• No results found

Agenda - concept vergadering

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Agenda - concept vergadering"

Copied!
162
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Centraal postadres Postbus 1120 6501 BC Nijmegen www.ggdgelderlandzuid.nl info@ggdgelderlandzuid.nl

Hoofdvestigingen GGD Gelderland-Zuid

Regio Nijmegen (Nijmegen) Rivierenland (Tiel)

1. Opening en vaststelling agenda Mondeling

2. Verslag AB-vergadering GGD Gelderland-Zuid 2 april 2015 Bijgevoegd

3. Mededelingen Bijgevoegd

4. Financieel (in aanwezigheid van afdeling Financiën)

4.1 Financiering Veilig Thuis Nagezonden

4.2 Jaarstukken 2014 Bijgevoegd

4.3 Aanbesteding accountant Bijgevoegd

5. Registratie en lichte handhaving kinderopvang Bijgevoegd

6. Informatieve bespreking concept Meerjarenbeleidsplan

GGD Gelderland-Zuid 2016 – 2019 Nagezonden

7. Rondvraag Mondeling

8. Sluiting

12:00 – 15:00 uur

Workshop RIVM Volksgezondheid Toekomst Verkenning

Agenda - concept

vergadering Algemeen Bestuur GGD Gelderland-Zuid

datum 25 juni 2015

begin en eindtijd 10:00-12:00 uur: reguliere AB-vergadering 12:00-15:00 uur: workshop VTV incl. LUNCH locatie Toverbaltheater, Waterstraat 7, Beneden-Leeuwen

http://www.toverbaltheater.nl/

aan Leden Algemeen Bestuur GGD Gelderland-Zuid

van M. Pieters

afdeling Directie

doorkiesnummer (024) 3 29 7245

e-mail mpieters@ggdgelderlandzuid.nl ons kenmerk GGD/DIR/2015/300/MP/JvW

(2)

Centraal postadres Postbus 1120 6501 BC Nijmegen www.ggdgelderlandzuid.nl info@ggdgelderlandzuid.nl

Hoofdvestigingen GGD Gelderland-Zuid

Regio Nijmegen (Nijmegen) Rivierenland (Tiel)

Bezoekadres Regio Nijmegen Groenewoudseweg 275 6524 TV Nijmegen T: (024) 329 72 97 F: (024) 322 69 80

Onderwerp / Besluit Actie

1. Opening

Dhr. Frings opent de vergadering.

Vaststelling van de agenda

De agenda wordt conform voorstel vastgesteld.

2. Verslag AB-vergadering GGD Gelderland-Zuid 11 december 2014 Het verslag wordt ongewijzigd vastgesteld.

3. Mededelingen

 Aanvulling mw. Pieters op punt 10. Voortgang ‘Instrument Ruimtelijke Veiligheid’

Het is een instrument dat gezamenlijk is ontwikkeld door GGD/politie/brandweer/

GHOR. In 2017 treedt de nieuwe Omgevingswet in werking, waarin gemeenten verantwoordelijk zijn voor een veilige en gezonde leefomgeving. Er volgt nog een ronde langs gemeenten voor een nadere toelichting.

4. Financieel

4.1 Concept jaarstukken 2014 Wordt door mw. Hubers toegelicht.

De subsidietoekenning van € 550.000,- door het Ministerie van VWS voor de fusie- en frictiekosten is in de stukken verwerkt. Bijgevoegd is de begeleidende brief waarmee de jaarstukken 2014 zijn aangeboden aan de gemeenteraden. In de bijlage bij deze brief is opgenomen welk bedrag er per gemeente volgens voorstel zal worden teruggestort.

Dhr. Krook:

Neerijnen is geen voorstander voor het reserveren van 125.000 euro voor het WMO- toezicht en meent dat de zuivere weg hierin gevolgd moet worden; namelijk het geld dat over is terugstorten naar gemeenten met de opmerking dat gelden voor WMO-toezicht conform afspraak aan GGD beschikbaar gesteld worden in het kader van de begroting 2016. Deze discussie komt terug bij de definitieve vaststelling van de jaarstukken in de AB-vergadering van 25 juni 2015.

Locatie Toverbaltheater Beneden-Leeuwen

Aanwezig dhr. T. van Balken (Zaltbommel), dhr. G. Bel (Lingewaal), mw. M.

Blaauwhof (Maasdriel), dhr. J. van Dongen (Druten), dhr. H. Driessen (Tiel), dhr. R. Engels (Wijchen), dhr. G. Hendriks (Beuningen), dhr. B.

Frings, voorzitter (Nijmegen), mw. S. Klein-de Jong (Buren), dhr. K.

Krook (Neerijnen), dhr. P. Mengde (Heumen), dhr. V. van Neerbos (Neder-Betuwe), dhr. F. Sidali (Culemborg), dhr. B. van Swam (West Maas en Waal), dhr. S. Thijssen (Groesbeek), dhr. N. Wiendels (Geldermalsen), mw. M. Pieters, dhr. M. Hoff, mw. G. Hubers, mw.

Van Daal en dhr. J. van Wijngaarden

afwezig Mw. E. de Swart (Heumen), vervangen door P. Mengde

kopie aan OR

van Mieke de Riemer

afdeling Directie

doorkiesnummer (024) 3 29 7102

e-mail mderiemer@ggdgelderlandzuid.nl ons kenmerk GGD/DIR/0256/15/mr

datum 3 april 2015

(3)

25 juni a.s.

4.2 Verbeteringen Toezicht kinderopvang

Dhr. Hoff licht het verbeterplan en het voorstel voor aanpassing van het uurtarief toe.

 Op verzoek van dhr. Thijssen zal er voor het RAO-kinderopvang een notitie worden opgesteld met een onderbouwing van het uurtarief.

 Dhr. Sidali vraagt GGD om te streven naar 100% uitvoering van de inspectie. Dit is landelijk een norm, maar dit moet op verantwoorde wijze in praktijk vertaald kunnen worden. Dit is een toelichting die bij gemeenten bekend gemaakt moet worden. Op de vraag van dhr. Engels over de inhoud van het toezicht, wordt geantwoord dat de inhoudelijke discussie inzake inspecties zal terugkomen, in het kader van de voorbereiding op ‘het nieuwe toezicht’ dat landelijk in 2017 moet worden ingevoerd.

 T.a.v. beslispunt 4. is het voor dhr. Sidali niet helder waarom gegevens 2014 en 2016 naast elkaar gelegd worden. Dhr. Sidali heeft vragen over het verschil tussen 2016 en 2015, waardoor hij nu niet kan instemmen met dit beslispunt.

Hierover zal nog afzonderlijk contact met gemeente Culemborg worden opgenomen.

Besloten wordt:

1. Kennis te nemen van de gerealiseerde verbeteringen in de bedrijfsvoering van het Toezicht kinderopvang.

2. Kennis te nemen dat in 2014 totaal 97% van alle vereiste reguliere inspecties is uitgevoerd. Ten opzichte van 2013 is dat een toename van 15%.

3. In te stemmen om in de conceptbegroting 2016 te rekenen met een uurtarief van

€ 86,- voor Toezicht kinderopvang.

4. In te stemmen dat de inwonerbijdrage vanaf 2016 met totaal €139.000,- wordt verminderd om te komen tot een (gemiddeld) kostenneutrale verandering voor gemeenten.

4.3 Kaderbrief 2016

Wordt door mw. Hubers toegelicht.

Afgesproken is om vóór 1 april a.s. een kaderbrief aan gemeenten te sturen zodat zij zijn geïnformeerd over de ontwikkelingen bij de GGD die zij in hun begrotingen voor 2016 moeten meenemen.

De Adviesfunctie is voor regio Nijmegen ingesteld, maar in de vergadering van oktober 2013 heeft het AB besloten om de adviezen van de Adviesfunctie van toepassing te verklaren voor het gehele werkgebied van GGD Gelderland-Zuid, dus ook voor Rivierenland.

Gemeenten in Rivierenland hebben echter behoefte aan een afstemmingsoverleg over de adviezen van de Adviesfunctie; de voorzitter zal dit verzoek voorleggen aan het

portefeuillehoudersoverleg Financiën regio Nijmegen.

Ter aanvullende informatie in het kader van GR deelt mw. Pieters mee, dat de GGD onlangs door de griffiers uit Rivierenland is uitgenodigd voor een bijeenkomst van de verschillende GR’en om m.n. de planningstabellen ten behoeve van de gemeenteraden gemakkelijker op elkaar af te stemmen.

Besloten wordt:

1. Kennis te nemen van de kaderbrief begroting 2016 GGD Gelderland-Zuid, zoals deze naar de raden van de deelnemende gemeenten en de gemeenteraad van Mook en Middelaar is verzonden.

Met dank voor haar inzet neemt de voorzitter met een boeket bloemen namens het AB, afscheid van mw. Hubers. Zij is voor de laatste keer bij deze vergadering aanwezig vanwege het aanvaarden van een andere functie bij een nieuwe werkgever.

5. WMO-toezicht Gelderland-Zuid Wordt door mw. Van Daal toegelicht.

Zestien gemeenten in Gelderland-Zuid én de gemeente Mook en Middelaar hebben de directeur aangewezen als toezichthouder in de zin van artikel 6.1 WMO 2015.

(4)

aangegeven hoe kwaliteitstoezicht vorm gegeven kan worden. Dit plan van aanpak ligt nu voor. Later zullen drie verschillende scenario’s aan het AB worden voorgelegd voor een keuze over de nadere invulling van het WMO-toezicht. De scenario’s zullen inzicht bieden in kosten/begroting, randvoorwaarden en risico’s en de focus zal liggen op de minimumvariant WMO-toezicht.

Tevens zal er een advies worden uitgebracht over het eventueel inrichten van toezicht op voorzieningen die met PGB-budget worden gefinancierd en dit geldt ook voor een advies over handhaving.

Besloten wordt:

1. In te stemmen met het plan van aanpak 2015 toezicht Wmo.

2. In te stemmen met het voorstel om het adviesrapport inclusief de

conceptbegroting 2016/2017 Toezicht WMO uiterlijk in de vergadering van het AB van 1 oktober a.s. te presenteren.

Met dank voor haar inzet neemt de voorzitter met een boeket bloemen namens het AB, afscheid van mw. Van Daal. Zij zal vanwege vervroegd pensioen de GGD verlaten.

6. Wisselingen AB en DB

In Culemborg is een nieuw college van B&W gevormd. De heer F. Sidali is wethouder Volksgezondheid in dat college en zal zitting nemen in het Algemeen Bestuur.

De heer S. Thijssen is vanaf 1 januari 2015 wethouder Volksgezondheid van Gemeente Groesbeek en zal zitting nemen in het Algemeen Bestuur.

Door het afscheid van mevrouw L. van der Aalst is er tevens per begin 2015 een vacature ontstaan in het Dagelijks Bestuur.

Besloten wordt:

1. Om naast de reeds aangewezen DB-leden, een AB-lid vanuit regio Nijmegen mw.

E. de Swart aan te wijzen als lid van het Dagelijks Bestuur.

7. Stemverhouding AB 2015

Het stemgewicht wijzigt ten opzichte van 2014 door de gemeentelijke herindeling van gemeente Groesbeek.

Op basis van de CBS-gegevens op 01.01.2014 is het voorgestelde stemgewicht 2015 bijgevoegd.

Besloten wordt:

1. Om het Stemgewicht Algemeen Bestuur in 2015 conform de bijlage vast te stellen.

8. Rondvraag

Er zijn geen vragen.

9. Sluiting

Met dank voor zijn inzet neemt de voorzitter namens het AB, afscheid van dhr. Hoff, die mw. Van Daal zal opvolgen in de functie van manager AGZ. Vervolgens een woord van welkom aan dhr. Van Wijngaarden, die per 1 april jl. in dienst is getreden in de functie van Directiesecretaris en een korte introductie geeft.

De voorzitter sluit om ca. 11.45 uur de vergadering onder dankzegging aan de deelnemers voor hun bijdrage aan deze vergadering.

(5)

Ter informatie is bijgevoegd het jaarverslag van de Externe klachtencommissie van GGD Gelderland-Zuid.

2. Medische arrestantenzorg en forensisch medisch onderzoek voorlopig aan GGD gegund

De aanbesteding van de landelijke Politie met betrekking forensisch medische onderzoek en medische arrestantenzorg, heeft als uitkomst dat de voorlopige gunning naar de samenwerkende GGD’en in Oost-Nederland is gegaan (één van de tien ‘percelen’).

In eerste instantie was dit perceel aan een andere partij gegund (FMMU uit Utrecht); ook in andere regio’s werd de gunning in eerste instantie niet aan een GGD gedaan. In tweede instantie heeft de Politie echter laten weten dat gunning alsnog aan de tweede partij is gegund; in Oost-Nederland (Gelderland- en Overijssel) zijn dat derhalve de samenwerkende GGD’en. Ook in de meeste andere percelen heeft gunning in tweede instantie aan de tweede partij plaatsgevonden.

De gunning wordt definitief als volgens de Politie de gevraagde documenten (diploma’s van artsen, etc.) aan de gestelde eisen voldoen en als er geen bezwaar tegen de gunning wordt gemaakt.

Voor GGD Gelderland-Zuid is de gunning belangrijk, onder andere om strategische en inhoudelijke redenen; zo is het forensisch medische onderzoek een van de pijlers in de samenwerking van het centrum voor Seksueel en Familiaal Geweld.

3. Wethouder Volksgezondheid Mook en Middelaar

Gemeente Mook en Middelaar is in het kader van de transities in het sociaal domein aangesloten op het Rijk van Nijmegen. Zo participeert deze gemeente in Veilig Thuis en in het Toezicht WMO.

Tevens neemt Mook en Middelaar de jeugdgezondheidszorg af van GGD Gelderland-Zuid. Voor de bestuurlijke betrokkenheid van deze gemeente is afgesproken dat de wethouder Volksgezondheid van Mook en Middelaar, mw. C. Peters, de agenda ontvangt van de AB-vergadering waar een voor haar gemeente relevant agendapunt aan de orde is en kan (zonder stemrecht) deelnemen aan de behandeling van dat agendapunt.

4. HKZ-certificering verlengd voor 3 jaar

Op 27 en 28 april jl. is GGD Gelderland-Zuid opnieuw beoordeeld op het certificatieschema HKZ Publieke Gezondheid (versie 2011). Geconstateerd is dat voortgang in ontwikkelingen zichtbaar is, ondanks gevolgen van fusie, wisseling directie, externe ontwikkelingen en (lopende) aanpassingen in structuren en processen. Aangetoond is dat de organisatie in staat is aan de eisen en

verwachtingen van belanghebbenden (cliënten en opdrachtgevers) te voldoen. De organisatie werkt met grote betrokkenheid van interne en externe belanghebbenden aan de realisatie van haar (meerjaren)beleid.

Het managementsysteem genereert informatie die de organisatie in staat stelt op feiten gebaseerde beslissingen te nemen. De zwakke punten van het kwaliteitsmanagementsysteem (KMS) zijn bekend, met name monitoring van de verbeteracties. Hiervoor zijn de nodige activiteiten uitgezet.

De conclusie van de certificeringsinstelling is dan ook dat GGD Gelderland-Zuid voldoet aan het HKZ certificaat Publieke Gezondheid dat hiermee voor drie jaar wordt verlengd.

5. Rapport IGZ over Infectieziekte- en TBC-bestrijding

In de vergadering van 2 oktober jl. is het Algemeen Bestuur reeds geïnformeerd over het onderzoek van de Inspectie voor de Gezondheidszorg verricht naar de kwaliteit van de infectie- ziekte- en tuberculosebestrijding van GGD Gelderland-Zuid. De inspectie concludeerde toen dat onze GGD tot de best scorende GGD’en behoort.

Inmiddels is ook het landelijke rapport over dit IGZ-onderzoek gereed (bijgevoegd).

(6)

6. Stand van zaken Toezicht WMO

In de vergadering van het AB van 2 april jl. is het plan van Aanpak WMO-toezicht vastgesteld.

Conform dit plan is in de maanden april en mei in overleg met aanbieders en vertegenwoordigers van cliënten(raden) Wmo nader invulling gegeven aan een toezichtkader Wmo. Tevens is landelijke afstemming gezocht en overleg gevoerd met collega-GGD’en die eveneens de opdracht hebben om te komen tot een toezichtkader Wmo. Daarnaast wordt het Wmo-toezicht op de hoogte gehouden van het initiatief van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) die in Nijmegen (en de regio West-Brabant) een pilot-inspectie uitvoert onder de titel ‘Ontwikkeling toezicht op netwerken in de langdurige zorg thuis’. De focus van de IGZ ligt daarbij op het cliëntperspectief en de aansluiting van langdurige zorg met Wmo-ondersteuning. De verwachting is dat de uitkomsten van het IGZ- onderzoek aanknopingspunten bieden voor de inrichting van het Wmo-toezicht in Gelderland-Zuid.

Alle verkregen input heeft inmiddels geleid tot een concept-toezichtkader. Dit toetsingskader richt zich vooral op de belangrijkste risico’s voor de cliënt en voor het netwerk. Dit kader wordt in de komende weken getest bij een groep aanbieders. De selectie van de aanbieders is tot stand gekomen in overleg met de ambtelijke werkgroep. De focus is gelegd bij de maatwerk- voorzieningen die naar verwachting de meeste risico’s met zich mee brengen:

 Beschermd wonen

 Individuele begeleiding

 Begeleiding groepen (dagbesteding).

Tijdens deze pilot-inspectiebezoeken zullen diverse instrumenten worden toegepast om de informatie te verzamelen.

Daarnaast is gewerkt aan het opstellen van risicoprofielen waarin de diverse maatwerk-

voorzieningen worden ingedeeld op basis van ingeschatte risico’s. Indicatoren die daarbij een rol spelen zijn o.a.: kwetsbaarheid van de doelgroep, gebruik van bestaande kwaliteitsinstrumenten, nieuwe toetreders, ontvangen signalen, etc.

Zowel de uitkomsten van de inspectiebezoeken als het overzicht van de risicoprofielen worden uitgewerkt in drie scenario’s ‘invulling Wmo-toezicht’ en voorgelegd aan de ambtelijke werkgroep.

Conform het plan van aanpak zal het WMO-toezicht vervolgens in de DB-vergadering van 10 september respectievelijk de AB-vergadering van 1 oktober a.s. weer worden geagendeerd.

7. Samenvoegen databases Digitaal Dossier Jeugdgezondheidszorg

De ‘oude’ afdelingen JGZ Rivierenland en Nijmegen gebruiken beide de applicatie KD+ voor het digitaal kinddossier. De op 1 maart gefuseerde afdeling is gestart met het samenvoegen van beide databases van de digitale dossiers. Samenvoeging is wenselijk. Eén database is de basis voor:

 Harmonisatie werkprocessen

 Vergroten klantvriendelijkheid

 Efficiënt beheer van de applicatie

 Samenwerking/overdracht met collega JGZ instellingen

In het project Samenvoeging heeft het borgen van managementinformatie vanuit de twee databases naar één optimale aandacht. Voor de kosten van de samenvoeging is een reservering gemaakt binnen het budget Digitaal Dossier. We houden u op de hoogte van mogelijke

consequenties voor rapportages over 2015. Afronding van dit project wordt voorzien voor eind 2015.

8. Samenwerkingsovereenkomst huisarts, jeugdarts en gemeenten

Naar aanleiding van het ingaan van de nieuwe Jeugdwet per 1 januari 2015 is de overheveling van de jeugdhulp naar de gemeenten geregeld. De jeugdarts is goed op de hoogte van de sociale kaart en kan vanaf januari 2014 gezinnen en kinderen zelf rechtstreeks verwijzen naar specialistische zorg en vanaf januari 2015 ook direct verwijzen naar jeugdzorgaanbieders die door de gemeente zijn gecontracteerd. Het gaat om jeugd en opvoedhulp in de brede zin en de Jeugd GGZ. De jeugdarts is daarmee, net als de huisarts, onderdeel van de gemeentelijke, lokale toegangspoort voor zorg en ondersteuning. Huisartsen en jeugdartsen kunnen ook onderling naar elkaar verwijzen. Goede samenwerking tussen huisartsen en jeugdartsen is voor bovengenoemde een

(7)

lokale uitwerking van de landelijke praktijkkaart huisarts- jeugdarts (zie bijlage).

De handreiking wordt in mei geïmplementeerd. De Academische werkplaats is in opdracht van GGD Gelderland-Zuid een onderzoek gestart om de huidige samenwerking tussen de huisartsen en jeugdartsen in kaart te brengen (nulmeting) en de toekomstige samenwerking met huisartsen beter af te stemmen.

9. Maatwerk JGZ 2016

Binnen de GGD, meer specifiek de afdeling Jeugdgezondheidszorg, is mede in afstemming met ambtenaren de afgelopen jaren kritisch gekeken naar de samenstelling van het maatwerk.

Bij verschillende gemeenten heeft daardoor ook al een verschuiving plaatsgevonden van

maatwerk: meer gericht op demedicalisering en vroeg oppakken van opvoedvragen; bijvoorbeeld door inzet van Videohometraining.

Maatwerk is aanvullend op het Basispakket. Omdat het Basispakket JGZ is gewijzigd is, vergt dat ook een andere vertaling naar het Maatwerk JGZ. Belangrijke veranderingen zijn dat in het

Basispakket JGZ preventie van schoolverzuim, het adolescentencontact, het rechtstreeks verwijzen naar medisch specialisten en naar jeugdhulpverlening (in nauwe samenwerking met de huisartsen) zijn opgenomen.

In de begroting 2016 verdwijnen de ZorgAdviesTeams (ZAT’s) 0 tot 18 jaar als maatwerk. Met de invoering van FLINK (Flexibilisering, Innovatie en Kwaliteit) is bij de JGZ 0-4 het extra consult bij 2,5 jaar als maatwerk vervallen, omdat we met deze werkwijze meer extra aandacht op elke leeftijd geven. Het signaleringsinstrument KIPPPI wordt niet langer gebruikt.

De maatwerkgelden JGZ die hierdoor vrijvallen willen we graag in overleg met u anders besteden.

Wij denken hierbij vooral aan preventie van “zwaardere” zorgtrajecten. In de maatwerkbrieven, die binnenkort naar de gemeenten worden gestuurd is opgenomen dat de GGD hierover contact opneemt met de gemeenten, zodat aangesloten kan worden bij de wensen van de gemeenten.

10. Uitvoeringsregie Lokale Toegangspoort Wijchen

Voor een integrale sturing op de lokale toegangspoort heeft gemeente Wijchen aan de GGD Gelderland Zuid gevraagd uitvoeringsregie te nemen over de Lokale Toegangspoort (LTP) Wijchen.

De uitvoeringsregie hanteert twee functies:

1. Regie op de (kwaliteit van) samenwerking van partners, coördinatie op casuïstiek/regieteam  Coördinatie uitvoering LTP.

2. Regie op de (kwaliteit van) processen, resultaten en budgets  Coördinatie Monitor LTP.

Voor de realisatie van deze integrale dienst heeft de GGD een (tijdelijke) projectorganisatie ingericht waarbinnen zij werkt aan de volgende resultaten ten behoeve van de gemeente Wijchen:

1. Een goedwerkende monitoring van de Lokale Toegangspoort Wijchen (in nauwe aansluiting op de regionale monitoring).

2. Een effectieve invulling van de taakstelling Uitvoeringsregie in de Lokale Toegangspoort, belegd bij de GGD Gelderland-Zuid.

3. Een vanzelfsprekende verbinding tussen de taakstelling uitvoeringsregie (door de GGD) en de beleidsontwikkeling in het sociale domein (door de afdelingen van de gemeente

Wijchen), inclusief de borging in een beleidscyclus, waarmee sturing op kwaliteit, betaalbaarheid en toegankelijkheid mogelijk wordt.

In de wijze van inrichting van het (lokale) monitorvraagstuk benutten we onze onderzoekexpertise in nauwe aansluiting op de dagelijkse werkpraktijk. Zo willen we op termijn (naast output) ook monitoren wat de maatschappelijke opbrengst (outcome) is van het nieuw ingerichte sociale domein, bijv. in de zin van toenemende welzijn/gezondheid van de inwoners van Wijchen.

Op de langere termijn zou dit een meer gebiedsgerichte financiering mogelijk maken.

(8)

van de Gemeenschappelijke Regeling van de GGD Gelderland-Zuid. Daarnaast is ook de reactie van de directeur Publieke Gezondheid op het jaarverslag bijgevoegd. Het jaarverslag 2014 van de Gemeentearchivaris wordt aangeboden aan het AB ter verantwoording van de zorgplicht voor het archief- en informatiebeheer (conform artikel 9 van de Archiefverordening 2013).

13. Seksuele Gezondheid Thermometer 2014

Bijgevoegd is de thermometer 2014 over de Seksuele Gezondheid in Oost-Nederland.

De belangrijkste conclusie over 2014 is dat het soa-vindpercentage in Overijssel en Gelderland onveranderd hoog blijft met 16,6% (landelijk 15,5%). Het belangrijkste advies is dat het van belang blijft om te investeren in preventieactiviteiten en -strategieën ter bevordering van de seksuele gezondheid.

(9)

Jaarverslag 2014 van de externe klachtencommissie GGD Gelderland-Zuid

postadres Postbus 1120 6501 BC Nijmegen contactpersoon

mw. S. Fransen, secretaris telefoon (024) - 379 48 70 e-mail:

externeklachtencommissie@vrgz.nl

(10)

Jaarverslag 2014 externe klachtencommissie GGD Gelderland-Zuid 2 externe klachtencommissie. Hiermee loopt de zittingstermijn van de huidige commissieleden tot januari 2016.

In de externe klachtencommissie hebben de volgende leden zitting:

mr. J.H.J. Woolthuis, voorzitter

mr. drs. M.L.A.J. Olthuis-Veerman, vicevoorzitter en lid mr. R.P.D. Kievit, arts, lid

Op grond van de Wet Klachtrecht Cliënten Zorgsector dient de commissie, in het kader van de behandeling van de klachten in het daaraan voorafgaande kalenderjaar, verslag van haar

werkzaamheden aan het bestuur uit te brengen. Conform het gestelde in de klachtenregeling zal het bestuur het verslag zenden aan het Ministerie van Volksgezond, Welzijn en Sport en de Regionale Inspectie voor de Gezondheidszorg.

Buiten het in behandeling nemen van klachten vindt er een evaluerend gesprek plaats over de interne klachtafhandeling. In dit overleg vindt de bespreking van casuïstiek van intern afgehandelde klachten plaats aan de hand van een rapportage van de klachtenfunctionaris.

In 2014 is ook gesproken over het voorstel voor de Wet op de Kwaliteit, klachten en geschillen in de zorg (Wkkgz) behandelen. Hierbij is stilgestaan bij de eventuele gevolgen voor de

klachtenbehandeling en de positie van de klachtencommissie.

De frequentie van het overleg is eenmaal per jaar, tenzij het noodzakelijk is om vaker bij elkaar te komen. Het overleg heeft ook tot doel op de hoogte te blijven van wat er binnen de organisatie speelt en als ontmoetingsmoment. Aan dit overleg nemen de leden van de externe klachtencommissie deel, samen met de directeur publieke gezondheid van de GGD en de klachtenfunctionaris.

Klachten 1. Doel

Primair doel van de klachtbehandeling is ervoor te zorgen dat de klacht, waar mogelijk, naar tevredenheid van klager en aangeklaagde(n) wordt afgehandeld. Op die manier kan tevens bereikt worden dat de klachtmelder weer vertrouwen krijgt in de organisatie. De klachtbehandeling kan daarnaast informatie genereren die de organisatie kan benutten ter verbetering van de zorg- en dienstverlening.

2. Klachtenprocedure

Het zorgvuldig omgaan met klachten is een onderdeel van de kwaliteitsbewaking. Indien men ontevreden is over de zorg- en dienstverlening en een klacht in wil dienen kan de klager of degene die namens een cliënt optreedt zich schriftelijk tot de directeur Publieke Gezondheid van de GGD richten.

De procedure voor de interne bemiddeling van de klacht is, in opdracht van de directeur, belegd bij de manager van de afdeling. Mocht de klacht in de interne procedure niet naar tevredenheid van de klager afgehandeld zijn, dan kan de klacht opnieuw ingediend worden bij de externe

klachtencommissie. In geval de klager geen interne bemiddeling wenst, kan de klacht eveneens rechtstreeks aan de secretaris van de externe klachtencommissie worden gezonden. De klant heeft ook de mogelijkheid de klacht in te dienen bij de Nationale Ombudsman.

(11)

Jaarverslag 2014 externe klachtencommissie GGD Gelderland-Zuid 3 3. Behandelde klachten

In 2014 heeft de externe klachtencommissie twee klachten ontvangen.

1. Een klacht was gericht aan afdeling Jeugdgezondheidszorg (JGZ) van GGD Gelderland-Zuid en betrof de uitvoering van een hielprik bij een pasgeborene. De klager heeft de klacht ingediend bij de externe klachtencommissie, omdat naar zijn mening in de interne procedure niet voldoende concreet was gemaakt wat er op beleidsniveau was gebeurd in het voortraject van de uitvoering van de hielprik door de GGD, en dat medewerkers niet goed waren voorbereid op de uitvoering van de hielprik. De externe klachtencommissie heeft een hoorzitting gehouden met de betreffende medewerkers van JGZ. Vervolgens heeft de klachtencommissie een hoorzitting gehouden met de klager. Tijdens deze zitting heeft de klager aangegeven inmiddels voldoende geïnformeerd te zijn en de hoop uitgesproken dat zijn klacht wezenlijk heeft bijgedragen aan het verbeteren van de procedure.

2. Een klacht was gericht aan de afdeling Jeugdgezondheidszorg (JGZ) van de GGD Gelderland- Zuid. De klagers waren van mening dat een sociaal verpleegkundige, in de hoedanigheid van schoolverpleegkundige, niet professioneel heeft gehandeld door tijdens een gesprek niet het begrip, advies en hulp te bieden die de dochter van klager nodig had. De conclusie van de externe klachtencommissie is dat de sociaal verpleegkundige in de onderhavige kwestie heeft gehandeld zoals van een professionele schoolverpleegkundige verwacht mag worden. De commissie heeft de klacht ongegrond verklaard.

Nijmegen, 16 februari 2015

(12)

Infectieziekte- en tuberculosebestrijding bij GGD’en op orde, maar kwetsbaar

Utrecht, mei 2015

(13)
(14)

Inhoud

Voorwoord ― 5 Samenvatting ―7

1 Inleiding ― 9

1.1 Aanleiding en belang ― 9 1.2 Onderzoeksvragen ― 9

1.3 Onderzoeksmethode en periode ― 10 1.4 Toetsingskader en handhaving ― 10 1.5 Opbouw rapport ― 11

2 Conclusies ― 13

2.1 GGD’en voeren wettelijke taken op terrein van infectieziekte- en

tuberculosebestrijding in het algemeen goed uit (zie hoofdstuk 4.2) ― 13

2.2 Een aantal GGD’en heeft de artikel 26 instellingen in hun regio onvoldoende in beeld (zie hoofdstuk 4.3) ― 13

2.3 GGD’en moeten meer oefenen met scenario’s rond infectieziekteuitbraken of grootschalige preventiemaatregelen (zie hoofdstuk 4.6) ― 13

2.4 Aandacht voor andere betrokkenen in infectieziektebestrijding is onder de maat (zie hoofdstuk 4.7) ― 13

2.5 Behandelingsgraad van tuberculosepatiënten is in alle regio’s goed, preventie met BCG-vaccinatie kan nog beter (zie hoofdstuk 4.13) ― 13

3 Handhaving ― 15

3.1 Maatregelen ― 15 3.2 Aanbevelingen ― 15

3.3 Vervolgacties inspectie ― 15 4 Resultaten ― 17

ALGEMENE INFECTIEZIEKTEBESTRIJDING ― 18

4.1 Merendeel van GGD’en onderneemt voldoende activiteiten voor surveillance ― 18 4.2 GGD’en hadden activiteiten in kader van meldingen Wet publieke gezondheid op

orde ― 21

4.3 Verbeteringen nodig voor een optimale werking van artikel 26 Wet publieke gezondheid ― 22

4.4 Technische hygiënezorg grotendeels op orde ― 23

4.5 Vrijwel alle GGD’en pasten LCI protocollen op juiste wijze toe ― 24

4.6 Voorbereidingen op terrein van grootschalige infectieziekten nog niet optimaal ― 25 4.7 Afstemming met ketenpartners behoeft nog verbetering ― 27

4.8 Merendeel GGD’en besteedt voldoende aandacht aan kwaliteitsontwikkeling ― 30

4.9 GGD’en stellen werkplannen infectieziekebestrijding en technische hygiënezorg vast ― 32 4.10 Totaaloverzicht scores infectieziektebestrijding per GGD ― 32

TUBERCULOSEBESTRIJDING ― 33

4.11 GGD’en hebben uitvoering TBC-bestrijding geregeld voor eigen regio ― 33

4.12 Merendeel GGD’en had afspraken met ziekenhuizen over uitvoering TBC-bestrijding ― 33 4.13 Behandeling tuberculose is goed; dekkingsgraad BCG-vaccinaties nog vaak

onbekend ― 34

4.14 Merendeel GGD’en voert interdisciplinair TBC-overleg met in ieder geval longartsen ― 35 4.15 Merendeel GGD’en voldoende aandacht voor kwaliteitsontwikkeling TBC-bestrijding ― 36

(15)

4.16 Formatieplannen door meeste GGD’en opgesteld ― 37 4.17 Totaaloverzicht scores tuberculosebestrijding per GGD ― 38

5 Beschouwing ― 39

5.1 Kwaliteit netwerk infectieziektebestrijding onder druk ― 39

5.2 Aantal medewerkers met deskundigheid infectieziektebestrijding beperkt ― 39 5.3 Preventie en bestrijding bij elkaar brengen ― 39

5.4 Regionale preventie en bestrijding ― 40

5.5 Ook kleinere afdelingen tuberculosebestrijding moeten kwalitatief goede zorg blijven leveren ― 40

6 Summary ― 41

Literatuurlijst ― 43 Bijlage 1 Lijst van afkortingen ― 45

Bijlage 2 Toetsingskader Algemene infectieziektebestrijding ― 47 Bijlage 3 Toetsingskader Tubercolusebestrijding ― 72

(16)

Voorwoord

De GGD’en waken over de gezondheidssituatie in de regio. Dat doen ze op basis van wettelijke taken die belegd zijn bij de gemeenten. Infectieziektebestrijding en tuberculosebestrijding zijn twee van dergelijke wettelijke taken. De inspectie heeft de kwaliteit van deze taken onderzocht bij alle GGD’en in Nederland, omdat zij signalen ontving dat niet alle GGD’en toekwamen aan het volledige takenpakket.

Eerder deed zij dat in 2003. Het oordeel van de inspectie was toen gematigd positief. De inspectie is nu positiever. Met betrekking tot infectieziektebestrijding en tuberculosebestrijding voeren de GGD’en in Nederland de wettelijke taken over het algemeen goed uit. Bij meldingen van uitbraken van meldingsplichtige ziekten handelen zij doorgaans goed en snel. Dat is een belangrijke verworvenheid.

Desalniettemin is waakzaamheid geboden, omdat Nederland met enige regelmaat geconfronteerd wordt met nieuwe ziekteverwekkers die hier eerder niet voor- kwamen, met veranderende epidemiologie van ziekteverwekkers of met ziekte- verwekkers die resistent zijn tegen de gangbare antibiotica. Actueel zijn de uitbraken van vogelgriep in Nederland in het najaar van 2014 en de uitbraak van ebola in West-Afrika.

GGD’en vormen een belangrijke schakel in de keten van de infectieziektebestrijding en moeten voortdurend alert zijn. Het is daarom belangrijk dat GGD’en het netwerk in de regio goed onderhouden en alert blijven op onverwachte uitbraken van infectie- ziekten (‘preparedness’). De afgelopen jaren zijn in veel regio’s de investeringen in het netwerk in en buiten de regio versoberd, veelal door bezuinigingen. Dit heeft in enkele gevallen geleid tot concrete tekortkomingen in het netwerk van met name de algemene infectieziektebestrijding en het leidt in ieder geval tot risico’s op de langere termijn, waardoor in crisissituaties opschalen moeilijker zal zijn.

Verder is al jarenlang een afname van het aantal tuberculosepatiënten in Nederland zichtbaar. Dit vertaalt zich in kleiner wordende afdelingen tuberculosebestrijding van de GGD’en. Het is desondanks van belang dat de kwaliteit van de tuberculose- bestrijding in Nederland gewaarborgd blijft. Er zijn daartoe reeds landelijke ontwikkelingen rond de concentratie van de tuberculosezorg.

Tenslotte ziet de inspectie een meerwaarde in het dichter bij elkaar brengen van preventie en bestrijding binnen GGD’en. Deze liggen in elkaars verlengde, maar zijn bij veel GGD’en strikt gescheiden. De inspectie doet aanbevelingen voor een

hechtere samenwerking.

Dr. J.A.A.M. (Ronnie) van Diemen-Steenvoorde, Inspecteur-generaal voor de Gezondheidszorg

(17)
(18)

Samenvatting

De inspectie heeft de kwaliteit van de algemene infectieziektebestrijding en de tuberculosebestrijding door GGD’en onderzocht. Alle GGD’en hebben een vragenlijst ingevuld over de infectieziektebestrijdijng en tuberculosebestrijding. Daarna heeft de inspectie alle GGD’en in Nederland bezocht om de uitkomsten van de vragenlijst te bespreken. Dit rapport geeft een beeld van de kwaliteit van de infectieziekte- berstrijding en tuberculosebestrijding op basis van zowel de vragenlijst als de bezoeken.

De GGD’en leven de wetten, richtlijnen en veldnormen voor de infectieziekte- bestrijding over het algemeen goed na. Dit betreft de omgang met meldingen van infectieziekten aan de GGD. Deze worden goed en snel verwerkt en waar nodig zet de GGD bron- en contactopsporing in. Bij een enkele GGD verliep dit minder goed.

In de Wet publieke gezondheid staat dat instellingen in bepaalde gevallen infectie- ziekten bij de GGD moeten melden. Deze meldingen worden “Artikel 26 meldingen”

genoemd. Artikel 26 is bedoeld voor instellingen waar groepen mensen wonen of dagdelen verblijven, die kwetsbaar zijn voor infectieziekten. Besmettelijke ziekten kunnen voor deze groepen ernstige gevolgen hebben. GGD’en moeten overzicht hebben van deze instellingen. De inspectie constateert dat een aantal GGD’en onvoldoende investeert in de registratie van en het maken van afspraken met artikel 26 instellingen in de regio. Hierdoor ontstaat een risico dat bij deze

instellingen vertraging ontstaat bij het instellen van doeltreffende maatregelen om de uitbraak van een infectieziekte te beteugelen.

De inspectie ziet dit gebrek aan contacten ook terug bij andere ketenpartners in de infectieziektebestrijding, zoals de laboratoria, ziekenhuizen, de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA), de veiligheidsregio, de Geneeskundige Hulpverlenings- organisatie in de Regio (GHOR), de regionaal arts-consulenten (RAC-ers), de huis- artsen, maar ook met andere afdelingen binnen de GGD, zoals epidemiologie, de jeugdgezondheidszorg en de afdeling gezondheidsbevordering. Daarbij wordt er nog steeds te weinig geoefend met de ketenpartners.

Dit heeft tot gevolg dat het voor GGD’en lastiger is om snel en adequaat te reageren bij een plotselinge uitbraak. Kostbare tijd kan dan verloren gaan in het instellen of herstellen van contacten met andere partijen. Dit heeft misschien geen gevolgen voor de nabije toekomst, maar maakt de GGD kwetsbaar op de lange termijn.

Tenslotte constateert de inspectie dat de tuberculosebestrijding bij de GGD’en goed functioneert. De behandelingsgraad van patiënten met (latente) tuberculose is bij alle GGD’en hoog.

De resultaten van het onderzoek in een bredere context plaatsend constateert de inspectie dat het aantal deskundigen binnen een GGD op het terrein van de infectie- ziektebestrijding beperkt is en daardoor kwetsbaar in situaties waartin opgeschaald moet worden. Ook zag zij dat de afdelingen preventie en bestrijding binnen een GGD vaak als aparte afdelingen opereren waardoor kansen onbenut blijven om de bestrijding en de preventie van infectieziekten als geheel sterker te maken.

De GGD’en die in dit onderzoek ‘onvoldoende’ of ‘matig’ scoorden op een of meerdere onderdelen, moesten dit binnen zes maanden aantoonbaar verbeteren.

De GGD’en hebben laten zien dat zij zich in korte tijd sterk hebben verbeterd.

Nagenoeg alle GGD’en voldoen inmiddels aan alle normen voor een kwalitatief goede infectieziektebestrijding en tuberculosebestrijding.

(19)
(20)

1 Inleiding

1.1 Aanleiding en belang

Infectieziekten vormen een blijvende bedreiging voor de volksgezondheid. De gedachte dat alle infectieziekten zouden verdwijnen met de beschikbaarheid van antibiotica en toenemende infectiepreventiemaatregelen blijkt niet bewaarheid. Met enige regelmaat wordt Nederland geconfronteerd met nieuwe ziekteverwekkers die hier eerder niet voorkwamen, met veranderende epidemiologie van ziekteverwekkers of met ziekteverwekkers die resistent zijn tegen de gangbare antibiotica. Naast een afdeling Algemene infectieziektebestrijding hebben de meeste GGD’en ook een afdeling tuberculosebestrijding. Dit is vaak een aparte afdeling. De totale ziektelast rond infectieziekten en tuberculose is redelijk beperkt. Daarom zijn de GGD-

afdelingen die zorg dragen voor de algemene infectieziektebestrijding relatief gering qua omvang. GGD’en vormen echter wel een belangrijke schakel in de keten van de infectieziektebestrijding. De problematiek die er is, moet goed aangepakt worden.

Die infectieziektebestrijding moet op een goed peil staan en moet ook goed worden onderhouden, ook in tijden waarin er minder aandacht is voor infectieziekten.

Het laatste onderzoek van de Inspectie voor de Gezondheidzorg (de inspectie) naar de kwaliteit van de infectieziektebestrijding en tuberculosebestrijding bij de GGD’en dateert van 2003. Sindsdien is het Centrum Infectieziektebestrijding (CIb) bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) opgericht, dat als missie heeft:

de signalering, bestrijding en preventie van infectieziekten ten behoeve van de volksgezondheid in Nederland. Het CIb ondersteunt de GGD’en bij de infectie- ziektebestrijding in de regio.

In 2009 heeft de inspectie een systeem van indicatorentoezicht ingericht maar deze indicatoren bleken onvoldoende voorspellende waarde te hebben voor de kwaliteit en waren onvoldoende onderscheidend om risico’s in te kunnen schatten1. De inspectie had onvoldoende beeld van de huidige kwaliteit van de infectieziekte- bestrijding en tuberculosebestrijding bij de GGD’en. Daarnaast ontving de inspectie van enkele GGD’en signalen dat zij niet toekwamen aan alle deelgebieden die voor de infectieziektebestrijding zijn beschreven. Dit heeft de inspectie doen besluiten opnieuw onderzoek uit te voeren in 2013/2014.

De inspectie wil met dit onderzoek een oordeel geven over de kwaliteit van de infectieziektebestrijding en de tuberculosebestrijding bij de GGD’en.

1.2 Onderzoeksvragen

De hoofdvraagstelling van het onderzoek van de inspectie luidt:

Wat is het oordeel van de inspectie over de kwaliteit van de afdeling algemene infectieziektebestrijding en de afdeling tuberculosebestrijding van de GGD’en in Nederland?

De hoofdvraag valt uiteen in de verschillende deelvragen:

1 Voldoet de algemene infectieziektebestrijding van GGD’en aan de richtlijnen en veldnormen?

2 Voldoen de inspanningen van de GGD’en voor wat betreft de artikel 26 meldingen aan de richtlijnen en veldnormen?

3 Voldoet de tuberculosebestrijding van de GGD’en aan de richtlijnen en veld- normen?

(21)

1.3 Onderzoeksmethode en periode Methode

Voor dit onderzoek zijn alle GGD’en (25) door de inspectie bevraagd via een digitale vragenlijst. Daarnaast heeft de inspectie bezoeken afgelegd bij alle GGD’en. Tijdens haar bezoek heeft zij gesproken met de directie, met artsen-infectieziektebestrijding, tuberculoseartsen en met (sociaal) verpleegkundigen. In de gesprekken zijn de uitkomsten van de ingevulde vragenlijst besproken. Daarnaast zijn een aantal additionele vragen gesteld. Ook heeft de inspectie een aantal dossiers ingezien (op basis van een steekproef).

Alle GGD’en hebben naar aanleiding van het onderzoek een individuele rapportage ontvangen met daarin de resultaten op basis van de vragenlijst en het bezoek.

Het onderzoek is gericht op de volgende onderwerpen met betrekking tot de algemene infectieziektebestrijding:

1 Surveillance

2 Meldingen Wet publieke gezondheid 3 Preventie

4 Gebruik richtlijnen/ Bron- en contactopsporing 5 Outbreakmanagement

6 Regie en netwerk

7 Beleidsadvisering en kwaliteitsontwikkeling 8 Organisatie en beheer

Bij tuberculosebestrijding gaat het om de volgende onderwerpen:

1 Algemene informatie

2 Verwerking meldingen/ Surveillance 3 Preventie

4 Regie en netwerk

5 Beleidsadvisering en kwaliteitsontwikkeling 6 Organisatie en beheer

Periode dataverzameling

De inspectie verstuurde in het tweede kwartaal van 2013 de digitale vragenlijst naar alle GGD’en. In het eerste en tweede kwartaal van 2014 zijn alle GGD’en bezocht.

Resultaten

Tijdens de inspectiebezoeken bleek dat GGD’en na het invullen van de digitale vragenlijst op onderdelen al verbeteringen hadden doorgevoerd. De inspectie heeft daar waar dit het geval was de scores van die betreffende GGD’en aangepast aan de situatie ten tijde van het inspectiebezoek. De resultaten geven daarom een weer- spiegeling van de situatie van het eerste en tweede kwartaal van 2014.

1.4 Toetsingskader en handhaving Toetsingskader

De inspectie ontwikkelde een toetsingskader (zie bijlagen 2 en 3) op basis van de hieronder genoemde wetten, normen en richtlijnen. Dit toetsingskader gebruikte de inspectie voor zowel de vragenlijsten als de bezoeken. Voor de beoordeling

hanteerde de inspectie een indeling in vier categorieën. De eerste twee categorieën (onvoldoende en matig) beoordeelt de inspectie beide als onvoldoende. Bij de score

‘voldoende’ ontbreekt het aan borging. ‘Goed’ is de hoogst mogelijke score waarbij aan de norm wordt voldaan; de norm is vastgelegd en de norm wordt nageleefd, geëvalueerd en zo nodig bijgesteld (hier is sprake van een aantoonbaar cyclisch

(22)

proces). Vertaald naar de risico’s voor de volksgezondheid zijn deze zeer gering bij het niveau ‘goed’ en worden groter naarmate de score lager wordt.

Normen en richtlijnen

Voor het opstellen van het toetsingskader heeft de inspectie gebruik gemaakt van de volgende wetten, normen en richtlijnen:

- Wet publieke gezondheid.

- Kwaliteitswet zorginstellingen.

- Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.

- Kwaliteitsprofiel bestrijding infectiezieken en opsporing ziekteoorzaken (Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding (LCI)). April 1999.

- Kwaliteitsprofiel Infectiepreventie door Technische Hygiënezorg (LCHV).

- Richtlijnen en documenten KNCV-tuberculosefonds.

- Richtlijnen LCI.

- Richtlijnen LCHV.

- Normering infectieziektebestrijding Regionaal Overleg Infectieziekten (ROI).

- Rapport GGD Nederland/Stuurgroep Versterking infrastructuur infectieziekte- bestrijding. VISI. April 2004.

- Kwaliteitsdocument Landelijk Overleg Infectieziektebestrijding (LOI).

- Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO).

- Kaderbesluit College Sociale Geneeskunde van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG). 2011.

Handhaving

De GGD’en moeten maatregelen nemen voor de onderdelen waarop zij nog niet voldoen aan de normen (zie hoofdstuk 3, Handhaving).

1.5 Opbouw rapport

In dit rapport leest u achtereenvolgens in de conclusie (hoofdstuk 2) hoe de inspectie oordeelde over de mate van naleving van wetten, normen en richtlijnen door de GGD’en. In hoofdstuk 3 (handhaving) leest u welke maatregelen GGD’en moeten nemen om te voldoen aan de normen. Vervolgens leest u in hoofdstuk 4 de resultaten voor alle GGD’en samen. In hoofdstuk 5 (beschouwing) plaatst de inspectie de resultaten in breder perspectief.

(23)
(24)

2 Conclusies

Vraagstelling onderzoek

Wat is het oordeel van de inspectie over de kwaliteit van de algemene infectie- ziektebestrijding en de tuberculosebestrijding van de GGD’en in Nederland?

2.1 GGD’en voeren wettelijke taken op terrein van infectieziekte- en tuberculosebestrijding in het algemeen goed uit (zie hoofdstuk 4.2)

De meldingen van meldingsplichtige ziekten conform de Wpg worden bij vrijwel alle GGD’en goed gedocumenteerd en goed behandeld. Ook voeren zij het bron-en contactonderzoek doorgaans goed uit.

2.2 Een aantal GGD’en heeft de artikel 26 instellingen in hun regio onvoldoende in beeld (zie hoofdstuk 4.3)

In de Wet publieke gezondheid staat dat instellingen in bepaalde gevallen infectie- ziekten bij de GGD moeten melden. Deze meldingen worden “Artikel 26 meldingen”

genoemd. Artikel 26 is bedoeld voor instellingen waar groepen mensen wonen of dagdelen verblijven, die kwetsbaar zijn voor infectieziekten. Besmettelijke ziekten kunnen voor deze groepen ernstige gevolgen hebben.

GGD’en moeten overzicht hebben van deze instellingen. Een aantal GGD’en hebben geen regulier overzicht van de artikel 26-instellingen in hun regio en maken geen afspraken met deze instellingen over de melding van uitbraken van infectieziekten.

Door goede afspraken tussen de GGD en dergelijke instellingen kunnen in geval van uitbraken snel doeltreffende maatregelen worden ingesteld. Dat loopt bij een aantal GGD’en niet goed en de inspectie acht dit zorgelijk.

2.3 GGD’en moeten meer oefenen met scenario’s rond infectieziekteuitbraken of grootschalige preventiemaatregelen (zie hoofdstuk 4.6)

GGD’en oefenen te weinig met uitbraken van infectieziekten en massavaccinaties.

Van belang is het doen van grotere oefeningen, waarin de ketenpartners ook worden betrokken, maar kleinere oefeningen zijn ook nuttig om deelaspecten te belichten.

Deze situatie acht de inspectie zorgelijk.

2.4 Aandacht voor andere betrokkenen in infectieziektebestrijding is onder de maat (zie hoofdstuk 4.7)

Een aantal GGD’en besteedt onvoldoende aandacht aan het onderhouden van het netwerk van de infectieziektebestrijding. Dit netwerk bestaat zowel uit de laboratoria en ziekenhuizen, als ook uit de NVWA, de veiligheidsregio, de GHOR, de RAC-ers en de huisartsen. Ook vindt onvoldoende overleg plaats met andere afdelingen binnen de GGD. Deze situatie acht de inspectie zorgelijk.

2.5 Behandelingsgraad van tuberculosepatiënten is in alle regio’s goed, preventie met BCG-vaccinatie kan nog beter (zie hoofdstuk 4.13) GGD’en steken veel energie in het blijvend volgen van tuberculosepatiënten ten- einde de behandeling te completeren. Deze patiënten zijn vaak ofwel immigranten die tijdens hun verblijf in Nederland regelmatig van regio wisselten, of het zijn mensen zonder vaste woon- of verblijfplaats. De inspectie constateert dat de behandelingsgraad van tuberculosepatiënten in Nederland hoog is; daarmee krijgen deze patiënten/burgers de juiste behandeling/bescherming.

De GGD’en gebruiken diverse methoden om de doelgroep te bereiken van personen die in aanmerking komen voor een vaccinatie tegen tuberulose (BCG-vaccinatie). De

(25)

doelgroep is niet altijd goed in beeld of wordt niet altijd in voldoende mate bereikt.

In sommige regio’s is daarom het resultaat van die inspanningen onvoldoende. Dat acht de inspectie zorgelijk.

(26)

3 Handhaving

3.1 Maatregelen

Aan de GGD’en die niet aan de normen voldeden (23), heeft de inspectie corrigerende maatregelen opgelegd.

Alle 25 GGD’en moesten bij onvoldoende scores binnen zes maanden (uiterlijk 1 februari 2015) laten zien dat zij voldeden aan de norm. De te nemen maatregelen staan beschreven in de individuele rapportages voor de GGD’en. Twee GGD’en hoefden geen maatregelen te nemen; zij scoorden op alle onderwerpen minimaal

‘voldoende’. Vijf GGD’en scoorden op relatief veel onderwerpen ‘onvoldoende’ en/of

‘matig’. Dit betrof ook scores die te maken hadden met het beoordelen en behande- len van meldingen infectieziekten op basis van de Wet publieke gezondheid. Deze GGD’en werden in die periode van zes maanden via het regulier toezicht gevolgd om zicht te houden op de verbeteracties.

3.2 Aanbevelingen

De inspectie heeft de infectieziektebestrijding en de tuberculosebestrijding bij de GGD’en getoetst aan de hand van een vragenlijst, een bezoek en een bijbehorend toetsingskader. Dit toetsingskader is gebaseerd op een aantal wetten, onder- liggende regelgeving, veldnormen en richtlijnen (zie hoofdstuk 1.4). Een aantal normen is afkomstig van oudere richtlijnen die niet meer (online) beschikbaar zijn.

Eén daarvan is het Kwaliteitsprofiel bestrijding infectiezieken en opsporing ziekte- oorzaken van het LCI van april 1999. Dit kwaliteitsprofiel geeft veel concrete hand- vatten om de activiteiten van een GGD op het terrein van de algemene infectie- ziektebestrijding in te richten. Dit geldt ook voor het Kwaliteitsprofiel Infectie- preventie door Technische Hygiënezorg.

Aanbeveling voor het LCI, de LCHV en de GGD’en

De inspectie beveelt het LCI, de LCHV en de GGD’en aan om het ‘Kwaliteitsprofiel bestrijding infectiezieken en opsporing ziekteoorzaken’ van het LCI van april 1999 binnen 1 jaar na het verschijnen van dit rapport te actualiseren en dit profiel weer beschikbaar te stellen op het internet. Dit geldt ook voor het ‘Kwaliteitsprofiel Infectiepreventie door Technische Hygiënezorg’. Deze documenten moeten dan in samenhang worden geactualiseerd (zie ook paragraaf 5.3 in de beschouwing) De inspectie constateert dat een grote variëteit bestaat in de methodes van het oproepen van de doelgroep voor BCG-vaccinatie tegen tuberculose met een verschillend bereik van de risicogroep tot gevolg. De inspectie ziet een aantal best- practices voor het bereiken van de doelgroep voor BCG-vaccinaties, zoals via entadministraties/hielprik-screening, en adviseert de Commissie Praktische

Tuberculosebestrijding (CPT) van het KNCV-tuberculosefonds deze bes- practices te betrekken bij het opstellen van een landelijke werkwijze hiervoor.

Aanbeveling aan het KNCV-tuberculosefonds

De inspectie beveelt het KNCV-tuberculosefonds aan om binnen 1 jaar in de CPT een werkwijze te formuleren voor een optimale benadering van de doelgroep voor BCG- vaccinatie.

3.3 Vervolgacties inspectie

De GGD’en die maatregelen moesten nemen omdat ze niet aan de geldende normen voldeden moesten voor 1 februari 2015 aantonen dat ze de betreffende onder- werpen op orde hadden gebracht (score naar minimaal ‘voldoende’). De GGD’en

(27)

hebben inmiddels een grote inspanning geleverd om te verbeteren. Daar waar verbetering nodig was, zijn nagenoeg alle scores op het niveau van minimaal

voldoende gebracht of zal dat binnen afzienbare tijd gerealiseerd zijn. Bij een enkele GGD moeten sommige verbeteracties nog worden gevolgd. De inspectie doet dit via het regulier toezicht op de GGD’en.

De inspectie zal toezien op het opvolgen van de aanbevelingen.

(28)

4 Resultaten

In dit hoofdstuk staan de resultaten van het onderzoek. In par. 4.1 tot en met 4.8 gaat de inspectie in op het onderwerp infectieziektebestrijding. In par. 4.9 tot en met 4.15 gaat de inspectie in op het onderwerp tuberculosebestrijding.

Voor enkele onderwerpen geldt dat de inspectie soms een score heeft toegekend die niet beschreven staat in haar toetsingskader. Deze score is dan toegekend naar aanleiding van de informatie die naar voren kwam uit het inspectiebezoek. Veelal betreft het hier de score ‘voldoende’. Bij het bezoek bleek dat het betreffende onderwerp dan verder op orde was dan de score ‘onvoldoende’ of ‘matig’, maar nog niet zover op orde was voor de score ‘goed’.

In de tabellen komt ook de score ‘n.v.t.’ en ‘niet gevraagd’ voor. ‘N.v.t.’ is gebruikt bij (vervolg)vragen uit de digitale vragenlijst, die niet beantwoord konden worden omdat de voorgaande vraag met ‘nee’ was beantwoord. Als een GGD bijvoorbeeld niet oefent met draaiboeken is het antwoord op de vraag wanneer de laatste oefening plaatsvond ‘n.v.t.’

De score ‘niet gevraagd’ geldt voor bezoekvragen die tijdens het bezoek niet aan de orde zijn geweest.

De bevindingen gaan over 25 GGD’en, tenzij anders vermeld.

De nummers achter de onderwerpen in de figuren verwijzen naar de nummering van de vragenlijst en het toetsingskader.

(29)

ALGEMENE INFECTIEZIEKTEBESTRIJDING

4.1 Merendeel van GGD’en onderneemt voldoende activiteiten voor surveillance

0 5 10 15 20 25

1.1 en 1.2 Beoordeling staat infectieziekten 1.3 Bron beoordeling staat

infectieziekten 1.4 Gebruik uitkomsten staat

infectieziekten 1.5 Inzicht verspreiding risicogroepen

1.6 Gebruikte bronnen verspreiding 1.7 en 1.8 Trendanalyse meldingen 1.9 Gebruik uitkomst trendanalys(s) 1.10.1 Inzicht onderrapportage

huisartsen

1.10.2 Inzicht onderrapportage specialisten

1.10.3 Inzicht onderrapportage laboratoria

1.10.4 Inzicht onderrapportage instellingen

1.11 Onderzoek onderrapportage Bezoek Meldingen epidemiologische

gronden

Aantal GGD'en

Onvoldoende Matig Voldoende Goed N.v.t. Niet gevraagd

Figuur 1: Surveillance

Staat van infectieziekten (1.1-1.4)

Het merendeel van de GGD’en (23 van de 25) beoordeelden de staat van de infectie- ziekten minstens 4 keer per jaar en scoorde hiermee ‘goed’. Eén GGD beoordeelde de staat van de infectieziekten niet en één minder dan 4 keer per jaar. Vier GGD’en die de staat van de infectieziekten beoordeelden gebruikten hiervoor meldingen en inf@ctberichten. Zij scoorden hiermee ‘voldoende’. De overige GGD’en (20) scoorden op dit onderwerp ‘goed’ want zij gebruikten hiernaast ook de bronnen ‘de inventari- satie van risicogroepen’ en ‘de verslagen van het signaleringsoverleg infectieziekten’.

Op één GGD na gebruikten de GGD’en de beoordeling minimaal als input voor het:

- verantwoordingsdocument aan de bestuurder en - werkplan en

- (meerjaren)beleidsplan of regionaal beleid

Daarnaast gebruikten negen GGD’en de beoordeling tenminste als input voor minimaal drie van de volgende mogelijkheden (score ‘voldoende’) en veertien GGD’en als input voor alle zes van de volgende mogelijkheden (score ‘goed’):

- landelijk beleid - prioritering van taken

- voor een bestrijdingsplan bij uitbraak - voor ketenpartners: GHOR, veiligheidsregio

(30)

- voor ketenpartners: instellingen, beroepsbeoefenaren, voor andere GGD- afdelingen (epidemiologie, JGZ, gezondheids-bevordering) en/of

-

als terugkoppeling aan melders

Inzicht verspreiding infectieziekten risicogroepen (1.5-1.9)

Ruim driekwart van de GGDén (19) scoorde ‘goed’ op dit onderwerp. Zij hadden inzicht in de verspreiding van infectieziekten van ten minste zes van de volgende risicogroepen:

- allochtonen - dak- en thuislozen - drugsgebruikers - jongeren

- mensen met principiële bezwaren tegen vaccinatie - mensen met wisselende seksuele contacten - ouderen

- prostitu(e)és

- woonwagenbewoners - zwangeren

- studenten

- overige risicogroepen (vangnetfunctie)

Voor vier GGD’en gold dat zij hier ‘voldoende’ scoorden. Zij hadden inzicht in de verspreiding van infectieziekten in ten minste drie van de bovengenoemde risico- groepen. Twee GGD’en scoorden hier ‘onvoldoende’ omdat zij geen zicht hadden op de verspreiding van infectieziekten in risicogroepen in de regio.

Om inzicht te krijgen in de verspreiding van infectieziekten gebruikten de GGD’en de meldingen en ten minste twee (vijf GGD’en, score ‘voldoende’) of ten minste vier (18 GGD’en, score ‘goed’) van de volgende bronnen:

- eigen onderzoek

- overige regionale gegevens - gegevens andere GGD’en

- gegevens derden anders dan GGD’en - extrapolatie landelijke gegevens en/of - anders

Van de 25 GGD’en analyseerden zestien de trend in het (gemiddeld) aantal meldingen minimaal eens per maand en scoorde hiermee ‘goed’. Acht GGD’en scoorden hier ‘voldoende’ en voerden de analyse minimaal eens per half jaar uit.

Eén GGD scoorde hier ‘onvoldoende’. Deze GGD analyseerde de trend niet. Het merendeel van de GGD’en (22) gebruikte de uitkomsten van de trendanalyse(s) minimaal als input voor het:

- verantwoordingsdocument aan de bestuurder - werkplan

- (meerjaren)beleidsplan of regionaal beleid

Daarnaast gebruikten vier GGD’en de trendanalyse als input voor ten minste drie van de volgende mogelijkheden (score ‘voldoende’) en achttien GGD’en voor ten minste zes van de volgende mogelijkheden (score: ‘goed’):

- landelijk beleid - prioritering van taken

- voor een bestrijdingsplan bij uitbraak - voor ketenpartners: GHOR, veiligheidsregio

- voor ketenpartners: instellingen, beroepsbeoefenaren

- voor andere GGD-afdelingen (epidemiologie, JGZ, gezondheidsbevordering)

(31)

- als terugkoppeling aan melders

Twee GGD’en scoorden ‘matig’ en gebruikten de trendanalyses alleen als input voor het verantwoordings-document richting bestuurder en het voor jaarwerkplan.

Inzicht onderrapportage (1.10-1.11)

Bij alle GGD’en was de mate van onderrapportage van meldingen bij huisartsen bekend. Bij op één na alle GGD’en was dit bekend voor de specialisten en de laboratoria en bij 20 GGD’en was de mate van onderrapportage van meldingen bekend bij (artikel 26) instellingen. Deze GGD’en scoorden voor deze onderwerpen

‘goed’. Voor de andere GGD’en gold dat de mate van onderrapportage niet bekend was en scoorden hiermee ‘onvoldoende’.

Driekwart van de GGD’en onderzocht de mate van onderrapportage door het:

- vergelijken van meldingen van huisartsen/specialisten met meldingen van microbiologische laboratoria;

- vergelijken van meldingen van specialisten met meldingen van microbiologische laboratoria.

Deze GGD’en scoorden op dit onderwerp minimaal ‘voldoende’.

Dertien GGD’en scoorden ‘goed’ op dit onderwerp en onderzochten de mate van onderrapportage tevens via ten minste twee van de volgende mogelijkheden:

- vergelijken meldingen van huisartsen met gegevens van huisartsen - peilstations

- op basis van andere (gemeentelijke) registraties - vergelijken met landelijke registraties

- vergelijken met wat andere vergelijkbare GGD’en aan meldingen ontvangen - door gericht epidemiologisch onderzoek en/of

- anders

Eén GGD scoorde op dit onderwerp ‘matig’ en vijf GGD’en ‘onvoldoende’ (Figuur 1).

Melding epidemiologische gronden (bezoekvraag)

Tijdens het inspectiebezoek bleek dat zeventien GGD’en ‘goed’ scoorden op dit onderwerp. Dit betekende dat de GGD’en de meldingen op epidemiologische

gronden van huisartsen en specialisten ontvingen of dat de GGD’en deze meldingen niet ontvingen, maar hiervoor een goede argumentatie hadden. Bij twee GGD’en was dit onderwerp niet ter sprake gekomen tijdens het bezoek. De overige vijf GGD’en scoorden ‘onvoldoende’ op dit onderwerp. Deze GGD’en ontvingen geen meldingen op epidemiologische gronden van huisartsen en specialisten.

(32)

4.2 GGD’en hadden activiteiten in kader van meldingen Wet publieke gezondheid op orde

0 5 10 15 20 25

2.1 Vastleggen melding Wet PG 2.2 Vastleggen melding anders dan Wet PG Bezoek Complete registratie meldingen 2.3 Arts infectieziekten betrekken

vervolgonderzoek 2.4 Terugkoppeling acties naar melders

2.5 en 2.6 Meldingenoverleg 2.7 Melden meldingplichtige infectieziekten

CIB/RIVM

Bezoek Melding B- en/of C- ziekte(n) 2.8 t/m 2.11 Acties stimuleren melden

Aantal GGD'en

Onvoldoende Matig Voldoende Goed N.v.t. Niet gevraagd

Figuur 2: WPG-meldingen

Registratie meldingen Wet publieke gezondheid (2.1-2.2 en bezoekvraag)

Alle GGD’en legden zowel de meldingen in het kader van de Wet publieke gezond- heid als andere meldingen vast in een (digitaal) dossier. De GGD’en scoorden hiermee ‘goed’. Tijdens de inspectiebezoeken bleek dat bij drie GGD’en minstens 80 procent van de dossiers compleet waren, waarmee zij de ‘voldoende’ scoorden.

De overige 22 GGD’en scoorden ‘goed’ op dit onderwerp. Daar waren alle dossiers compleet.

Betrokkenheid arts (2.3)

Op één na scoorden alle GGD’en ‘goed’ op dit onderwerp. Dit betekent dat zij hadden vastgelegd wanneer een arts infectieziekten betrokken moest worden bij de afweging of een melding aanleiding moet geven tot vervolgonderzoek.

Terugkoppeling aan melders (2.4)

Tien GGD’en gaven altijd per melding een terugkoppeling aan de melders en

scoorden op dit onderwerp ‘goed’. Dertien GGD’en gaven afhankelijk van de gemelde infectieziekte (conform vastgelegde afspraken) deze terugkoppeling aan de melders en scoorde op dit onderwerp ‘voldoende’. Twee GGD’en scoorden ‘matig’ op dit onderwerp. Zij gaven afhankelijk van de omvang van de genomen acties (zonder beschreven procedure) of afhankelijk van de gemelde infectieziekte (ad hoc) deze terugkoppeling.

Meldingenoverleg GGD (2.5-2.6)

Het merendeel van de GGD’en (23) scoorde ‘goed’ op dit onderwerp. Deze GGD’en hadden minimaal eens per week een meldingenoverleg op de GGD en de GGD maakte van elk meldingenoverleg een verslag. Bij één GGD was er minimaal eens per maand een meldingenoverleg. Deze GGD maakte ook voor elk overleg een verslag en scoorden op dit onderwerp ‘voldoende’. Bij één GGD vond het meldingen- overleg minder dan een keer per maand plaats en maakte men geen verslag van dit meldingenoverleg. Deze GGD scoorde ‘matig’ op dit onderwerp.

(33)

Meldingen aan CIB/RIVM (2.7 en bezoekvraag)

Iedere GGD meldde alle ontvangen gevallen van meldingsplichtige infectieziekten aan het CIb/RIVM en scoorden ‘goed’ op dit onderwerp. Uit de inspectiebezoeken bleek dat op één na alle GGD’en B- en/of C-ziekte(n) op tijd hadden gemeld of dat zij goed konden beargumenteren waarom zij te laat hadden gemeld.

Stimuleren melders (2.8-2.11)

Zeven GGD’en stimuleerden de volgende groepen om te melden: huisartsen, specialisten en laboratoria. Deze GGD’en hadden hiervoor een overeenkomst opgesteld en scoorde op dit onderwerp ‘goed’. Vijftien GGD’en stimuleerden diezelfde groepen, maar zonder overeenkomst en scoorde ‘voldoende’ op dit onderwerp. De overige drie GGD’en scoorden ‘matig’. Zij stimuleerden niet alle eerder genoemde groepen.

4.3 Verbeteringen nodig voor een optimale werking van artikel 26 Wet publieke gezondheid

0 5 10 15 20 25

3.1 en 3.2 Register meldingsplichtige instellingen

3.3 Contact instellingen t.a.v.

Wet PG

3.4 Afspraken meldingsplichtige instellingen

Bezoek Adviseren/signaleren /voorlichting

Aantal GGD'en Onvoldoende Matig Voldoende Goed N.v.t. Niet gevraagd Figuur 3: Preventie

Register meldingsplichtige instellingen artikel 26 Wet publieke gezondheid (3.1-3.2) Zes GGD’en hadden een register van instellingen die meldingsplichtig zijn op grond van artikel 26 van de Wet publieke gezondheid. Het register werd minstens ieder kwartaal geactualiseerd door de GGD’en en hiermee scoorden zij ‘goed’ op dit onderwerp. Bij twaalf GGD’en werd het register minstens jaarlijks geactualiseerd.

Hiermee scoorden deze GGD’en ‘voldoende’. Voor zeven GGD’en gold dat het

register minder dan eens per jaar werd geactualiseerd en scoorden hiermee ‘matig’.

Contact met instellingen die meldingsplichting zijn (3.3-3.7 en bezoekvraag) Van alle GGD’en onderhielden veertien in ieder geval contact met instellingen uit de onderstaande groepen ten aanzien van artikel 26 van de Wet publieke gezondheid en scoorden minimaal ‘voldoende’ op dit onderwerp:

- centra voor asielzoekers

- intramurale instellingen voor verstandelijk gehandicapten - medische kinderdagverblijven

- scholen (4-12 jaar)

- sociale pensions en dak- en thuislozenopvang - verpleeghuizen

(34)

Daarnaast onderhielden acht GGD’en contact met een deel of alle instellingen uit een of meer van de onderstaande groepen en scoorden ‘goed’ op dit onderwerp:

- ambulancediensten - arrestatieverblijven

- extramurale instellingen voor verstandelijk gehandicapten - semimurale instellingen voor verstandelijk gehandicapten - instellingskeukens

- grote evenementen - jachthavens

- kampeergelegenheden

- kindercentra (inclusief kinderdagverblijf en peuterspeelzaal) - schepen

- scholen (12 jaar en ouder) - schoonheidsverzorgingsinstituten - sekshuizen en relaxbedrijven - sportgelegenheden

- tatoeage- en piercingstudio’s - woonzorgcentra/verzorgingshuizen - zwemgelegenheden en sauna’s

Zes GGD’en onderhielden in ieder geval contact met een deel van de instellingen van de lijst ‘centra voor asielzoekers’ tot ‘verpleeghuizen’ en scoorden ‘matig’ op dit onderwerp. De overige GGD’en scoorden ‘onvoldoende’ op dit onderwerp. Zij onder- hielden geen contact met instellingen.

Van de GGD’en legden vijftien de gemaakte afspraken met de instellingen die meldingsplichtig zijn op grond van artikel 26 van de Wet publieke gezondheid schriftelijk vast en scoorden ‘goed’. Acht GGD’en scoorden ‘onvoldoende’ omdat zij deze afspraken niet vastlegden.

4.4 Technische hygiënezorg grotendeels op orde

Figuur 3a: Technische hygiënezorg

Uitvoering technische hygiënezorg (bezoekvraag)

Uit de inspectiebezoeken bleek dat negentien GGD’en informatie gaven aan

instellingen over de mogelijkheden op het gebied van bouw, inrichting en organisatie van de activiteiten om de risico’s op verspreiding van pathogene micro-organismen te verkleinen. Daarnaast signaleerden de meesten ongewenste situaties, beantwoordden vragen uit de bevolking en gaven voorlichting en scoorden daarmee ‘goed’ op dit onderwerp. De overige GGD’en scoorden ‘matig’ of ‘onvoldoende’. Zij adviseerden instellingen niet of onvoldoende over de bovengenoemde aspecten. Daarnaast signaleerden zij geen ongewenste situaties en beantwoordden zij geen vragen uit de bevolking en/of gaven geen voorlichting.

0 5 10 15 20 25

Bezoek Uitvoering THZ

3.5 t/m 3.7 Vastleggen afwijken protocol

Aantal GGD'en Onvoldoende Matig Voldoende Goed N.v.t. Niet gevraagd

(35)

Handelen volgens protocol LCHV technische hygiënezorg (3.5-3.7)

Uit het inspectiebezoek bleek dat 19 GGD’en technische hygiënezorg uitvoerden bij instellingen en daarmee scoorden zij ‘goed’ op dit onderwerp. Vijf GGD’en voerden alleen technische hygiënezorg uit bij een deel van de instellingen en scoorden

‘matig’ op dit onderwerp. Eén GGD voerde geen technische hygiënezorg uit bij instellingen en scoorde ‘onvoldoende’.

Op één na alle GGD’en handelden altijd conform de protocollen van het LCHV of de GGD legde, indien zij afweek van de protocollen, de afwijkingen schriftelijk vast.

Deze GGD’en koppelden structurele afwijkingen terug aan het LCHV en scoorden

‘goed’. Eén GGD koppelde de structurele afwijkingen niet terug aan het LCHV en scoorde ‘voldoende’ op dit onderwerp.

4.5 Vrijwel alle GGD’en pasten LCI-protocollen op juiste wijze toe

Figuur 4: Gebruik richtlijnen / bron- en contactopsporing Handelen volgens protocol LCI (4.1-4.3)

Het merendeel van de GGD’en (23 van de 25) handelde altijd conform de proto- collen van het LCI of de GGD legde, indien zij afweek van de LCI-protocollen, de afwijkingen schriftelijk vast. Daarnaast koppelden deze GGD’en structurele

afwijkingen terug aan het LCI en scoorden ‘goed’ op dit onderwerp. Eén GGD legde, indien de GGD afweek van de LCI-protocollen, de afwijkingen schriftelijk vast, maar koppelde structurele afwijkingen niet terug aan het LCI en scoorde ‘voldoende’. Eén GGD scoorde ‘onvoldoende’. Deze legde afwijkingen niet schriftelijk vast.

Communiceren nieuwe/gewijzigde protocollen van de LCI/draaiboeken/richtlijnen binnen GGD (4.4 en bezoekvraag)

Ruim tweederde van de GGD’en (17 van de 25) scoorde ‘Goed’ op dit onderwerp. Zij communiceerden nieuwe of gewijzigde LCI-protocollen, draaiboeken of andere richt- lijnen binnen de GGD ten minste tijdens een inhoudelijk overleg over infectieziekten (afdelingsoverleg) en via schriftelijke instructies aan de medewerkers. De overige acht GGD’en communiceerden wijzigingen óf tijdens het afdelingsoverleg óf schrifte- lijk aan medewerkers. Zij scoorden hiermee ‘voldoende’ op dit onderwerp.

Tijdens de inspectiebezoeken bleek dat 21 GGD’en de protocollen van de LCI, draai- boeken of andere richtlijnen binnen de GGD aangepast hadden aan de lokale/

regionale situatie en scoorden hiermee ‘goed’. Eén GGD kreeg de score ‘voldoende’

naar aanleiding van het inspectiebezoek en één GGD had deze aanpassing niet

0 5 10 15 20 25

4.1 t/m 4.3 Handelen volgens LCI-protocol

4.4 Communiceren nieuwe/gewijzigde

protocollen Bezoek Doorvertaling lokale/regionale situatie

4.5 Raadplegen nieuwe/gewijzigde

protocollen

Aantal GGD'en

Onvoldoende Matig Voldoende Goed N.v.t. Niet gevraagd

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Gevraagd besluit: GGD Drenthe meedelen dat u op hoofdlijnen akkoord kunt gaan met de voorliggende concept beleidsbegroting 2011- 2014 en akkoord kunt gaan met scenario

a) Door verwijzing naar technische specificaties en naar nationale normen waarin Europese normen zijn omgezet, de Europese technische goedkeuringen, de

Wanneer uit het onderzoek blijkt dat op het volkstuincomplex het gehalte aan lood in de bodem de door het RIVM bepaalde norm overstijgt, dan dienen door de eigenaar in overleg met

Help Mimi om een lijst met alle eieren te maken en daarna deze ´e´en voor ´e´en te doorlopen en de co ¨ordinaten van de eieren af te drukken.. Open de wereld

Het enige verschil is dat het voorwerp waarmee de bal in botsing komt niet stilstaat, maar zelf ook beweegt en door deze botsing zelf ook een andere snelheid zal krijgen?.

Bij de bespreking van de basistaken-notitie in het najaar van 2014 heeft het algemeen bestuur dit, gegeven de financiële context bij gemeenten, aangescherpt tot de bepaling dat

De GGD Hollands Noorden te verzoeken om alles in het werk te stellen om vanaf de jaarrekening 2021 een goedkeurende verklaring voor getrouwheid én rechtmatigheid te ontvangen..

 in artikel 25 lid 7 van de geïntegreerde tekst inclusief 3 e wijziging van de Gemeenschappelijke Regeling GGD Hollands Noorden in de tweede helft van de zin staat dat