• No results found

TIJDSCHRIFT FOOR STRAFRECHT.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "TIJDSCHRIFT FOOR STRAFRECHT. "

Copied!
14
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

r

632

Van den Schrvjver,

OVÉBGEDRUKT

LUT H KT

TIJDSCHRIFT FOOR STRAFRECHT.

/h^j^^l /t\û>S

D E E L

fit- 9

(2)

Oescnenk uit Je boeken van m r . C v a n V o l l e n k o v e n .

BIBLIOTHEEK KITLV

0093 5039

(3)

*

ff

(4)

BOERAANKONDIGING.

Handleiding ten gebruike bij het voorloopig onderzoek in strafzaken door Mr. W . F. Haase, leeraar in de rechts- wetenschap aan de Opleidiugschool voor inlandsche ambte- naren te Probolinggo, en Mr. W . Boekhoudt, President van de Landraden in de residentie Bantam. Eigen uitgave.

Verkrijgbaar bij G. Kolff en Co. te Batavia.

Hoewel in Nederland het peil der kennis van Indië ongetwijfeld in de laatste decenniën gestegen en nog stijgende is, ware het toch gewaagd bij de hollandsche lezers van dit Tijdschrift een juist begrip te onderstellen van de rol, welke bij het voorloopig onderzoek van strafzaken op Java aan de inlandsche ambtenaren is toebedeeld. Daar nu het werk, waarop in deze bladzijden de aandacht gevestigd wordt, in de eerste en voornaamste plaats voor die ambtenaren bestemd, en mitsdien waardeering der beteekenis van dat boek zonder eenige bekendheid met de gerechtelijk-politio- neele function der inlandsche ambtenaren bezwaarlijk mogelijk is, mag een korte aanduiding dier function hier niet ontbreken. En deze kan slechts tot haar recht komen in het kader van het voor- loopig onderzoek van inlandsche strafzaken in het algemeen, waarvan derhalve in groote trekken het beeld dient geschetst te worden.

Ten opzichte der europeesche bevolking is de gerechtelijke politie toevertrouwd aan de Officieren van Justitie bij de Raden van Justitie, bijgestaan door de Hulp-officieren, welke laatste hoe- danigheid op Java aan de Residenten en Assistent-Residenten is ' toegekend. De inlandsche rechtspleging echter mist een speciaal orgaan, belast met de nasporing en vervolging van strafbare feiten. Wel heeft onze wetgever den aan de volksinstellingen ont- leenden Djaksa's het etiket „Inlandsch Officier van Justitie" opge- plakt en hun in de landraadprocedure enkele functiën van het

(5)

Voorloopig onderzoek in strafzaken in N. Indië. 245

Openbaar Ministerie opgedragen, maar de kenmerkende bevoegd- heid van den Officier van Justitie, die tot het voor den rechter brengen van verdachten, missen deze inlandsche ambtenaren. In het voorloopig onderzoek is de Djaksa niets dan de ondergeschikte helper van den Resident of Assistent-Resident, welke europeesche bestuursambtenaar ten opzichte van de Inlanders en Vreemde Oosterlingen in zijn ressort hoofd der gerechtelijke politie is.

Een inlandsche strafzaak doorloopt evenwel verschillende fases,

alvorens zij ter kennis van den Resident of Assistent-Resident s komt. Normaal is de eerste autoriteit, die in zulk een zaak ge-

moeid wordt, het desahoofd, welks wettelijke verplichtingen ten deze kunnen worden samengevat als volgt : klachten en aangiften aanhooren, inlichtingen inwinnen, waken voor behoud van even- tueele sporen van het strafbaar feit, ten spoedigste de zaak ter kennis van zijn onmiddellijken chef brengen. Die chef is in het door het Districtshoofd rechtstreeks bestuurd onderdistrict het Districtshoofd, in de overige onderdistricten het onderdistrictshoofd. ,

Deze inlandsche ambtenaren, gewoonlijk aangeduid met hun Javaanschen ambtstitel Wedana en Assistent-Wedana, houden nu het voorloopig onderzoek. Moeten er nog nasporingen geschieden, dan verrichten zij die zelf of dragen dit op aan hun ondergeschikten, in het bijzonder aan de reeds vermelde desahoofden of aan de hun toegevoegde politieoppassers. Zij verhooren voorts de verdachten 1 en de getuigen, nemen stukken van overtuiging in beslag, houden c. q. plaatselijk onderzoek en lijkschouwing, en moeten - in tegen- stelling tot de desahoofden, die de resultaten hunner nasporingen wettelijk niet in geschrifte vastleggen - van die verrichtingen processen-verbaal opmaken, welke, indien wettig gedresseerd, bewijs- kracht hebben. Hun bevoegdheid tot arrestatie is zeer uitgebreid ; nochtans mogen zij eigener autoriteit een arrestant niet langer dan drie etmalen gevangen houden.

Zoo spoedig mogelijk zendt de Wedana of Assistent-Wedana, deze laatste door tusschenkomst van den Wedana, de stukken naar den Regent, die ze met zijn advies den Djaksa doet toe- komen. Heeft de districtsambtenaar een verdachte gearresteerd, dan dirigeert hij dezen tegelijkertijd naar de afdeelingshoofdplaats ; binnen 24 uur na aankomst aldaar moet de Djaksa dien dan

(6)

246 Mr. M. S. Koster.

n

i

verhooren en van dat verhoor proces-verbaal opmaken. Indien de districtsambtenaar ook getuigen heeft opgezonden, wat hij intus- schen niet behoeft te doen en meestal ook niet doet, dan worden deze eveneens ter afdeelingshoofdplaats door den Djaksa in ver- hoor genomen en de resultaten hiervan geverbaliseerd.

De Djaksa zendt vervolgens de stukken aan den Assistent- Resident — in de door den Resident zelf bestuurde afdeeling aan dezen - en brengt gearresteerde verdachten voor dezen europee- schen bestuursambtenaar op een minstens eenmaal 's weeks in

^ tegenwoordigheid van den Djaksa te houden zitting, dagelij ksche rol genoemd, waar zij door den Resident of Assistent-Resident ondervraagd worden; zijn getuigen opgezonden, dan worden ook dezen daar nogmaals gehoord. De Resident of Assistent-Resident beslist dan, den Djaksa gehoord, wat er verder met de zaak zal geschieden. Hij kan, zoo hij dit noodig oordeelt, het voorloopig onderzoek doen aanvullen, en deze taak opdragen hetzij aan een der hooger genoemde inlandsche ambtenaren, hetzij — wat echter in de praktijk zeer weinig voorkomt — aan een Controleur bij het Binnenlandsch Bestuur. Acht hij de instructie volledig en bestaat er z. i. genoegzame grond tot vervolging, dan stelt hij de zaak in handen van de bevoegde autoriteit, in den regel hetzij de Landraad-Voorzitter, die dan over de verwijzing beslist, hetzij de Politierechter, dat is de Resident of Assistent-Resident zelf dan wel, doch dit slechts op enkele plaatsen, een onder dezen ressor- teerend Controleur, hetzij het Regentschapsgerecht.

Deze korte schets, hoe onvolledig zij in menig opzicht moge wezen, zal toch wel voldoende zijn om duidelijk te maken dat de deugdelijkheid van het voorloopig onderzoek in inlandsche straf- zaken in hoofdzaak afhangt van deze drie factoren.- de desahoofden de districtsambtenaren, de europeesche bestuursambtenaren met hun helpers, de Djaksa's. Terwijl de desahoofden de hun toege- kende rol reeds naar behooren kunnen vervullen, wanneer zii betrouwbaar en scherpzinnig zijn, kunnen de beide andere groepen daarmede niet volstaan. Immers het strafrecht en de strafvordering voor de Inlanders zijn door het nederlandsch gezag wettelijk ge- regeld, het strafrecht in een van 1872 dagteekenend, op de grond- slagen van den Code Pénal berustend wetboek, naar welks ver-

(7)

Voorloopig onderzoek in strafzaken in N. Indië. 247

vanging door een meer modernen en beter geredigeerden codex ieder, die met de inlandsche strafrechtspleging te maken heeft, reikhalzend uitziet, de strafvordering, wat Java betreft, in een gedeelte van het in 1848 afgekondigd, later herhaaldelijk gewijzigd Inlandsch Reglement. Om dus te weten, wat, in welke richting er moet onderzocht worden, dient de districtsambtenaar, de Djaksa, de europeesche bestuursambtenaar, bekend te zijn met dat Straf- wetboek; om te weten, hoe hij daarbij te werk behoort te gaan, moet hij thuis zijn in het bewuste gedeelte van het Inlandsch Reglement.

Tot dusver schieten, in het algemeen gesproken, zoowel de europeesche als de inlandsche ambtenaren, inzonderheid de laatste, op beide punten in hooge mate te kort. En in dat te kort aan rechtskennis der instruierende ambtenaren ligt een der voornaamste oorzaken van de ondeugdelijkheid der voorloopige onderzoeken in inlandsche strafzaken, welke op haar beurt als een der hoofdoorzaken van de gebrekkigheid onzer strafrechtspraak- onder de Inlanders is aan te merken.

Wie intusschen van dat te kort aan rechtskennis een grief zou willen maken aan de betrokken ambtenaren, zou onrechtvaardig zijn. Hoofdschuldige is de Regeering, die niet bedacht, dat men ook op dit gebied om iets te kennen het moet geleerd hebben.

Het strekt wijlen Minister van Dedem tot niet geringe eer dit het eerst ingezien en een poging tot redres gewaagd te hebben.

Wat aangaat de inlandsche ambtenaren mag die poging als geslaagd beschouwd worden. Sedert 1893 wordt aan de Opleiding- school voor inlandsche ambtenaren te Magelang, sedert 1900 mede aan de beide andere op Java aanwezige inrichtingen van dien aard onder meer rechtskundige vakken ook strafrecht en straf- vordering, voor zoover de inlandsche ambtenaren daarmede in hun werkkring te maken hebben, onderwezen, en, naar getuigd wordt, met bevredigend resultaat. Al treft men natuurlijk op dit oogen- blik onder de districtsambtenaren en Djaksa's nog zeer weinigen aan, die dit onderricht genoten hebben, binnen afzienbaren tijd zal dat anders worden.

Ten opzichte van de europeesche bestuursambtenaren was Minister van Dedem minder gelukkig in de uitvoering van zijn juist denk-

(8)

248 Mr. M. S. Koster.

beeid. Voor hen werden in 1893 „De Nederlandsen-Indische Wet- boeken" als studievak binnen den kring der opleiding getrokken.

Door deze formuleering evenwel werd de omvang der rechtsstudie te groot gemaakt, en vermits voorts die uitgebreide juridische studie werd beperkt tot één, nog wel het eerste, studiejaar, was het niet te verwonderen, dat over de resultaten dezer studie niet onverdeeld gunstig werd geoordeeld. Doch hoe dit zij, van de thans in dienst zijnde Residenten en Assistent-Residenten valt de studietijd lang vóór 1893 ; zij hebben niet de minste juridische

opleiding genoten.

Voor de inlandsche ambtenaren was tot dusver het gemis aan onderricht niet de eenige oorzaak van hun onwetendheid op straf- rechtelijk terrein. Voor hen, althans voor de groote meerderheid hunner, die de Hollandsche taal niet of onvoldoende machtig is, bestond geen enkele geschikte leiddraad op dit gebied. Is het dan wonder, dat, gelijk een Assistent-Wedana het eens uitdrukte, zij bij het houden van een voorloopig onderzoek zich veelal gevoelden als iemand, die bij nacht in een bosch loopt zonder fakkel?

Thans echter wordt hun een fakkel toegereikt in den vorm der hier besproken Handleiding van Mrs. Haase en Boekhoudt, twee Indische rechterlijke ambtenaren, die aan degelijke rechts- kennis een groote ervaring op het gebied der strafrechtspraak op Java paren.

Deze Handleiding omvat inderdaad het gansche deel der neder- landsch-indische wetgeving, dat de inlandsche gerechtelijke politie behoort te kunnen overzien om een behoorlijke voorloopige instructie te houden. In een korte inleiding wordt o. a. de onderscheiding der strafbare feiten in misdrijven en overtredingen uiteengezet;

vervolgens behandelen de S. in het eerste hoofdstuk den omvang van de werking der strafwet en de bevoegdheid der rechters, die over de Inlanders rechtspreken. Na dit uitstapje op het gebied der rechterlijke organisatie wordt in hoofdstuk II dat der strafvordering betreden. Daar toch is het voorloopig onderzoek der politie aan de orde en worden in een viertal paragrafen de competentie der politie in het algemeen, het onderzoek van den Wedana, het ver- vallen, ophouden en schorsen der strafvervolging, en de vervolging van klachtdelicten besproken. De Hoofdstukken III en IV zijn

(9)

Voorloopig onderzoek in strafzaken in N. Indië. 249

gewijd aan het materieele strafrecht, en wel Hoofdstuk III aan de voornaamste algemeene leerstukken, met name ontoereken- baarheid, verschonende en verzachtende omstandigheden, verzwa- rende omstandigheden, poging, daderschap en medeplichtigheid, Hoofdstuk IV aan de meest voorkomende bijzondere strafbare feiten In dit laatste hoofdstuk beperken de auteurs zeer terecht zich niet tot den inhoud van het Wetboek van Strafrecht, maar behandelen zij ook bij andere wettelijke bepalingen voorziene strafbare feiten; zoo vindt men daar paragrafen, gewijd aan opiumregie-, koffie- en grondhuurovertredingen. Een zorgvuldig be- werkte klapper besluit het boek.

De S. verliezen nimmer uit het oog, dat hun arbeid bestemd is voor weinig ontwikkelde, juridisch niet geschoolde lezers; over het algemeen zijn zij er uitnemend in geslaagd in klaren vorm en eenvoudige bewoordingen de stof te behandelen.

Doorloopend geeft het werk blijk van de grondige bekendheid der auteurs met de inlandsche politie en justitie. Zij waarschuwen tegen bestaande misvattingen en misbruiken, en vestigen de aan- dacht op punten, die veelal over het hoofd worden gezien. Zoo stellen zij uitstekend in het licht, hoe en waarom de districts- ambtenaar een verdachte, die in confesso is, uitvoerig moet vei- hooren en dat verhoor uitvoerig verbaliseeren, instede van, gelijk zoo menigmaal geschiedt, te volstaan met het neerschrijven van het woord „Ja" achter een paar vragen. Zoo geven zij goede, mede geenszins overbodige, wenken omtrent maatregelen tot ver- zekering der identiteit van in beslag genomen stukken van over- tuiging. Zoo waarschuwen zij met klem van redenen tegen het ondervragen van getuigen in tegenwoordigheid van andere, nog niet gehoorde, getuigen.

De bijzondere strafbare feiten worden in dezer voege behandeld, dat na een korte omschrijving van het feit telkens in den vorm van vragen een opsomming volgt van de punten, waarop het aankomt, elk punt, zoo noodig, voorzien van toelichtende aan- teekeningen. Deze wijze van behandeling maakt ontegenzeglijk het gebruik van de Handleiding voor juridisch niet geschoolden gemakkelijk - een Nurks zou de qualificatie „ezelsbrug" toe- passen - , d o c h het is niet te ontkennen, dat daar een schaduw-

(10)

250 Mr. M. S. Koster.

zijde tegenover staat. Niet denkbeeldig is namelijk het gevaar, dat menig inlandsen ambtenaar zich verplicht zal achten steeds alle in de Handleiding aangeroerde punten te onderzoeken, ook al geeft het bijzondere geval daartoe geen aanleiding; dat hij bijv. bij eiken diefstal de 54 te dier zake door Mrs. Haase en Boekhoudt gefor- muleerde, alle verzwarende omstandigheden omvattende, vragen zal stellen. Daardoor zoude hij natuurlijk zelf veel noodeloozen arbeid verrichten en de kennisneming van zijn processen-verbaal voor anderen zeer tijdroovend maken. Intusschen mag toch wel verwacht worden, dat de inlandsche ambtenaar van normale ont- wikkeling hier al spoedig zal leeren onderscheiden.

Een handleiding als deze is uitteraard niet de plaats om rechts- kwesties te bespreken; het boek zou daardoor voor hen, in wier handen de S. het zich in de eerste plaats denken, verwarrend en dus onbruikbaar zijn geworden. De HH. Haase en Boekhoudt doen dan ook, alsof er aangaande het indisch materieel en formeel strafrecht tusschen ' de wetsuitleggers de meest volmaakte over- eenstemming bestond; zij spreken „ex cathedra". De toepassing dezer methode intusschen stelde hun als onverbiddelijken eisch zich met nauwgezetheid te voegen naar de heerschende jurispru- dentie. In den regel voldoet hun werk aan dien eisch ; slechts enkele tekortkomingen op dat stuk zijn te constateeren.

Zoo staat op blz. 8 te lezen : „De militaire rechter neemt kennis

„van feiten gepleegd door militairen in hun diensttijd, ook wanneer

„vóór hun indiensttreden de vervolging reeds toas aangevangen."

Daargelaten, dat de door mij gecursiveerde woorden onbegrijpelijk zijn — de vervolging van een in den diensttijd gepleegd feit kan bezwaarlijk vóór het indiensttreden zijn aangevangen — is de gansche zinsnede in strijd met de sedert jaren gevestigde juris- prudentie van het Hoog Gerechtshof en het Indisch Hoog Militair Gerechtshof, volgens welke de competentie van den militairen rechter zich regelt naar het oogenblik, waarop de vervolging aan- vangt ')•

1) H. G. 3 Februari 1881, Recht in Indië, Deel 36, blz. 179; 28 December 1897, R.i.I. 70, 136.

H. M. G. 18 September 1885, R.i.I. 46, 345; 12 Februari 1904 (impl.), R. i. I.

83, 214; 2 December 1904, R . i . I . 83, 502.

(11)

Voorloopig onderzoek in strafzaken in N. Indië. 251

Op blz. 9 vindt men ook een bedenkelijke bewering. „Algemeen

„wordt aangenomen", zoo verkondigen de S. daar, „dat de Land-

„raad, binnen wiens ressort het hoofdmisdrijf b. v. de diefstal is

„gepleegd, de bij voorkeur bevoegde rechter blijft om kennis te

„nemen van de medeplichtigheid daaraan b. v. de heling, ook als deze is geschied binnen het ressort van een anderen Landraad."

Hier geldt het een onder de indische rechtsgeleerden betwist punt, doch de tegenwoordige jurisprudentie van het Hoog Gerechtshof leert het tegenovergestelde van wat volgens de HH. Haase en Boekhoudt algemeen wordt aangenomen ').

Niet ten onrechte drukken de S. in hun voorwoord de ver- wachting uit, dat ook Residenten en Assistent-Residenten zoomede jeugdige rechterlijke ambtenaren van hun arbeid profijt zullen kunnen trekken. Maar dit neemt niet weg, dat het, zooals reeds werd gezegd, geschreven en in de eerste plaats bestemd is voor de inlandsche politieambtenaren. Van dezen nu is slechts een

minderheid de nederlandsche taal voldoende machtig om een daarin geschreven handleiding als de hier besprokene met vrucht te kunnen raadplegen. Uit dien hoofde is het zeer toe te juichen, dat de HH. Haase en Boekhoudt hun werk van een Maleische vertaling hebben voorzien. Hollandsche en Maleische tekst zijn naast elkander gedrukt, verso de Hollandsche, recto de Maleische tekst, zoodat de lezer voortdurend kan vergelijken.

Inziende, dat zij zonder bijstand niet zouden slagen in het samenstellen van een den zin juist weergevende Maleische ver- taling, wendden de auteurs zich tot den energieken en bekwamen Maleier Abdul Rivai, candidaat-arts en redacteur van het Maleische tijdschrift „Bintang Hindia" teu Amsterdam. Zij hebben daarin een bijzonder gelukkige greep gedaan. Want wel heeft, zooals in het voorwoord staat te lezen, de Heer Rivai zich verstout hier en daar van de spelling des Hoogleeraars van Ophuijzen af te wijken en daarmede ongetwijfeld aan de indische behoudsmannen een nieuw bewijs geleverd, hoe gevaarlijk voor het gezag de emanci- patie van den Inlander is, maar zijn nauwkeurig weergeven van

1) H. G. 4 Juli 1902, R.i.1. 79, 274; 19 December 1902, R.i.1. 80, 225;

benevens een arrest zonder datum vermeld R. i. I. 83, 285/6.

(12)

252 Mr. M. S. Koster.

de door hem volkomen begrepen bedoeling der auteurs, dikwijls met behulp van scherpzinnig gevonden omschrijvingen, wekt be- wondering, al is zijn Maleisch slechts het bij de taalgeleerden weinig in eere staand ambtelijk Maleisch van Java, het eenige trouwens, dat in casu dienstig kon zijn.

Alleszins gewettigd schijnt de verwachting, dat dit boek in niet geringe mate zal medewerken tot verbetering der strafrecht- spraak onder de Inlanders op Java.

M. S. KOSTER.

(13)
(14)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ik heb Lubbers ook wel eens een keer laten weten dat een tweepartijen-kabinet uit twéé partijen bestaat en dat hij nauwkeurig moet toezien dat beide partijen niet

Het aantal straf- zaken waarin een BIG-geregistreerd arts of zorginstelling wordt vervolgd wegens dood of zwaar lichamelijk letsel door schuld is gemiddeld niet meer dan maximaal

De Hoge Raad overwoog dat de motivering van de bewezenverklaring door het hof tekortschoot, ‘in aanmerking genomen dat het niet of onvoldoende voeren van een administratie

Doel van de doorontwikkeling van de Europese handleiding naar een Nederlandse variant was kennis te verbreden over huiselijk geweld en meer specifiek geweld in intieme relaties

1. Hij die, in tijd yan oorlog, eenige bedriegelijke handeling pleegt bij levering van benoodigdheden ten dienste van de vloot of het leger, wordt gestraft met gevangenisstraf van

ganti dengan boewang ka soewatoe tempat boewangan. Djikaloe hoekoeman ini di kenaken mendjadi gantinja kerdja paksa dengan rante, maka jang djalanken kaä- dilan hendaklah

Art. De aanslag op het leven of de vrijheid van 108. de niet-regeerende Koningin, van den gemaal der regee- rende Koningin, van den troonopvolger of van een lid van het

92 rechterlijke organisatie uitsluitend op vervolging van- wege koning of kamer en voor den hoogen raad, — in alle overige gevallen (en wel op vervolging van het openbaar