jou.

De kleuter denkt zwart – wit. Iets is goed of fout.

Toch is het model van Kohlberg erg moeilijk. Een kleuter dat echt God liefheeft kan ook gehoorzaam zijn zonder dat het bang is om anders straf te krijgen.

Het werk van Kohlberg heeft veel lof, maar ook veel kritiek gekregen.

Zo nam men hem kwalijk, dat zijn onderzoek aanvankelijk alleen jongens betrof. 3.3.3 Het stimuleren van de morele ontwikkeling.

In het onderwijs kun je zeker de morele ontwikkeling van kinderen (ook kleuters) stimuleren. Max Dohle30 werkte enige jaren als onderzoeker aan de Universiteit van Leiden. Hij deed onderzoek naar de bevordering van het moreel besef van kinderen in het basisonderwijs. Hij geeft veel tips voor leerkrachten in het basisonderwijs.

Houdt gesprekken over morele onderwerpen. De leerkracht speelt hierin een grote sturende rol. Je stuurt kinderen naar argumenten die de normen en waarden van het christelijk onderwijs uitdraagt. Als leerkracht kun je hier al vroeg mee beginnen door de leerlingen te sturen naar argumenten. Kinderen die in de bovenbouw zitten kun je als leerkracht sturen naar eigen argumenten die van het kind zelf zijn.

De houding van de leerkracht is in het christelijk onderwijs van groot belang. Je moet als leerkracht de normen en waarden willen uitdragen. Vertel aan de kinderen uit de klas waarom je iets doet. Je kunt ook laten zien dat je belangrijke waarden en normen vanuit de Bijbel kunt argumenteren. Verder is het goed om je emoties te laten zien.

Het corrigeren van gedrag bij kinderen is van groot belang. Wat belangrijk is als je een kind straf geeft is het verwoorden daarvan. Ook bij positief gedrag moet je verwoorden waarom je iets doet. Zo ontwikkel jij als leerkracht het geweten van de kinderen. Ze leren wat goed en kwaad is.

De sfeer in de groep moet goed zijn. Het is belangrijk dat er een veilige pedagogische sfeer heerst in de groep. Dit is belangrijk voor het denken, voelen en handelen van de kinderen.

Je inleven in de ander is van groot belang bij het morele denken en voelen bij kinderen. Als leerkracht kun je hier regelmatig over praten met de leerlingen in je groep. Geef aan dat ook jij het lastig hebt om aan sommige regels te voldoen.

(29)

Kinderen moeten leren luisteren naar de ander. Zo kunnen ze luisteren naar de

argumenten van de ander. Dit is ook van groot belang voor het ontwikkelen van het eigen geweten.

Na het onderzoek heeft Max Dohle verschillende lessuggesties gemaakt voor het basisonderwijs. In bijlage 2 doe ik de lessuggesties voor de onderbouw. Naar mate de kinderen ouder worden heeft Max Dohle meerdere lessuggesties bijgevoegd. Dit komt vooral omdat je met oudere kinderen beter kunt communiceren over het geweten. Als leerkracht kun je werken aan de morele ontwikkeling van de kinderen uit je klas door de suggesties van Max Dohle. Op die manier kun jij als leerkracht werken aan de

positieve groei van de morele ontwikkeling.

3.3.4 Een zwak ontwikkeld of overmatig streng geweten.

Er zijn ook kinderen (kleuters) met een zwak ontwikkeld of overmatig streng geweten. Er zijn kinderen die een zwak geweten hebben. Dit is vaak bij emotioneel verwaarloosde kinderen, kinderen met een verstoorde hechting en hyperactieve kinderen. Kinderen met een zwak geweten zijn vaak een last voor de omgeving. Kinderen met een overmatig streng geweten zijn vaak een last voor zichzelf. Ze hebben last van onterechte schuld en schaamte gevoelens en denken dat ze niet kunnen voldoen aan bepaalde eisen.

3.4 Bidden en praten met kleuters.

Omdat bidden en praten met kleuters essentieel is bij de Bijbelvertelling wil ik hier kort iets over schrijven. In de klas wordt naast de Bijbelvertelling ruimte gegeven aan zingen en bidden. Op deze manier ga je als leerkracht samen met de groep contact maken met God. Naast het Bijbelverhaal neemt ook zingen en bidden een belangrijk moment in. Ik vertel vooral hoe kleuters dat ervaren en zien.

3.4.1 Bidden met kleuters.

Bidden met kleuters is samen God ontmoeten. Door middel van het gebed kun je een relatie met God aangaan. Wat bijzonder is dat God naar ons en ook de kleuters wilt luisteren. Wel belangrijk is dat jij als leerkracht de juiste houding aanneemt bij het bidden.

Zo leren de kleuters van jou dat ze eerbiedig en stil moeten zijn als ze bidden tot God. Het is goed om te bidden om vergeving. En danken voor wat God geeft. Het is belangrijk dat we de kleuters betrekken in het gebed.

De kleuters kunnen bijvoorbeeld onderwerpen noemen waar ze graag voor willen bidden. Als kleuters zelf bidden is het vaak een soort opzeggen van een verlanglijstje31.

(30)

Als leerkracht kan je door middel van je eigen gebed de kleuters leren bidden. Wat belangrijk voor de leerkracht is dat je het gebed niet moet gebruiken als pedagogisch middel. Het is beter om het oneerbiedige gedrag na het bidden te bespreken dan het in het bidden te benoemen.

Door te bidden met kleuters hebben ze het besef dat er gesproken wordt met God. Dat God voor ze zorgt en de kleuter helpt dag en nacht.

Er zijn verschillende voorbeeldgebeden die je de kleuter kan aanleren. Aan de hand daarvan gaan kleuters er zelf zaken toevoegen bij de standaardgebeden.

Een voorbeeld van een standaard gebed32 die je de kleuter kunt aanleren.

Wat belangrijk is bij kleuters is te vertellen waarom ze de handen samen en de ogen dicht moeten hebben. Zo kunnen kleuters begrijpen waarom je dat doet. Als leerkracht kun je bijvoorbeeld benoemen dat je dan niet afgeleid wordt.

3.4.2 Praten met kleuters.

Het gesprek met kleuters bevordert de betrokkenheid van de kleuter. Als we naar de kleuter luisteren, voelt de kleuter zich serieus genomen door de leerkracht. De kleuter kan verschillende dingen aangeven in het gesprek na aanleiding van een Bijbelverhaal.

Verder geeft het gesprek je ook meer inzicht over hoe de kleuter denkt. Door het gesprek laat jij de kleuter serieus nadenken over het verhaal. Er zijn altijd veel vragen na aanleiding van een Bijbelverhaal. Dat is ook niet erg. Een Bijbelverhaal kan bij de kleuter veel vragen oproepen.

Belangrijk is dat jij tijdens het gesprek de ruimte geeft voor zulke vragen. Zo weet de kleuter dat hij/zij ook met levenbelangrijke vragen naar jou toe kan komen. Op die manier ga jij als leerkracht vaak ook heel bewust over wezenlijke vragen in het leven nadenken.

32 Kole, I.A. en Proos J.P., Bijbelonderwijs in reformatorisch perspectief. 1ste druk. Kampen:

Uitgeverij De Groot Gouderiaan, 1998

Door het gesprek kun je als leerkracht nagaan of de kleuters het

Bijbelverhaal begrijpen.

(31)

Er zijn verschillende soorten gesprekken die je aan de hand van het Bijbelverhaal in de klas met de kleuters kunt voeren33.

Het eerste soort gesprek wat je met kleuters kunt voeren is het herhaalgesprek. Tijdens dit gesprek vraag je naar het Bijbelverhaal van de vorige dag. Je weet wat ze dan onthouden hebben en kunt bij het Bijbelverhaal wat je die wilt vertellen erbij aansluiten. Je kunt deze gesprekken meer diepgang geven door inzichtvragen en toepassingsvragen te stellen.

Neem nou bijvoorbeeld het Bijbelverhaal van Noach die een ark moest maken van God. Dit deed Noach niet zomaar. Je kunt aan de kleuters verschillende inzichtvragen stellen aan de hand van dit Bijbelverhaal. Waarom moest Noach een ark van God bouwen? Wat deden de mensen die niet naar Noach wilden luisteren verkeerd? Waarom wilde God Noach wel sparen. Op deze manier kun je de kleuters meer inzicht geven in het Bijbelverhaal.

Je kunt met de kleuters ook een leergesprek houden. Dit gesprek houd je voor het Bijbelverhaal. Je kunt dan dingen uitleggen waardoor de kleuters het Bijbelverhaal beter begrijpen. Dat kunnen onder andere moeilijke woorden of begrippen zijn waardoor ze het Bijbelverhaal anders niet begrijpen. Neem nou het voorbeeld van Noach. Het is verstandig om aan de kleuters bij voorbaat uit te leggen wat bijvoorbeeld een ark en een watersnoodramp is. Deze twee elementen zijn belangrijk om uit te leggen aan de

kleuters. Anders begrijpen de kleuters het Bijbelverhaal niet.

Door een themagesprek richt je de gedachten van de kleuters op de inhoud en de boodschap van het Bijbelverhaal. Bij elk Bijbelverhaal kun je een bepaald thema houden waar je met de kleuters over kunt praten.

Bij Noach is het thema zonde van toepassing. Waarom wilde God de mensen straffen? Dit kwam door de zonde die de mensen deden. Je kunt in een themagesprek de kleuters uitleggen wat zonde is. Je kunt ook duidelijk maken wie er voor onze zonde is gestorven. Verder kun je tijdens het themagesprek vertellen waarom God de zonde die we nu doen ook nog steeds erg vind. Het Bijbelverhaal kun je dan ook terugvoeren in deze tijd. Met de kleuters kun je ten slotte nog een nagesprek voeren. Dit gesprek wordt na het Bijbelverhaal gehouden. Kleuters kunnen dan bijvoorbeeld vragen stellen na aanleiding van het verhaal. Zelf kun je ook met vragen komen zoals: Begrepen jullie het

Bijbelverhaal? Wat vond je moeilijk aan het Bijbelverhaal? Wat vond je fijn om te horen in het Bijbelverhaal?

Wat belangrijker is om de kleuters zo veel mogelijk zelf te laten vertellen. Op die manier geef je de ruimte voor hun vragen.

Je kunt ook de kern van het verhaal nog even kort bespreken. Meestal is dat laatste niet altijd even verstandig. Kleuters hebben dan al een lange tijd geluisterd. Vaak is de concentratie op dat moment even op. Je kunt wel het nagesprek na een korte tijd van ontspanning voren. Zo kun je er op een wat later moment op terug komen.

Als leerkracht moet je op verschillende dingen letten wil je een gesprek aangaan met kleuters. Je moet luisteren naar de kleuters, open vragen stellen en een open houding 33 Leren uit het Woord, a.w., pagina 16

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Je kunt straks niet zomaar elk observatie-instrument gebruiken om jonge kinderen te volgen: het moet goed- gekeurd worden door de Expertgroep Toetsen PO, de adviescommissie van

Daar heb ik aan de hand van Nussbaums aanpak allereerst laten zien op welke wijze dit ‘begrijpen’ zich kan ontvouwen en aansluitend, vanuit een besef dat in ieder

Wie de discussies over de oorzaken van teleurstellende prestaties in het hoger onder- wijs volgt, herkent veel van wat een tijd geleden als oorzaak voor problemen in het

- Laat je kind zoveel mogelijk zelfstandig aan-en uitkleden, ritssluitingen sluiten, knopen dichtmaken, veters strikken, knopen leren maken, leren vlechten en macramé maken -

Zelf heb ik deze periode met gemengde gevoelens ervaren. Uiteraard met angst, want ik moet er niet aan denken wat er gaat gebeuren als mijn zoon besmet zou raken. Ook als ik zelf

Wat je het best kunt zien, zijn de zeven sterren die samen een steelpan vormen.. Die groep noemen ze ook wel de Wagen

Wat de inspectie jaarlijks minimaal van zorgaanbieders nodig heeft om haar toezicht vorm en inhoud te kunnen geven, is een kwaliteitsrapport dat de volgende informatie bevat:.. -

Data hebben een hele grote hardheid, maar je moet dat toch zien als de illusie van beheersing.. Het gaat er ook om hoe je met de