• No results found

Evaluatie van het decreet opvoedingsondersteuning : eindrapport

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Evaluatie van het decreet opvoedingsondersteuning : eindrapport"

Copied!
61
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

BELEIDSTEAM PREVENTIEVE GEZINSONDERSTEUNING, KIND EN GEZIN

Evaluatie van het decreet opvoedingsondersteuning

Benedikte Van den Bruel en Ellen Blancke

Versie, oktober 2010

(2)

2

1. INLEIDING ... 3

2. WERKING OP HET TERREIN ... 4

2.1 Beschrijving m.b.t. het lokale niveau ... 4

2.2 Beschrijvende gegevens m.b.t de erkende en gesubsidieerde opvoedingswinkels ... 4

2.2.1 Inleiding ... 4

2.2.2 Werkingsgebied ... 4

2.2.3 Decretale opdrachten ... 5

2.2.4 Bekendmaking en profilering ... 11

2.2.5 Locatie ... 12

2.2.6 Samenwerking met “belendende” coördinatoren ... 12

2.2.7 Aandacht voor kwaliteit ... 13

2.2.8 Bereik ... 13

2.2.9 Structurele belemmeringen ... 13

2.3 Beschrijvende informatie m.b.t. een aantal partners-aanbieders op het terrein ... 14

2.3.1 Inleiding ... 14

2.3.2 Beschrijvende informatie ... 15

2.4 Beschrijvende informatie m.b.t. de ondersteuningsstructuren ... 25

2.4.1 Inleiding ... 25

2.4.2 Beschrijvende informatie... 26

3. FINANCIËLE BESCHRIJVING ... 35

3.1 Overzicht ... 35

3.1.1 Opvoedingswinkels ... 35

3.1.2 Vlaamse coördinatoren opvoedingsondersteuning (VCO‟s)... 35

3.1.3 Vlaams expertisecentrum opvoedingsondersteuning (EXPOO) ... 36

3.2 Samenvatting ... 36

4. KWALITATIEVE INPUT VANUIT RELEVANTE STAKEHOLDERS ... 38

4.1 Inleiding ... 38

4.1.1 De focusgroepen ... 38

4.1.2 De schriftelijke reflecties ... 40

4.2 Analyse en conclusies van de kwalitatieve input m.b.t de diverse facetten van het decreet opvoedingsondersteuning ... 40

4.2.1 Inleiding ... 40

4.2.2 Analyse en conclusies ... 41

5. CONCLUSIES ... 59

Bijlage: apart document

(3)

3

1. INLEIDING

Op 13 juli 2007 werd het decreet houdende de organisatie van opvoedingsondersteuning goedgekeurd. Dit decreet focust op 4 kernthema‟s1:

1. De organisatie van opvoedingsondersteuning op verschillende niveaus (lokaal en bovenlokaal)

2. Verschillende activiteiten en werkvormen (onder andere de opvoedingswinkels in de centrumsteden)

3. Gecoördineerde, systematische en kwantitatieve gegevensverzameling 4. Aandacht voor kwaliteit via onder meer de oprichting van een Vlaams

Expertisecentrum opvoedingsondersteuning dat instaat voor de ontwikkeling en verspreiding van expertise inzake opvoedingsondersteuning

De uitvoering van het decreet werd geregeld via het Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de toekenning van een subsidie-enveloppe en kwaliteitslabel aan de opvoedingswinkels van 12 december 2008 en het Besluit van de Vlaamse Regering tot uitvoering van het decreet van 13 juli 2007 houdende de organisatie van opvoedingsondersteuning van 27 maart 2009.

In het regeerakkoord2 en in de beleidsnota Welzijn, Volksgezondheid en Gezin 2009-2014 werd de intentie uitgedrukt om dit decreet op korte termijn te evalueren. De bedoeling van de evaluatie van het decreet was om zicht krijgen op de implementatie en de richting van een eventuele optimalisatie ervan. De opdracht tot evaluatie werd gegeven aan het Agentschap Kind en Gezin (afdeling Preventieve Gezinsondersteuning).

Binnen deze opdracht werden 2 luiken onderscheiden: enerzijds een beschrijvend luik m.b.t. de diverse deelaspecten van het decreet en anderzijds een kwalitatief luik waarbij gepeild werd naar standpunten van relevante stakeholders (sterktes, zwaktes en verbeterpunten).

De bevraging van de gemeentes in verband met de implementatie van het decreet opvoedingsondersteuning op lokaal niveau werd als opdracht uitbesteed aan

het Hoger Instituut voor Gezinswetenschappen (promotor: K. Nys). In deze bevraging werd enerzijds kwantitatief, beschrijvend te werk gegaan en anderzijds werden standpunten vanuit de lokale besturen m.b.t. de diverse facetten van het decreet verzameld. Voor de bevindingen van dit onderzoek verwijzen we naar het aparte onderzoeksrapport van K. Nys3.

De evaluatie gebeurde in de periode mei 2010 – oktober 2010.

1 Nys, K. (2009 ). Het decreet opvoedingsondersteuning in de praktijk. Ruime interpretatie en moeilijke implementatie ? In: Hoger Instituut voor Gezinswetenschappen (Ed.). Gezinsbeleid in 2008.

Opvoedingsondersteuning op de agenda geplaatst. (pp. 103-125) Brussel: Vzw. Hoger Instituut voor Gezinswetenschappen.

2 Een daadkrachtig Vlaanderen in beslissende tijden. Voor een vernieuwende, duurzame en warme samenleving.

(Regeerakkoord 9 juli 2009).

3 Nys, K.(2010). Bevraging van de gemeenten in verband met de implementatie van het decreet

opvoedingsondersteuning op lokaal niveau. Brussel: Hoger Instituut voor Gezinswetenschappen. (Opdracht uitgevoerd voor Kind & Gezin).

(4)

4

2. WERKING OP HET TERREIN

2.1 Beschrijving m.b.t. het lokale niveau

Zoals hierboven vermeld, verwijzen we voor dit luik naar het afzonderlijk onderzoeksrapport van Kristien Nys.

2.2 Beschrijvende gegevens m.b.t de erkende en de gesubsidieerde opvoedingswinkels

2.2.1 Inleiding

Het decreet voorziet voor het lokaal samenwerkingsverband in de Vlaamse centrumsteden (13) en in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (1) een jaarlijkse subsidie-enveloppe voor de organisatie en werking van een opvoedingswinkel. Concreet betekent dit dat minstens de volgende steden over een opvoedingswinkel beschikken: Aalst, Antwerpen, Brugge, Genk, Gent, Hasselt, Kortrijk, Leuven, Mechelen, Oostende, Roeselare, Sint-Niklaas, Turnhout en Brussel. Zowel de opdrachten als de kwaliteitsvoorwaarden staan in het decreet en in het uitvoeringsbesluit beschreven4.

De werkingsverslagen van de 14 opvoedingswinkels van de twee eerste werkingsjaren 2008 en 2009 werden geanalyseerd door medewerkers van het Agentschap Kind en Gezin in samenwerking met het Agentschap Jongerenwelzijn. Deze bevindingen werden besproken tijdens het sectoroverleg met de opvoedingswinkels.

Er werd gefocust op een aantal rubrieken: werkingsgebied, decretale opdrachten, bekendmaking, profilering, coördinatoren, aandacht voor kwaliteit, bereik en structurele belemmeringen.

De informatie uit de werkingsverslagen werd aangevuld met een aantal gegevens uit het registratiemateriaal van de periode april 2009 tot december 2009. Deze registratiegegevens zijn afkomstig van 12 van de 14 opvoedingswinkels die gesubsidieerd worden door Kind en Gezin. De verwerking van de registratiegegevens gebeurde in samenwerking met het Vlaams Expertisecentrum Opvoedingsondersteuning (EXPOO). Voor bijkomende informatie m.b.t. de registratiegegevens verwijzen we naar www.expoo.be.

2.2.2 Werkingsgebied

Uit de werkingsverslagen blijkt dat de meeste opvoedingswinkels zich voornamelijk richten tot de opvoedingsverantwoordelijken van de centrumstad waar de winkel gevestigd is (8/14), ook al is er een ruimer bereik mogelijk.

De overige opvoedingswinkels (6/14) richten zich ook op de omliggende gemeenten. In dit geval kan de vraag gesteld worden hoe dit zich verhoudt tot het bovenlokaal overleg en/of samenwerking buiten de centrumsteden.

4 Doorheen het rapport zal bij de verschillende aspecten van het decreet kort wat uitleg worden gegeven (zie kleinere tekst met insprong). Deze uitleg is gebaseerd op de informatie uit het decreet, de achtergrondtekst bij het decreet en de hoger genoemde bijdrage van K. Nys (2009).

(5)

5

2.2.3 Decretale opdrachten

1. Informatiefunctie

Uit de werkingsverslagen van de opvoedingswinkels blijkt dat er in de afgelopen 2 jaar erg veel werd geïnvesteerd enerzijds in het aanmaken of uitbreiden van informatiebanken rond veel voorkomende opvoedingsvragen en anderzijds in een inventaris van alle mogelijke aanbod in de regio (sociale kaart).

In het tweede werkingsjaar werd nog meer aangegeven welke criteria werden gebruik om de informatie te ordenen (v.b. volgens leeftijd).

Met “ informatiefunctie” wordt het ter beschikking stellen van informatie bedoeld. In de registratie wordt onder deze functie ook meer algemeen het beantwoorden van algemene opvoedingsvragen geregistreerd. Met andere woorden, wanneer opvoedingswinkels het hebben over de informatiefunctie in het kader van een individueel contact dan verwijzen zij daarbij voornamelijk naar de onthaal- of loketfunctie in het kader van de opvoedingswinkel5 (cf. infra). Uit de volgende grafiek blijkt dat deze contacten in verschillende acties kunnen resulteren.

Aanbod Opvoedingswinkel

690 641 506

290 228 127

0 100 200 300 400 500 600 700 800

Folder Ander materiaal Eigen infotheek Follow-up Doorverwijzing OO Doorverwijzing hulpverlening

Daarbij gaat het in 45% van de gevallen over het fysiek onthaal, in 36% over telefonische contacten en in 19% over mailverkeer.

Het is opvallend dat in vele opvoedingswinkels de coördinator zelf een belangrijke rol speelt in het vorm geven aan de onthaal- of loketfunctie door bijvoorbeeld zelf het loket gedurende een aantal uren te bemannen.

Uitzonderlijk worden ook inspanningen geleverd om buiten de kantooruren en/of outreachend (m.a.w. op een andere dienst) de onthaalfunctie te realiseren.

In de periode april 2009 tot december 2009 namen in totaal 2357 mensen contact met 12 opvoedingswinkels. Over de ganse registratieperiode ging het over een gemiddelde van 196 contacten6 per winkel en dit met een spreiding van minimaal 74 contacten per winkel tot maximaal 403 contacten.

5 In de meeste gevallen gaat dit over één loket. In sommige gevallen wordt gedecentraliseerde informatieverstrekking via partners ook ruimer bekeken.

6 Er dient mee rekening gehouden te worden dat een aantal opvoedingswinkels nog maar pas opgestart waren ten tijde van de registratie. Dit maakt dat het gemiddelde relatief laag ligt.

(6)

6

Wie komt?

1078 225

619 Opvoedingsverantwoordelijke

Student Intermediair

De registratiegegevens uit 2009 (zie de grafiek hierboven) tonen aan dat opvoedingsverantwoordelijken waaronder voornamelijk ouders de grootste groep cliënten zijn van de opvoedingswinkel7. Daarnaast doet ook een aanzienlijk grote groep intermediairen (zoals leerkrachten en kinderopvangbegeleiders) een beroep op de opvoedingswinkel.

Ook uit het onderzoek van het HIG uit 2009 kwam dit naar voor waarbij het HIG het volgende concludeert (p. 123): “Een opvoedingswinkel heeft m.a.w. ook voor professionelen een behoorlijke aantrekkingskracht. Het fungeert als een laagdrempelig loket voor hun (opvoedings)vragen, die blijkbaar binnen het bestek van hun basisopleiding, vorming en bijscholingstraject onbeantwoord blijven. Ervan uitgaande dat de opgedane kennis en inzichten ouders en kinderen in hun professionele praktijk ten goede komen, is dit bezwaarlijk een probleem te noemen. Lastiger wordt dit als daardoor oudergerichte activiteiten onder druk zouden komen te staan.”

Volgende grafieken leveren verdere informatie gegevens m.b.t. de cliënten en de aard van de informatieverstrekking.

7 Wanneer hier gesproken wordt over het cliënteel van de opvoedingswinkel worden de contacten bekeken in het kader van de loketfunctie opvoedingsondersteuning waarbij de informatiefunctie centraal stond.

(7)

7

Geslacht kind /jeugdige

58%

42%

Jongen Meisje

Aard van de vraag

1158 1043 399

0 200 400 600 800 1000 1200 1400

Opvoedingsvraag Info werking OW Info aanbod OO

Thema opvoedingsvragen

275

530 102

193

273 55

113 53

168

0 100 200 300 400 500 600

Overige Aanpak opvoeding Opvallend gedrag Opvang en school Spel en vrije tijd Emotionele ontwikkeling Sociale ontwikkeling Verstandelijke ontwikkeling Lichamelijke ontwikkeling

(8)

8

De diverse opvoedingswinkels zijn ook heel actief geweest door informatieverstrekking te verlenen via mediacampagnes en/of andere lokale sensibiliseringsacties.

Op basis van de werkingsverslagen kan gesteld worden dat voor wat betreft de informatie- en adviesfunctie gefocust wordt op alle soorten vragen. Het zijn dus zeker niet enkel opvoedingsverantwoordelijken met spanningen of problemen die naar een opvoedingswinkel toestappen.

2. Adviesfunctie

Uit de werkingsverslagen blijkt dat het niet steeds duidelijk is welk aanbod allemaal gevat wordt door deze functie. In sommige gevallen is het ook niet duidelijk wanneer iets gezien wordt als een informatieaanbod of als een adviesaanbod. In de praktijk wordt gesteld dat beide functies vaak in combinatie worden aangeboden en dit ook gekoppeld aan een ruimer onthaal of de loketfunctie (cf. supra). Of de adviesfunctie in dat geval gezien wordt als een op zich staand aanbod waar op een grondigere manier kan worden stilgestaan bij een opvoedingsvraag (via bijvoorbeeld een spreekuur opvoedingsondersteuning) is dan minder vanzelfsprekend. Nochtans wijzen de opvoedingswinkels op de meerwaarde om de informatie- en adviesfunctie te combineren omwille van de laagdrempeligheid en de mogelijkheid om op die manier kort op de bal te kunnen spelen.

De pedagogische adviesfunctie onder de vorm van een op zich staand spreekuur opvoedingsondersteuning of pedagogisch adviesgesprek wordt gecentraliseerd en/of gedecentraliseerd (via de partners) aangeboden.

Voor wat betreft de doelgroep 0-3 jaar is de preventieve zorg van Kind en Gezin doorgaans een courante partner wat niet betekent dat de spreekuren vanuit Kind en Gezin in alle gevallen volwaardig deel uitmaken van het samenwerkingsverband achter de opvoedingswinkel. Voor wat betreft de oudere leeftijdscategorie wordt er een beroep gedaan op andere partners (v.b. CAW, CLB) of staat de coördinator van de opvoedingswinkels zelf in voor het aanbod.

Zoals hierboven gesteld, is het niet duidelijk of de adviesfunctie steeds als een op zich staand methodisch uitgebouwd aanbod wordt beschouwd. Indien dit wel het geval is, verwijst men naar de methodiek Stap voor Stap beschreven door Blokland of naar Triple P (provincie Antwerpen).

Op basis van de werkingsverslagen blijkt dat vorig jaar erg veel werd geïnvesteerd in expertiseontwikkeling inzake het pedagogisch adviseren.

Uit de registratiegegevens blijkt dat in de periode april-december 2009 de 12 opvoedingswinkels 1003 verschillende gezinnen bereikten met minstens 1 pedagogisch adviesgesprek. Opvallend hierbij is de spreiding in de ganse periode van het gemiddelde per opvoedingswinkel van minimaal 13 tot maximaal 270 in één opvoedingswinkel8. Het grootste aantal adviesgesprekken betreft twee-oudergezinnen, waarbij niet persé beide ouders aanwezig zijn op het gesprek. Ongeveer één vierde van de bereikte populatie wordt ingeschat als “maatschappelijk kwetsbaar” (26%). 1/5de van de totaliteit van de bereikte populatie is van allochtone afkomst, daarom niet noodzakelijk

“maatschappelijk kwetsbaar” èn allochtoon.

Op basis van deze gegevens kunnen we voorzichtig besluiten dat ook “maatschappelijk kwetsbare gezinnen” en “allochtone ouders” bereikt worden door de opvoedingswinkels

8 Ook hier moet er mee rekening gehouden worden dat een aantal opvoedingswinkels nog maar net opgestart waren met de uitbouw van een adviesfunctie.

(9)

9

(zie ook verder). Een belangrijke beperking is dat de respectieve registratiegegevens wel enkel betrekking hebben op de adviesfunctie.

Bij inschatting van de zwaarte van het adviesgesprek komen vooral opvoedingsspanning en opvoedingsvragen naar voor, wat conform de geest van het decreet is.

Voor verdere gegevens m.b.t. de bereikte populatie op basis van de adviesfunctie verwijzen we naar de volgende tabellen. Bij de tabellen rond de leeftijd en het geslacht van de kinderen moet er mee rekening worden gehouden dat deze niet werden vergeleken met tot de normale populatieverdeling.

137

177

227

151

18 0

50 100 150 200 250

0-2j 3-5j 6-12j 13-17j > 18j

Leeftijd kinderen/jeugdigen

Geslacht

53%

47%

Jongen Meisje

(10)

10

Thema opvoedingsvragen

151 30

87

277 14

46

391

710 262

0 100 200 300 400 500 600 700 800

Lich. Ontw Verst. Ontw Soc. Ontw Emot. Ontw Spel en vrije tijd Opvang en school Opvallend gedrag Aanpak opvoeding Andere

3. Ontmoetingen stimuleren

Uit de werkingsverslagen blijkt dat deze functie in de praktijk zeer breed wordt ingevuld.

Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om het organiseren van groepsbijeenkomsten voor ouders, het aanbieden van informele inloopmomenten waar opvoedingsverantwoordelijken mekaar ontmoeten, het organiseren van ontmoetingsplaatsen voor ouders samen met kinderen.

Het zijn vooral de groepsbijeenkomsten voor opvoedingsverantwoordelijken die in verschillende vormen het beste scoren. Ze zijn in de praktijk meestal themagericht (v.b. rond de verschillende ontwikkelingsfasen van kinderen) maar ook interactief qua opzet. Werving via een breed netwerk van partners wordt als een troef ervaren.

Zeker in vergelijking met het werkingsjaar 2008 werd er in 2009 voor het organiseren van groepsouderwerkingen een grotere inbreng van partners gemeld, zoals van de Gezinsbond, VCOK, Kind en Gezin, Vormingplus, CAW,…

Binnen dit aanbod van groepsgerichte werking nemen vrijwilligers af en toe een actieve rol op.

De ontmoetingsplaatsen waar jonge ouders aanwezig zijn samen met hun kind, blijken als werkvorm op zich sterk te ontwikkelen. In vergelijking met 2008 is er immers een grotere stijging merkbaar. Een opvallende trend is dat partners uit het samenwerkingsverband, Vlaamse coördinatoren opvoedingsondersteuning (VCO‟s), steden en/of provincies meer en meer initiatief nemen om na te denken over het creëren van dit soort van aanbod.

Ook deze functie focust in zijn diverse vormen op een brede groep van opvoedingsverantwoordelijken. In vele gevallen worden geïnteresseerde opvoedingsverantwoordelijken bereikt die dit aanbod als verrijkend beschouwen zonder dat ze echt problemen ervaren.

4. Voorlichtings- en opleidingsactiviteiten in het bereik van opvoedingsverantwoordelijken brengen

Uit de werkingsverslagen blijkt dat de opvoedingswinkels stellen dat ze deze functie realiseren door het ontwikkelen van een eigen website, het opmaken van een activiteitenkalender, het drukken en verspreiden van informatiefolders,…

(11)

11

Soms wordt deze opdracht ook veel ruimer opgevat maar de nadruk ligt toch vooral op de bekendmaking van de activiteiten van de partners die deel uitmaken van het samenwerkingsverband dat aan de basis ligt van de opvoedingswinkel.

5. Vroegtijdige detectie en doorverwijzing

Vroegtijdige detectie wordt vaak opgenomen doorheen andere activiteiten zoals groepswerking, ontmoetingsactiviteiten,…

Aangezien de opvoedingswinkel zich ook via zijn partners focust op een breed doelpubliek, biedt deze manier een garantie dat men vroegtijdig problemen kan detecteren bij een brede groep van gezinnen.

Afhankelijk van hoe ruim het aanbod van de opvoedingswinkel wordt gezien (i.c. of ook een meer intensief ondersteunend aanbod deel uitmaakt van het aanbod) zal er ofwel intern ofwel extern worden doorverwezen in het geval een meer intensief aanbod nodig is.

6. Andere ondersteuning in groeps- of gezinsverband

Het valt op dat de startende opvoedingswinkels vooral de nadruk leggen op de uitbouw van de informatie- en adviesfunctie (cf. supra) terwijl de opvoedingswinkels die reeds langer bestaan, ook ernaar streven om intensievere ondersteuningsactiviteiten aan te bieden al dan niet in samenwerking met partners. Deze activiteiten worden dan geplaatst onder de categorie van “andere ondersteuning in groeps- of gezinsverband.”

Bij intensievere ondersteuningsactiviteiten gaat het in sommige gevallen om beschreven, wetenschappelijk onderbouwde modules zoals STOP 4-7, Lift, Instapje …

Uit de analyse van de werkingsverslagen van de opvoedingswinkels blijkt dat naarmate de opvoedingswinkels reeds langer bestaan het aanbod doorgaans “rijker” is. Dit wil zeggen dat er meer opdrachten op een meer gedifferentieerde manier (b.v. door inzet van diverse methodieken) worden gerealiseerd. In welke mate het aanbod inspeelt op de lokale behoeften valt minder af te leiden uit de werkingsverslagen. Eerder uitzonderlijk wordt er in dit verband expliciet verwezen naar een omgevingsanalyse en/of een lokaal sociaal beleidsplan.

2.2.4 Bekendmaking en profilering 1. Bekendmaking

Zoals te verwachten van een opstartfase werd er in de eerste werkingsjaren enorm veel geïnvesteerd in de bekendmaking van de opvoedingswinkels. De jaarlijkse „Week van de Opvoeding‟ is volgens de opvoedingswinkels een goede opportuniteit om zich bekend te maken en allerlei activiteiten te organiseren.

In 2009 hebben de opvoedingswinkels in samenwerking met het communicatiebedrijf Cibe een traject doorlopen met het oog op een nog sterkere bekendmaking en profilering van de sector in zijn geheel.

2. Netwerkmodel versus één organisatie

Grosso modo worden 2 accenten gezien binnen de werking van de opvoedingswinkels:

enerzijds de opvoedingswinkels die voornamelijk verder bouwen op de input van partners en vaak ook gedecentraliseerd werken (het zogenaamde “netwerkmodel”). Anderzijds is

(12)

12

er het type van opvoedingswinkel waar er gegaan wordt voor een eigen organisatie en er onder één dak heel wat aanbod wordt georganiseerd. In de praktijk worden beide accenten vaak gecombineerd wat niet wegneemt dat één accent toch meer of minder in het oog kan springen. In sommige gevallen heeft er ook een evolutie plaatsgevonden van een minder naar een meer netwerkgericht werken.

Op basis van de werkingsverslagen is het op dit moment nog onduidelijk welke inbreng gedaan wordt door partners en wat dit juist betekent. In het algemeen lijkt de daadwerkelijke inbreng nog redelijk minimaal te zijn en zich te beperken tot enkele spreekuren opvoedingsondersteuning en/of groepsbijeenkomsten.

Vanuit de verschillende werkingsverslagen wordt bevestigd dat de overgrote meerderheid van de opvoedingswinkels nog niet voluit gaat voor het netwerkmodel. Het investeren in het samenwerkingsverband vraagt op continue basis heel wat energie van de coördinator. Er moeten onder andere heel wat vergaderingen met de partners worden samengeroepen of voorgezeten. Aangezien in een eerste fase deze inspanningen volgens de coördinatoren vaak weinig lijken op te leveren, is de coördinator ook geneigd om vooral de loketfunctie, maar ook de informatie- en adviesfunctie zelf op te nemen. De combinatie van al deze opdrachten wordt door velen als op lange termijn als onhoudbaar bestempeld.

Bij de reeds langer bestaande opvoedingswinkels zien we wel een evolutie binnen de samenwerking. De samenwerking is reeds uitgebreider en er wordt ook al samengewerkt met minder evidente partners, zoals bijvoorbeeld de huisartsen. Deze opvoedingswinkels kunnen ook een duidelijker onderscheid maken tussen “sleutelpartners” enerzijds en meer “faciliterende” partners anderzijds9.

2.2.5 Locatie

Uit de analyse bleek dat de meeste opvoedingswinkels opteren voor één “centraal loket”10.

Andere formules zijn (zie ook reeds in het onderzoek van het HIG in 2009):

- verschillende antennepunten in verschillende buurten (v.b. Antwerpen)

- volledig gedecentraliseerde werking waarbij men opteert voor informatiepunten die - samenvallen met de vestigingsplaats van een aantal partners (v.b. Roeselare)

Vooral in grootsteden worstelt men nog met de ideale inplanting van de loketten.

2.2.6 Samenwerking met “belendende” coördinatoren

Over het algemeen is er in de werkingsverslagen weinig informatie terug te vinden over de eventuele samenwerking met de lokale coördinator opvoedingsondersteuning. Op basis daarvan valt af te leiden dat het lokaal overleg opvoedingsondersteuning in vele gevallen nog in opstartfase is. Nochtans werd er wel vaak melding gemaakt van de faciliterende rol van de gemeentes. Zij zijn volgens de rapporterende opvoedingswinkels uitstekend geplaatst om belendende beleidsinformatie aan te reiken en bieden ook materiële steun op het vlak van infrastructuur en logistiek.

9 Sleutelpartners zijn dan partners die een actieve rol opnemen in het doen van een aanbod voor de opvoedingswinkel terwijl faciliterende partners meer van op de zijlijn mee denken en/of een rol spelen inzake toeleiding of doorverwijzingsmogelijkheid.

10 Het is moeilijk om hier een exact aantal van te geven. Een aantal opvoedingswinkels waren op dit vlak in evolutie.

(13)

13

In vergelijking met het eerste werkingsjaar werd voor het werkingsjaar 2009 veel meer melding gemaakt van de rol van Vlaamse coördinator in de opvoedingswinkels op het vlak van het ontwikkelen van informatie, het opmaken van een omgevingsanalyse, het stimuleren van het ruimere bovenlokaal overleg …

We vinden een groot verschil tussen de opvoedingswinkels inzake de inbreng en de ondersteuning vanuit de provinciale steunpunten opvoedingsondersteuning.

2.2.7 Aandacht voor kwaliteit

Uit de werkingsverslagen blijkt dat opvoedingswinkels in 2009 heel wat inspanningen leverden om te werken aan hun eigen professionaliteit. In dit verband wordt er vanuit de opvoedingswinkels spontaan melding gemaakt van contactname met de Vlaamse coördinatoren, de provinciale steunpunten, EXPOO, hogescholen (v.b. in functie van training, informatiepaketten). Verder werden ook interne supervisiestructuren opgezet en intervisiemomenten georganiseerd rond casussen zowel intern alsook met betrokkenheid van partners.

Aan de ene kant springt de aandacht voor beschreven, wetenschappelijk onderbouwde programma‟s in een aantal opvoedingswinkels sterk in het oog. Het is ook duidelijk dat opvoedingswinkels daarbij zeker ook op zoek gaan naar meer intensieve programma‟s (cf. supra). Aan de andere kant wordt er gezocht naar concepten om ook vorm te geven aan het stimuleren van informele ontmoetingen tussen ouders en ook vormen van informele ondersteuning tussen ouders onderling. Binnen de sector leeft immers de overtuiging dat ook deze laatste vormen van aanbod bijdragen tot een kwalitatief aanbod.

2.2.8 Bereik

Uit de werkingsverslagen blijkt dat de opvoedingswinkels zich in eerste instantie richten op de brede doelgroep van opvoedingsverantwoordelijken. Er bleek echter ook een gerichtheid naar meer specifieke doelgroepen (zie ook 2.3) door een sterkere samenwerking met bepaalde partners (v.b. een vereniging waar armen het woord nemen) en/of specifieke projecten. Vanuit bepaalde hoeken werden ook specifieke inspanningen geleverd om ook vaders voldoende te betrekken.

Op basis van de werkingsverslagen is er weinig zicht op de mate waarin de opvoedingswinkels nu reeds daadwerkelijk inspelen op lokale behoeften. Er wordt ook weinig melding gemaakt van actieve participatie van de doelgroep inzake het formuleren van noden en het mee vorm geven van het aanbod.

2.2.9 Structurele belemmeringen

Uit de werkingsverslagen blijken signalen dat het gebrek aan middelen een belangrijke bekommernis is van de opvoedingswinkels. Zeker voor het realiseren van de permanenties, het uitvoeren van de adviesfunctie, vernieuwende projecten, het in stand houden van samenwerkingsverbanden… vormen de volgens de opvoedingswinkels beperkte huidige middelen die ze momenteel krijgen een probleem.

(14)

14

Opvoedingswinkels, behoudens een paar uitzonderingen, zijn uitermate nieuw. Volgens de geest van het decreet moesten ze geen nieuw centrum oprichten maar samenwerking installeren om te komen tot een coherent aanbod voor ouders.

Uit de praktijk blijkt dat de invulling van het concept „opvoedingswinkel‟ in de zin van een samenwerkingsinitiatief echter geen sinecure is. Dit blijkt uit de grote onduidelijkheid die er is over de reële inbreng van de verschillende partners uit het samenwerkingsverband. Daarbij moet ook opgemerkt worden dat de opdrachten opvoedingsondersteuning die opgesomd werden vanuit het decreet lang niet zo eenduidig zijn. Wat bijvoorbeeld voor de ene nog valt onder informatiefunctie zal voor een andere vallen onder de adviesfunctie.

Zeker de startende opvoedingswinkels hebben in hoofde van de coördinator het vaak erg lastig. Zij voelen zich enerzijds verantwoordelijk om partners te mobiliseren om daadwerkelijk tot een „samenwerkings-‟aanbod te komen. Anderzijds proberen zij toch ook nog zelf zoveel mogelijk de winkelfunctie op zich te nemen waarbij het informeren en adviseren volgens de opvoedingswinkels heel wat professionele expertise vraagt waarin men nog aan het groeien is… Opvallend is ook dat de meeste opvoedingswinkels trouwens gaan voor één duidelijk, zichtbaar centraal loket. Dit wordt in vele gevallen, ten minste gedeeltelijk, bemand door de coördinator zelf.

Ondanks de moeilijkheden zijn de opvoedingswinkels er in de opstartfase al in geslaagd om laagdrempelige en licht opvoedingsondersteunende activiteiten te realiseren. De meeste activiteiten worden echter uitgevoerd door professionelen. Vrijwilligers worden eerder uitzonderlijk ingeschakeld.

Er is in grote mate geïnvesteerd in de informatiefunctie als kernopdracht van de opvoedingswinkel. Ook de adviesfunctie is aan het groeien waarbij er volop wordt gezocht naar methodische vormgeving daarvan.

Nochtans zijn nog niet alle opvoedingswinkels de plaats waar op dit moment een breed gamma van aanbod wordt aangeboden. Zeker op het vlak van het stimuleren van informele ontmoetingen alsook op het vlak van het uitbouwen van meer intensieve, wetenschappelijke ondersteuningsprogramma‟s wensen de opvoedingswinkels nog verder te evolueren.

Er is in het algemeen weinig duidelijkheid over hoe het aanbod inspeelt op de plaatselijke noden (lokaal sociaal beleid). Het valt wel op dat de brede sensibilisering die vanuit de opvoedingswinkel gerealiseerd werd, in de eerste plaats focust op alle gezinnen. Dit neemt niet weg dat er ook specifieke aandacht gaat naar het bereiken van maatschappelijke kwetsbare gezinnen. Op basis van de registratie kan voorzichtig geconcludeerd worden dat deze laatste groep ook daadwerkelijk bereikt wordt al kan dit enkel met zekerheid gesteld worden voor wat betreft de adviesfunctie.

2.3 Beschrijvende informatie m.b.t. een aantal partners-aanbieders op het terrein

2.3.1 Inleiding

In het decreet opvoedingsondersteuning is sprake van partners die minimaal moeten uitgenodigd worden bij het lokaal overleg opvoedingsondersteuning. Deze partners zijn het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, de erkende huisartsen, de scholen, de regionale instituten en instellingen voor maatschappelijk opbouwwerk, de ouderverenigingen, de diensten voor gezinszorg, de centra voor leerlingenbegeleiding, de lokale politie, de verenigingen waar armen het woord nemen, de verenigingen sociaal- cultureel werk, de actoren uit Kind en Gezin (art.5)11.

11 Wanneer we het in het vervolg van deze tekst hebben over “minimale” partners dan moet dit op deze manier begrepen worden.

(15)

15

Voor onderstaande paragraaf hebben we ons gefocust op partners waarvan we inschatten12 dat ze op dit moment in belangrijke mate betrokken zijn bij de realisatie van opvoedingsondersteuning in het kader van samenwerkingsverbanden en/of opvoedingswinkels. Dit waren een aantal “minimale” partners maar ook andere. Een voorbeeld is de sector van de CAW‟s die niet als minimale actor staan vernoemd maar op het terrein tot dusver wel een belangrijke bijdrage geleverd hebben.

We baseren ons op de aangeleverde input door de actoren zelf. Deze input bestaat uit werkingsverslagen, voorbereidingsdocumenten en verslagen van focusgroepen (zie hoofdstuk 4). In onderhavig hoofdstuk beperken we ons tot enkele algemeen beschrijvende zaken zoals aangeleverd door de respectieve sectoren zelf. Met uitzondering van de sector van de opvoedingswinkels was het niet de bedoeling en ook niet mogelijk om meer gedetailleerde, kwantitatieve informatie te verzamelen van de respectieve aanbieders in relatie tot de implementatie van het decreet.

Voor elke sector geven we een aantal grote lijnen m.b.t. de realisaties in het kader van de implementatie van het decreet. We geven de betrokkenheid weer bij bovenlokale samenwerkingsverbanden en/of opvoedingswinkels omdat op dit niveau het meeste concreet aanbod kan worden verwacht. Tenslotte vermelden we ook enkele sectorspecifieke sterktes en zwaktes zoals verwoord vanuit de sectoren zelf. Omwille van de “sectorspecificiteit” van sommige genoemde sterktes en zwaktes hebben we deze in onderhavig hoofdstuk ondergebracht. Andere zaken die iets zeggen over het aanbod in het algemeen hebben we beschreven in hoofdstuk 4. Immers, in dat hoofdstuk hadden we tot doel om uitspraken te doen over de aanbieders en structuren in het algemeen los van specifieke sectoren.

2.3.2 Beschrijvende informatie 1. Kinderopvang

a. De belangrijkste realisaties in het kader van de implementatie van het decreet opvoedingsondersteuning

Opvoedingsondersteuning vanuit kinderopvanginitiatieven is in de praktijk nog vaak weinig zichtbaar aanwezig. Dit heeft er onder meer mee te maken dat in de bestaande regelgeving m.b.t. kinderopvang opvoedingsondersteuning niet als specifieke opdracht geëxpliciteerd werd.

In een aantal gevallen is er wel sprake van „good practices‟ maar deze zijn in de totaliteit van het aanbod kinderopvang eerder schaars. Sommige opvangvoorzieningen beschikken over een informatieaanbod. Via folders en websites wordt er informatie ter beschikking gesteld over opvoeding, verzorging en het stimuleren van de ontwikkeling van kinderen in de verschillende levensfasen. Sommige opvangvoorzieningen beschikken over een pedagogische bibliotheek voor ouders en personeel. Andere opvangvoorzieningen organiseren groepsbijeenkomsten of ontmoetingsmomenten voor ouders of in zeldzame gevallen worden er ook spreekuren opvoedingsondersteuning aangeboden.

In sommige gevallen wordt binnen de opvangvoorzieningen en over de verschillende opvangvoorzieningen heen via het lokaal overleg kinderopvang en via allerlei vormen van samenwerking m.b.t. verschillende initiatieven van kinderopvang kennis en knowhow gedeeld omtrent het brede thema „opvoeden‟ en alle activiteiten die op dit terrein plaatsvinden.

12 De inschatting gebeurde op basis van contacten met het werkveld en de analyse van de werkingsverslagen van de opvoedingswinkels.

(16)

16

b. Betrokkenheid bij bovenlokale samenwerkingsverbanden en/of opvoedingswinkels De kinderopvangvoorzieningen zijn doorgaans niet betrokken bij bovenlokale samenwerkingsverbanden.

Sommige opvangvoorzieningen werken wel samen met de opvoedingswinkel. Het is voor hen een aanspreekpunt en een plaats waar men terecht kan met allerhande opvoedingsvragen. Ook kunnen ze ouders vanuit de kinderopvang doorverwijzen naar de opvoedingswinkel.

c. Sectorspecifieke sterktes en zwaktes

Kinderopvang heeft vele opportuniteiten om aan opvoedingsondersteuning te doen. In de marge van de opvang zijn er immers heel wat contacten met ouders die aanleiding zijn om met ouders een gesprek aan te gaan over de opvoeding. Aangezien de begeleider in de kinderopvang net zoals de ouder zelf in een opvoedingsrelatie staat met het kind kan er vanuit deze gelijkwaardige positie heel wat zinvolle uitwisseling plaatsvinden. Er kunnen ook vele signalen worden gecapteerd en de kinderopvang bevindt men zich in een goede positie om door te verwijzen (cf. supra).

Een kwalitatief aanbod van opvoedingsondersteuning vraagt echter van de betrokken initiatieven heel wat tijd en energie voor professionele ondersteuning van de medewerkers. Dit kan maar uitgebouwd worden vanuit samenwerkingsverbanden tussen kinderopvanginitiatieven. Voor initiatieven op zich is het veel moeilijker om dit te realiseren. Ook kleine voorzieningen dienen pedagogisch en kwalitatief ondersteund te worden met het oog op het versterken van hun competenties in de opvang van kinderen enerzijds en de begeleiding van ouders anderzijds. Geen enkele opvangvoorziening zou nog geïsoleerd mogen werken.

Het nieuwe decreet kinderopvang opent mogelijkheden om de pedagogische ondersteuning beleidsmatig te verankeren en professioneel te benaderen. In dit verband is het wenselijk dat er bijvoorbeeld ook sterkere linken kunnen worden gelegd met de opvoedingswinkels.

Tenslotte nog iets over het lokaal overleg kinderopvang versus lokaal overleg opvoedingsondersteuning. Beide overlegfora verschillen gedeeltelijk inzake samenstelling, beoogde doelgroep en finaliteit. Het is belangrijk dat elk overlegorgaan zijn doelstellingen kan realiseren maar tegelijk wordt er gepleit voor maximale afstemming tussen de beide overlegorganen.

Het decreet opvoedingsondersteuning werd ontwikkeld los van de betrokkenheid van de sector kinderopvang. In de praktijk is het aanbod opvoedingsondersteuning in het kader van de kinderopvang dus nog redelijk schaars. Er valt te verwachten dat naar de toekomst toe deze betrokkenheid kan toenemen aangezien het decreet kinderopvang mogelijkheden biedt om de ondersteuning van de medewerkers in de kinderopvang verder uit te bouwen. Deze ondersteuning is nodig met het oog op een nog sterker professioneel, pedagogisch kwalitatief aanbod voor de opvang van kinderen enerzijds en het omgaan met ouders anderzijds.

(17)

17

2. Centra voor leerlingenbegeleiding

a. De belangrijkste realisaties in het kader van de implementatie van het decreet opvoedingsondersteuning

Voor de CLB-sector kan gesteld worden dat de realisaties zeer wisselend zijn van regio tot regio.

Vanuit de hoek van de CLB‟s wordt vaak aangegeven dat het voor hen moeilijk is om een gepast antwoord te kunnen geven op alledaagse opvoedingsvragen. Dit heeft enerzijds te maken met tijdsgebrek maar anderzijds ook met het feit dat opvoedingsondersteuning niet expliciet vernoemd wordt in hun regelgeving. Bijgevolg zien ze deze opdracht niet echt als hun kerntaak. Hun kernopdracht heeft eerder te maken met ondersteuning naar aanleiding van schoolse problemen.

Vanuit sommige CLB‟s is er nochtans wel een sterke betrokkenheid bij de implementatie van het decreet opvoedingsondersteuning ondanks het niet geëxpliciteerd zijn van deze opdracht in hun eigen regelgeving.

In bepaalde regio‟s speelt het CLB bijvoorbeeld een grote rol bij het uitdenken van strategieën om opvoedingsthema‟s tot bij opvoedingsverantwoordelijken van kinderen uit het kleuter, lager of secundair onderwijs te brengen.

Soms wordt er op initiatief van CLB‟s of in samenwerking met CLB‟s ook wel specifieke, vernieuwende projecten opgezet die bijvoorbeeld tot doel hebben om de overgang tussen kleuterschool en lagere school enerzijds en de overgang tussen lager onderwijs en secundair anderzijds meer naadloos te doen verlopen. Een ander voorbeeld is een project waarbij men tot doel heeft om specifieke gedragsproblemen (v.b. ADHD) die zowel te maken hebben met de schoolse als de gezinscontext in samenwerking met partners aan te pakken.

Uitzonderlijk zijn er ook CLB‟s die een concreet aanbod doen m.b.t. de genoemde functies opvoedingsondersteuning uit het decreet. Dit aanbod wordt dan ingezet bijvoorbeeld in het kader van een opvoedingswinkel. Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan over:

- het samen met andere partners organiseren van sensibiliserings- en/of informatieactiviteiten (v.b. het samen organiseren van opvoedsalons)

- het samen met andere partners (b.v. de opvoedingswinkel zelf) organiseren van oudergroepen

- het mee vorm geven aan concrete opvoedingsondersteuningsprogramma‟s zoals bijvoorbeeld STOP 4-7

- het organiseren van een spreekuur waar specifieke aandacht is voor schoolse problemen in relatie tot gezinsopvoeding

In die regio‟s waar er melding gemaakt wordt van een intense samenwerking is er vaak sprake van wederzijdse doorverwijzing. Soms wordt er ook samengezeten naar aanleiding van concrete casussen om aanbod op mekaar af te stemmen of in functie van een meer naadloze doorverwijzing.

b. Betrokkenheid bij bovenlokale samenwerkingsverbanden en/of opvoedingswinkels Zoals hoger vermeld zijn de realisaties zeer wisselend van regio tot regio. In de meeste gevallen is de medewerking aan de uitvoering beperkt tot deelname aan stuur- en/of denkgroepen. In sommige gevallen is er ook sprake van wederzijdse doorverwijzing waarbij het CLB voor opvoedingsvragen doorverwijst naar de opvoedingswinkel.

(18)

18

Noch de centrumnetten, noch de administratie ondersteuningsbeleid heeft een globaal zicht op de situatie, ook gezien de grote diversiteit.

De CLB‟s zelf melden dat het overleg en de uitvoering niet overal met dezelfde snelheid gebeurt. Er is ook een verschil tussen de centrumsteden en landelijke gebieden.

c. Sectorspecifieke sterktes, zwaktes

De CLB‟s worden door andere partners vaak gezien als een belangrijke sector in het kader van opvoedingsondersteuning. Er wordt veel naar gekeken, “in het verlengde”

van de preventieve opdracht van K&G. Het wordt immers gezien als een zeer laagdrempelige sector, ook leerkrachten worden spontaan aangesproken over opvoedingsvragen van ouders … Nochtans staat opvoedingsondersteuning niet als kernopdracht verwoord in het decreet van de CLB‟s en wordt het in de sector zelf nog steeds als “bijkomende opdracht” gezien.

Mede daardoor wordt de betrokkenheid van de CLB‟s in het kader van het decreet opvoedingsondersteuning vanuit de sector zelf als eerder laag ingeschat (cf. supra).

Soms wordt er ook melding gemaakt van het feit dat een CLB vraagt om betrokken te worden in het kader van bovenlokale samenwerking en/of een opvoedingswinkel, maar dat daar niet wordt op ingegaan.

Vanuit de hoek van de CLB-sector is de actieve participatie aan de realisatie van het decreet doorgaans eerder minimaal en vaak beperkt tot deelname aan stuur- en/of denkgroepen. Dit heeft er onder meer mee te maken dat opvoedingsondersteuning binnen de sector niet in de regelgeving staat ingeschreven en dus niet als een kernopdracht wordt gezien die inherent deel uitmaakt van de taken van een CLB.

3. De Gezinsbond

a. De belangrijkste realisaties in het kader van de implementatie van het decreet opvoedingsondersteuning

Volgende functies worden door het aanbod van de Gezinsbond ingevuld:

- informatie en voorlichting (BJO, Brieven aan grootouders, BOTsing, oefenscholen, vormingsavonden,…)

- praktisch pedagogische of instrumentele steun (v.b. kinderoppas)

- emotionele steun (oefenscholen, Bijtanken over opvoeding@home, herkenning in verhalen van andere ouders in publicaties)

- sociale samenhang stimuleren, sociale steun en zelfhulp bevorderen (bijtanken, oefenscholen, allerhande lokale activiteiten waar ouders of gezinnen elkaar ontmoeten)

Vertaald naar het decreet komen bovenstaande functies neer op het mee invullen van de opdrachten van de opvoedingswinkels/netwerken, vooral op het vlak van:

- basisinformatie

- algemene opvoedingsvragen beantwoorden - stimuleren van ontmoetingen

- voorlichtings-, opleidings-, vormings- of trainingsactiviteiten

In het kader van de informatiefunctie wil de Gezinsbond opvoedingsthema‟s op de voorgrond plaatsen i.v.m. actuele maatschappelijke ontwikkelingen die ouders voor nieuwe vragen stellen (v.b. waardenvol opvoeden, veilig internet…). Deze worden gebracht op lokaal, bovenlokaal of provinciaal niveau met eigen freelancers en/of

(19)

19

deskundigen (van partnerorganisaties) op bepaalde deelterreinen naar ouders, grootouders en kinderoppassers.

Via tijdschriften krijgen ouders basisinformatie, getuigenissen en achtergrondinformatie bij specifieke thema‟s die met de levensfase van hun kind gelinkt is. In de gezinskrant

„De Bond‟ komt minstens 1 opvoedingsthema in een aparte rubriek aan bod.

Het aanbod van de Gezinsbond sluit aan bij de visie aan de basis van het decreet dat het namelijk ook de bedoeling is ontmoetingskansen te creëren en informele sociale netwerken te stimuleren en ouders hiernaartoe te leiden.

Het doelpubliek is in de eerste plaats de grote groep ouders en grootouders met interesse in en/of gewone vragen over opvoeden.

De Gezinsbond wenst opvoedingsondersteuning niet geïsoleerd te benaderen maar eerder binnen de context van een ruimere gezinsondersteuning en heeft veel aandacht voor gezinspolitieke acties zoals een betere combinatie gezin-arbeid, armoedebestrijding, betaalbaar wonen voor gezinnen, een veilige en gezonde leefomgeving, onderwijs op maat van elke leerling, kinderrechten,… Er wordt ook heel sterk over gewaakt dat maatschappelijke problemen niet te vanzelfsprekend als opvoedingsproblemen worden beschouwd en ouders hierdoor geculpabiliseerd worden. Een belangrijk accent zijn ook het aanbieden van informele ontmoetingskansen en uitwisseling tussen ouders.

Illustratief in dit verband is het aanbod „Bijtanken over opvoeding @ home‟, een formule die volop aan het groeien is.

Aanwezigheid in elk lokaal overleg is niet haalbaar. Veel hangt af van het vinden van vrijwilligers met een minimale pedagogische achtergrond en een sterke link naar de lokale afdeling toe.

De Gezinsbond werkt als partner ook mee aan initiatieven van EXPOO, is lid van het adviescomité van EXPOO en werkt mee aan de sensibilisering rond positief opvoeden.

b. Betrokkenheid bij bovenlokale samenwerkingsverbanden en/of opvoedingswinkels De Gezinsbond schreef bij aanvang elke centrumstad aan met de vraag om betrokken te worden bij de uitbouw van het lokaal netwerk en de opvoedingswinkel. Elke opvoedingswinkel die contact opnam met de Gezinsbond Nationaal kreeg een gevarieerd pakket met folders en tijdschriften uit het ruim aanbod van de Gezinsbond.

In 2009-2010 was er een actieve samenwerking voor 1 of meerdere vormingsavonden met bijna alle opvoedingswinkels.

De Gezinsbond heeft een afgevaardigde in elk lokaal overleg opvoedingsondersteuning in de centrumsteden en Brussel. Afhankelijk van de regionale mogelijkheden van de educatieve medewerkers veldwerk en de lokale vrijwilligers wordt ook op andere vragen van vertegenwoordiging ingegaan.

c. Sectorspecifieke sterktes, zwaktes

Als sociaal-culturele organisatie bekleedt de Gezinsbond een unieke positie in het werkveld. Er wordt heel sterk gefocust op informele ontmoetingen tussen ouders, waarbij de inhoud van de gesprekken door ouders zelf wordt gestuurd. De vooropgestelde thema‟s gaan ruimer dan opvoeding op zich. Vrijwilligers spelen een belangrijke rol in het vorm geven van het aanbod.

(20)

20

Deze benadering maakt het soms moeilijk om voldoende aansluiting te vinden bij de andere partners op het terrein van opvoedingsondersteuning die volgens de Gezinsbond veel meer vanuit een “hulpverleningsbril” kijken naar en omgaan met gezinnen.

Dit geeft spanningen, zowel in de praktische deelname aan het lokaal overleg (overdag vergaderen met professionelen) als in het zoeken naar samenwerking met en erkenning door andere deelnemers (omwille van de andere benadering cf. supra).

De Gezinsbond stelt dat het sociaal-cultureel werk mogelijkheden heeft die nu nog te weinig worden benut. Er worden verdere kansen gezien in samenwerking met andere verenigingen, bestaande oudergroepen en/of doelgroepgerichte organisaties.

De sociaal-culturele sector en dan met name de Gezinsbond werkt actief mee aan het bespreekbaar maken van opvoeden en opvoedingsvragen en dit voornamelijk binnen een kader van informele ontmoeting.

Met dit aanbod wordt niet in alle netwerken en opvoedingswinkels evenveel aansluiting gevonden omdat op het terrein vaak nog een te sterke “professionele hulpverleningscultuur” domineert.

4. De centra voor algemeen welzijnswerk

a. De belangrijkste realisaties in het kader van de implementatie van het decreet opvoedingsondersteuning

Op basis van een bevraging binnen de sector van de CAW‟s blijkt dat ongeveer 9 op 15 van de centra zelf vinden dat ze sterk tot heel sterk betrokken waren bij de implementatie van het decreet op het terrein. Bij de vraag of deze centra vinden dat deze betrokkenheid volstaat, antwoorden evenveel centra dat ze deze betrokkenheid voldoende tot zeer voldoende vinden.

Overal heeft men een basisaanbod (meestal onthaal, informatie- en adviesfunctie) m.b.t. opvoedingsvragen. Dit aanbod is beschikbaar voor de hele leeftijdsrange van kinderen maar in de meeste gevallen ligt de focus toch op de groep van kinderen boven de 12 jaar. In het algemeen worden deze functies verweven in de dagelijkse werking van voornamelijk het onthaal binnen de CAW‟s.

Een aantal CAW‟s geeft aan dat zij heel concreet een aantal uren per week in de opvoedingswinkel permanentie verzorgen waarmee men onthaal, informatie en advies beoogt voor opvoedingsverantwoordelijken die te maken hebben met jongeren van 12 tot en met 18 jaar.

De aandacht voor opvoedingsondersteuning is ook in andere deelwerkingen van het CAW zichtbaar. Een voorbeeld is een aanbod van residentiële woonbegeleiding voor kinderen van gezinnen van mensen zonder papieren en asielzoekers. Een ander voorbeeld is het aanbod op het vlak van intrafamiliaal geweld (onthaal, opvang, mobiele en residentiële begeleiding). Binnen deze settings zijn specifieke programma‟s ontwikkeld waarbij ouders in hun ouderrol worden ondersteund.

CAW‟s verwijzen doorgaans door wanneer het gaat over gedragsproblemen of nood aan intensievere thuisbegeleiding.

Of opvoedingsondersteuning binnen de diverse deelwerkingen op een specifieke methodische manier verloopt, valt minder uit te maken. Volgens de centra zou het thema opvoeding proactief bevraagd worden ook bij impliciete hulpvragen naast bijvoorbeeld relatieproblemen, echtscheidingsbemiddeling, financiële problemen, intrafamiliaal geweld enz. Zij hanteren daarbij een integrale benadering waarbij er aandacht is voor de wederzijdse beïnvloeding van moeilijkheden uit verschillende levensdomeinen.

(21)

21

Opvallend is ook dat CAW‟s vaak betrokken zijn bij specifieke projecten die door een opvoedingswinkel en/of een samenwerkingsverband opgezet worden in functie van bepaalde kansengroepen.

b. Betrokkenheid bij bovenlokale samenwerkingsverbanden en/of opvoedingswinkels De CAW‟s waren in een aantal gevallen (2) initiatiefnemer bij de oprichting van opvoedingswinkels. In de meeste gevallen zijn zij actieve deelnemer in of trekker van stuurgroepen en/of adviesraden van de opvoedingswinkels.

In sommige regio‟s heeft het CAW ook een sterk verbindende rol in de contacten naar de lokale besturen en het mee nadenken over het ruimer verspreiden van de expertise.

c. Sectorspecifieke sterktes, zwaktes

CAW‟s doen in de praktijk wel degelijk aan opvoedingsondersteuning ook al wordt het als dusdanig niet steeds zo benoemd. Zij zijn toegankelijk ook voor ouders van oudere kinderen (bereikbaar, beschikbaar, goed verspreid, ook buiten de kantooruren bereikbaar (b.v. via tele-onthaal)). Ze krijgen allerlei soorten vragen waaronder ook opvoedingsvragen. Ook jongeren zelf kunnen opvoedingsproblemen aankaarten, wat als een troef wordt gezien. De CAW‟s bevinden zich daarenboven in een onafhankelijke positie ten opzichte van onderwijs, justitie …

Bijna de helft van de bevraagde centra gaf aan dat de participatie vanuit de CAW‟s aan de uitvoering van het decreet nog beter kan. Waarom het nu soms onvoldoende is, heeft te maken met een aantal factoren:

- Een hoge caseload en een tekort aan personeel in sommige regio‟s.

- Een gebrek aan specifieke competenties om een antwoord te bieden voor gewone opvoedingsvragen. De dominante aanwezige discipline binnen de CAW‟s is het sociaal werk.

- Opvoedingsondersteuning hoort op zich niet echt tot de kerntaken. De rol zou explicieter benoemd moeten worden in het decreet Algemeen Welzijnswerk.

- De CAW‟s vinden het niet evident dat zij eerst zijn moeten meegaan in een beweging van “schaalvergroting” terwijl met de opvoedingswinkels nu opnieuw

“eenmansposten” worden opgericht.

Niettegenstaande de CAW‟s niet als minimale partner genoemd worden in het decreet opvoedingsondersteuning blijkt dat de sector tot dusver sterk betrokken was in de uitvoering van het decreet. Abstractie makend van de grote individuele verschillen tussen de centra en tussen de regio‟s, blijkt dat ze enerzijds een actieve rol hebben in het opzetten van samenwerkingverbanden en/of opvoedingswinkels. Anderzijds realiseren ze ook aanbod dat meestal verweven is met de reguliere werking van het onthaal van die centra.

Nochtans zou daadwerkelijke inzet voor de samenwerkingsverbanden en/of opvoedingswinkels nog beter kunnen mits honorering van de specifieke opdracht opvoedingsondersteuning alsook een versterking van de competenties op dit vlak.

5. De preventieve zorg van Kind en Gezin

a. De belangrijkste realisaties in het kader van de implementatie van het decreet opvoedingsondersteuning

De preventieve zorg van Kind en Gezin heeft een sterk uitgebouwde werking rond opvoedingsondersteuning. Deze kan niet los gezien worden van het basisaanbod van de preventieve zorg van Kind en Gezin. In elk contactmoment worden voor het kind en zijn gezin relevante aspecten van de kernthema‟s (waaronder opvoedingsthema‟s) bij de

(22)

22

ouders beluisterd en aangekaart. Voor de ondersteuning op dit vlak kunnen de regioteamleden gebruik maken van een ruim aanbod van communicatiedragers (folders, brochures, website, bibliotheek, dvd,….). m.b.t. zeer uiteenlopende thema‟s

Naast deze dienstverlening die deel uitmaakt van het regulier aanbod worden er aparte spreekuren opvoedingsondersteuning aangeboden. Binnen Kind en Gezin is er een afspraak dat het spreekuur opvoedingsondersteuning kan ingebracht worden binnen het aanbod van een opvoedingswinkel. De meeste opvoedingswinkels werken wel degelijk samen met de preventieve zorg van Kind en Gezin aangezien deze laatste meestal de enige partner is die expertise heeft op het vlak van opvoedingsondersteuning van jonge kinderen. Dit betekent echter niet dat dit aanbod ook in alle gevallen volwaardig deel uitmaakt van het aanbod van alle opvoedingswinkels. In sommige gevallen is er enkel sprake van doorverwijzing vanuit het loket van de opvoedingswinkel naar het spreekuur opvoedingsondersteuning van de preventieve zorg van Kind en Gezin. In die situaties is het dus niet zo dat aanbod vanuit de preventieve zorg van Kind en Gezin ook als een volwaardig aanbod wordt ingezet als aanbod van de opvoedingswinkels.

Binnen de opvoedingswinkels is het ook mogelijk dat onder bepaalde voorwaarden informatiedragers van Kind en Gezin worden verspreid.

De aanwezigheid van de preventieve zorg op lokaal overleg wordt ad hoc bekeken.

b. Betrokkenheid bij bovenlokale samenwerkingsverbanden en/of opvoedingswinkels De preventieve zorg van Kind en Gezin is doorgaans vertegenwoordigd in bovenlokaal overleg opvoedingsondersteuning en/of stuurgroepen van de opvoedingswinkels. Het is echter niet zo dat de preventieve zorg in elke bovenlokaal samenwerkingsverband en/of opvoedingswinkel ook zichtbaar is qua aanbod (cf. supra).

c. Sectorspecifieke sterktes, zwaktes

De preventieve zorg van Kind en Gezin is zeer laagdrempelig en heeft een ruim bereik van ouders met jonge kinderen. Het gaat over een vorm van universele dienstverlening waarbij alle gezinnen een aanbod kunnen krijgen. Interessant is ook dat opvoedingsondersteuning niet alleen via spreekuren wordt aangeboden maar ook wel via een geïntegreerde dienstverlening binnen de huisbezoeken en de consultaties. Ook de medische invalshoek kan een ingangspoort zijn om het over opvoeding te hebben.

Een negatief punt is dat de preventieve zorg nog teveel gekend is omwille van de medische preventie en ouders er dus niet steeds spontaan ook over opvoeding praten.

Voor veel medewerkers van de preventieve zorg van Kind en Gezin is het niet duidelijk wat het concreet betekent om aanbod “in te brengen” in de opvoedingswinkel. Betekent dit dat het spreekuur fysiek plaatsvindt onder het dak van een opvoedingswinkel ? Volstaat het dat er wordt wederzijds doorverwezen ?

Indien K&G ervoor gaat om de spreekuren in te zetten in de opvoedingswinkels dan moeten deze ook kunnen gegarandeerd worden op het terrein. Op dit moment blijkt dat er wel voldoende contingent beschikbaar is maar het inzetten ervan voor spreekuren opvoedingsondersteuning is niet steeds prioriteit bij grote werklast.

(23)

23

De preventieve zorg van Kind en Gezin vormt een sleutelrol in de implementatie van het decreet opvoedingsondersteuning zeker voor de doelgroep van 0 tot 3-jarigen. Daarbij is de inbreng van het spreekuur opvoedingsondersteuning in de opvoedingswinkels het belangrijkste aanbod. Nochtans verloopt de inbreng op het terrein nog niet optimaal.

Dit heeft onder meer te maken met de onduidelijkheid die er leeft rond wat het nu eigenlijk betekent om concreet aanbod in te brengen in een opvoedingswinkel.

6. De inloopteams

a. De belangrijkste realisaties in het kader van de implementatie van het decreet opvoedingsondersteuning

Inloopteams zijn doorgaans actief m.b.t. de verschillende opdrachten die in het decreet benoemd worden.

Met hun groepsouderwerkingen doen zij een aanbod op het vlak van het stimuleren van ontmoetingen tussen ouders. De groepsbijeenkomsten vertrekken doorgaans wel vanuit concrete vragen en ervaringen van ouders maar dit neemt niet weg dat zeker ook de informatiefunctie wordt opgenomen in het kader van deze groepswerkingen.

De onthaalfunctie binnen de inloopteams wordt heel ruim ingevuld. Net zoals de CAW‟s benaderen de inloopteams de vragen van ouders vanuit een integrale benadering waarbij er aandacht is voor de wederzijdse beïnvloeding van verschillende levensdomeinen.

Opvoedingsvragen komen er aan bod naast bijvoorbeeld relatieproblemen, financiële problemen enz. Vanuit dit ruimer onthaal hebben ze dus ook een belangrijke opdracht in het kader van het zorgen voor een vroegtijdige detectie van opvoedingsonzekerheid of opvoedingsproblemen met indien nodig gerichte doorverwijzing.

Sommige inloopteams zien het als een troef dat ze op sommige momenten ook op een

„outreachende‟ manier aan onthaal doen. In de praktijk is het minder duidelijk op welke manier hieraan concreet invulling wordt gegeven.

In sommige inloopteams worden er specifieke werkingen opgezet, dan vooral binnen de groepswerkingen, met een heel sterke focus op de ouder-kind relatie waarbij specifieke wetenschappelijke psychopedagogische kaders (b.v. de gehechtheidstheorieën) aan de basis liggen. In andere werkingen is het net zoals bij de CAW‟s minder duidelijk in welke mate opvoedingsondersteuning tegen de achtergrond van de “integrale benadering” op een specifieke methodische manier aandacht krijgt.

In het kader van het onthaal binnen de inloopteams worden soms ook langere ondersteuningstrajecten aangeboden waarbij emotionele steun, het aanbieden van een luisterend oor op de voorgrond staan. In welke mate de inloopteams al dit aanbod ook concreet inzetten in functie van het ruimer aanbod van een opvoedingswinkel is minder duidelijk. Op dit moment bestaat de indruk dat er eerder sprake is van een doorverwijzing tussen de opvoedingswinkels en de inloopteams eerder dan dat het aanbod van het inloopteam ook als volwaardig aanbod van een opvoedingswinkel wordt ingezet. In sommige gevallen wordt er ook uitgewisseld naar aanleiding van bepaalde casussen.

b. Betrokkenheid bij bovenlokale samenwerkingsverbanden en/of opvoedingswinkels Zeker op het niveau van stuurgroepen en/of denkgroepen zijn de inloopteams doorgaans zeer actief. Zoals hoger vermeld, is het zeker nog geen gangbare praktijk dat aanbod vanuit inloopteams ook als een volwaardig aanbod wordt ingezet in de opvoedingswinkels.

(24)

24

c. Sectorspecifieke sterktes, zwaktes

De inloopteams hebben specifieke expertise op het vlak van kansarmoede en opvoedingsondersteuning, ook m.b.t. de groep van allochtone kansarme gezinnen. Ze hebben ook de mogelijkheid om langere ondersteuningstrajecten op te nemen in vergelijking met bijvoorbeeld spreekuren opvoedingsondersteuning. Het inloopteam fungeert soms ook als brugfunctie naar andere diensten (actief toeleiden door bijvoorbeeld mee te gaan).

Het inloopteam heeft echter op heden nog geen regelgevend kader. Er is zeer veel variatie in aanbod waardoor het moeilijk wordt om tot één duidelijke profilering voor de sector te komen.

In Perspectief is er sprake van verankering van de inloopteams binnen de opvoedingswinkels maar er heerst onduidelijkheid binnen de sector over wat daarmee precies bedoeld wordt.

Er wordt gesteld dat er te weinig teams zijn in verhouding tot het aantal kansarme ouders en kinderen in Vlaanderen.

De inloopteams vervullen een sleutelrol in het bereiken van jonge maatschappelijk kwetsbare ouders met opvoedingsvragen. Op het terrein wordt er samengewerkt met partners van de samenwerkingsverbanden opvoedingsondersteuning en/of opvoedingswinkels. Deze samenwerking resulteert in de meeste gevallen niet in een daadwerkelijke inbreng van aanbod in bijvoorbeeld een opvoedingswinkel.

7. Centra voor Kinderzorg en Gezinsondersteuning

a. De belangrijkste realisaties in het kader van de implementatie van het decreet opvoedingsondersteuning

Zeker in de centrumsteden is er op bepaalde plaatsen sprake van meer intensieve samenwerking tussen de CKG‟s enerzijds en opvoedingswinkels anderzijds.

Samenwerking wordt in die gevallen meestal begrepen als eventuele doorverwijzing vanuit de opvoedingswinkels naar de CKG‟s omdat die over een meer intensief aanbod beschikken.

Een echte inzet van aanbod binnen de opvoedingswinkels is er meestal niet aangezien volgens de geest van het decreet tot dusver voornamelijk werd gefocust op “eerste lijns opvoedingsondersteuning” terwijl de CKG‟s in de praktijk een intensiever aanbod doen.

b. Betrokkenheid bij bovenlokale samenwerkingsverbanden en/of opvoedingswinkels Een aantal CKG‟s geven aan dat men op het niveau van realisaties eerder een adviserende rol had door bijvoorbeeld deelname aan bepaalde vormen van bovenlokaal overleg.

Vanuit een aantal CKG‟s wordt vermeld dat men vanuit Kind en Gezin geen actieve rol

„mocht‟ opnemen.

c. Sectorspecifieke sterktes, zwaktes

Een aanbod van laagdrempelige, rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening is een troef. Er is een goede spreiding over Vlaanderen (met uitzondering van een aantal regio‟s). CKG‟s hebben voeling met regionale netwerken (integrale, andere regionale

(25)

25

samenwerkingsverbanden …). CKG‟s hebben pedagogische competenties in huis in tegenstelling tot sommige andere partners die volgens het decreet gevat zijn.

Sommige CKG‟s vinden het een beperking dat zij in het kader van een opvoedingswinkel van de administratie van Kind en Gezin geen onthaal en spreekuren opvoedingsondersteuning mogen aanbieden omdat dit niet tot hun kernopdrachten behoort.

Het CKG situeert zich op een tussenpositie tussen de laagdrempelige opvoedingsondersteuning enerzijds en de meer intensieve opvoedingshulp anderzijds.

Dit ervaart men als een moeilijke positie omdat zeker vanuit het perspectief van opvoedingsondersteuning eerstelijnsdiensten zoals kinderopvang, de preventieve zorg van Kind en Gezin …als aanbod meer zichtbaar zijn en dus eventueel instroom naar het CKG “tegenhouden”.

Vanuit sommige CKG‟s wordt vermeld dat de samenwerking tussen CKG‟s en opvoedingswinkels nog zou kunnen geïntensifieerd worden vooral op het punt van de intensieve mobiele en ambulante begeleidingen die in het kader van de nieuwe ontwikkelingen rond de CKG‟s worden gedefinieerd als zijnde “intensieve preventieprogramma‟s”. Dit kan volgens de respectieve CKG‟s op voorwaarde dat dit aanbod niet gehypothekeerd wordt in zijn preventieve functie doordat er massaal doorverwijzing is vanuit de bijzondere jeugdbijstand naar dit aanbod en/of door een te sterke koppeling van dit aanbod met langdurig residentiële hulp. Immers, in dat geval zal het niet evident zijn om dit aanbod als preventieaanbod voor te stellen aan ouders.

De CKG‟s zijn tot dusver vooral op een adviserende manier betrokken geweest bij de realisaties van het decreet opvoedingsondersteuning. Zij vinden dat zij op het vlak van aanbod een meer actieve rol zouden kunnen spelen. Vanuit hun competenties zijn zij goed geplaatst om zeker op het vlak van de meer intensieve preventieprogramma‟s een inbreng te doen.

2.4 Beschrijvende informatie m.b.t. de ondersteuningsstructuren

2.4.1 Inleiding

In het decreet is er sprake van verschillende “ondersteuningsstructuren” (en het daarmee gepaard gaande overleg) ten aanzien van de aanbieders. Deze structuren hadden een belangrijke faciliterende rol inzake het creëren en afstemmen van het aanbod op het terrein en/of het komen tot expertiseuitwisseling of –ontwikkeling. We verwijzen daarbij naar:

 de lokale coördinatoren13:

 het expertisecentrum opvoedingsondersteuning (EXPOO)

 de provinciale steunpunten

 de Vlaamse coördinatoren opvoedingsondersteuning (VCO‟s)

Ook voor dit hoofdstuk baseren we ons op de aangeleverde input door de actoren zelf.

Deze input bestaat uit voorbereidingsdocumenten en verslagen van focusgroepen of van andere besprekingen in functie van een beschrijvende stand van zaken en/of het in kaart brengen van de meningen vanuit de respectieve actoren op het terrein (zie hoofdstuk 4).

In onderhavig hoofdstuk beperken we ons dus tot enkele algemeen beschrijvende zaken zoals we deze aangeleverd kregen door de respectieve actoren zelf.

13 Voor de informatie m.b.t. de lokale coördinator verwijzen we naar de bijdrage van K. Nys.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

pagina 2 van 3 Het aantal actieve clusters gerelateerd aan de (gezondheids)zorg daalt van 5 in week 23 naar 2 in week 24; één cluster in de langdurige zorg (intramuraal) en

Nu gaat de raad met genodigde organisaties praten over de inhoud van de nota en hun reacties Op basis van deze discussie wordt de nota eventueel aangepast en door het college aan de

“loket”biedt niet alleen instrumentele steun (b.v. informatiefolders) maar biedt zeker ook emotionele steun doordat er geluisterd wordt naar vragen en zorgen van ouders. Zo nodig

De algemene onderzoeksvraag die we met dit onderzoek trachten te beantwoorden is: ‘Hoe is het gesteld met de kwaliteit van de opvoedingsondersteuning die

Uit de omschrijving hiervan in het decreet (Dehaene et al., 2007) leiden we af dat opvoedingsondersteuning zich niet enkel richt tot de biologische ouders, maar

Binnen een Huis van het Kind streeft een opvoedingswinkel naar complementariteit met het ander aanbod (bv. overlap wegwerken, eventueel hiaten invullen).. Het regelgevend kader van

De opvoedingswinkels, die naar aanleiding van het Decreet Opvoedingsondersteuning (2007) voor de centrumsteden gesubsidieerd worden door de Vlaamse Overheid, zijn

In het bestuurlijk overleg met de provincie hebben wij afgesproken dat er met betrekking van de overlast van de brug, om deze overlast objectief te bepalen, een onderzoek