• No results found

Titel. Initiatiefnemer. Adviesbureau. Bestemmingsplan Hoeves 7/7a Gemeente Schijndel. Gebroeders van Rijbroek b.v. Hoeves 7a 5482 NL Schijndel

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Titel. Initiatiefnemer. Adviesbureau. Bestemmingsplan Hoeves 7/7a Gemeente Schijndel. Gebroeders van Rijbroek b.v. Hoeves 7a 5482 NL Schijndel"

Copied!
47
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Titel

Bestemmingsplan

“Hoeves 7/7a”

Gemeente Schijndel

In itiati ef ne m er

Gebroeders van Rijbroek b.v.

Hoeves 7a

5482 NL Schijndel

Advi esbur ea u

MILON bv

Huygensweg 24

5482 TG Schijndel

(2)

Het onderhavige bestemmingsplan bestaat uit drie (onder)delen: een toelichting, regels en een verbeelding. De verbeelding en de regels vormen de juridische basis van het be- stemmingsplan. Op de verbeelding is (zijn) de bestemming(en) van het gebied waarop het bestemmingsplan betrekking heeft, aangegeven en in de regels is bepaald wat er wel en niet mag binnen deze bestemming(en). De toelichting heeft geen juridische status maar vormt een motivering van wat er op de verbeelding en in de regels is vastgelegd.

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de opdrachtgever en/of MILON bv.

Op al onze leveringen en diensten zijn onze algemene voorwaarden, gedeponeerd ter griffie van de Rechtbank

’s-Hertogenbosch d.d. 3 juni 2010, en de RVOI-2001 van toepassing. De tekst en inhoud van deze voorwaarden zijn te raadplegen via www.milon.nl of worden op verzoek gratis toegezonden.

Titel: Bestemmingsplan “Hoeves 7/7a”

Gemeente Schijndel

IDN-nummer NL.IMRO.0844.BPHoeves7-VG01 Datum ontwerp: 9 september 2015

Datum vastgesteld:

Initiatiefnemer: Gebroeders van Rijbroek b.v.

Hoeves 7a 5482 NL Schijndel

Projectnummer: 20121746-2

Auteur: Wilfred van der Velden Projectleider: Wilfred van der Velden Telefoonnummer: 073-5477253

Faxnummer: 073-5493955

E-mail: info@milon.nl/wilfred@milon.nl Website: www.milon.nl

Handtekening Projectleider:

(3)

Inhoudsopgave

1. Inleiding ... 3

1.1. Aanleiding ... 3

1.2. Ligging plangebied ... 3

1.3. Het vigerende bestemmingsplan ... 4

1.4. Leeswijzer ... 5

2. Beschrijving van het bedrijf en de uitbreidingsplannen ... 6

2.1. Inleiding ... 6

2.2. Het bedrijf ... 6

2.3. Bestaande situatie ... 7

2.4. Planbeschrijving uitbreiding ... 10

2.5. Alternatieve vestigingsmogelijkheden ... 12

3. Beleidskader ... 13

3.1. Rijksbeleid ... 13

3.2. Provinciaal beleid ... 15

3.3. Gemeentelijk beleid ... 24

4. Onderzoeken ... 26

4.1. Bodem ... 26

4.2. Water ... 27

4.3. Archeologie ... 28

4.4. Ecologie ... 30

4.5. Geluid ... 31

4.6. Lucht ... 31

4.7. Geur ... 32

4.8. Externe veiligheid ... 32

4.9. Bedrijven en milieuzonering ... 34

4.10.Kabels en leidingen ... 35

4.11.Conclusie onderzoeken ... 35

5. Programmatische aspecten ... 36

5.1. Verkeer en parkeren ... 36

5.2. Landschappelijke inpassing ... 37

5.3. Compensatie ... 41

6. Juridische aspecten ... 43

6.1. Algemeen ... 43

6.2. Bestemmingen ... 43

6.3. Regels ... 43

7. Uitvoeringsaspecten ... 45

7.1. Economische uitvoerbaarheid ... 45

7.2. Maatschappelijke uitvoerbaarheid ... 45

8. Ter inzagelegging ... 46

Bijlagen

1. landschappelijk inpassingsplan 2. bodemonderzoek

3. watertoets

4. flora en faunaonderzoek 5. geluidonderzoek

6. luchtkwaliteitsonderzoek 7. externe veiligheidsonderzoek 8. milieuzoneringsonderzoek Regels, Verbeelding

(4)

1. Inleiding

1.1. Aanleiding

In het kader van het voornemen van Gebroeders van Rijbroek b.v. (Van Rijbroek) is een principeverzoek bij de gemeente Schijndel ingediend. Het verzoek behelst de uitbreiding van de bestemming “Bedrijf - Agrarisch verwant” naar het naastgelegen weidegebied. De gemeente heeft in haar brief van 1 april 2014 haar principe medewerking aan de uitbreiding uitgesproken. Het plan past echter niet binnen het vigerende Bestemmingsplan Landelijk Gebied van de gemeente Schijndel. Om de ontwikkeling doorgang te kunnen laten vinden, is een herziening van dit bestemmingsplan noodzakelijk. Onderhavig bestemmingsplan voorziet daarin.

1.2. Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Hoeves in het buitengebied van Schijndel. Het wordt om- geven door woningen, bedrijven met een agrarische functie, en bedrijven met overige func- ties. Even ten zuiden van het terrein ligt de Eerdsebaan (N622), die een verbinding vormt tussen Schijndel en Veghel (A50). Ruimtelijk gezien ligt het terrein van Van Rijbroek te mid- den van de kernen Veghel, Eerde, Schijndel en Wijbosch en is het op korte afstand gelegen van het natuurgebied Wijboschbroek en industrieterrein Duin (Schijndel).

Afbeelding 1: Ligging plangebied op luchtfoto (bron: maps.live.com)

(5)

1.3. Het vigerende bestemmingsplan

In 2013 is het bestemmingsplan Landelijk Gebied vastgesteld. De eerste uitsnede in onder- staande afbeelding van de bijbehorende verbeelding laat zien dat de huidige in gebruik zijnde bedrijfslocatie is aangemerkt als Bedrijf - Agrarisch verwant. Tevens kent de locatie de dubbelbestemming Waarde – Archeologie 4 en de aanduidingen Specifieke vorm van be- drijf – agrarisch verwant 3, wro-zone – wijzigingsgebied bebouwingsconcentratie en recon- structiewetzone – verwevingsgebied. Met de specifieke vorm van bedrijf agrarisch verwant 3 wordt conform de regels bedoeld een Loonwerkbedrijf.

De tweede uitsnede laat zien dat de uitbreidingslocatie is aangemerkt als Agrarisch met waarde – kleinschalig landschap. Tevens kent de locatie de dubbelbestemming Waarde – Archeologie 4 en de aanduidingen wro-zone – wijzigingsgebied bebouwingsconcentratie en reconstructiewetzone – extensiveringsgebied.

Afbeelding 2: uitsneden verbeelding Bestemmingsplan Landelijk Gebied

(6)

Uitbreiding van de bestemming Bedrijf - Agrarisch verwant naar het westelijk gelegen per- ceel is strijdig met het bestemmingsplan Landelijk Gebied.

1.4. Leeswijzer

In de volgende hoofdstukken wordt aandacht besteed aan de verschillende aspecten van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de bestaande si- tuatie en het toekomstige plan. Het vigerende beleid wordt uiteengezet in hoofdstuk 3. Voor een uitgebreide beschrijving van de milieuhygiënische aspecten zoals geluidhinder, bodem- onderzoek en waterhuishouding, wordt verwezen naar hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 gaat in op de programmatische aspecten van het toekomstige plan. Hoofdstuk 6 voorziet in een ver- antwoording van de juridische aspecten van het plan. In hoofdstuk 7 zijn de uitvoeringsas- pecten uiteengezet. Ten slotte beschrijft hoofdstuk 8 globaal de ter inzagelegging van het bestemmingsplan.

(7)

2. Beschrijving van het bedrijf en de uitbreidingsplannen

2.1. Inleiding

Van Rijbroek heeft sinds enige tijd te kampen met een ongewenste situatie door het gebrek aan ruimte om de huidige bedrijfsactiviteiten uit te kunnen voeren. Doordat Van Rijbroek haar werkzaamheden met name lokaal verricht, is het noodzakelijk om te beschikken over op- en overslagmogelijkheden. Het huidige bedrijfsterrein voorziet niet in voldoende, effici- ënt ingerichte ruimte voor deze op- en overslag waardoor de bedrijfsvoering op dit gebied een belangrijke optimalisatieslag dient te maken. Nadat in het verleden al is geconcludeerd dat een verplaatsing van het bedrijf (naar een bedrijventerrein) bedrijfseconomisch geen optie is, is er bepaald hoeveel ruimte noodzakelijk is om voor de toekomst een efficiëntere situatie te creëren, die tevens de duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit, het zuinige ruimtege- bruik en de veiligheid bevordert.

2.2. Het bedrijf

Van Rijbroek is een bedrijf dat, met daartoe geschikte voertuigen en machines, met name diensten in de agrarische, cultuurtechnische sector verleent. Hierin is haar core-business gelegen. Hierbij komen stoffen vrij zoals groenafval en snoeihout. Denk aan het schonen van sloten en het vegetatievrij maken van land ten behoeve van het verbouwen van gewas- sen. Daarnaast voert men werkzaamheden uit bij particulieren en hoveniersbedrijven zoals grondwerk voor verhardingen in tuinen, verwijderen van beplanting, aan- en/of afvoeren van zand en grond en het plaatsen van kleine containerbakken voor afval evenals grond- werkzaamheden voor verbouw, aanbouw en nieuwbouw en assistentie bij cultuurtechnische werkzaamheden. Hierbij komen zowel groenstromen als grond en bouw- en sloopafval vrij.

Daarnaast verleent het bedrijf diensten aan de grond-, weg- en waterbouw sector.

Inherent aan voornoemde werkzaamheden zijn de op- en overslag van grond, grind, zand en containers. Tevens wordt er puin, bouw- en sloopafval en groenafval opgeslagen dat vrij- komt bij eigen werkzaamheden buiten de inrichting. Binnen het huidige bedrijfsterrein be- staat voor deze op- en overslag reeds beperkte ruimte. Net buiten het terrein is eveneens ruimte gecreëerd voor dergelijke op- en overslag. Laatstgenoemde ruimte is hiervoor echter niet aangewezen en zorgt voor verrommeling van de omgeving.

Het bedrijfsterrein wordt voor de volgende diverse werkzaamheden en functies gebruikt:

 Stalling machines, e.d.;

 Opslag van toeleveringsstoffen en materialen;

 Reparatiewerkzaamheden aan wagen- c.q. materiaalpark;

 Cultuurtechnische werkzaamheden, grondverzet en agrarische activiteiten;

 Wassen van wagen- c.q. materiaalpark;

 Loodsen/werkplaatsen;

 Overdekt pompstation;

 Kantoor met garage;

 Twee woningen.

Van Rijbroek is in werking conform het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieube- heer d.d. 24 november 2003. Uit deze melding blijkt dat er ook nevenactiviteiten mogen worden uitgevoerd zoals de opslag van zwarte grond, bouw- en sloopafval en groenafval.

Uit de melding blijkt dat (afval)stoffen die ook in de GWW- en transportsector worden inge- zet of getransporteerd, relatief gezien van kleine tot matige omvang zijn.

(8)

De bedrijfssituatie en de toekomstplannen zijn in de voorbije periode niet significant gewij- zigd maar de indruk is ontstaan dat in de visie van de gemeente het accent van de bedrijfs- activiteiten is verschoven van agrarisch-technische activiteiten naar activiteiten in de sector GWW. Dit is echter beslist niet het geval.

De GWW-sector is gericht op het benutten van onze leefomgeving door middel van het bou- wen van onder andere dijken, bruggen, kanalen, baggerwerken en water- en wegenbouw.

De bedrijfsvoering van Van Rijbroek is hier geheel niet op ingericht. Als voorbeeld kan wor- den aangehaald dat de GWW-sector bij het verhuren van mens en materieel andere eisen stelt dan de agrarische sector. Daar waar de GWW-sector lange tijd beslag legt op mens en materieel, vereist de agrarische sector vaak nagenoeg direct deze inzet. Dergelijke uiteenlo- pende planningseisen zijn niet verenigbaar.

Omdat het in onderhavige herziening van belang is om de aard en omvang van de bedrijfs- activiteiten in het juiste perspectief te plaatsen, wordt benadrukt dat het agrarisch-tech- nisch segment het belangrijkste is en blijft, voor de rest gaat het om nevenactiviteiten in de perioden dat er minder werkaanbod is in het agrarisch-technisch segment.

Een duidelijke aanwijzing hiervoor is het materieel waarover het bedrijf beschikt. Het gros van het materieel wordt alleen in de agrarische sector gebruikt en is ook alleen geschikt voor dergelijk gebruik en niet in de sector GWW. De rest van het materieel is deels geschikt voor gebruik in beide sectoren, terwijl een beperkt deel specifiek gebruikt kan worden in de sector GWW. Het materieel wordt zo veel mogelijk binnen gestald en dit vergt een groot ruimtebeslag omdat er ook voldoende manoeuvreerruimte moet zijn.

Zoals uit voorgaande is op te maken, betreft het hier agrarische dienstverlening en daarmee vergelijkbare werkzaamheden waarbij stoffen vrijkomen die overeenkomen met stoffen uit de GWW- en transportsector voor bouw- en afvalstoffen.

2.3. Bestaande situatie

Het bedrijf van Van Rijbroek is, zoals reeds vermeld, gelegen in het buitengebied van de ge- meente Schijndel. Binnen het huidige bedrijfsterrein bestaat voor hiervoor genoemde activi- teiten beperkte ruimte en is men uitgeweken naar een perceel aan de noordzijde van de straat welke niet is bestemd ten behoeve van dergelijk gebruik. Het bedrijf bestaat uit be- drijfsgebouwen, opslagruimte en twee bedrijfswoningen. In totaal beslaat het bedrijf een oppervlakte van circa 12.500 m². De bebouwde oppervlakten bestaan grofweg uit:

 Bebouwing ten behoeve van een werkplaats: 3.700 m²;

 Woningen: 250 m²;

 Een kantoorruimte: 198 m²;

 Een tankplaats: 130 m².

(9)

Hieronder worden enkele foto’s getoond van de huidige situatie. Per foto is aangegeven wat er wordt getoond.

Containeropslag buiten inrichting ten noorden van de weg

Weg tussen containeropslag en naastgelegen weidegebied

Naastgelegen weidegebied

in zuidelijke richting Naastgelegen weidegebied in noordelijke richting

De huidige op- en overslag vindt zowel plaats op als buiten het bedrijfsterrein, zie onder- staande foto’s.

Op- en overslag op terrein Op- en overslag op terrein

(10)

Bedrijfsbebouwing noordzijde weg Entree bedrijfsterrein

Tankstation Bedrijfsbebouwing

Bedrijfsbebouwing en materieel Bedrijfsbebouwing en materieel

(11)

2.4. Planbeschrijving uitbreiding

Met het oog op de ontwikkelingen binnen het bedrijf van Van Rijbroek is uitbreiding noodza- kelijk. Gezien de goede staat van de gebouwen, de aard van de gewenste uitbreiding zijnde circa 50% oppervlakte vergroting, opslagruimte op een buitenterrein en de naastgelegen bedrijfswoningen is verplaatsing naar een bedrijventerrein elders bedrijfseconomisch gezien geen reële optie. Hierdoor is uitbreiding naar het naastgelegen terrein een logisch gevolg.

Hierover meer in de navolgende paragraaf.

Het uitbreidingsterrein zal worden gebruikt voor een voortzetting van de huidige activiteiten waarbij de locatie zal worden gebruikt voor de opslag van grond, grind, zand en containers.

Dit geldt eveneens voor de op- en overslag van puin, bouw- en sloopafval en groenafval welke vrijkomen bij eigen werkzaamheden buiten de inrichting.

Het overheidsbeleid is er op gericht om grond- en afvalstoffen zo veel mogelijk te scheiden en opnieuw te gebruiken. Met de opslagcapaciteit moet hiermee rekening worden gehou- den. De toekomstige inrichting van Van Rijbroek voorziet in een aantal van elkaar geschei- den compartimenten, waar de verschillende fracties kunnen worden opgeslagen. Een ver- eiste is dat deze compartimenten goed bereikbaar zijn in verband met laden en lossen en dat wordt in de nieuwe opzet mogelijk gemaakt. Verder voorziet het plan in opslagruimte voor materieel en containers en in een uitbreiding van de parkeervoorzieningen voor perso- neel en bezoekers.

De opslagcapaciteit is bepaald op basis van ervaringsgegevens. Het is voor een vlot verloop van de diensten aan opdrachtgevers van belang om op eigen terrein een betrekkelijk ge- ringe hoeveelheid van de verschillende fracties aan te houden. Bij het bepalen van de capa- citeit is uitgegaan van ervaringsgegevens met name wat betreft de doorstroming van de verschillende (grond)stoffen. Hierbij is uitgegaan van een opslaghoogte van ± 2,5 m¹. Ver- der is er rekening mee gehouden dat de aanvoer van deze (grond)stoffen per vrachtwagen geschiedt. Het is uit een oogpunt van transportbewegingen efficiënt en kostenbesparend om met volle vrachten te werken.

Als het gaat om grotere partijen worden deze rechtstreeks afgeleverd op de locatie waar zij nodig zijn zonder dat zij op het bedrijf komen. Grotere partijen puin en snoeiafval worden rechtstreeks afgevoerd naar de afnemers, terwijl kleinere partijen tijdelijk op het bedrijf worden opgeslagen om vervolgens in één keer te worden afgevoerd.

De volgende afbeelding toont, groen gekleurd, de uitbreidingslocatie. Binnen het rode kader bevindt zich het huidige bedrijfsterrein met bijbehorende bedrijfsgebouwen. Het huidige be- drijfsterrein wordt grotendeels door middel van een houtwal en groen aan het zicht onttrok- ken. Daarnaast is voor de toekomstige locatie een landschappelijk inpassingsplan opgesteld waarop nader wordt ingegaan in hoofdstuk 5.2. Dit plan voorziet in een landschappelijke in- passing c.q. verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.

(12)

Afbeelding 3: Huidig terrein (rode kader) met uitbreidingslocatie (groen)

Met de inrichting van het toekomstige bedrijfsterrein worden tevens enkele aanvullende wij- zigingen doorgevoerd met betrekking tot de inrichting van het terrein. Eén van de wijzigin- gen omvat een toegang tot het terrein welke “tweeledig” is. Enerzijds biedt deze toegang tot het oorspronkelijke bedrijfsterrein en anderzijds tot de uitbreiding. Op deze manier wor- den de verschillende functies ruimtelijk gescheiden en wordt de verkeersveiligheid op het terrein positief beïnvloed.

Tevens dient de uitbreiding om een betere manoeuvreerbaarheid te creëren. De draaicirkels van (combinaties van) machines die Van Rijbroek gebruikt, liggen in de range van 16 tot 23 meter. Uit deze afmetingen blijkt dat de ruimte tussen de locatieonderdelen zoals de opsla- gen, loods, kantoor, et cetera nodig is om te kunnen keren, rijden en draaien. Mede gelet op het feit dat tijdens dergelijke verkeershandelingen ook andere voertuigen, machines en personen aanwezig zijn (al dan niet geparkeerd of in beweging) waarvoor geldt dat deze veilig handelingen kunnen uitvoeren, is het evident dat deze verkeersruimte nodig is.

Er vindt geen uitbreiding van gebouwen plaats. Het in gebruik te nemen uitbreidingsperceel wordt enkel gebruikt voor de op- en overslag.

(13)

2.5. Alternatieve vestigingsmogelijkheden

Het huidige bedrijfsterrein van Van Rijbroek heeft een oppervlakte van circa 12.500 m². Zo- als hiervoor uiteengezet is er sprake van ruimtegebrek op het bedrijfsterrein wat leidt tot een moeilijker werkbare situatie. Dit betekent dat, als een verplaatsing al tot de mogelijkhe- den zou behoren, er rekening mee moet worden gehouden dat een nieuwe locatie qua op- pervlak groter moet zijn dan het huidige bedrijfsterrein. Daarom is gekeken of verhuizing naar het nieuw te ontwikkelen bedrijventerrein Duin-Vlagheide een mogelijkheid is. Op be- drijfseconomische gronden is echter van deze optie afgezien, met in het achterhoofd de mo- gelijkheid tot uitbreiding naar het naastgelegen perceel.

In 2009 is een aantal gesprekken gevoerd over de mogelijkheden om de ontwikkelingen van het bedrijf van Van Rijbroek gestalte te geven via verplaatsing naar het toekomstige bedrij- venterrein Duin-Vlagheide. Die gesprekken zijn afgerond met het gesprek met wethouder B.

Claassen op 5 januari 2010.

Hierbij is duidelijk geworden dat gezien de staat van de gebouwen aan de Hoeves 7/7a en de aard van de gewenste uitbreiding (ruim 50% oppervlaktevergroting, opslagruimte bui- tenterrein) verplaatsing naar het toekomstige bedrijventerrein bedrijfseconomisch gezien geen reële optie is. Het investeringsniveau verschilt bij een eerste verkennende berekening een factor 10 (€ 500.000,- op de huidige locatie versus € 5.000.000,- bij verplaatsing). Met de beoogde uitbreiding op de huidige locatie kan het bedrijf de komende 10-15 jaar vooruit.

(14)

3. Beleidskader

In dit hoofdstuk is relevant beleid op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau voor het plangebied opgenomen.

3.1. Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van het Ministerie van infrastructuur en Milieu wordt het nationaal beleid voor de ruimtelijke ordening geschetst alsmede de am- bities van het Rijk tot 2040 op dit gebied. Concreter zijn deze ambities uitgewerkt in drie rijksdoelen en worden de daarbij spelende nationale belangen en opgaven op het gebied van infrastructuur en ruimte op gebiedsniveau beschreven. In totaal worden 13 nationale belangen beschreven waarvoor het Rijk verantwoordelijk is. De SVIR is niet rechtstreeks bindend voor lagere overheden, maar de inhoud moet wel in de belangenafweging worden betrokken. Vandaar dat aan de SVIR in deze ruimtelijke onderbouwing niet voorbij mag worden gegaan.

De nationale belangen zijn met het onderhavige project niet in het geding. Het project is daarvoor te kleinschalig en daarnaast ligt het projectgebied niet aan een belangrijke trans- portverbinding en niet in de buurt van een militair terrein. De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) ligt op een afstand van ruim 350 meter.

Afbeelding 4: Ligging plangebied t.o.v. Ecologische Hoofdstructuur (lichtgroen), Ecologische Verbindingszones (rode zones) en Natte Natuurparel (blauwe arcering met groene onder- grond)

(15)

In dit verband wordt slechts opgemerkt dat in par. 4.4 van de SVIR de gebiedsgerichte op- gaven van nationaal belang voor Brabant en Limburg worden beschreven, één van de ge- noemde opgaven is het tot stand brengen en beschermen van de EHS. Het onderhavige project belemmert dit belang geenszins. De overige gebiedsgerichte opgaven van nationaal belang zijn in het projectgebied niet aan de orde.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) worden de 13 nationale belan- gen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) juridisch vertaald. Hiermee wordt beoogd de doorwerking van de nationale belangen op provinciaal en lokaal niveau te waar- borgen. In het Barro worden regels gesteld voor bestemmingsplannen met als doel om de nationale belangen uit de SVIR te verwezenlijken. Het Barro legt dus wél rechtstreekse ver- plichtingen op. In een toelichting bij een bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met het Barro.

Het plangebied raakt echter geen van de daarin genoemde rijksbelangen, zodat het Barro niet aan de realisatie van onderhavig project in de weg staat.

Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking is een uitvloeisel van de SVIR. Uit artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) volgt dat de toelichting bij een be- stemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt aandacht besteedt aan de ladder voor duurzame verstedelijking die in het betreffende artikellid is vastgelegd.

Het doel van de ladder is om zuinig ruimtegebruik te bevorderen. Onder een ‘stedelijke ont- wikkeling’ wordt verstaan een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeeha- venterrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzie- ningen (artikel 1.1.1, eerste lid, sub i van het Bro).

Het begrip ‘stedelijke ontwikkeling’ wordt niet nader geconcretiseerd of toegelicht in de Nota van wijziging bij de wijziging van het Bro (Stb. 2012, nr. 388). Ook uit de jurisprudentie zijn tot op heden nog geen duidelijke conclusies te trekken wat betreft de uitbreiding van be- drijfslocaties. Het gaat hier om de uitbreiding van een bedrijventerrein waarop slechts één bedrijf gevestigd is. Dit is een ontwikkeling die in principe onder het begrip stedelijke ont- wikkeling kan vallen.1 Het betreft een uitbreiding van circa 0,6 ha van een bestaande be- drijfslocatie van ca. 1,25 ha. Er is sprake van nieuw ruimtebeslag maar de uitbreiding leidt niet tot een vergroting van de bebouwingsmogelijkheden en is er enkel op gericht om de bestaande opslagmogelijkheden te verruimen en om de manoeuvreerruimte voor vrachtwa- gens, tractoren en grondverzetmachines te verruimen. De uitbreiding staat dus ten dienste van het bestaande bedrijf en de bestaande bedrijfsactiviteiten.

Gezien de aard en omvang van de uitbreiding van het bedrijventerrein kan, mede in het licht van de aangehaalde jurisprudentie, worden geconcludeerd dat geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een toets aan artikel 3.1.6, tweede lid, Bro kan dan ook achterwege blijven.

Conclusie

Het rijksbeleid verzet zich niet tegen de realisatie van onderhavig project.

1 Vgl. RvS 23 april 2014, nr. 201304501/1 (Zwaluwhoeve), waaruit blijkt dat een bedrijfsuitbreiding met 8.500m², waarvan 4.700m² aan extra bebouwing, een stedelijke ontwikkeling is. De vestiging van een bedrijf van 2.360m², waarvan 400m² aan bebouwing, is daarentegen géén stedelijke ontwikkeling, zo volgt uit RvS 23 april 2014, nr.

(16)

3.2. Provinciaal beleid

Structuurvisie Ruimtelijke Ordening Noord-Brabant

De Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant is op 1 januari 2011 in werking getre- den. Op 19 maart 2014 is de partiële herziening van deze structuurvisie in werking getre- den.

De Structuurvisie geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid aan. Dit is beleid op hoofdlijnen. Een verdere concretisering om dit beleid te realiseren, heeft plaatsgevonden in de Verordening ruimte. Hierin staan regels waarmee een gemeente rekening moet hou- den als er zich nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen aandienen.

De Structuurvisie heeft een nadere uitwerking en detaillering gekregen in de Verordening ruimte 2014. Voor het onderhavige project is met name de verordening van belang omdat deze gedetailleerde regels bevat waaraan moet worden getoetst. De Structuurvisie bevat dergelijke concrete regels niet.

Verordening ruimte 2014

De Verordening ruimte Noord-Brabant 2014 is op 19 maart 2014 in werking getreden. De onderwerpen die in deze verordening geregeld worden, zijn: het aanwijzen van bestaand stedelijk gebied, zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, ecologische hoofdstructuur, wa- terberging, ontwikkeling intensieve veehouderij en glastuinbouw en boomteelt.

Nieuwe ontwikkelingen, dat wil zeggen ontwikkelingen die niet rechtstreeks mogelijk zijn op basis van een geldend bestemmingsplan, moeten worden getoetst aan de Verordening ruimte. De verordening bevat daartoe concrete regels. In de toelichting bij een bestem- mingsplan of in een ruimtelijke onderbouwing moet worden aangegeven hoe het desbetref- fende initiatief zich verhoudt tot de Verordening ruimte en/of en in hoeverre het daarin past.

Vooraf wordt vastgesteld dat het project bestaat uit de uitbreiding (zonder toename van be- bouwing) van een agrarisch technisch hulpbedrijf2. Een agrarisch technisch hulpbedrijf is in- gevolge artikel 1.4 van de verordening:

“[een] bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten waarbij gemechaniseerd loonwerk ten behoeve van land-, tuin-, bos-, of natuurbouw wordt verricht of waarbij gebruik gemaakt wordt van het telen van gewassen, het houden

Deze begripsbepaling is overgenomen in de regels van het onderhavige plan (artikel 1.10).

De activiteiten van het bedrijf zijn reeds beschreven in par. 2.2. Het bedrijf verricht in hoofdzaak diensten in de agrarische, cultuurtechnische sector. De activiteiten voor de grond -, weg- en waterbouw- ( GWW) en transportsector zijn naar verhouding beperkt van om- vang en ondergeschikt aan de hoofdactiviteiten. Zodoende gaat het om een agrarisch tech- nisch hulpbedrijf.

2 De bestemming ‘Bedrijf – Agrarisch verwant’ kan in eerste instantie verwarring oproepen. Uit de regels volgt ech- ter dat ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch verwant – 3’ uitsluitend een loonwerkbedrijf, dus een agrarisch technisch hulpbedrijf is toegestaan.

(17)

Kaarten

De verordening bestaat uit een aantal regels met toelichting en kaarten met de volgende thema’s:

 Stedelijke ontwikkeling;

 Cultuurhistorie;

 Agrarische ontwikkeling en windturbines;

 Water;

 Natuur en landschap.

In deze paragraaf wordt ingegaan op de opgesomde thema’s en bekeken in hoeverre het onderhavige project binnen de van toepassing zijnde regels past. Ter illustratie is telkens een uitsnede van de kaart behorende bij het genoemde thema opgenomen. Hierop is de projectlocatie met een rood vlak aangegeven en verder is omschreven welke aanduiding van toepassing is. Onder de uitsnede wordt vervolgens aangegeven wat de betekenis van de aanduidingen voor onderhavig project is.

Stedelijke ontwikkeling

Afbeelding 5: Kaart thema stedelijke ontwikkeling: buiten bestaand stedelijk gebied

De projectlocatie ligt circa 300 meter buiten het bestaand stedelijk gebied in het buitenge- bied tussen de kernen Wijbosch (gemeente Schijndel) en Eerde (gemeente Veghel). Een stedelijke ontwikkeling is in artikel 1.75 van de verordening gedefinieerd als ‘nieuw ruimte- beslag dan wel uitbreiding van bestaand ruimtebeslag ten behoeve van een samenhangende ruimtelijke structuur van stedelijke functies’. Er is weliswaar sprake van uitbreiding van be- staand ruimtebeslag, maar niet van een meer omvattende en samenhangende structuur van stedelijke functies. Er is derhalve geen sprake van een stedelijke ontwikkeling.

(18)

Cultuurhistorie

Afbeelding 6: Kaart thema cultuurhistorie: cultuurhistorisch vlak Wijboschbroek

De projectlocatie ligt aan de rand van het cultuurhistorisch vlak Wijboschbroek. De percelen die voor de uitbreiding van het bedrijf worden aangewend, zijn in gebruik voor het plaatsen van containers en als weiland en zij hebben op zichzelf geen bijzondere cultuurhistorische waarde. Van een open landschap is pas verder ten westen van de projectlocatie sprake. De openheid van het landschap wordt niet onevenredig aangetast door de uitbreiding. Van on- evenredige aantasting van cultuurhistorische waarden is derhalve geen sprake.

Agrarische ontwikkeling en windturbines

Afbeelding 7: Kaart thema agrarische ontwikkeling en windturbines: gemengd landelijk ge- bied; beperkingen veehouderij

Het gedeelte van de projectlocatie ten zuiden van de weg Hoeves ligt in het gemengd lande- lijk gebied. De uitbreidingslocatie heeft tevens de aanduiding ‘beperkingen veehouderij’. Ar- tikel 7 van de verordening bevat regels voor het gemengd landelijk gebied. Het project voorziet in het uitbreiden van een bestaand agrarisch technisch hulpbedrijf zodat artikel 7.11 lid 2 van toepassing is. Uitbreiding van een agrarisch technisch hulpbedrijf is toege- staan, mits wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 7.10 lid 2 (uitbreiding niet-agrarische functie). Het moet gaan om een ‘redelijke’ uitbreiding, er geldt geen maxi- mumoppervlakte. Deze voorwaarden zijn:

(19)

a.) De beoogde uitbreiding staat in redelijke verhouding tot de bestaande omvang en/of bestaande aantallen bezoekers/overnachtingen.

Het bedrijf heeft in de huidige situatie een omvang van ca. 1,25 ha. Na uitbreiding beslaan de bedrijfsactiviteiten in totaal ca. 1,84 ha. De uitbreiding correspondeert met de uitbrei- dingsbehoefte en is niet groter dan strikt noodzakelijk. Naast de uitbreiding van bedrijfsacti- viteiten wordt voorzien in een zaksloot en groenvoorzieningen (oppervlakte 0,27 ha). In het licht van het voorgaande staat de gewenste uitbreiding in redelijke verhouding tot de be- staande situatie.

b.) Er is overeenkomstige toepassing gegeven aan artikel 4.6 lid 2 (uitbreiding bedrijven in kern in landelijk gebied) indien vestiging van het bedrijf vanwege de aard van de activi- teiten op een bedrijventerrein in de rede ligt.

Voor zover gehele of gedeeltelijke verplaatsing van het bedrijf naar een bedrijventerrein in principe al in de rede zou liggen, is dat in dit geval geen optie zoals hierna wordt aange- toond in een toets aan de eisen van artikel 4.6 lid 2, dat van overeenkomstige toepassing is. Deze eisen zijn:

De juridische, financiële of feitelijke mogelijkheden ontbreken voor het bedrijf om op het in gebruik zijnde bouwperceel tegemoet te komen aan de ruimtebehoefte door middel van zorgvuldig ruimtegebruik als bedoeld in artikel 4.4 lid 3.

Het bedrijf heeft in de afgelopen jaren een geleidelijke doch forse ontwikkeling door- gemaakt. De ruimtebehoefte is daardoor steeds groter geworden. In paragraaf 2.4 is dit reeds uitgebreid omschreven. Om ook in de toekomst op efficiënte en verant- woorde wijze te kunnen werken, is een uitbreiding van het bedrijfsterrein noodzake- lijk. Uitbreiding is met name noodzakelijk omdat het huidige bedrijfsterrein onvol- doende ruimte biedt voor op- en overslag van grond, grind, zand, puin, containers en bouw-, sloop- en groenafval. Door het terrein opnieuw in te richten, wordt een belangrijke optimalisatieslag gemaakt in de bedrijfsvoering. Daarbij valt te denken aan meer ruimte om te manoeuvreren en te laden en lossen. Veel op het bedrijf aan- wezige machines met een aanzienlijke lengte (tot 19 meter) hebben bovendien een aanzienlijke manoeuvreerruimte nodig. Die ruimte ontbreekt in de huidige situatie, vooral vanwege de situering van de bebouwing en het ruimtebeslag hiervan. Uit de afbeelding in paragraaf 2.4 blijkt duidelijk dat de ruimte ontbreekt voor het uitbrei- den van de opslag- en overslagcapaciteit en voor de benodigde manoeuvreerruimte zodat uitbreiding van het terrein noodzakelijk is.

Er zijn aantoonbare ruimtelijk- economische belangen voor de lange termijn aanwe- zig die noodzaken tot uitbreiding ter plaatse.

Met de huidige uitbreiding wordt ingespeeld op de ontwikkeling van het bedrijf op lange termijn. Met name het doorvoeren van een verdergaande sortering/scheiding van de aangeboden stoffen en materialen om aan te sluiten bij de huidige/toekom- stige recyclingmarkt is hierbij van belang evenals een veilige, ruim opgezette werk- omgeving.

(20)

De financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om het bedrijf te ver- plaatsen naar een bedrijventerrein in nabij gelegen stedelijk concentratiegebied of een nabijgelegen bovenregionaal bedrijventerrein.

Bij verplaatsing naar een bedrijventerrein moet er in de eerste plaats rekening mee worden gehouden dat het gaat om een perceel met een forse omvang. Bovendien is een aanmerkelijk deel van het perceel onbebouwd. Op de bestaande bedrijventerrei- nen in Schijndel en omgeving zijn geen geschikte locaties voorhanden. Verplaatsing naar het bedrijventerrein Duin-Vlagheide, dat momenteel wordt gerealiseerd, is enige jaren geleden reeds onderzocht. Daarbij is gebleken dat de investeringen bij verplaatsing 10 maal zo hoog zouden zijn als bij de thans voorziene uitbreiding. Een dergelijke investering zou gezien de terugverdientijd bedrijfseconomisch onverant- woord zijn. Verplaatsing van het bedrijf naar een bedrijventerrein is uit financieel oogpunt dan ook niet mogelijk. Daarnaast maken de regels van het bestemmings- plan ‘Bedrijventerreinen’ van de gemeente Schijndel de vestiging van agrarisch ver- wante bedrijven (dienstverlening t.b.v. de landbouw) niet mogelijk. Deze bedrijfs- vorm wordt noch in de bestemmingsomschrijvingen noch in de staat van bedrijfsacti- viteiten genoemd. Zodoende zijn er, wat betreft de terreinen waarop dit bestem- mingsplan betrekking heeft, naast financiële ook juridische belemmeringen in geval van verplaatsing van het bedrijf. Voor de bestemmingsplannen Duin-Vlagheide deel- gebieden 1 en 3 gelden die juridische belemmeringen in principe niet maar verplaat- sing naar een locatie daar komt niet in aanmerking vanwege de reeds aangehaalde onoverkomelijke financiële bezwaren.

Geconcludeerd wordt dat, voor zover verplaatsing van het bedrijf vanwege de aard van de bedrijfsactiviteiten in principe al een optie zou zijn, deze optie in dit geval niet reëel is zoals blijkt uit de toets aan de eisen van artikel 4.6 lid 2. De uitbreiding is met het oog op de hui- dige en toekomstige bedrijfssituatie noodzakelijk, terwijl verplaatsing om financiële en juri- dische redenen onhaalbaar is.

c.) De beoogde uitbreiding staat in redelijke verhouding tot de op grond van artikel 3.1 vereiste zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit.

Zoals hierboven bij voorwaarde a.) reeds is aangegeven, wordt een aanzienlijke oppervlakte van het bedrijfsperceel aangewend voor landschappelijke kwaliteitsverbetering (0,27 ha).

Zodoende wordt ongeveer een kwart van de uitbreiding voor landschappelijke kwaliteitsver- betering aangewend. Ten opzichte van de bestaande situatie, waarbij slechts in beperkte mate sprake is van afscherming, wordt er een aanzienlijke kwaliteitsverbetering gereali- seerd. Zie nader hieronder bij het kopje ‘ruimtelijke kwaliteit’. De uitbreiding staat dan ook in redelijke verhouding tot de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit.

(21)

Water

Afbeelding 8: Kaart thema water: geen nadere aanduiding

Dit thema behoeft geen nadere bespreking, nu de projectlocatie noch de omgeving een aan dit thema gerelateerde aanduiding hebben.

Natuur en landschap

Afbeelding 9: Kaart thema natuur en landschap: noordelijk deel projectlocatie in groen- blauwe mantel

Het terrein ten noorden van de weg Hoeves ligt binnen de groenblauwe mantel. Dit geldt ook voor het terrein waar de uitbreiding plaatsvindt. Artikel 6 bevat regels voor de groen- blauwe mantel, waarbij artikel 6.10 lid 2 aangeeft dat uitbreiding van een niet-agrarische functie in de groenblauwe mantel valt onder de volgende voorwaarden:

a) De boogde ontwikkeling staat in redelijke verhouding tot de bestaande omvang en/of de bestaande aantallen bezoekers/overnachtingen.

Deze voorwaarde is bij het thema ‘agrarische ontwikkeling en windturbines’ reeds aan de orde gekomen. Van belang is in dit kader nog dat de uitbreiding slechts voor een klein gedeelte binnen de groenblauwe mantel plaatsvindt. De uitbreiding op dit gedeelte van het terrein is naar verhouding even groot als de uitbreiding op de rest van het terrein (circa 35-45%).

(22)

b) Er is overeenkomstige toepassing gegeven aan artikel 4.6 lid 2 (uitbreiding bedrijven in kern in landelijk gebied) indien vestiging van het bedrijf vanwege de aard van de activiteiten op een bedrijventerrein in de rede ligt.

Deze voorwaarde is bij het thema ‘agrarische ontwikkeling en windturbines’ reeds aan de orde gekomen.

c) De ontwikkeling gaat onder toepassing van artikel 6.1 lid 1 (bescherming groen- blauwe mantel) gepaard met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwik- keling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken.

Er is een inpassingsplan opgesteld ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit, waarbij het bedrijfsperceel aan meerdere kanten landschappelijk wordt ingepast. Binnen de groenblauwe mantel is de uitbreiding van het bedrijf beperkt. In deze uitbreidings- zone worden containers geplaatst. Deze worden door de te realiseren aarden wal met struweel (5 meter breed en 4 meter hoog) landschappelijk ingepast. Deze zone zorgt daarnaast voor landschappelijke verfraaiing. Zie uitgebreider hieronder bij

‘ruimtelijke kwaliteit’ voor een beschrijving van het inpassingsplan.

d) De beoogde uitbreiding staat in redelijke verhouding tot de op grond van artikel 3.1 vereiste zorgplicht voor de ruimtelijke kwaliteit.

Ook deze voorwaarde is bij het thema ‘agrarische ontwikkeling en windturbines aan de orde gekomen. Geconcludeerd wordt dat de uitbreiding in redelijke verhouding tot de zorgplicht voor de ruimtelijke kwaliteit staat. De wijze waarop de ruimtelijke kwa- liteitsverbetering plaatsvindt wordt hieronder beschreven.

De projectlocatie ligt op ruime afstand van de Ecologische Hoofdstructuur rondom het ge- bied Wijboschbroek ten noorden van de locatie. De uitbreiding tast de wezenlijke kenmer- ken en waarden van dit gebied dan ook niet aan.

Ruimtelijke kwaliteit

Een belangrijk onderdeel van de verordening is hoofdstuk 2, dat algemene regels bevat over de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit. Artikel 3.1 bevat een algemene zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit, terwijl artikel 3.2 regels bevat voor kwaliteitsverbetering van het landschap. De regeling houdt in grote lijnen het volgende in. Een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling draagt bij aan de zorg voor het behoud en de be- vordering van de ruimtelijke kwaliteit van het betrokken gebied en de naaste omgeving.

Onder ruimtelijke ontwikkeling worden verstaan bouwactiviteiten en planologische gebruiks- activiteiten waarvoor een wijziging van het planologisch regime nodig is of op grond van de Wabo en het Besluit omgevingsrecht (Bor) een omgevingsvergunning is vereist. Zie artikel 1.72 van de verordening. In de toelichting bij een bestemmingsplan of in een ruimtelijke onderbouwing moet worden aangegeven op welke wijze aan dit uitgangspunt wordt vol- daan.

Artikel 3.2 bepaalt dat een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling buiten be- staand stedelijk gebied mogelijk maakt, bepaalt dat een ruimtelijke ontwikkeling die op grond van dat plan mogelijk is, gepaard gaat met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, land- schap, cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied waarop de ontwikkeling haar werking heeft. De toelichting bij dit bestemmingsplan dient een verantwoording te bevatten van de wijze waarop deze kwaliteitsverbetering feitelijk en

(23)

juridisch gewaarborgd is. Er is sprake van een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand ste- delijk gebied, zodat het project aan artikel 3.2 moet voldoen.

Uitbreiding van een niet-agrarische bestemming behoort tot categorie 3 zoals vastgelegd in de regionale handreiking ‘Toepassingsbereik artikel 2.2 Verordening ruimte’3 (ontwikkelin- gen met een grote impact op de omgeving). De gemeente Schijndel sluit zich bij de in deze handreiking aangehouden indeling aan. Dit volgt uit de Nota Kwaliteitsverbetering, die hierna nog in par. 3.3.3. aan de orde komt. Dit betekent dat er een bijdrage aan de ruimte- lijke kwaliteitsverbetering dient te worden geleverd. Hiertoe is een inpassingsplan opgesteld (bijlage 1), dat goedkeuring van de gemeente Schijndel heeft gekregen. Een schets van het inpassingsplan volgt verder hieronder.

Het plan voorziet in landschapselementen aan de west- en zuidzijde van het perceel als buf- fer tussen de bedrijfslocatie en het omliggende agrarische gebied. Ook in de noordwest- en de zuidoosthoek van het perceel wordt een groenstrook gerealiseerd. Hieronder volgt een korte beschrijving van het plan en de daarmee beoogde doelen.

 Westzijde (profiel 1). Dit gedeelte bestaat, van west naar oost gezien, uit een sloot (4 meter breed), beplanting met elzen, een aarden wal met struweel (6 meter breed) en een keerwand (2,5 meter hoogte). Het bedrijfsterrein wordt effectief afgeschermd vanaf de openbare weg en er ontstaat een natuurlijke buffer tussen het agrarisch ge- bied en het bedrijfsterrein.

 Zuidzijde (profiel 2). Dit gedeelte bestaat, van zuid naar noord gezien, uit een zone met zomereiken, een aarden wal met struweel (5 meter breed) en een keerwand (2,5 meter hoogte). Het bedrijfsterrein wordt effectief op een natuurlijke wijze afge- schermd vanaf de openbare weg.

 Noordwesthoek (profiel 3). Dit gedeelte bestaat uit een aarden wal met struweel (5 meter breed) en aan de buitenkant een hek op de erfgrens. De hoogte van de zone is minimaal 4 meter. Deze zone onttrekt de containers op het noordelijke terrein aan het zicht vanaf de openbare weg.

Het inpassingsplan dient een drieledig doel: natuurlijke afscherming van het bedrijfsperceel (zicht op het perceel ontnemen), algehele verfraaiing en versterking van het landschap rondom het bedrijfsperceel en het combineren van waterberging met natuur.

In artikel 3.5.2 van de regels bij dit bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen, die waarborgt dat de vereiste en overeengekomen landschappelijke inpassing daadwerkelijk wordt gerealiseerd en onderhouden. Voor het beheer/onderhoud worden richtlijnen opgesteld.

3 Artikel 2.2 is inmiddels artikel 3.2 van de Verordening ruimte 2014. De genoemde handreiking is in het Regionaal

(24)

Afbeelding 10: Schets landschappelijk inpassingsplan

Vooroverleg

In het kader van het vooroverleg heeft de provincie Noord-Brabant bij brief van 26 februari 2015 met kenmerk C2164654/3783525 gereageerd op het voorontwerp van het bestem- mingsplan ‘Hoeves 7’. Op basis van de destijds beschikbaar gestelde gegevens werd gecon- cludeerd dat het plan in strijd met de Verordening ruimte 2014 was. Naar aanleiding van de vooroverlegreactie zijn de toelichting, de verbeelding en de regels aangepast cq. verduide- lijkt. Het betreft de volgende aspecten:

 Artikel 3.2 van de verordening. De zuidoosthoek van het reeds bestaande bedrijfs- perceel heeft de bestemming ‘Groen’ verkregen ten behoeve van de vereiste land- schappelijke inpassing. De verbeelding is hierop aangepast.

 Artikel 3.2 van de verordening. De aanleg en duurzame instandhouding van de ver- eiste landschappelijke inpassing dient in de regels geborgd te zijn. Hiertoe is in arti- kel 3.5.2 van de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

 Artikel 6.10, 7.10 en/of 7.11 van de verordening. In hoofdstuk 2 van deze toelichting zijn de bedrijfsactiviteiten beschreven. Verduidelijkt is dat de bedrijfsactiviteiten zich in hoofdzaak richten op de agrarische, cultuurtechnische sector en er derhalve van een agrarisch technisch hulpbedrijf sprake is. In par. 3.2 is dit eveneens verduide- lijkt. De benaming van de bestemming ‘Bedrijf – Agrarisch verwant’ werkt mogelijk verwarrend, maar in de regels is uitdrukkelijk vastgelegd dat slechts een agrarisch technisch hulpbedrijf in de vorm van een loonwerkbedrijf op deze locatie is toege- staan.

Middels deze aanpassingen is aangetoond en onderbouwd dat het bestemmingsplan in over- eenstemming met de Verordening ruimte 2014 is.

(25)

3.3. Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Ruimte gemeente Schijndel

In de Structuurvisie Ruimte, vastgesteld op 31 mei 2012, worden de ruimtelijke beleidskeu- zes en de gewenste/voorstelbare ontwikkelingen van de gemeente Schijndel beschreven en uitgewerkt. De projectlocatie behoort tot het buitengebied (grijze vlak op de afbeelding hieronder).

Afbeelding 11: Analysekaart Structuurvisie Ruimte

Binnen het thema landbouw/buitengebied wordt in de Structuurvisie met name ingezet op het ontwikkelen van Landbouwontwikkelingsgebied ’t Woud, hergebruik van VAB-locaties en de ontwikkeling van nevenactiviteiten in het buitengebied. Ook kwaliteitsverbetering van het landschap is een speerpunt in het beleid. De onderhavige ontwikkeling draagt bij aan verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, zoals hierboven in par. 3.2.3. is beschreven. Op de overige doelstellingen heeft dit project geen invloed en de locatie is overigens ook onge- schikt om aan realisatie van die doelstellingen bij te dragen. Het project past dan ook bin- nen de Structuurvisie Ruimte.

Structuurvisie Buitengebied Schijndel

In de Structuurvisie Buitengebied van de gemeente Schijndel, daterend van 30 juni 2011, wordt het beleid voor het buitengebied nader vormgegeven. De belangrijkste doelstelling is de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied. Hiertoe worden onder meer mogelijkheden geboden voor nieuwe economische dragers. In deze structuurvisie wordt na- drukkelijk de koppeling gemaakt met het provinciaal beleid. Verder worden in deze struc- tuurvisie bebouwingsconcentraties in het buitengebied aangewezen: dit zijn kleine clusters in het buitengebied waar al bebouwing aanwezig is. Voor de bebouwingsconcentraties geldt een apart beleid.

De projectlocatie ligt in de bebouwingsconcentratie Hoeves (par. 4.22). Het gebied heeft door de aanwezigheid van twee niet-agrarische bedrijven waaronder het onderhavige loon- werkbedrijf deels de uitstraling van een kleinschalig bedrijventerrein en heeft een stenig ui- terlijk. Het beleid voor deze bebouwingsconcentraties is gericht op verweving van de func- ties landbouw, wonen en natuur, ontwikkeling van natuur en landschapswaarden en beheer en behoud van de bestaande landschappelijke verschijningsvorm (geschikt behouden voor mogelijke natuurontwikkeling).

(26)

In de paragraaf ‘visie’ (p. 161) wordt beschreven dat behoud van het agrarische karakter van belang is. Geconstateerd wordt dat aan de zijweg van Hoeves, waar de onderhavige ontwikkeling plaatsvindt, sprake is van een te sterke clustering van bedrijfspanden, waar- door het landelijke karakter van het lint wordt verminderd en doorzichten worden geblok- keerd. Het onderhavige project brengt daarin geen verandering. Er is geen sprake van ver- dere verstening van de bebouwingsconcentratie. Versterking van de laanbeplanting aan deze zijweg is met de huidige functie niet mogelijk. Wel wordt door het in par. 3.2.3. be- schreven landschappelijk inpassingsplan de ruimtelijke uitstraling rondom het bedrijfsper- ceel aanmerkelijk verbeterd. De bestaande bebouwing wordt aan het zicht onttrokken. Hier- door wordt het zicht vanaf het buitengebied richting de zijweg van Hoeves aantrekkelijker.

Bovendien wordt de algehele landschappelijke kwaliteit rondom het perceel verbeterd.

Nota kwaliteitsverbetering

De Nota Kwaliteitsverbetering vormt een uitwerking van het provinciale beleid over kwali- teitsverbetering van het landschap en de regionale afspraken die daarover zijn gemaakt (zie hierboven in par. 3.2.2. onder het kopje ‘ruimtelijke kwaliteit’). Daar bleek reeds dat artikel 3.2 van de Verordening ruimte 2014 (kwaliteitsverbetering van het landschap) op de pro- jectlocatie van toepassing is en dat het project valt onder categorie 3 (projecten met een grote impact op de omgeving). Er is een berekende kwaliteitsverbetering noodzakelijk. De Nota Kwaliteitsverbetering is van toepassing op dit project.

In par. 3.3 en bijlage 1 van de nota is uitgewerkt hoe de grondwaarde(stijging) wordt bere- kend. In par. 3.4 en bijlage 2 is uitgewerkt op welke wijze de kwaliteitsverbetering gestalte kan krijgen en hoe deze investeringen gewaardeerd worden (normbedragen).

Voor dit project is een bijdrage in de ruimtelijke kwaliteit vereist van € 43.304. De bereke- ning en de uit te voeren compensatie die in paragraaf 5.3 van onderhavig plan is uitge- werkt, voldoet hieraan. Het project is daarmee in overeenstemming met de Nota Kwaliteits- verbetering.

Landschapsontwikkelingsplan 2005

In het reeds in 2005 vastgestelde Landschapsontwikkelingsplan (LOP) is de gewenste ont- wikkeling van het buitengebied van Schijndel vastgelegd teneinde de bestaande kwaliteiten van het buitengebied te behouden en versterken. Na uitwerking van een tweetal scenario’s (behouden/versterken en ontwikkelen/vernieuwen) is in samenspraak met de bij dit plan betrokken partijen een integrale ontwikkelingsvisie opgesteld.

Het gebied rondom de projectlocatie wordt in dit onderdeel van het LOP min of meer buiten beschouwing gelaten vanwege de aanwezige hoeveelheid aan bebouwing. De voorziene ont- wikkelingen spelen zich buiten dit gebied af. De projectlocatie ligt op de overgang tussen de landschappelijke overgangszone en de agrarische bufferzone Hoeves-Eerde. Het streefbeeld en de te behouden elementen in het eerstgenoemde gebied, dat geen uitgesproken karakter heeft, zijn voor dit project niet van belang en deze worden niet geschaad. De agrarische bufferzone fungeert als buffer tussen de stedelijke gebieden van Schijndel/Wijbosch en Veg- hel, waarbij het agrarische karakter behouden moet blijven. Ook wordt ingezet op behoud van open ruimten tussen (agrarische) bebouwing rond de weg Hoeves. Het project belem- mert de doelstellingen voor dit gebied niet.

Het project is niet in strijd met het LOP. De gewenste ontwikkelingen worden niet belem- merd of geschaad.

(27)

4. Onderzoeken

De ruimtelijke ordening moet nadrukkelijk rekening houden met de gevolgen van ruimte- lijke ingrepen voor het milieu en de beperkingen die milieuaspecten opleggen. In de praktijk is een bestemmingsplan een belangrijk middel om afstemming te bewerkstelligen tussen milieuaspecten en ruimtelijke ordening. Bij de afweging van het al dan niet toelaten van ruimtelijke functies dient te worden onderzocht welke milieuwaarden daarbij een rol spelen.

Hierbij dient rekening te worden gehouden met de geldende wet- en regelgeving betref- fende milieuaspecten en gebiedswaarden alsmede met de vastgestelde (boven)gemeente- lijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de milieuhygiënische aspecten en gebiedswaarden die voor de voorgestane ontwikkeling van belang zijn.

4.1. Bodem

Voor de beoogde ontwikkelingen is een bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 2. Hieron- der zijn de bevinden samengevat.

Grond

Tijdens de veldwerkzaamheden zijn in de boven- en ondergrond, behoudens de bijmenging van puin, geen bijzonderheden waargenomen die duiden op een mogelijke verontreiniging.

Er is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. Analytisch zijn in de bovengrond, na uit- splitsing van de matige verhoging van lood, alleen licht verhoogde concentraties kobalt en plaatselijk som PCB aangetroffen. De overige onderzochte parameters zijn in geen van de mengmonsters in verhoogde concentraties aangetroffen. In de ondergrond zijn geen ver- hoogde concentraties aangetroffen.

Grondwater

Tijdens de veldwerkzaamheden zijn in de bodem geen bijzonderheden waargenomen die duiden op een mogelijke verontreiniging van het grondwater. Analytisch zijn in het grond- water licht verhoogde concentraties barium en zink aangetroffen. De overige onderzochte parameters zijn niet in verhoogde concentraties aangetroffen.

Conclusie

Het onderzoek heeft geleid tot een goed beeld van de bodemkwaliteit ter plaatse van de on- derzoekslocatie. De aangetroffen concentraties geven geen aanleiding tot vervolgonderzoek.

De nulsituatie van de bodem is vastgesteld. Vervolgonderzoek naar de licht verhoogde con- centraties wordt niet zinvol geacht.

(28)

4.2. Water

Voor de beoogde ontwikkelingen is een watertoets opgesteld, zie bijlage 3. Hieronder zijn de bevindingen samengevat.

De oppervlakte van de onderzoekslocatie, welke momenteel in gebruik is als weiland, is circa 8.852 m2. In onderstaande tabel is weergegeven hoe de verhardingssituatie er in de huidige en toekomstige situatie uitziet.

Tabel 1: verhardingssituatie huidige en toekomstige situatie

Huidige m2 (circa) Toekomstig m2 (circa)

Groenstrook met sloot 717 1.879

Weiland 8.135 -

Bedrijfsterrein - 6.973

Onverhard 8.852 1.879

Totaal verhard 0 6.973

Totaal terrein 8.852 8.852

De ontwikkeling op de onderzoekslocatie heeft, zoals blijkt uit de tabel, tot gevolg dat het verharde oppervlakte toeneemt met 6.973 m2.

Op basis van de rekenregels van de Brabantse waterschappen en compensatie van de hui- dige bergingssloot, bedraagt het te bergen hemelwatervolume 352 m3.

Eventueel afvalwater wordt afgevoerd naar het gemeentelijke vuilwaterstelsel. Het afstro- mend hemelwater wordt hier niet op aangesloten.

Kijkend naar de herontwikkeling van het plangebied is er voldoende ruimte om een boven- grondse voorziening te realiseren. Daarom wordt geadviseerd om een zaksloot aan te leg- gen voor het bergen van 352 m3 water.

Conclusie en aanbevelingen

Door de aanleg van de infiltratie- en bergingsvoorziening op het terrein wordt tegemoet ge- komen aan de uitgangspunten van waterschap Aa en Maas en de gemeente Schijndel en wordt hydrologisch neutraal ontwikkeld.

 Het bedrijfsproces moet gericht zijn op het zoveel mogelijk hergebruiken van water. Het lozen van afvalwater mag niet tot problemen leiden bij het gemeentelijk drukriolerings- systeem. Er mag geen regenwater geloosd worden op het drukrioolstelsel;

 De nieuwe bedrijfsontwikkelingen kunnen een toename veroorzaken van afvalwater. In- dien het gemeentelijk drukrioolsysteem daardoor wordt overbelast, dient de eigenaar maatregelen te treffen op eigen terrein om deze te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het realiseren van een bufferput, waarbij afvalwater gelijkmatig buiten piekuren geloosd kan worden. E.e.a. in overleg met de gemeente;

 Er dient een voorziening te worden opgenomen om het water ook daadwerkelijk vast te houden. Aan het benedenstroomse deel van de te verbreden sloot moet daarom een stuwconstructie gemaakt worden met overstortmuur en doorlaat voor landelijke afvoer, zodat de voorziening niet direct leegloopt.

(29)

4.3. Archeologie

Op het moment dat er grondwerkzaamheden plaatsvinden (afgraven, bouwen, et cetera), dient hiertoe een archeologisch onderzoek plaats te vinden. Met behulp van een dergelijk onderzoek wordt vastgesteld of de beoogde ontwikkeling een bedreiging vormt voor de mo- gelijke archeologische waarden van het plangebied.

Het uitbreidingsperceel heeft op dit moment enkelbestemming “Agrarisch met waarde – kleinschalig landschap” en de dubbelbestemming waarde “waarde - archeologie 4”. In het bestemmingsplan wordt deze bestemming gewijzigd naar enkelbestemming “Bedrijf - agra- risch verwant” (zonder bouwmogelijkheden) en de dubbelbestemming waarde “Waarde - ar- cheologie 4”. Uit overleg met de gemeente Schijndel is gebleken dat dit betekent dat voor onderhavig bestemmingsplan op dit moment geen archeologisch onderzoek verricht hoeft te worden.

Bij uitvoering van toekomstige grond- of bouwwerkzaamheden (onder andere ophogen, gra- ven sloot) is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk vereist en er dient volgens de bestemmingsplanregels een archeologisch onderzoek te worden verricht waarin wordt aangetoond dat geen afbreuk wordt gedaan aan de mogelijke archeologische waar- den. Voor zover deze werkzaamheden vallen onder de uitzonderingsregels kan een omge- vingsvergunning en archeologisch onderzoek achterwege blijven.

Bij de aanlegactiviteiten dient men te allen tijde alert te zijn op de aanwezigheid van arche- ologische waarden. Mochten er tijdens de werkzaamheden archeologische indicatoren of vondsten worden aangetroffen, dan geldt een meldingsplicht conform de Monumentenwet uit 1988.

Onderstaande afbeelding betreft een uitsnede uit de beleidskaart Archeologie van de ge- meente Schijndel.

Afbeelding ??: beleidskaart Archeologie gemeente Schijndel

(30)

Ten aanzien van de diepte van het te vergraven gebied geldt voor Schijndel voor alle cate- gorieën met uitzondering van de beschermde monumenten een algehele vrijstelling van de verplichting tot het laten uitvoeren van een inventariserend (waardebepalend) onderzoek, indien de graafwerkzaamheden niet dieper reiken dan 30 centimeter onder het maaiveld.

Reden voor deze algehele vrijstelling is dat boven de genoemde dieptes zelden gaaf bodem- archief te verwachten is, terwijl beperkingen een onredelijke belasting zijn voor betrokke- nen.

Categorie 3: Historische kernen met een hoge archeologische verwachting (paars op de kaart)

Het gaat hier om de oude en de vermoedelijk nog oudere verschoven woonkernen en ge- huchten, waar op basis van historische bronnen, oude kaarten en nog aanwezige bebouwing een hoge archeologische verwachting geldt. Dat wil zeggen dat in deze gebieden sprake is van een hoge concentratie archeologische vindplaatsen met goede conserveringsomstandig- heden. De kans op het aantreffen van archeologische vondsten bij bodemingrepen is dus zeer groot. Om die reden is een vergunning vereist bij bodemingrepen en te bebouwen op- pervlakten van projectgebieden die groter zijn dan 250 m² en dieper gaan dan 0,3 meter onder maaiveld.

Categorie 4. Gebieden met een hoge archeologische verwachting (donker oranje op de kaart)

In deze gebieden geldt op basis van geomorfologische en bodemkundige opbouw en aange- troffen archeologische vondsten en relicten een hoge archeologische verwachting. Dat wil zeggen dat in deze gebieden sprake is van een hoge concentratie archeologische vindplaat- sen met goede conserveringsomstandigheden. De kans op het aantreffen van archeolo- gische vondsten bij bodemingrepen is dus zeer groot. Om die reden is een archeologisch onderzoek vereist bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten die groter zijn dan 500 m² en dieper gaan dan 0,3 meter onder maaiveld.

Op grond van de monumentenwet dient een archeologische begeleiding van werkzaamhe- den in principe te worden uitgevoerd door een archeologisch bedrijf dat in bezit is van een opgravingsvergunning, volgens een daartoe opgesteld Programma van Eisen.

Conclusie

Het grootste deel van het bestemmingsplangebied is op de beleidskaart archeologie aange- geven als een gebied met een hoge archeologische verwachting (categorie 4). Het zuidelijke deel van het plangebied valt binnen categorie 3, gebied met hoge verwachting (historische kernen en linten).

Dat betekent dat voor werkzaamheden waarvan het plangebied groter is dan 500 m² (cate- gorie 4) of 250 m² (categorie 3) en dieper dan 30 centimeter onder maaiveld een vergun- ning vereist is.

Omdat op dit moment geen werkzaamheden gepland zijn, waarbij gegraven wordt, kan de conclusie worden getrokken dat het aspect archeologie vooralsnog geen belemmering vormt voor de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan.

(31)

4.4. Ecologie

In het kader van de Flora en Faunawet is onderzoek uitgevoerd op de planlocatie. Dergelijk onderzoek maakt inzichtelijk in welke mate de ontwikkelingen de eventueel aanwezige (be- schermde) dier- en plantensoorten (negatief) beïnvloeden. Het veldonderzoek werd uitge- voerd op 2 juli 2014.

Voor de beoogde ontwikkelingen is een ecologische rapportage opgesteld, zie bijlage 4.

Hieronder zijn de bevinden samengevat.

Het plangebied bestaat uit de ecotopen:

 Grasland van het raaigrastype (zeer voedselrijk, soortenarm);

 Perceel met containers en zand;

 Smalle ondiepe kavelsloten niet watervoerend;

 Beplantingen aan de oostzijde van het plangebied bestaande uit jonge bomen en struiken, ondermeer thuja, esdoorn, zwarte els en meidoorn.

De ecologische waarde van het te bebouwen deel van het plangebied werd beoordeeld als zeer gering. Natuurwaarden, zoals broedvogels, worden alleen verwacht in de te verwijde- ren beplantingen.

Conclusies

Uit het onderzoek blijken in het plangebied op eventueel broedende vogels na, géén vaste rust- of verblijfplaatsen aanwezig te zijn van strikter beschermde soorten. In de groen- strook met jonge bomen en struiken kunnen algemene vogels eventueel broeden. Het be- treft algemene soorten van tuinen en parken en weiden (kievit). Buiten het broedseizoen zijn nesten van deze vogels niet beschermd, daar deze vogels zelf nesten kunnen bouwen en flexibel in hun keuze van nestplaats zijn en alternatieven ruimschoots aanwezig blijven.

Aanbevelingen

Het is nooit uitgesloten, dat vogels broeden in te verwijderen/te herplanten bomen en strui- ken. Daarom wordt aanbevolen werkzaamheden aan bomen en struiken buiten het broed- seizoen, óf na controle, uit te voeren. Dit is voor de meeste soorten de periode maart tot augustus. Het verstoren van broedende vogels is conform de Flora- en faunawet niet toege- staan. Aanbevolen wordt dan ook grondverzet en bouwwerkzaamheden eveneens zoveel mogelijk buiten het broedseizoen uit te voeren. Indien men echter in het vroege voorjaar (vóór 1 maart, kievit is erg vroeg!) start, zullen vogels de directe omgeving mijden en wordt voorkomen dat vogels in het plangebied broeden. Op dat moment kunnen de werkzaamhe- den zonder probleem in het broedseizoen worden uitgevoerd.

Op basis van deze toetsing worden met bovenstaande maatregelen op voorhand géén effec- ten verwacht op beschermde flora en fauna. Aanbevolen wordt de huidige situatie zoveel mogelijk te behouden vóór aanvang van de werkzaamheden en verregaande verruiging te voorkomen, zodat zich alsnog soorten kunnen vestigen. Voor alle soortgroepen geldt de zorgplicht, waarbij wordt verwacht, dat men voorzichtig omgaat met planten en dieren in het algemeen.

(32)

4.5. Geluid

Vanwege de uitbreiding van het bedrijf is het akoestisch woon- en leefklimaat bij de be- staande woningen rondom het plangebied beoordeeld. De rekenresultaten uit dit onderzoek worden gebruikt ter beoordeling van de vragen:

 of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat bij de bestaande woningen van derden;

 of het bedrijf aan de geluidgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit voldoet.

De onderzoeksresultaten zijn getoetst aan de grenswaarden uit de VNG-Publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) en aan het Activiteitenbesluit.

Uit het onderzoek blijkt dat:

 het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau de grenswaarde voor een goed woon- en leefklimaat niet overschrijdt tijdens de representatieve bedrijfssituatie en ook niet tijdens de beperkte inzet van een grondzeef;

 de voorkeursgrenswaarde voor de indirecte hinder niet worden overschreden;

 de piekniveaus in de dagperiode (07.00 – 19.00 uur) de grenswaarden niet over- schrijden;

 de piekniveaus in de avondperiode (19.00 – 23.00 uur) alleen bij de uitruk vanwege gladheidbestrijding de grenswaarde overschrijden bij 2 woningen. In het onderzoeks- rapport zijn argumenten opgenomen op grond waarvan het bevoegd gezag kan be- sluiten dat deze piekniveaus een goed woon- en leefklimaat niet in de weg staan;

 de grenswaarden voor de piekniveaus in de nachtperiode (23.00 – 07.00 uur) wor- den overschreden bij de uitruk vanwege gladheidbestrijding en bij het (tussen 06.00 en 07.00 uur) vertrekken met enkele zware landbouwvoertuigen. In het onderzoeks- rapport zijn argumenten opgenomen op grond waarvan het bevoegd gezag kan be- sluiten dat deze piekniveaus een goed woon- en leefklimaat niet in de weg staan.

Op grond van bovenstaande kan worden gesteld dat de uitbreiding van het bedrijf een goed woon- en leefklimaat niet in de weg staat. De geconstateerde overschrijdingen worden niet veroorzaakt door het uitbreidingsgedeelte, maar vloeien voort uit de reeds bestaande be- drijfsvoering, die niet in strijd is met de geldende geluidsvoorschriften uit het Activiteitenbe- sluit.

Ook na uitbreiding van het bedrijfsterrein voldoet het bedrijf aan de geluidsvoorschriften uit het Activiteitenbesluit.

Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar bijlage 5.

4.6. Lucht

Het doel van luchtkwaliteitonderzoek is het geven van inzicht in de gevolgen van een plan voor de luchtkwaliteit om een goede luchtkwaliteit te kunnen garanderen. Daarom moet luchtkwaliteit al in een vroeg stadium van de planvorming worden meegewogen. Gegevens over de luchtkwaliteit worden verzameld om vervolgens te kunnen bepalen of er voor het doorgaan van het project al dan niet aanvullende maatregelen nodig zijn. In de praktijk zul- len met name fijn stof en stikstofdioxiden moeten worden onderzocht. Daarnaast kan een goede ruimtelijke ordening met zich meebrengen dat een afweging wordt gemaakt rondom de aanvaardbaarheid van een project op een bepaalde locatie.

(33)

Het wettelijk kader voor luchtkwaliteit ligt vast in titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Hierin is bepaald dat een project moet voldoen aan de grenswaarden, zoals genoemd in bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Daarnaast zijn bij titel 5.2 van de Wet milieubeheer de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 en het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) van belang. In het kader van onderhavig plan is onderzoek uitgevoerd naar de luchtkwali- teit.

Uit de rekenresultaten blijkt dat de bijdrage van de gevraagde activiteiten aan de verslech- tering van de luchtkwaliteit in de omgeving van de inrichting niet in betekenende mate (NIBM) is. Daarom hoeft niet getoetst te worden aan de grenswaarden uit de Wet milieube- heer. Desondanks blijkt dat ruim voldaan wordt aan de in de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarden voor de luchtkwaliteit. De luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ge- wenste ruimtelijke ontwikkelingen en activiteiten.

Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar bijlage 6.

4.7. Geur

Indien een nieuwe ruimtelijke activiteit wordt ontplooid, dient getoetst te worden of het woon- en leefklimaat op en rondom de te ontwikkelen locatie gehandhaafd kan blijven en of niemand onevenredig in zijn belangen wordt geschaad.

Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder (zoals geurhinder) door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) wordt hinder voorkomen en wordt het anderzijds bedrijven moge- lijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen. Hiertoe is een milieuzone- ringsonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 8. Met betrekking tot het aspect geur wordt het vol- gende geconcludeerd.

Binnen de richtafstand van 30 meter van de bestaande inrichting en de gewenste uitbrei- ding liggen bestaande woningen. Het aspect geur bij algemene dienstverlenende bedrijven voor de landbouw (waaronder loonbedrijven) is relevant wanneer compostering van groen- afval plaatsvindt. Dit is bij de inrichting aan Hoeves 7-7A t Schijndel niet het geval. Geen van de activiteiten die Van Rijbroek uitvoert, zoals opgesomd in de onderzoeksrapportage, vormen een mogelijke geurbron. Dit betekent dat het aspect geur geen knelpunt vormt en niet nader beschouwd hoeft te worden.

4.8. Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, pro- ductie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Externe veiligheid kan betrekking hebben op inrichtingen of op transportroutes (wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen).

Voor inrichtingen vormt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) het wettelijk kader.

Voor transportroutes (weg, spoor en water) geldt vooralsnog de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs). De circulaire wordt op termijn vervangen door het Be- sluit transportroutes externe veiligheid (Btev), welke reeds in concept is gepubliceerd. Voor- alsnog moet echter worden uitgegaan van de circulaire. Voor buisleidingen vormt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) het wettelijk kader.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Houdt u er wel rekening mee dat als u voor een notaris kiest die verder dan 15 km van de door u gekochte woning ligt, en wij als verkopend makelaar bij het transport aanwezig

Houdt u er wel rekening mee dat als u voor een notaris kiest die verder dan 15 km van de door u gekochte woning ligt, en wij als verkopend makelaar bij het transport aanwezig

- de verhouding tussen het minimaal aantal in te zetten beroepskrachten en het aantal aanwezige kinderen in een stamgroep wordt bepaald op grond van tabel 1 in bijlage 1, onderdeel

In dit stikstofdepositieonderzoek is voor de gebruiksfase van het gewenste plan, aan de Pastoor van Erpstraat 2-8 te Schijndel, de te verwachten stikstofdepositie ter plaatse van de

Je bent echter nog niet in onderhandeling als de verkopende makelaar aangeeft dat hij jouw bod met de verkoper zal bespreken.. Mag een makelaar doorgaan met bezichtigingen als er

Binnen het gemengd gebied winkelcentrum ’t Zuid met de bestemming ‘Gemengd 5’ zijn de uitbreidingsmogelijkheden voor bestaande detailhandel gesteld op 25%.. van het

Lithologie: zand, sterk siltig, zwak humeus, donkergrijsgeel, matig fijn, spoor wortelresten, kalkloos Bodemkundig: A/C-menglaag, veel Fe-vlekken, oxidatie en reductie

Omdat de gronden niet zijn gelegen ter plaatse van deze zakelijk rechtzone en ook niet ter plaatse van de beschermingszone zoals opgenomen in het vigerende bestemmingsplan, vormt