• No results found

TIJDSCHRIFT FOOR

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "TIJDSCHRIFT FOOR"

Copied!
10
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

O V E R G E D R U K T

UIT HET

TIJDSCHRIFT FOOR STRAFRECHT.

DEEL

v c o r O,

f i ü - , LÀKD- k ïuLKEMKU^

(2)

BIBLIOTHEEK KITLV

0093 3836

(3)

Mr. C. V A N VQLLENHOVEN.

De zaak zelf is onbelangrijk; doch nu zoojuist de artt. 38 en 39 van het Indische regeeringsreglement zijn vernieuwd, welke handelen over bepaalde ambtsmisdrijven van den gouverneur- generaal, kunnen de bepalingen op de berechting van landvoogden niet onaangeroerd blijven. Want de regeling van die berechting is tot heden een doolhof, waarin én de schrijvers én de wetgever zelf zijn verdwaald, en waar men eerst na vrij wat gezoeks den weg in vindt.

Het gewirwar komt voort uit het feit, dat art. 164 grondwet, art. 92 rechterlijke organisatie en de artikelen der drie regeerings- reglementen elk op hun beurt een andere omschrijving geven van de delicten, die voor den hoogen raad komen. Eerst nadat deze zaak tot effenheid zal zijn gebracht, kan men met Buys gaan vragen, of niet het zuiver Hollandsche deel dier voorschriften be- hoort te worden verbeterd door snoeiing.

I. Ambtsmisdrijven, door een landvoogd in svjn betrekking van landvoogd gepleegd. Te dezen aanzien stemmen de vijf regelingen overeen, De strafbepaling zelf is te zoeken deels in de regeerings- reglementen (artt. 38 en 39 Nederlandsch-Indië, art. 22 Suriname, art. 22 Curaçao), deels in den titel ambtsmisdrijven der drie nieuwe koloniale strafwetboeken; - het recht van vervolging is, geheel volgens art. 164 grondwet (van 's konings wege of vanwege de tweede kamer), voorzien in de wet van 1855 naast art. 301 strafvordering, artt. 37 en 40 Indië, artt. 21 en 25 Suriname, artt. 21 en 25 Curaçao; - de bevoegdheid van den hoogen raad

(4)

70 Mr. C. van Vollenhoven.

staat in art. 164 grondwet, art. 92 rechterlijke organisatie en art. 102 Indië, terwijl art. 21 Suriname en art. 21 Curaçao naar art. 164 grondwet verwijzen; — de rechtspleging ge- schiedt volgens artt. 301 — 307 strafvordering. Het eenige, wat hier voorziening vraagt (naast verbetering van het cijfer in artt.

37 en 40 Indië), is het terechtstaan der landvoogden „ook na hunne aftreding". Art. 92 rechterlijke organisatie heeft dit op gelukkige wijze — als ik goed zie — uitgedrukt door te bepalen, dat de hooge raad kennis neemt van de hierbedoelde m i s d r i j v e n , door een landvoogd begaan, waardoor de vraag, of de delinquent zijn ambt nog bekleedt ten tijde der strafvervolging, buiten dis- cussie schijnt gebracht. Men kan twijfelen, of hetzelfde gezegd mag worden van art. 102 Indië, hetwelk (hoewel in 1901 over- nieuw vastgesteld) met art. 164 grondwet te dezen nog geen rekening houdt en de zaak aan de p e r s o o n van den landvoogd vastknoopt: wordt eenerzijds algemeen aangenomen (b.v. voor be- rechting van gewezen militairen), dat de rechtsmacht des rechters bepaald wordt naar het tijdstip van het delict, zoodat dienvolgens ook de oud-landvoogd onder art. 102 Indië zou vallen, anderzijds is wellicht de verleiding groot om te redeneeren uit de tegen- stelling tusschen art. 102 Indië, dat van den oud-landvoogd zwijgt, en art. 100 Indië met artt. 21 lid 2 en 23 lid 2 Suriname of Curaçao, die om afgetredenen denken. En aangezien nu juist in onze materie dit terechtstaan ook na aftreding sterk betwijfeld is zonder duidelijk wetsvoorschrift - zie Thorbeckes Aanteekening II blz. 188 en Heemskerks Praktijk I blz. 106-108 - , zou de eenvoudigste oplossing wel zijn, de drie regeeringsreglementen voor deze delicten te doen verwijzen (zonder meer) naar den tekst van art. 92 rechterlijke organisatie.

II. Ambtsmisdrijven door wetsduiding (art. 44 strafwetboek), ambtsovertredingen, en ambtsovertredingen door wetsduiding, door een landvoogd in zijn betrekking van landvoogd gepleegd. De grondwet spreekt hiervan evenmin als de drie regeeringsregle- menten, doch art. 92 rechterlijke organisatie onderwerpt ze aan dezelfde voorschriften als de ambtsmisdrijven der vorige rubriek.

De vraag kan rijzen, of de grondwet dit toelaat: want terwijl in de grondwet van 1848 en dus onder vigeur van den code pénal

(5)

van ambtsdelict — gelijk duidelijk sprak uit art. 92 oud lid 1 onder 1°. en 2°. rechterlijke organisatie, en thans nog in het vóór 1887 geredigeerde art. 92 n i e u w tot uiting komt - , moet in de grondwet van 1887 het woord uiteraard worden opgevat in den technieken zin, dien het gekregen had op 1 September 1886. Had men in 1887 aan het punt gedacht, dan zou wellicht aan art. 164 lid 2 grondwet zijn toegevoegd, dat de wet niet alleen andere dignitarissen, maar evenzeer andere delicten dan die van art. 164 lid 1 grondwet mag aanwijzen. Die toevoeging echter is uitge- bleven. Terwijl nu Lohmans Constitutie2 blz. 247 aanstipt, dat art. 92 rechterlijke organisatie „strict genomen" met de grond- wet niet strookt, zooals ook uit Heemskerk II blz. 69 schijnt te volgen, beschouwt Buys II blz. 453 — 454 het heele tweede lid van art. 164 grondwet als overbodig; de staatscommissies van 1905 en van 1910 en de regeeringsvoordracht van 1913 hebben blijkbaar op het punt niet gelet. Zij, die voor de uitbreiding steun in een zinsnede der grondwet begeeren, kunnen zich behelpen met art. 165 lid 3 grondwet, hetwelk de wet bevoegd verklaart om alle niet in de grondwet vermelde bevoegdheden van den hoogen raad te regelen; doch liever zal men moeten zeggen, dat én de uitsluiting van een door het openbaar ministerie ingestelde vervolging voor deze tweede rubriek van delicten én de opdracht van berechting aan den hoogen raad slechts een afwijking vor- men van de regels onzer wetboeken (art. 150 grondwet) en met geen enkel grondwetsvoorschrift in botsing, dus stellig grondwettig, zijn.

Is derhalve art. 92 rechterlijke organisatie grondwettig, dan is het toch zeker ongewenscht, dat art. 102 Indië, art. 24 Suri- name en art. 24 Curaçao (zorgelooze redacties van 1901, im- mers posterieur aan art. 92 n i e u w rechterlijke organisatie) onze rubriek over het hoofd zien, evenals trouwens de commenta- toren van het Indische art. 102. Men kan zich met die drie ar- tikelen wel redden, daar zij voor alle delicten buiten die onzer vorige rubriek verwijzen naar den rechter, die naar de moeder- landsche wetgeving bevoegd is, en men dus toch weer bij art. 92 rechterlijke organisatie te land komt; maar de scheidingslijn van

(6)

72 Mr. C. van Vollenhoven.

de drie regeeringsreglementen is met dat al een andere dan die van de rechterlijke organisatie. Dat ook voor deze delicten het bijzonder forum blijft gelden na aftreding van den landvoogd, kan niet uit de grondwet (die deze rubriek niet noemt), doch alleen uit de zakelijke redactie van art. 92 rechterlijke organi- satie worden gehaald. Ook hier zou de eenvoudigste oplossing wezen, dat de dre regeeringsreglementen verwezen naar den tekst van art. 92 rechterlijke organisatie, zonder meer.

III. Geheel anders staat het met rubriek drie, die der overige straßare feiten, door een landvoogd gepleegd. Voor deze geldt niet het forum van art. 164 grondwet, noch art. 92 rechterlijke organisatie; op deze heeft dan ook tot dusver alleen de tekst der drie regeeringsreglementen betrekking: art. 102 Indië, artt. 24 en 23 Suriname, artt. 24 en 23 Curaçao. Alle drie bepalen zij - de West in zuiverder termen dan de Oost - , dat de landvoogd terechtstaat in 's-Gravenhage (welke plaats in tien à elf woorden zoo omslachtig mogelijk wordt aangeduid), en dat van de Haagsche rechters diegene competent is, die volgens rechterlijke organisatie bevoegd zou zijn geweest, indien het feit zelf (waarop het kolo- niale strafrecht van toepassing blijft) gepleegd ware in den Haag;

het heele art. 102 Indië is dus in het hoofdstuk, waar het staat ( I n d i s c h e justitie), misplaatst, In tegenstelling met de berech- ting uit de twee vorige rubrieken geldt deze berechting voor den oud-landvoogd van Indië vermoedelijk niet : geschiedt tegen hem de vervolging na zijn aftreden, dan heeft men met geen enkele uitzonderingsbepaling van competentie en rechtspleging meer te maken en wordt de wetgeving der kolonie op hem toegepast als op ieder ander delinquent. In art. 23 lid 2 Suriname en art. 23 lid 2 Curaçao daarentegen is aan den oud-landvoogd wel het Haagsche forum toegekend. Daar oud-gouverneurs-generaal van Indië dichter bij den Haag dan bij Buitenzorg plegen te wonen, zal de Westindische bepaling met voordeel kunnen worden over- genomen voor de Oost.

De Nederlandsche rechter, die een delict van deze derde rubriek vóór zich mocht krijgen, zal met verbazing bemerken, dat rech- terlijke organisatie over zijn bevoegdheid te dezen niets bepaalt.

Hij zal daaruit natuurlijk geen aanleiding mögen putten om de

(7)

102 Indië, artt. 24 en 23 Suriname, artt. 24 en 23 Curaçao), niet toe te passen; doch een verwijzing in rechterlijke organisatie zelf daarheen ware eleganter.

IV. Nederlegging van het ambt door een landvoogd, die vervolgd wordt uit welken hoofde ook. Deze is, met omhaal van woorden en met noodelooze onderlinge afwijking, voorzien in art. 40 Indië, art. 25 Suriname, art. 25 Curaçao. De scheidingslijn, die deze artikelen trekken tusschen de groepen van delicten, strookt weder niet met art. 92 rechterlijke organisatie, hetwelk toch de stof behéerscht. De zaak wordt goed, zoodra men maar de over- tollige woorden uit de drie artikelen weglaat.

V. Strafbare feiten van den luitenant-gouverneur-generaal. Na 1855 kent het Indische staatsrecht dezen dignitaris slechts poten- tieel; doch de bepalingen dienen te rekenen met zijn mogelijk be- staan. Tot dusver geldt voor hem alleen wat art. 102 Indië voor hem decreteert, aangezien art. 92 rechterlijke organisatie van hem zwijgt; zoodat zijn ambtsmisdrijven in engen zin voor den hoogen raad komen, zijn ambtsdelicten in ruimeren zin (onze tweede rubriek) voor rechtbank of kantongerecht te 's-Gravenhage, en bij zijn aftreden zijn bijzonder forum wegvalt. Dit deel van art.

102 Indië wordt evenwel voorbijgezien in de overige voorschrif- ten : het Indische regeeringsreglement zou dus ook op hem art. 92 rechterlijke organisatie en art. 301 strafvordering toepasselijk moeten verklaren, en mettertijd zou dan art. 92 rechterlijke orga- nisatie zelf deze aanvulling moeten bevestigen. Het lijkt echter veel practischer den luitenant-gouverneur-generaal te onttrekken aan deze exceptioneele voorschriften, en hem te brengen bij de groep van vice-president en leden van den raad van Indië (art. 100 Indië), die wegens hun delicten terechtstaan voor het hoogge- rechtshof te Weltevreden, ook na hun aftreden. Zoo zou meteen de anomalie vervallen, die thans bestaat in zake verdere ambts- vervulling door den vervolgden luitenant-gouverneur-generaal (art.

40 Indië toch geldt voor hem niet), alsook die andere anomalie, die thans bestaat, doordat hij in Indië vervolgd kan worden zonder machtiging van den landvoogd (art. 101 toch geldt voor hem niet).

(8)

74 Mr. C. van Vollenhoven.

VI. Voorzieningen voor Nederland. Is eenmaal voor de drie landvoogden de berechting op duidelijken en eenparigen voet ge- regeld, dan mag de vraag van Buys II blz. 4 5 1 - 4 5 3 aan de orde komen, of art. 92 rechterlijke organisatie niet verder gaat dan de bedoeling. Voor ministers en landvoogden, wien geen gelegen- heid rest voor andere ambten dan hun hoofdambt en wier ambts- vervulling één samenhangend geheel vormt, acht Buys het rede- lijk, dat al hun ambtsdelicten, ook die door wetsduiding, uitslui- tend vervolgbaar zijn vanwege koning of kamer, uitsluitend komen bij den hoogen raad, en een bijzondere vervolgings- en berechtingswijze behouden ook na aftreden van den dignitaris.

Doch kamerleden kunnen gemakkelijk nog een ambt bekleeden, dat met hun kamerlidmaatschap niet te maken heeft en toch de bron van ambtsdelicten kan zijn; en zoowel voor hen als voor staatsraden en commissarissen des konings zijn ambtsdelicten denkbaar zonder eenigen staatkundigen bijsmaak. Men zou dus, overeenkomstig art. 164 grondwet, van art. 92 lid 1 en lid 2 kunnen uitzonderen de ambtsdelicten, door kamerleden, staats- raden of commissarissen des konings begaan hetzij in een ander ambt dan hun hoofdbetrekking zelf, hetzij buiten de enge groep van den titel „ambtsmisdrijven" van het strafwetboek.

Terzelfder gelegenheid zou men dan den woordensleep „de Gouverneurs-Generaal of de hooge ambtenaren onder een anderen naam met gelijke magt bekleed in de koloniën of bezittingen des Rijks in andere werelddeelen" (vier en twintig woorden welgeteld) kunnen vervangen door „de landvoogden der koloniën". Dat art.

92 oud rechterlijke organisatie buitendien van commissarissen- generaal in de koloniën meende te moeten reppen, spreekt vanzelf, daar destijds (April 1827) Du Bus commissaris-generaal in de' Oost en de benoeming van Van den Bosch tot commissaris-generaal voor de West-Indiën aanstaande was; maar na totstandkoming van koloniale regeeringreglementen bij de wet zijn koninklijke commissarissen-generaal niet meer mogelijk, en zij vallen trouwens buiten de bewoording „met gelijke magt bekleed" in ons art. 92 rechterlijke organisatie en in art. 164 grondwet.

VIL Samenvatting. Wat thans voor de drie koloniën dient te gebeuren is derhalve het navolgende.

(9)

landvoogd, zelfs na de nederlegging van zijn waardigheid '), wegens strafbare feiten terechtstaat in Nederland, en wel: in de gevallen van art. 92 rechterlijke organisatie uitsluitend op vervolging van- wege koning of kamer en voor den hoogen raad, — in alle overige gevallen (en wel op vervolging van het openbaar ministerie) voor dien rechter te 's-G-ravenhage, die bevoegd zou zijn geweest naai- de Nederlandsche rechterlijke organisatie, ware het feit gepleegd in den Haag 2). Elk dezer delicten blijft beheerscht door het straf- recht van de plaats, waar het feit is begaan 3). In geval van ver- volging legt de landvoogd, op bevel des konings, zijn waardigheid neder in handen van dengene, dien koning of regeeringsreglement aanwijst om hem te vervangen. Art. 102 Indië vervalle.

In art. 37 Indië worde „art. 159" veranderd in „art. 164";

ter verduidelijking voege men vóór „aan den Koning" het woord

„uitsluitend" in, en bij art. 21 Suriname worde aansluiting van bewoording gezocht. Een nieuw art. 102 Indië verklare artt. 100 en 101 van toepassing op den luitenant-gouverneur-generaal.

Art. 24 regeeringsreglement Suriname en art. 24 Curaçao be- pale, dat de landvoogd, zelfs na de nederlegging van zijn waar- digheid 4), wegens strafbare feiten terechtstaat in Nederland, en wel: in de gevallen van art. 92 rechterlijke organisatie uitslui- tend op vervolging vanwege koning of kamer en voor den hoogen raad, — in alle overige gevallen (en wel op vervolging van het openbaar ministerie) voor dien rechter te 's-Gravenhage, die bevoegd zou zijn geweest naar de Nederlandsche rechterlijke organisatie, ware het feit gepleegd in den Haag 2). Elk dezer delicten blijft be- heerscht door het strafrecht van de plaats, waar het feit is begaan3).

Daarnevens moeten art. 25 Suriname en art. 25 Curaçao dan aansluiten bij de bewoording van het slot van het aanbevolen art. 40 Indië (nederlegging van de waardigheid).

1) Woorden van art, 23 lid 2 Suriname (Curaçao).

2) Woorden van art. 34 lid 1 Suriname (Curaçao), doch in overeenstemming gebracht met de Nederlandsche strafwetgeving van 1 September 1886.

3) Woorden van art. 24, lid 2 Suriname (Curaçao), waar ze echter niet op alle delicten zien.

4) Dit staat in art. 23 lid 2 Suriname (Curaçao) alleen voor den negatieven kant der zaak: het niet berechtbaar zijn in de kolonie.

(10)

76 Mr. C. van Vollenhoven. Berechting van landvoogden.

Ook in art. 21 Suriname en art. 21 Curaçao worde vóór „aan den Koning" het woord „uitsluitend" ingevoegd, en aansluiting gezocht bij art. 37 Indië.

Door dit een en ander zou, geloof ik, voor de koloniën de zaak in orde zijn.

Komt men dan te eeniger tijd tot herziening van onze rechter- lijke organisatie, dan zou vooreerst in een nieuw art. 45 en een nieuw art. 59 lid 2 bepaald moeten worden, dat de rechtsmacht van kantongerecht of rechtbank ter zake van delicten van kolo- niale landvoogden wordt aangewezen bij de regeeringsreglementen der drie koloniën. Voorts zou art. 92 lid 1 van „de landvoogden ') der koloniën" kunnen gaan spreken, al hebben de grondwets- commissies van 1905 en van 1910 en de regeeringsvoordracht van 1913 zich voor art. 164 grondwet daartoe nog niet verstout;

aanvulling met de woorden „ook na hunne aftreding" schijnt om het onder I gezegde onnoodig. En eindelijk zou dan de moeder- landsche vraag moeten worden bezien, of men art. 92 lid 1 en lid 2 voor kamerleden, staatsraden en commissarissen des konings niet beperken kan tot die delicten,- welke staan in den titel over ambtsmisdrijven, en die zij begaan juist in hun hoedanigheid van kamerlid, staatsraad of commissaris.

1) Term van art. 30 van liet Besluit op de Indische Bostuursopleiding (1907).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ten opzichte van scenario 1 heeft scenario 2 als voordeel dat minder afdrukken in HAVANK worden opgenomen die later alsnog moeten worden verwijderd, omdat de zaak is geseponeerd of

In overeen- stemming met deze verklaring blijken respondenten inderdaad een groot belang te hechten aan een eerlijke en rechtvaardige behandeling van hun zaak, met aandacht voor

Er wordt niet gesproken over de verhoogde aandacht voor een oriëntatie op het werk van de rechter, niet over de rol die een rechter-commissaris ten behoeve van de refl ectie en

Wat opvalt is dat de kritische geluiden over de positie van de rechter als de autoriteit voor behandeling van het beklag niet leiden tot een fundamentele wijziging, maar

Deze beperking van de vervolgingsbevoegdheid in het geval het bestuur uitdruk‐ kelijk afziet van het opleggen van een bestuurlijke boete voor het betreffende feit, lijkt verder te

Hoe bepaal je of een verdachte waarde een uitschieter is.

De Algemene Rekenkamer heeft in 2005 en 2006 onderzoek gedaan naar de beloningen en ontslagregelingen van hogere ambtenaren bij het Rijk.. Dit onderzoek werd gedaan op verzoek van

De Rekenkamer beveelt het OM en de organisaties die zich bezig houden met de opsporing voorts aan door middel van aanvullend onderzoek meer inzicht te krijgen in de jaarlijkse