• No results found

Van Stipriaan, Het volle leven (2002)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Van Stipriaan, Het volle leven (2002)"

Copied!
3
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Al met al heeft Reynders een degelijke studie geschreven. Blijkens de eerste hoofdstukken is zij niet alleen goed ingevoerd in de Oudfranse (vak)literatuur maar ook in staat eigen standpun-ten in te nemen. In de latere hoofdstukken weet zij meestal zorgvuldig te argumenteren, en dat in een rustige en heldere stijl. Hopelijk draagt dit proefschrift ertoe bij dat alle fragmenten van deze interessante tekst eindelijk eens samen worden uitgegeven, volgens de huidige stand van het on-derzoek. De slordige en moeilijk bereikbare uit-gave van het leeuwendeel door Bormans (uit 1871) is hoognodig aan vervanging toe.

A.Th. Bouwman

Het volle leven: Nederlandse literatuur en cultuur ten tijde van de Republiek (ca. 1550-1800) / René van Stipriaan. Amsterdam: Prometheus, 2002. – 351 p. isbn90-5333-997-3 Prijs: €32,50 Het volle leven van René van Stipriaan is een prachtig boek dat de enthousiaste receptie die het in de pers heeft gekregen meer dan waard is. Het boek biedt een sprankelende en gevarieerde kennismaking met de vroegmoderne Neder-landse culturele wereld. Via Van Stipriaans beel-dende taalgebruik en de daadwerkelijk illustra-tieve illustraties komt de wereld van Bredero, Vondel en Hooft, van Bontekoe, Bekker en Pels, van Poot, Corver en Paape tot leven. Het volle leven is een reisgids. De lezer gaat een avondje naar het Amsterdams toneel, kijkt door micro-scopen naar de mens en door telemicro-scopen naar de macrocosmos, ziet de Republiek worstelen in haar ontstaansstrijd, brengt verre landen in kaart, bezoekt de statige buitens in de Beemster, ontdekt de Rozenkruisers, bezoekt de drukkerij van Plantijn, koopt stiekem verboden lectuur onder de toonbank, ziet de discussies tussen car-tesianen en voetianen hoog oplaaien, deelt de na-tuur in handzame kabinetten in, maakt de eerste steenlegging van het genootschap Felix Meritis mee, drinkt thee met Wolff en Deken in het rieten kluisje, ziet de economie vervallen, de revolutie naderen. En overal is de literatuur: als opstoker der gemoederen, commentator op religieuze twisten, propaganda voor politieke groepen, verbeelding van de kosmische harmonie, om te stichten en te vermaken. Maar waarschijnlijk hoef ik u dit helemaal niet te vertellen: u heeft het boek al lang gelezen, u gebruikt het misschien zelfs al in uw colleges.

Deze recensie betreft niet zozeer Van Stipri-aans boek als wel zijn boek als leermiddel. Ik wil

enkele reflecties optekenen over de studeerbaar-heid van Het volle leven, over de bruikbaarstudeerbaar-heid ervan voor colleges Vroegmoderne Nederlandse taal en cultuur. Weliswaar is het niet als leerboek geschreven, maar op die manier komen tevens vragen aan de orde, m.n. over de ordening van het boek en over de structurering van het materi-aal, die de merites van het boek ook los van het onderwijs raken.

Het boek leent zich uitstekend als inleiding op de literatuur van de vroegmoderne tijd en zal dan ook waarschijnlijk het meeste ingezet worden bij eerstejaarscolleges. Men kan de studenten het boek prima zelfstandig laten lezen, naast de col-leges, bij wijze van introductie op de periode. In de werkcolleges kan men dan losjes refereren aan het werk. De calculerende student behoeft ech-ter meer stok achech-ter de deur: als het boek niet als tentamenstof wordt meegenomen, dan zal het op de plank blijven staan. En dan beginnen de pro-blemen, want wat bevraagt men eigenlijk uit Het volle leven? Het boek is zo vol, dat men de stu-denten onmogelijk op kale feiten kan toetsen. Wanneer leefde Vondel en welke genres beoe-fende hij? Wat is de humorenleer? Wat voor soort blad was de Post van den Neder-Rhyn? Uit welke onderdelen bestaat een embleem? De ant-woorden op deze vragen zijn wel ergens in het boek te vinden, maar zij staan – vaak zonder veel onderscheid – ingebed in vele, vele andere feiten, namen en titels en het is niet verwonderlijk dat studenten al snel door de bomen het bos niet meer zien.

Chronologie gaat ook de redding niet zijn: het boek cirkelt steeds door de tijd heen, veel hoofd-stukken beginnen min of meer eind zestiende eeuw om dan door te groeien naar het einde van de zeventiende of het begin van de achttiende eeuw. Het volgende hoofdstuk springt dan weer terug. De achttiende eeuw zelf is grotendeels ge-vat in het laatste hoofdstuk en daar moeten dan plots zo veel nieuwe ontwikkelingen gegeven worden, dat het echt onoverzichtelijk wordt.

Ook de opeenvolging van literaire stromingen en de ontwikkelingen in genres bieden weinig houvast: het is vrijwel onmogelijk om op basis van dit boek alléén de studenten duidelijk te ma-ken wat de rederijkersliteratuur was en waarin deze verschilt van de nieuwe Renaissanceteksten. Informatie over de onderlinge verhouding rede-rijkerij, Humanisme en Renaissance moet bijeen-gesprokkeld worden over veel verschillende hoofdstukken, en dan zijn zij vaak ook nog eens behoorlijk vaag. Een deelantwoord op de ver-houding Middeleeuwen-Humanisme-Renais-sance kan de student bijvoorbeeld vinden op pa-gina 127. Daar stelt Van Stipriaan bij de b o e k b e o o r d e l i n g e n 91 07 recensies 17-05-2006 12:35 Pagina 91

(2)

bespreking van allegorieën – hun werking in kunst, literatuur, geschiedschrijving en bijbel – dat in de Middeleeuwen het klassiek allegorische denken geheel in dienst was komen te staan van de christelijke theologie. Hij vervolgt:

Door de filologische activiteiten van humanisten werden klassieke en christelijke wereld weer wat uit elkaar getrokken, maar dat leek alleen maar tot nog meer ruimte te leiden voor het leggen van verban-den tussen antieke en christelijke vormen van ‘we-ten’. In de Renaissance waren de verborgen inzich-ten vaak tegelijk goddelijk en werelds. En als gevolg van de diepgaande studie van de klassieke bronnen werd het reservoir aan betekenisrijke beelden alleen nog maar groter.

Knappe student die hiermee uit de voeten kan. Het einde van de Renaissance is ook enigszins impressionistisch. Van Stipriaan laat na de Re-naissance een periode aanbreken van Frans-klas-sicisme, satire, ironie en libertinisme. Hij gaat in op de poëtenstrijd, op de hekelcultuur (Weyer-man), die hij verklaart via de economische stag-natie vanaf eind zeventiende eeuw en door het Frans-klassicisme: geloof in regels leidt tot ru-zies en stilstand. Zijn stelling dat het moeilijk vast te stellen is hoe sterk het economisch verval ingreep op het culturele leven van de achttiende eeuw, suggereert dat dit wél het geval was: de he-kelcultuur zou hier een effect van zijn en die zou weer ‘overslaan’ naar het toneel. Het zijn dit soort suggesties die het boek niet veel helderder maken en die neigen naar een achttiende-eeuwse interpretatie van de ontwikkelingen. Maar dat men in die tijd het economisch verval als oorzaak zag voor moreel en literair verval, wil nog niet zeggen dat wij nu die redenering klakkeloos moeten overnemen. Het is onduidelijk wanneer nu precies de door Van Stipriaan beschreven ‘sfeer van verstarring en ingekeerdheid die zo lang over de Nederlandse letteren had gelegen’ is begonnen, maar waarschijnlijk met de introduc-tie van het Frans-klassicisme, dat hij inderdaad als een star wettensysteem omschrijft. In hoofd-stuk 6 duidt Van Stipriaan deze ‘crisis in de lite-ratuur’ weer als ‘onvermogen om aan te sluiten bij nieuwste inzichten in de natuurwetenschap en filosofie’. Ook hier gaat het weer om sugges-tieve uitspraken waar de specialist zich wel iets bij kan voorstellen, maar die niet worden uitge-werkt of beargumenteerd, zodat zij in de lucht blijven hangen. Wat Van Stipriaan geloof ik be-doelt is dat dichters als Poot rond 1720 én de fy-sico-theologische dichters na hen natuur ‘nog al-tijd’ belaadden met morele, mythologische en religieuze betekenissen en niet – zoals Bellamy ná 1780 de persoonlijke esthetische

natuurbele-ving centraal stelden. Empirisme wordt hier tot model voor goede literatuur verheven, en omdat daarnaast literatoren die wél aansloten bij de nieuwste inzichten uit de filosofie (Lodewijk Meijer, Hendrik Doedijns, Jakob Zeeus, Willem Goeree, Arnold Houbraken, Cornelis de Bruyn bijvoorbeeld) niet tot de canon behoren en niet of nauwelijks behandeld worden, lijkt de ‘sfeer van verstarring’ eerder voort te vloeien uit de perceptie van de auteur dan uit de tijd van het Frans-klassicisme.

Veel onduidelijkheid lijkt te komen doordat Van Stipriaan elegante verbindingen wil maken in de grote variëteit aan onderwerpen. Tot een daadwerkelijke structurering komt hij echter niet en de gesuggereerde verbanden maken het boek vaak onduidelijker dan dat zij het leesbaar maken. Zo suggereert hij – omdat hij van canon-vorming naar periodieken wil overstappen – dat tijdschriften in de achttiende eeuw vooral ont-wikkeld worden vanwege een probleem in de af-zetmarkt: de Nederlandse uitgevers verliezen hun Franse handel, het aantal Nederlandstalige titels neemt toe en die moeten ergens afgezet worden; de oplossing zou gevonden worden in het periodiek. Een en ander moet ook verklaren waarom de canonvorming blijft steken na het Panpoëticon Batavum: ‘Aldus was het niet zo-zeer de canon als wel het nieuwe boek dat volop de aandacht vroeg’. De lezer blijft met veel vra-gen achter.

Ook al is er vooral op de behandeling van de achttiende eeuw veel aan te merken – zo vind ik de titel voor het laatste hoofdstuk ‘Dromen van betere tijden’ niet in verband staan met de maat-schappelijke slagkracht van de achttiende-eeuw-se letterkundige wereld –, toch doet me dat niet concluderen dat het boek onbruikbaar is voor in de colleges. Er dient alleen een belangrijke keuze gemaakt te worden: wil men het college (blijven) vormgeven naar literaire vormen, genres en stro-mingen, of volgt men Van Stipriaans functiona-listische benadering en kiest men voor een meer cultuurhistorische benadering? In het eerste ge-val zal de docent veel moeten sturen, passages moeten verduidelijken, primaire literatuur moe-ten aanleveren om de gesignaleerde ontwikkelin-gen vaste vorm mee te geven.

In het tweede geval zou men de weken kun-nen indelen naar de verschillende functies die li-teratuur bekleedde in de vroegmoderne tijd. Bij de week ‘Literatuur als sociaal bindmiddel’ kan men dan aandacht bieden aan de rederijkerska-mers, het voorlezen van literatuur, gelegenheid-gedichten, drempeldichten bij bundels. ‘Litera-tuur en politiek’ bespreekt de Opstand, het Wilhelmus, pamfletten en de Bestandstwisten. 92 b o e k b e o o r d e l i n g e n

(3)

In de week ‘Literatuur en (natuur)wetenschap’ passeren humorenleer, microcosmos-macrocos-mos, rationalisme, en fysico-theologie de revue. Aan de hand hiervan kan men wellicht aandacht besteden aan de ontwikkeling van een allegori-sche via een emblematiallegori-sche naar een empiriallegori-sche literatuuropvatting. Bij ‘Productie, distributie en consumptie van literatuur’ wordt de geldelijke kant besproken, de grote rol die uitgevers speel-den, de lezers waarvoor men schreef. Identiteits-vorming kan een thema zijn, net als canonvor-ming. Uitgangspunt is steeds om te laten zien hoe Nederlandse vroegmoderne literatuur ge-stalte kreeg binnen deze velden, hoe die litera-tuur steeds een actieve rol speelde. Literaire tek-sten zijn dan steeds voorbeelden: een volledig chronologisch overzicht kan niet gegeven wor-den, veel canonieke werken zullen onbesproken blijven. Genreleer en stromingen verdwijnen dan grotendeels naar het tweede jaar.

Men zou samen met de studenten kunnen kij-ken naar de selectiecriteria van Van Stipriaan om zo zijn achterliggende literair-historische visie te ontrafelen. Laat ze de index eens kritisch doorne-men, misschien die naast een index van een oude literatuurgeschiedenis leggen, en bestuderen waarom aan bepaalde auteurs veel of weinig

aan-dacht wordt besteedt. Zo kunnen ze ontdekken dat Antonides van der Goes maar éénmaal wordt genoemd – in een rijtje namen van auteurs waar-van David waar-van Hoogstraten het verzameld werk verzorgde –, terwijl aan Janus Dousa op verschil-lende plaatsen uitgebreid aandacht wordt be-steed. Waarom is dat? Niet zozeer vanwege Dou-sa’s literaire productie, maar vanwege zijn rol in het beleg van Leiden, het zingen van zijn Latijnse teksten bij de feestelijkheden rond de opening van de Leidse universiteit, zijn medeplichtigheid aan het creëren van de Batavenmythe etc. Blijk-baar is Van Stipriaan meer geïnteresseerd in canonvorming, in de maatschappelijke rol van li-teratoren en de manier waarop zij hun tekstuele productie inzetten voor politieke doelen, voor natie/identiteitsvorming, vechten voor individu-ele vrijheid.

Zo is Het volle leven niet het ideale handboek dat de grote lijnen in overzichtelijke punten op een rijtje zet. Maar voor iedereen die thuis wil ra-ken in de vroegmoderne letterkunde is het een spannende gids, die weliswaar sommige gebie-den niet of nauwelijks in kaart brengt, maar die aanzet tot verdere ontdekkingsreizen.

Inger Leemans b o e k b e o o r d e l i n g e n 93

Op reis met Memoria / Peter de Wilde, Annelies van Gijsen, Jesse Mortelmans en Patricia Stoop (red.). Hilversum: Verloren, 2004. – 165 p. (Middeleeuwse Studies en Bronnen 81)

isbn90-6550-809-0 Prijs: €17,–

Deze bundel komt voort uit het onderzoeks-proejct ‘Memoria in de middeleeuwen’ dat wordt uitgevoerd aan de Universiteit van Antwerpen. Binnen dit project heeft memoria een veel brede-re betekenis dan nagedachtenis of geheugen – twee betekenissen die binnen de mdiëvistiek meer vertrouwd zijn. De editeurs van de bundel hanteren een veel sterker letterkundig begrip: ‘Onder memoria verstaan we de strategieën, die de schrijver gebruikt om zijn teksten vlotter in-gang te doen vinden in het geheugen van de mid-deleeuwse toehoorder/lezer, of de methodes die de toehoorder/lezer aanwendt om zich tekstde-len eigen te maken’ (Woord vooraf, p.7). Deze omschrijving maakt de weg vrij voor literairhis-torisch onderzoek naar geheugenvoorstelingen,

herinneringstechnieken en meditatieve motieven in teksten. In de onderhavige bundel is dat toege-spitst op ‘allegorische reisverhalen’, in het bij-zonder het thema van pelgrimages. Veel aandacht gaat uit naar de Pèlerinage de Vie humaine als be-devaartsallegorie in relatie tot memoria. Twee bijdragen behandelen de tekst – zowel het Franse origineel als de Middelnederlandse vertalingen – met aandacht voor de verbeelding van het geheu-gen (Fabienne Pomel en Ingrid Biesheuvel), ter-wijl ook de meer algemene en tamelijk theore-tische inleiding (Peter de Wilde) uitgaat van de Pèlerinage. Verder biedt de bundel bijdragen over invloeden van de Pèlerinage in toneelteksten (Van Gijsen), over de allegorie van de pelgrim in Hadewijchs vijftiende Brief (Willaert), een nog niet eerder geïdentificeerde bewerking in strofen van De tribus dietis van Robert de Sorbon, tek-sten over geestelijke pelgrimsreizen als medita-tielectuur (Miedema) en een bijdrage over memo-ria in Dantes Goddelijke komedie.

Geert Warnar

Signalementen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In the case of the English as LoLT Course, the flexibility of the CAM has enabled a process- oriented impact assessment that responds to the specific, rural language learning and

Gelet op het advies van de medisch adv iseur v oldoet directe elektrische stimulatie van de hersenschors als behandeling van tinnitus niet aan de stand van de w etenschap en praktijk

Veel werkgevers (74%) geven nog steeds vaste contracten aan hun personeel. Er zijn wat dat betreft geen hele grote verschillen tussen de publieke en de private sector en ook hier

Deze mensen moeten worden opge- spoord en ingezet bij onderwijs aan alle studenten en niet alleen als procesbegeleider bij één onderwerp, waarvan zij geen verstand hebben.. Bij

Vaak, vooral in crisistijd, heb- ben we een ‘Chinese vrijwilliger’ nodig, iemand voor het minst aantrekkelijke werk.. Iemand die ‘het kruis’ van anderen of van de hele groep op

Ook voorstel d. acht ik aanvaardbaar, al ligt dit principieel wel het moeilijkst. Zeker niet hun die principieel op het standpunt staan, dat een huwelijk helemaal

We leven in een informatiemaatschappij, dus ook en juist de gemeente moet dit helemaal op orde hebben, onze inwoners moeten goed geholpen worden en de organisatie moet goed

• Geschikt voor elk terrein, met de optie om de frontale borstels te vervangen door andere aanbouwdelen, zoals een sneeuwploeg of maaier. • Heeft een van de schoonste