• No results found

De gevolgen van Solvency II

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De gevolgen van Solvency II"

Copied!
58
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De gevolgen van Solvency II

De effecten van nieuwe solvabiliteitsregelgeving

op de Europese verzekeringssector

(2)

risico

het & de (m.); -’s

gevaar voor schade of verlies, de gevaarlijke of kwade

kans of kansen die zich bij iets voordoen

(3)

De gevolgen van Solvency II

De effecten van nieuwe solvabiliteitsregelgeving

op de Europese verzekeringssector

K.G. Burema Afstudeerverslag Rotterdam, juni 2007 Rijksuniversiteit Groningen Faculteit Bedrijfskunde Financieel Waardemanagement In opdracht van Robeco Asset Management Begeleiding Rijksuniversiteit Groningen Dr. J.H. von Eije Dr. A. Plantinga Begeleiding Robeco Asset Management Drs. F.A. Onstwedder

De auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van het afstudeerverslag; het auteursrecht van het afstudeerverslag berust bij de auteur.

(4)

Voorwoord

4

Voorwoord

Het laatste gedeelte van mijn studie Bedrijfskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen betrof mijn afstudeerstage. Gedurende zes maanden ben ik actief geweest binnen het Financiële Aandelenteam van Robeco, waar ik kennis heb opgedaan over het bankwezen, onroerend goedbedrijven, maar bovenal verzekeringsondernemingen. Dit onderzoek richt zich namelijk op Europese verzekeringsondernemingen, omdat binnen enkele jaren voor hen nieuwe regelgeving van kracht wordt.

Voor verzekeraars is het beheersen van risico’s datgene waarmee ze waarde creëren. Ook voor beleggers is risico een kernbegrip, want beleggers dienen waarde te creëren door gecontroleerde risico’s te nemen met hun beleggingen.

Twee beleggers die gecontroleerde risico’s nemen zijn Frank Onstwedder en Christian Vondenbusch, beide tot op heden werkzaam bij Robeco. Via deze weg wil ik hen nogmaals bedanken voor hun inzichten en aanwijzingen. Daarnaast ben ik mijn begeleiders bij de Rijksuniversiteit Groningen, dr. Henk von Eije en dr. Auke Plantinga, dank verschuldigd voor hun tijd en ondersteuning. Ik kijk met veel plezier terug op deze periode en wil de lezer dan ook veel plezier wensen met het doorlezen van dit onderzoeksverslag.

Koos Burema Rotterdam, juni 2007

(5)

Managementsamenvatting

5

Managementsamenvatting

In dit onderzoek zijn de directe en indirecte gevolgen van toekomstige nieuwe regelgeving (Solvency II) voor Europese verzekeringsondernemingen in kaart gebracht. Zodoende kunnen de beheerders van het Robeco Financials Equities Fund hun beleggingsbeleid hierop afstemmen. Hierop is de volgende doelstelling van het onderzoek geformuleerd:

Het, voor de beheerders van het Financials Equities-fonds van Robeco, beschrijven van de mogelijke gevolgen van de toekomstige invoering van Solvency II voor de Europese verzekeringssector. Daarbij bepalen welke mogelijkheden individuele of groepen bedrijven in de Europese verzekeringssector hebben om te anticiperen op één of meer effecten van deze nieuwe regelgeving, zodat de fondsbeheerders tijdig hun beleggingsbeleid hierop kunnen afstemmen.

Uit deze doelstelling werd de volgende vraagstelling voor het onderzoek bepaald:

Welke directe gevolgen zal de invoering van Solvency II hebben op de Europese verzekeringssector, welke mogelijkheden hebben individuele of groepen bedrijven in de Europese verzekeringssector om op deze effecten te anticiperen en hoe kan het Robeco Financials Equities Fund op deze effecten inspelen?

Het onderzoek is opgesplitst in drie gedeeltes. Allereerst zijn de directe gevolgen van Solvency II voor Europese verzekeraars in kaart gebracht. Tot op heden wordt het vereist kapitaal berekend op basis van de wiskundige voorzieningen bij levensverzekeraars en op basis van de hoeveelheid ontvangen premies of betaalde schaden bij niet-levensverzekeraars. Dit zijn kwantitatieve maatstaven, terwijl elke verkochte verzekeringspolis andere risico’s met zich meedraagt. Na invoering van Solvency II zullen verzekeraars echter kapitaal moeten aanhouden op basis van de daadwerkelijke risico’s die zij lopen. Daarom zullen verzekeraars zich beter bewust zijn van de risico’s die zij lopen, waardoor de kans op insolvabiliteit van verzekeraars moet afnemen.

De kern van Solvency II is dat verzekeraars met een gediversifieerde portefeuille relatief minder kapitaal hoeven aan te houden dan verzekeraars die geen gediversifieerde portefeuille hebben. Een verzekeraar voor bijvoorbeeld stormschade in zowel Spanje als Nederland moet voor beide landen weliswaar kapitaal aanhouden, maar kan het kapitaal dat als dekking van de Nederlandse activiteiten dient ook (deels) gebruiken als kapitaal ter dekking van de activiteiten in Spanje. Dit omdat het risico dat storm tegelijkertijd schade veroorzaakt in beide landen nihil is.

In het tweede gedeelte van het onderzoek is gekeken naar de huidige situatie bij Europese verzekeraars. Om deze situatie te analyseren is gekeken naar het niveau van eigen vermogen, dit wordt gedefinieerd als het eigen vermogen (Book Equity) gedeeld door de totale activa (Total Assets). Uit meervoudige regressievergelijkingen zijn drie kenmerken onderscheiden die van invloed zijn op het niveau van eigen vermogen: de grootte van een verzekeringsonderneming (gemeten in totale activa), de concentratieratio (business lines) en het percentage levensverzekeringsactiviteiten. De concentratieratio (business lines) geeft weer in hoeverre een verzekeraar in één of meerdere business lines, zoals levensverzekeringen, niet-levensverzekeringen of het bankwezen, geconcentreerd is. Naast de concentratieratio (business lines) is ook onderzocht in hoeverre een verzekeraar in één of meerdere landen geconcentreerd is. In dit onderzoek werd echter geen verband aangetroffen tussen het niveau van eigen vermogen en de concentratieratio (landen). Daarnaast is er weliswaar significante correlatie tussen de bèta (unlevered) en het niveau van eigen vermogen, in een meervoudige regressievergelijking is dit verband niet significant.

(6)

Managementsamenvatting

6 Doordat diversificatievoordelen onder Solvency II worden meegenomen, mag verwacht worden dat in ieder geval de significante kenmerken sterker van invloed zullen zijn op het niveau van eigen vermogen. Daarom is aan de hand van de significante kenmerken geschat of verzekeraars te veel of te weinig kapitaal aanhouden ten opzichte van hun sectorgenoten. Vervolgens zijn aangepaste Return-on-Equity-ratio’s berekend, opgebouwd uit dezelfde Return-on-Asset-ratio’s, maar met geschatte niveaus van eigen vermogen. Hierbij werd duidelijk dat de markt duidelijk lagere Koers/Winst-verhoudingen betaalt voor verzekeraars met relatief hoog geschatte RoE-ratio’s ten opzichte van verzekeraars met relatief laag geschatte RoE-RoE-ratio’s. Dit zou betekenen dat het Robeco Financials Equities Fund daarom verzekeraars met relatief lage Price/Book-ratio’s en laag geschatte RoE-ratio’s moet kopen, terwijl het fonds verzekeraars met relatief hoge P/Bk-ratio’s en hoog geschatte RoE-ratio’s moet verkopen.

In het derde en laatste gedeelte zijn de indirecte gevolgen van Solvency II geanalyseerd. De gemiddelde bèta van Europese verzekeraars heeft sinds 1990 een stijgende lijn vertoond, maar Solvency II kan wellicht met deze trend breken. Dit zou betekenen dat met beleggingen in verzekeringsondernemingen gemiddeld genomen een beter rendement gehaald kan worden dan de markt.

Andere indirecte gevolgen zijn gebaseerd op analistenrapporten en een conferentie over Solvency II. Ten eerste zullen grotere verzekeraars met Solvency II voordelen hebben ten opzichte van kleinere verzekeraars, omdat grotere verzekeraars gemiddeld genomen beter zijn gediversifieerd dan kleinere verzekeraars. Het is echter de vraag in hoeverre deze voordelen daadwerkelijk benut kunnen worden, omdat toezichthouders en kredietratingbureaus een beperkende factor zullen zijn. Verzekeraars geven aan dat ze per land te maken hebben met een lokale toezichthouder, waardoor het moeilijk is om kapitaal binnen de verschillende landen te gebruiken. Daarnaast zijn kredietratingbureaus bezig om hun eigen modellen aan te passen naar risicogebaseerde modellen, maar ook dit zal tijd en ervaring kosten voordat gediversifieerde verzekeraars kapitaal kunnen laten vrijvallen met behoud van hun (huidige) kredietrating. Verwacht wordt dat het eventuele kapitaalsoverschot daarom vooral gebruikt zal worden om te kunnen groeien en in mindere mate zal worden gebruikt voor extra dividenduitkeringen of het terugkopen van eigen aandelen.

Daarnaast zal Solvency II een stimulans zijn voor verzekeraars om bepaalde risico’s te herverzekeren, af te dekken door middel van gebruik van derivaten of te securitizeren. In het laatste geval zullen (groepen) polissen door een verzekeraar worden samengevoegd, waarna het risico tegen een vergoeding wordt overgedragen aan de kapitaalmarkt.

Als laatste is de vraag gerezen of Solvency II van invloed is op de prijzen van producten. Aangedragen kan worden dat verzekeraars per product de risico’s in kaart brengen en op basis daarvan de kosten van kapitaal uitrekenen. Dit zou tot gevolg moeten hebben dat de verzekeringsproducten beter geprijsd worden. De vraag is echter of door Solvency II de onderlinge concurrentie niet zal toenemen. Europa wordt namelijk steeds meer één markt en verzekeraars zijn op zoek naar diversificatievoordelen. Risico’s en kapitaal worden weliswaar steeds meer op één lijn gebracht, als de concurrentie toeneemt zal dit ook gevolgen hebben voor de prijzen van producten. Vooral producten met een laag risicoprofiel zullen veel verzekeraars willen verkopen, omdat de kosten van kapitaal voor deze producten bijzonder laag zijn en deze producten ook diversificatievoordelen kunnen opleveren.

Concluderend kan worden gezegd dat Solvency II veel directe én indirecte gevolgen heeft voor de Europese verzekeringssector. Het belangrijkste advies voor het Robeco Financials Equities Fund is dat er verscheidene verzekeringsondernemingen zijn die met de komst van Solvency II een fors hogere RoE kunnen behalen, omdat ze met minder eigen vermogen dezelfde Return-on-Assets moeten kunnen behalen. De K/W-verhouding van deze aandelen is gemiddeld genomen echter veel lager dan aandelen met een lagere (geschatte) RoE. Het is de vraag of die K/W-verhouding de komende jaren niet zal verbeteren.

(7)

Inhoudsopgave 7

Inhoudsopgave

VOORWOORD... 4 MANAGEMENTSAMENVATTING ... 5 INHOUDSOPGAVE... 7 1 INLEIDING ... 9

1.1 Rotterdamsch Beleggings Consortium... 9

1.2 Robeco Financials Equities Fund... 10

1.3 Verzekeringssector ... 10 1.4 Opbouw onderzoek ... 10 2 ONDERZOEKSOPZET...12 2.1 Probleemstelling ... 12 2.2 Doelstelling... 12 2.3 Conceptueel model ... 13 2.4 Vraagstelling... 14 2.5 Onderzoekstype ... 14 2.6 Deelvragen ... 15 2.7 Onderzoeksmethoden ... 15 3 INHOUD REGELGEVING ...16 3.1 Historie regelgeving ... 16 3.2 Doel Solvency II ... 17

3.3 Totstandkoming en tijdslijn regelgeving ... 18

3.4 Pilaarmodel ... 19

3.5 Uitkomsten Quantitative Impact Studies ... 26

(8)

Inhoudsopgave

8

4 INVLOED KENMERKEN VERZEKERAARS OP SOLVABILITEIT... 30

4.1 Analysemethodologie... 30

4.2 Invloed grootte op niveau eigen vermogen ...34

4.3 Risico-ontwikkeling verzekeraars...35

4.4 Meervoudige regressieanalyse... 38

4.5 Niveaus van eigen vermogen Europese verzekeraars ...42

4.6 Implicaties in de markt ... 44

4.7 Conclusie ... 46

5 INDIRECTE GEVOLGEN SOLVENCY II ... 48

5.1 CAPM vs. Fama & French... 48

5.2 Strategische gevolgen in de praktijk... 50

5.3 Analyse gevolgen sector ...52

5.4 Conclusie ...53

6 CONCLUSIES & AANBEVELINGEN ... 54

6.1 Conclusies ...54

6.2 Aanbevelingen ...55

LITERATUURLIJST ... 56

(9)

Hoofdstuk 1 - Inleiding

9

1

Inleiding

Alvorens te komen tot de opzet van dit onderzoek moet eerst inzicht worden gegeven in de context waarin dit onderzoek heeft plaatsgevonden. Daarom allereerst een inleiding over het bedrijf Robeco, het Robeco Financials Equities Fund en de verzekeringssector.

1.1

Rotterdamsch Beleggings Consortium

Het Rotterdamsch Beleggings Consortium (RoBeCo) is in 1929 opgericht door een groep Rotterdamse zakenlieden. Sindsdien is Robeco gegroeid tot een internationale vermogensbeheerder met de Benelux en de VS als thuismarkten. Sinds 2001 is Robeco een volledige dochter van Rabobank Groep, wat een coöperatieve financiële dienstverlener is. Zoals in het organogram te zien is (figuur 1.1) is Robeco opgedeeld in zes business units. Daarnaast heeft Robeco in een joint venture met Rabobank het Insitute for Research and Investment Services (IRIS) opgericht, welke fungeert als (interne)dienstverlener voor beiden op het gebied onderzoek, publicaties en de samenstelling van modelportefeuilles.

Eind 2006 had Robeco een beheerd vermogen van EUR 141,7 mld. (Robeco Jaarverslag 2006). Ter illustratie: een van de grootste vermogensbeheerders ter wereld, Fidelity, had op het einde van 2006 ca. EUR 1.050 mld. (USD 1.385 mld.) onder beheer (Fidelity Investments Corporate Fact Sheet, 2007). Een met Robeco vergelijkbare, en van oorsprong ook Nederlandse speler, is ABN AMRO Asset Management die eind 2006 EUR 193 mld. onder beheer had (ABN Amro Asset Management Q4 Report, 2007).

De business unit Robeco Asset Management verzorgt het beheer van aandelen, vastrentende waarden en geldmarkten voor Europese klanten. Binnen de aandelenafdeling bestaan teams die sectorbreed beleggen voor fondsen als Robeco (‘Global Stability), Rolinco (‘Global Growth’), Robeco Emerging Markets of Robeco Europe. Daarnaast zijn er sectorteams, welke de verschillende sectorfondsen beheren.

Organogram Robeco Figuur 1.1 – Robeco Jaarverslag, 2006 Rabobank Robeco Management Board Robeco Asset Management Robeco Alternative Investments Robeco Investment Management Harbor Capital Advisors

Robeco Direct International Offices

(10)

Hoofdstuk 1 - Inleiding

10

1.2

Robeco Financials Equities Fund

Eén van die sectorfondsen is het Robeco Financials Equities Fund. Dit fonds belegt wereldwijd ca. EUR 110 mln. in beursgenoteerde banken, verzekeraars, onroerend goedmaatschappijen en andere financiële dienstverleners. Dit met als doel de benchmark (MSCI World Financials Equities) te verslaan (outperformance te behalen). Hierbij houden de beheerders van het fonds de ontwikkelingen in de sector nauwkeurig in de gaten, in de hoop hierop te kunnen inspringen.

Eén van de huidige ontwikkelingen in de Europese verzekeringssector is de komst van nieuwe regelgeving (Solvency II). De fondsbeheerders willen graag geïnformeerd worden over de grondslagen en inhoud van Solvency II. Daarnaast zijn de fondsbeheerders benieuwd welke beleggingsmogelijkheden Solvency II met zich meebrengt.

Dit kan namelijk van invloed zijn op de fondsprestaties. Op 1 mei 2007 belegde het Robeco Financials Equities Fund namelijk 19,9% van haar vermogen in de verzekeraars, terwijl de totale portefeuille voor 36,1% in Europa is belegd. Dus ca. 7,2% van de totale portefeuille wordt geïnvesteerd in Europese verzekeraars. Naast deze informatie is het van belang om te weten hoe de verzekeringssector in elkaar steekt.

1.3

Verzekeringssector

De verzekeringssector wordt gekenmerkt door een grote diversiteit aan business modellen. In dit onderzoek wordt de belangrijkste opdeling gemaakt op basis van de levens- en niet-levensverzekeringsactiviteiten van de verzekeraars. Met levensverzekeraars worden verzekeraars bedoeld die verzekeringen afsluiten op basis van levensverwachtingen, zoals overlijdensrisicoverzekeringen en pensioenverzekeringen. Zo is Aegon een levensverzekeraar. Met demografische data en modellen berekenen deze verzekeraars welke premie ze moeten vragen voor een bepaalde verzekering.

Daarnaast zijn er niet-levensverzekeraars die verzekeringen op basis van gebeurtenissen zoals brand of ongelukken aanbieden. Weliswaar van Zwitserse origine, maar Zürich Financial is een goed voorbeeld van een niet-levensverzekeraar. Bij deze verzekeringen schatten verzekeraars in welk percentage van de verzekeringsnemers daadwerkelijk schade lijdt, zodat verzekeraars ook hier met de juiste data en modellen redelijkerwijs kunnen schatten welke premie zij voor een bepaalde verzekering dienen te vragen.

Naast deze twee subsectoren worden er binnen Robeco nog drie subsectoren onderscheiden. Allereerst de verzekeraars die zowel levens- als niet-levensverzekeringen afsluiten, ofwel de multi-line verzekeraars zoals AXA of Allianz. Daarnaast zijn er nog de zogenaamde ‘bancassurers’ zoals ING en Fortis. Dit zijn banken en verzekeraars ineen. Ten slotte zijn er nog de verzekeraars van de verzekeraars, ofwel de herverzekeraars zoals Münich Re. Deze verzekeraars nemen simpelweg een bepaald risico van andere verzekeraars over, in ruil voor premie. Onder andere door dit globaal te doen kunnen de herverzekeraars hiermee de individuele risico’s weer verminderen.

1.4

Opbouw onderzoek

Dit onderzoek richt zich op de gevolgen van nieuwe regelgeving (‘Solvency II’) op de Europese verzekeringssector. Na dit eerste, inleidende, hoofdstuk zal het tweede hoofdstuk de methodiek beslaan van het onderzoek. In dit hoofdstuk worden de doelstelling, het conceptueel model, de vraagstelling en de deelvragen geformuleerd. De vraagstelling wordt opgesplitst in drie deelvragen, welke elk in een apart hoofdstuk worden beantwoord.

(11)

Hoofdstuk 1 - Inleiding

11 In het derde hoofdstuk wordt de inhoud van Solvency II weergegeven en welke directe veranderingen dit met zich meebrengt ten opzichte van de huidige regelgeving. In een veranderende omgeving ontstaan normaliter nieuwe kansen en bedreigingen voor de betrokken partijen.

Vervolgens wordt in het vierde hoofdstuk onderzocht in hoeverre verzekeraars zich op financiële kenmerken onderscheiden, waarbij ook de veranderingen die Solvency II met zich meebrengt worden meegenomen. Het vijfde hoofdstuk richt zich op de indirecte gevolgen van Solvency II. Zal Solvency II zorgen voor fusies & overnames, welke verzekeraars hebben grote voordelen, of zijn er helemaal geen gevolgen van Solvency II te verwachten?

Tot slot staan in het zesde hoofdstuk de belangrijkste conclusies van het onderzoek. Daarnaast worden er aanbevelingen gedaan voor verder onderzoek.

(12)

Hoofdstuk 2 - Onderzoeksopzet

12

2

Onderzoeksopzet

Waar het vorige hoofdstuk de opbouw gaf van dit onderzoek, wordt in dit hoofdstuk de opzet van het onderzoek uitgediept. In de eerste paragraaf vindt een analyse plaats van de probleemomschrijving en de daarbij behorende vraag vanuit Robeco, zodat in de tweede paragraaf de doelstelling van het onderzoek geformuleerd kan worden. Daarna wordt het conceptueel model opgesteld, om vervolgens de vragen en de deelvragen voor dit onderzoek op te stellen.

2.1

Probleemstelling

De komende jaren wordt in de Europese verzekeringssector een nieuw ‘regulatory framework’ (Solvency II) uitgerold, wat een grote invloed op de sector zal hebben. Dit is een model van de Europese Commissie om de solvabiliteitsvereisten beter te laten aansluiten op de werkelijke risico's die een verzekeraar loopt. Daarnaast beoogt Solvency II de processen waarmee de solvabiliteitseisen berekend worden beter te controleren. Als laatste heeft Solvency II als doel informatie over de risico’s die verzekeraars lopen transparanter te maken. In feite heeft het model daarmee dezelfde uitgangspunten als Basel II, dat voor banken in 2007 wordt ingevoerd. Het invoeringstijdstip van Solvency II is echter nog onzeker, maar uitgegaan wordt van 2009-2010.

De invoering van Solvency II heeft tot gevolg dat winst- & verliesrekeningen en balanstotalen van verzekeraars veranderen. Dit kan directe gevolgen hebben voor de waardering van het aandeel op de beurs. Daarnaast kunnen de veranderingen van kapitaalseisen tot gevolg hebben dat verzekeraars hun werkgebieden moeten diversifiëren of juist bepaalde gebieden moeten afstoten. Het is echter de vraag welke concrete veranderingen Solvency II met zich meebrengt en wat voor gevolgen dit heeft voor de sector. Daarnaast zullen Europese verzekeraars anticiperen op deze nieuwe regelgeving, waardoor er wellicht beleggingsmogelijkheden liggen voor het Robeco Financials Equities-fonds.

2.2

Doelstelling

De doelstelling vormt de basis van de vraagstelling en stuurt aldus het proces van kennisverwerving. Tevens is de doelstelling van belang voor een evaluatie van het onderzoek, zowel vooraf als achteraf (Verschuren, 2002). De doelstelling geeft aan voor wie het onderzoek wordt uitgevoerd, wat er voor kennisproduct uitkomt en waarom dit onderzoek van belang is. Hierop kan voor dit onderzoek de volgende doelstelling worden geformuleerd:

Het, voor de beheerders van het Financials Equities-fonds van Robeco, beschrijven van de mogelijke gevolgen van de toekomstige invoering van Solvency II voor de Europese verzekeringssector. Daarbij bepalen welke mogelijkheden individuele of groepen bedrijven in de Europese verzekeringssector hebben om te anticiperen op één of meer effecten van deze nieuwe regelgeving, zodat de fondsbeheerders tijdig hun beleggingsbeleid hierop kunnen afstemmen.

Deze doelstelling voldoet aan de eisen van relevantie (De Leeuw, 2001). De relevantie van het onderzoek ligt in het feit dat dit onderzoek een (tijdige) bijdrage levert aan de kennisbehoefte van de opdrachtgever. In dit onderzoek betekent de bijdrage een beschrijving van de gevolgen van Solvency II en de uitwerking van mogelijke effecten van deze nieuwe regelgeving zodat de opdrachtgever zijn fonds optimaal mogelijk kan beheren. De eerste afbakening van het onderzoek gebeurt door de doelstelling. Daarnaast zijn er randvoorwaarden die het onderzoek verder beperken. Volgens De Leeuw (2001) zijn randvoorwaarden van tweeërlei aard:

(13)

Hoofdstuk 2 - Onderzoeksopzet

13 randvoorwaarden met betrekking tot het resultaat en randvoorwaarden met betrekking tot het onderzoeksproces.

Randvoorwaarden met betrekking tot het resultaat

1 Het onderzoek moet voldoen aan de kennisbehoefte van de opdrachtgever. In ieder geval dient de invloed van Solvency II op de Europese verzekeringssector te worden beschreven.

2 Het onderzoek beperkt zich tot beursgenoteerde verzekeraars (het universum) waarin het Robeco Financials Equities-fonds kan handelen.

Randvoorwaarden met betrekking tot het onderzoeksproces

1 Het onderzoek moet plaatsvinden binnen een tijdsbestek van zes maanden;

2 Het onderzoek moet voldoen aan de methodologische eisen van de faculteit Bedrijfskunde van de Rijksuniversiteit Groningen.

2.3

Conceptueel model

Een conceptueel model geeft de globale kijk weer die aan een onderzoek ten grondslag ligt (De Leeuw, 2001). Hierbij is het een hulpmiddel om samenhangende theorieën in een overzichtelijk patroon weer te geven, zodat de onderzoeker in staat wordt gesteld de problematiek te begrijpen en te operationaliseren.

Inschatting mogelijke gevolgen op (groepen) aandelen/verzekeraars in de Europese verzekeringssector Centraal in het conceptuele model staat de vraag welk effect Solvency II op de verzekeringssector zal hebben. Van de op het eerste gezicht vergelijkbare regelgeving voor de bancaire sector, Basel II, wordt algemeen aangenomen dat deze hand in hand gaat met de consolidatieslag in die sector (Euroweek, 2006). Naast mogelijke fusies en overnames zijn andere mogelijke effecten veranderingen in de kapitaalsstructuur (Myers, 2003) of diversificatie van producten en regio’s zodat risico’s ook gediversifieerd worden en minder kapitaal nodig is (Rowe, 2004).

Gevolgen Solvency II op waarderingen activa, verplichtingen en eigen vermogen

Om over de totale gevolgen van Solvency II een uitspraak te kunnen doen is het allereerst belangrijk om te weten wat de directe gevolgen zijn voor de verzekeraars. Hoe worden risico’s ge(her)waardeerd, wat zijn de veranderingen in kapitaalsvereisten en welke andere zaken veranderen er met Solvency II?

Onderlinge verschillen Europese verzekeraars

Eén van de gedachtes achter de invoering van Solvency II is dat diversificatie het totale risico van de verzekeraars spreidt (CEA, 2006). Daarom is het belangrijk de belangrijkste onderliggende verschillen tussen verzekeraars op het gebied van scale (grootte), scope (verschillende activiteiten) en geografische spreiding in kaart in kaart te brengen. Een andere drijfveer achter Solvency II is de op risico-gebaseerde allocatie van kapitaal (CEA, 2006), wat dus betekent dat Solvency II van invloed kan zijn op de kapitaalsstructuren van de verscheidene verzekeraars. Conclusies & Aanbevelingen Robeco Financials Equities Fund

Het doel van het onderzoek is om voor het Robeco Financials Equities Fund in kaart te brengen welke gevolgen Solvency II heeft, en of het beleggingsbeleid hierop aangepast dient te worden.

(14)

Hoofdstuk 2 - Onderzoeksopzet

14

2.4

Vraagstelling

De vraagstelling formuleert de hoofdvraag die bij de doelstelling aansluit, maar in voor onderzoek toegankelijke termen is geformuleerd (De Leeuw, 2001). De vraagstelling sluit aan bij het conceptuele model en heeft als doel kennis te vergaren waarmee de doelstelling van het onderzoek kan worden gerealiseerd. Vanuit dit perspectief wordt in dit onderzoek de volgende vraagstelling gehanteerd:

Welke directe gevolgen zal de invoering van Solvency II hebben op de Europese verzekeringssector, welke mogelijkheden hebben individuele of groepen bedrijven in de Europese verzekeringssector om op deze effecten te anticiperen en hoe kan het Robeco Financials Equities Fund op deze effecten inspelen?

2.5

Onderzoekstype

Volgens de Leeuw (2001) zijn er vijf types onderzoek:

Conceptueel model Figuur 2.1 Inhoud/doelen

Solvency II

Huidige & historische regelgeving

Gevolgen Solvency II op activa, waardering verplichtingen en eigen

vermogen

Inschatting mogelijke gevolgen Solvency II op (groepen) aandelen/verzekeraars in de Europese verzekeringssector

Onderlinge verschillen Europese verzekeraars Leven Niet-leven Her Multi-line Smallcap Midcap Largecap Nationaal Europees Globaal Risicofac-toren & Waarde-ringen Conclusies & Aanbevelingen Robeco Financials Equities Fund

(15)

Hoofdstuk 2 - Onderzoeksopzet

15 1. Zuiver wetenschappelijk onderzoek;

2. Maatschappelijk relevant onderzoek; 3. Beleidsrelevant onderzoek;

4. Beleidsondersteunend onderzoek; 5. Probleemoplossend onderzoek.

Dit onderzoek is een mengeling van beleidsondersteunend onderzoek en probleemoplossend onderzoek. Beleidsondersteunend onderzoek verschaft bruikbare kennis voor beleid en heeft als oogmerk de beleidscomponent in besturingsprocessen te verbeteren. Probleemoplossend onderzoek neemt het totale probleem van de klant in beschouwing, om zo een antwoord te geven op de volledige kennisbehoefte voor de oplossing van dat probleem.

Dit onderzoek tracht allereerst de kennis over Solvency II bruikbaar te maken voor de specifieke situatie van het Robeco Financials Equities-team (beleidsondersteunend). Daarnaast is het probleem voor het management van het Financials Equities-fonds dat zij outperformance wenst te behalen uit de gevolgen van Solvency II. Hiervoor wil zij inzicht hebben in hoe verzekeraars kunnen anticiperen op de effecten van Solvency II om daar, naar eigen inzicht, op in te kunnen spelen (probleemoplossend).

2.6

Deelvragen

Ten einde warrige probleemstellingen te voorkomen is het verstandig de centrale vraag op te delen in samenhangende vragen. Volgens Verschuren (2002) hebben deelvragen het oogmerk om de beantwoording van de centrale vraag te structureren door het aanbrengen van tussenstappen. Daarom is in dit onderzoek de hoofdvraag opgedeeld in drie deelvragen, alle deelvragen (A, B, C) zullen een hoofdstuk beslaan.

A Hoe gaat de regelgeving met de komst van Solvency II veranderen en wat zijn de directe gevolgen van Solvency II voor Europese verzekeraars?

B In hoeverre kunnen Europese verzekeraars op kenmerken worden onderscheiden die in relatie staan tot de mate van solvabiliteit van de onderneming?

C Wat zullen de meest waarschijnlijke indirecte gevolgen zijn van Solvency II voor de Europese verzekeringssector?

2.7

Onderzoeksmethoden

Deelvraag Methode Gegevensbron

A Bureauonderzoek - Documenten (‘white papers’) Solvency II Europese Commissie, CEIOPS, CEA, IAA

B Bureauonderzoek - Jaarverslagen verzekeraars

- Bloomberg / Thomson Worldscope / Factset Database

C Bureauonderzoek

Veldonderzoek

- Relevante theorieën - Rapporten zakenbanken - Verslag Solvency II Conferentie

(16)

Hoofdstuk 3 - Inhoud regelgeving

16

3

Inhoud regelgeving

In dit hoofdstuk wordt een antwoord gegeven op de eerste deelvraag:

Hoe gaat de regelgeving met de komst van Solvency II veranderen en wat zijn de directe gevolgen van Solvency II voor Europese verzekeraars?

In de eerste paragraaf wordt daarom weergegeven wat de huidige regelgeving betreffende de solvabiliteit van verzekeraars is. De tweede paragraaf geeft het doel van Solvency II en wordt gevolgd door paragraaf 3.3 waar de totstandkoming en tijdplanning van Solvency II wordt weergegeven. In paragraaf 3.4 wordt de inhoud van Solvency II besproken, waarna in paragraaf 3.5 de uitkomsten van, door de CEIOPS uitgevoerde, Quantitative Impact Studies worden weergegeven. In de laatste paragraaf (3.6) wordt dit hoofdstuk afgesloten met een conclusie.

3.1

Historie regelgeving

Een verzekeraar neemt een bepaald risico over van zijn klanten in ruil voor premie. De verzekeraar schat hierbij het bedrag in dat uitgekeerd zal worden naar aanleiding van de risico’s die gelopen zijn en houdt hier kapitaal voor aan. Dit wordt ook wel Asset Liability Management (ALM) genoemd. Echter de inschattingen die gemaakt worden door de verzekeraar zijn, achteraf bekeken, niet altijd correct. Een wereldwijde krach van de aandelenbeurzen, of een plotselinge verandering in de gemiddelde levensduur van een groep mensen, zijn twee voorbeelden die een dermate grote invloed kunnen hebben op zowel de verplichtingen als het kapitaal, dat verzekeraars niet meer aan hun verplichtingen kunnen voldoen.

Daarom moeten verzekeraars, bovenop het kapitaal voor hun primaire verplichtingen, solvabiliteitsmarge aanhouden, welke als buffer kan dienen tijdens onvoorziene omstandigheden. Europese verzekeraars hebben sinds de jaren 70 de verplichting om een solvabiliteitsmarge aan te houden. In 1973 werden de eerste EU-richtlijnen voor niet-levensverzekeraars vastgesteld en dit was in 1979 voor levensverzekeraars het geval. In 1992 is de EU-richtlijn aangenomen die het Europese verzekeraars toestaat om in alle Europese landen hun producten te verkopen zonder daarvoor toestemming te hoeven verkrijgen van de (lokale) autoriteiten.

De basis van de huidige solvabiliteitsvereisten zijn nog steeds gestoeld op de eerste EU-richtlijnen, maar in 2002 zijn de vereisten wel gewijzigd en is Solvency I ontstaan. De vereiste solvabiliteitsmarge is daarbij voornamelijk verhoogd. Hieronder volgen de belangrijkste punten uit deze richtlijnen (Europees Parlement en Raad, 2002/12&13/EG):

Levensverzekeraars

De basisberekening voor de vereiste solvabiliteitsmarge voor levensverzekeraars is als volgt:

 4 procent * bruto wiskundige voorzieningen * [netto wiskundige voorzieningen / bruto wiskundige voorzieningen] + 0,3 procent * bruto risicokapitaal * [netto risicokapitaal / bruto risicokapitaal]  [netto wiskundige voorzieningen / bruto wiskundige voorzieningen]: dit is de verhouding van het vorige

boekjaar tussen de wiskundige voorzieningen onder aftrek van herverzekering en de wiskundige voorzieningen zonder aftrek van herverzekering. Dit percentage is minimaal 85 procent.

 risicokapitaal: dit is voor levensverzekeraars het bedrag dat gelijk is aan het overlijdenskapitaal verminderd met de reeds genomen wiskundige voorzieningen van het hoofdrisico.

(17)

Hoofdstuk 3 - Inhoud regelgeving

17  [netto risicokapitaal / bruto risicokapitaal]: dit is de verhouding van het vorige boekjaar tussen het risicokapitaal onder aftrek van herverzekering en het risicokapitaal zonder aftrek van herverzekering. Dit percentage is minimaal 50 procent.

Schadeverzekeraars

De vereiste solvabiliteitsmarge voor niet-levensverzekeraars wordt bepaald op basis van het hoogste van het bedrag aan premies of het bedrag aan schaden. De berekening op basis van premies en op basis van schaden gaan als volgt:

 Premies: [18 procent * de eerste EUR 50 mln. bruto premies + 16 procent * bruto premies boven de EUR 50 mln.] * [netto schaden / bruto schaden]

 Schaden: [26 procent * de eerste EUR 35 mln. bruto schaden + 23 procent * bruto schaden boven de EUR 35 mln.] * [netto schaden / bruto schaden]

 [netto schaden / bruto schaden]: dit is de verhouding van de afgelopen drie boekjaren tussen het schadebedrag ten laste van de verzekeraar na herverzekering en het schadebedrag ten laste van de verzekeraar voor herverzekering. Dit percentage is minimaal 50 procent.

Minimumgarantiefonds

Tevens moet de leven- of schadeverzekeraar een minimumgarantiefonds aanhouden van minimaal een derde van de vereiste solvabiliteitsmarge, en afhankelijk van het type verzekeraar heeft dit fonds een minimum van EUR 2 of 3 mln. (Europees Parlement en Raad, 2002/83/EG). Het garantiefonds dient als waarborg dat ondernemingen al bij hun oprichting over voldoende (financiële) middelen beschikken, zodat de onderneming qua financiële middelen in geen geval beneden de vereiste solvabiliteitsmarge daalt. Voorts hebben individuele landen de mogelijkheid om verdergaande regels op te stellen en kunnen controlerende instanties eerder ingrijpen als de belangen van de verzekeringsnemers in gevaar dreigen te komen. Tenslotte worden in deze richtlijnen 50 procent zwaardere solvabiliteitsmarges geëist van verzekeraars met bijzondere volatiele risico’s zoals scheep- en luchtvaartverzekeraars (Europese Commissie, (IP/02/252)).

De vereiste solvabiliteitsmarge wordt op basis van Solvency I dus grotendeels gebaseerd op de hoeveelheid geschreven verzekeringen. Er wordt ruwweg een marge per verzekering aangehouden welke als buffer moet dienen voor onvoorziene omstandigheden. Er wordt dus niet expliciet rekening gehouden met risicofactoren zoals het effect van eventuele beurskrachs. Ook diversificatie van een verzekeringsportefeuille, bijvoorbeeld door (dezelfde) verzekeringen in meerdere regio’s aan te bieden of door verschillende soorten verzekeringen (leven en niet-leven) aan te bieden, wordt niet of slechts ten dele erkend voor de aan te houden solvabiliteitsmarge. Zoals blijkt uit de gegeven berekeningen van de solvabiliteitsmarges wordt ook herverzekeren (het verzekeren van een verzekeringsportefeuille) slechts tot een bepaald niveau meegenomen. Dit was de aanleiding voor de Europese Commissie om te starten met Solvency II.

3.2

Doel Solvency II

Al in 1999 is de Europese Commissie begonnen met een herziening van de totale financiële positie, inclusief het beleggingsrisico, van verzekeringsondernemingen. Hierbij heeft de Europese Commissie de volgende doelen van een nieuw stelstel (Solvency II) geformuleerd:

1. verzekerden beschermen door toezichthouders zoals de centrale banken meer tijd en mogelijkheden te geven om tekortkomingen bij (individuele) verzekeringsondernemingen te identificeren en te verhelpen; 2. het vaststellen van een minimum solvabiliteitsmarge die beter is afgestemd op de echte risico’s; 3. de marktontwikkelingen op het gebied van risico-beheer en risico-overdracht mee te nemen;

(18)

Hoofdstuk 3 - Inhoud regelgeving

18 4. niet onnodig complex zijn.Een solvabiliteitstest dient om de problemen tijdig te onderkennen, niet om

een harde garantie tegen faillissement te geven; 5. beginselen en niet te veel voorschriften vaststellen;

6. zorgen voor vergelijkbaarheid, transparantie en samenhang tussen de Europese markten om zo een gelijk speelveld te creëren;

7. waar mogelijk gebaseerd zijn op uniform beleid omtrent jaarrekeningen zodat uitgaven hiervoor beperkt kunnen blijven en duplicatie of zelfs multiplicatie van financiële verslagleggingstelsels kan worden voorkomen;

8. onnodige kapitaalkosten voor de verzekeringssector, die het concurrentievermogen van de Europese verzekeraars in de wereld schaden, voorkomen.

(Europese Commissie, MARKT/2095/99)

Kortom, de Europese Commissie wil uniformiteit in regelgeving, meer mogelijkheden voor toezichthouders om in te grijpen en een berekening van de vereiste solvabiliteitsmarge die gebaseerd is op daadwerkelijke risico’s.

3.3

Totstandkoming en tijdslijn regelgeving

Totdat Solvency II daadwerkelijk ingevoerd is kan er nog veel veranderen, zoals de inhoud van de regelgeving maar ook de tijdsplanning van Solvency II. Daarom is het zinvol om te vermelden hoe dit proces eruit ziet. De Solvency II-richtlijn wordt ontworpen door de Europese Commissie (EC), welke hierbij advies vraagt van meerdere partijen. De belangrijkste partijen zijn hierbij de (deelnemende) EU-landen, het Europese comité voor verzekeringen en pensioenen (EIOPC, ‘European Insurance and Occupational Pensions Committee’), het overkoepelende orgaan van nationale toezichthouders in Europa op verzekeringen en pensioenen (CEIOPS, ‘Committee of European Insurance and Occupational Pensions Supervisors’) en actuariële genootschappen. Zowel de EIOPC als de CEIOPS zijn in 2003 opgericht door de EC, in het kader van de Lamfalussy-procedure. Zoals in Bijlage I (Lamfalussy-procedure) te zien is werkt de EIOPC mee aan de implementatie van maatregelen die nodig zijn bij nieuwe regelgeving. Daarentegen heeft de CEIOPS voornamelijk een adviserende rol als er richtlijnen gemaakt worden in de pensioen- en verzekeringssector. Daarbij heeft de CEIOPS als doel om de nationale richtlijnen binnen Europa zo goed als mogelijk te harmoniseren.

In augustus 2005 heeft de EC haar ‘Solvency II Roadmap’ (Europese Commissie, MARKT/2502/05-rev.2) aangepast. Belangrijkste hierbij is dat de adoptie van de nieuwe Solvency II-regelgeving door de EC negen maanden is verschoven naar juli 2007.

Deze tijdslijn is ook te zien in figuur 3.1: na de verwachte adoptie van de Solvency II-regelgeving door de EC moeten de Europese Raad (‘Council’ - ER) en het Europees Parlement (EP) de wetgeving goedkeuren (planning: medio 2009), waarna de EU-landen (‘Member States’) Solvency II dienen te implementeren (planning: eind 2010).

Volgens het Comité Européen des Assurances (CEA), een verzameling van Europese (her)verzekeraars, zou Solvency II daadwerkelijk effectief kunnen zijn in 2011 (figuur 3.1). Zij gaan uit van periode van twee jaar voor

Tijdslijn Solvency II-project Figuur 3.1 – CEA, 2006 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 Ontwikkeling Solvency II (Europese Commissie) Aanvaarding Solvency II (Europese Raad & Parlement) Implementatie Solvency II (EU-landen)

(19)

Hoofdstuk 3 - Inhoud regelgeving

19 goedkeuring door de ER en EP, waarna het nog anderhalf jaar duurt voordat de deelnemende landen Solvency II zullen invoeren. Al met al staat de definitieve invoeringsdatum van Solvency II nog niet vast.

3.4

Pilaarmodel

Net als de nieuwe richtlijnen voor de bancaire sector (Basel II) zal ook Solvency II gebaseerd zijn op drie pilaren (figuur 3.2): kwantitatieve vereisten, toezichtactiviteiten en rapportage aan zowel de toezichthouder als het publiek (Europese Commissie, 2006).

Pilaar I

In de eerste pilaar, kwantitatieve vereisten, wordt berekend en bepaald hoeveel kapitaal een verzekeringsonderneming moet aanhouden om als solvabel aangemerkt te worden. Hierbij wordt onder Solvency II onderscheid gemaakt tussen twee niveaus. Allereerst de Solvency Capital Requirement (SCR) en daarnaast de Minimum Capital Requirement (MCR), waarbij de SCR niet lager mag zijn dan de MCR.

De CEIOPS heeft aangegeven dat de SCR moet worden beschouwd als het niveau van kapitaal dat de verzekeraar in staat stelt onvoorziene verliezen te compenseren. Een verzekeraar van schades in Nederland zal onvoorziene verliezen kunnen lijden op het moment dat er storm over Nederland raast, omdat de verzekeraar dit risico niet, of niet genoeg, heeft ingecalculeerd. Met de SCR kunnen polishouders er redelijkerwijs van verzekerd zijn dat hun claims worden uitbetaald op het moment dat ze hierop aanspraak kunnen maken, ook als de verzekeraar onvoorziene verliezen lijdt.

De CEIOPS heeft deze zekerheid gekwantificeerd door te stellen dat de SCR met 99,5% zekerheid aangeeft dat de verzekeraar binnen het tijdsbestek van 1 jaar nog aan zijn verplichtingen kan voldoen. De achterliggende methode is hiervoor de Value-at-Risk (VaR) berekening, waarbij een 99,5% betrouwbaarheidsinterval grofweg overeenstemt met een stabiele kredietrating (BBB). De CEIOPS erkent dat de VaR uitgaat van een normale distributie, terwijl verzekeraars juist te maken hebben met scheve distributies. Tail VaR houdt wel rekening met scheve distributies, waarbij onderzoek heeft aangetoond dat een betrouwbaarheidsinterval van 99,5% bij VaR ruwweg gelijk staat aan een betrouwbaarheidsinterval van 99% bij gebruik van Tail VaR (CEIOPS CP20, 2006). De CEIOPS definieert de MCR als het kapitaalsniveau waar de verzekeringsonderneming niet onder moet komen, omdat zij dan een onacceptabel risico loopt ten opzichte van haar polishouders. Indien de verzekeraar wel onder de berekende MCR komt, dan moet de toezichthouder direct ingrijpen. De Europese Commissie heeft daarbij

Kwantitatieve vereisten

Bepaling van het vereiste en het beschikbare kapitaal

Pilaar I

Toezichtactiviteiten (kwalitatieve vereisten) Beoordeling van interne

processen en

(risicomanagement) systemen. Pilaar II

Rapportering Maatstaven voor zowel publiekelijke verslaglegging alsook verslaglegging aan de

toezichthouder. Pilaar III SOLVENCY II

Pilaarstructuur Solvency II Figuur 3.2 – CEA, 2006

(20)

Hoofdstuk 3 - Inhoud regelgeving

20 aangegeven dat de MCR simpel en duidelijk berekend moet kunnen worden, robuust is, objectief is en ondernemingen relatief simpel moeten kunnen overgaan van Solvency I op Solvency II (CEIOPS CP 20, 2006). Kortom, waar de SCR in staat moet zijn om verzekeringsondernemingen eventuele significante verliezen te kunnen laten absorberen, is de MCR een niveau waar de verzekeraar nog maar net aan haar lopende verplichtingen kan voldoen. De SCR hoort boven de MCR te liggen als indicator en vangnet voor toezichthouders om de verzekeraar eventuele maatregelen op te kunnen leggen. Belangrijk daarbij te weten is dat de SCR het daadwerkelijke risicoprofiel van de onderneming in kaart dient te brengen. Dit terwijl de berekening van de MCR robuust genoeg moet zijn om eventuele rechtszaken te kunnen doorstaan (CEIOPS CP 20, 2006).

De SCR en de MCR komen dus bovenop het kapitaal dat de verzekeraar al moet aanhouden om normaal gesproken aan zijn verplichtingen te kunnen doen, zoals weergegeven in figuur 3.3.

De verplichtingen worden berekend op basis van waardes die in de markt beschikbaar zijn, doordat het risico’s betreft die op de markt in te dekken zijn. Dit kan bijvoorbeeld door het

gebruikmaken van

derivaten. Op het moment dat de risico’s die een verzekeraar loopt niet in te dekken zijn op een financiële markt, dan moet deze verplichting worden berekend op basis van de

beste inschatting met een risicomarge (75e percentiel) of met behulp van de Cost-of-Capital-aanpak. De laatstgenoemde aanpak berekent de risicomarge als de kosten van het aan te houden kapitaal, welke de verzekeraar of de koper van de verplichtingen zal maken totdat de contracten beëindigd zijn. Na het bepalen van deze verplichtingen kunnen de SCR en MCR worden berekend.

Berekening Solvency Capital Requirement

Bij het in kaart brengen van het risicoprofiel moet er allereerst onderscheid gemaakt worden in de drie belangrijkste elementen van risico: volatiliteit, onzekerheid en extreme gebeurtenissen (IAA, 2004). Volatiliteit is het risico dat willekeurige fluctuaties in of de frequentie of de hevigheid van onvoorziene gebeurtenissen zal afwijken van het gemiddelde. Hierbij geldt dat dit risico diversifieerbaar is, dat wil zeggen dat de volatiliteit van het gemiddelde schadebedrag vermindert als het aantal onafhankelijke verzekerde risico’s stijgt.

Onzekerheidsrisico kan echter niet worden gediversifieerd door kwantitatieve groei, omdat dit risico onder andere inhoudt dat de modellen, processen en parameters om de hoogte van claims te voorspellen niet goed zijn ingesteld. Zo kan naderhand blijken dat de gemiddelde leeftijd waarop de verzekerden overlijden niet 74,5 jaar blijkt te zijn, maar 74,8 jaar.

Activa Activa die de verplichtingen, MCR en SCR dekken Verplichtingen SCR MCR Risico marge Beste inschatting Markt consistente waarderingen

Opbouw vereist kapitaal Figuur 3.3 – CEIOPS, 2006-I

Niet indekbaar

risico Indekbaar

(21)

Hoofdstuk 3 - Inhoud regelgeving

21 Ten slotte is er het risico van extreme gebeurtenissen, zoals een pandemie, welke slechts zeer zelden voorkomen, maar wel extreme gevolgen hebben voor de hoogte van claims. Doordat extreme gebeurtenissen zelden voorkomen is ook het calculeren van een verlieswaarde bij extreme gebeurtenissen nauwelijks mogelijk, en dus ook niet het kapitaal dat voor deze situaties zou moeten worden aangehouden.

Naast deze elementen van risico heeft de International Actuarial Association (IAA) ook onderscheid gemaakt in vijf types risico voor verzekeraars (IAA, 2004):

1. Verzekeringsrisico (underwriting risk): het risico op verlies doordat assumpties aangenomen in de rekenmodellen van verzekeraars niet correct (blijken te) zijn; 2. Marktrisico (market risk): het risico op verlies door veranderingen in financiële variabelen

zoals aandelen, obligaties, valuta of grondstoffen;

3. Kredietrisico (credit risk): het risico op verlies door het failliet gaan of een verlaging van de kredietkwaliteit van tegenpartijen, zoals uitgevers van obligaties, herverzekeraars en intermediairs;

4. Operationeel risico (operational risk): het risico op verlies door inadequate, of het falen van, interne processen, personeel, systemen of externe gebeurtenissen; 5. Liquiditeitsrisico (liquidity risk): het risico op verlies doordat er niet genoeg liquide middelen

beschikbaar zijn op het moment dat de onderneming deze nodig heeft.

Zoals in figuur 3.4 te zien is wordt de SCR berekend door de Basis SCR (BSCR) en het kapitaalsvereiste voor operationeel risico (SCRop) bij elkaar op te tellen. Het operationele risico wordt nog niet meegenomen in de

berekening van de BSCR, omdat er te weinig data beschikbaar zijn om betrouwbare correlaties tussen de andere modules te kunnen berekenen. Dit zou volgens CEIOPS (2007) tevens problemen opleveren bij het (gedeeltelijk) gebruik van interne modellen.

BSCR SCR SCRop SCRdef SCRnl SCRmkt Special SCRlife NLpr NLcat MKTeq MKTsp MKTint MKTprop MKTfx MKTconc LIFElapse LIFEexp LIFEdis LIFEmort LIFElong LIFEcat SCR risico modules Figuur 3.4 – CEIOPS, 2007

(22)

Hoofdstuk 3 - Inhoud regelgeving

22 De BSCR wordt daardoor opgebouwd uit vijf verschillende modules voor risico: niet-leven verzekeringsrisico (SCRnl), marktrisico (SCRmkt), wanbetalingrisico (SCRdef), speciale risico’s (Special) en leven verzekeringsrisico

(SCRlife). Het verzekeringsrisico wordt voor levensverzekeringen, niet-levensverzekeringen en bijvoorbeeld

zorgverzekeringen op verschillende manieren berekend. Op advies van de IAA worden liquiditeitsrisico’s niet meegenomen in de berekening van de SCR (pilaar I) maar in pilaar II, omdat liquiditeitsrisico’s ontstaan uit moeilijk te voorspellen gebeurtenissen en daarnaast effectieve planning van liquide middelen het beste getest kan worden onder pilaar II (toezichtactiviteiten) (CEIOPS, 2005 p.88).

De SCR wordt berekend door allereerst van elke afzonderlijke module een kapitaalsbeslag te berekenen. Hierbij kunnen risico’s worden gediversifieerd op het moment dat er beperkte of geen correlaties tussen risico’s zijn. Bij niet-leven verzekeringsrisico (SCRnl) is dat het premie- & reserverisico (NLpr) en het catastroferisico (NLcat).

Marktrisico’s (SCRmkt) worden onderverdeeld in aandelenrisico (MKTeq), spreadrisico (onderdeel kredietrisico,

MKTsp), interestrisico (MKTint), onroerend-goedrisico (MKTprop), valutarisico (MKTfx) en concentratierisico (MKTconc).

Ten slotte wordt het leven verzekeringsrisico (SCRlife) opgedeeld in beëindigingrisico (variatie in verval polissen,

LIFElapse), kostenrisico (variatie in uitgaven, LIFEexp), invaliditeitsrisico (LIFEdis), sterfterisico (LIFEmort),

langlevenrisico (LIFElong) en catastroferisico (LIFEcat).

Kijkend naar mogelijkheden om marktrisico’s te diversifiëren, zal het aanhouden van een mix tussen aandelen, obligaties, onroerend goed en valuta minder volatiel zijn dan het aanhouden van bijvoorbeeld alleen onroerend goed. Of kijkend naar verzekeringsrisico: als een verzekeraar een polis afsluit die meer oplevert naarmate de klant langer leeft (LIFElong), maar ook een polis afsluit die meer oplevert naarmate de klant minder lang leeft

(LIFEmort), dan zijn risico’s gereduceerd.

Dit is het eerste van de vier niveaus van diversificatie (CRO Forum, 2005), binnen de risicomodules. Per module wordt vervolgens het vereist kapitaal uitgerekend, waarna naar het tweede niveau van diversificatie gekeken kan worden en dat is tussen de risicomodules. Op basis hiervan wordt de basis SCR (BSCR) uitgerekend, waarbij herverzekering van risico’s ook meegenomen wordt in de berekening. Tevens moet deze basis SCR nog worden verminderd voor de risicoabsorberende kwaliteiten van sommige van de toekomstige winsten uit winstdelingscontracten met polishouders bij levensverzekeringen.

Onduidelijk is nog of bij de berekening van de SCR ook rekening gehouden mag worden met het derde en vierde niveau van diversificatie dat het CRO Forum identificeert. Op het derde niveau wordt ook rekening gehouden met diversificatie tussen verschillende entiteiten binnen geografische gebieden in een verzekeringsgroep. En op het vierde niveau wordt gekeken naar diversificatie-effecten tussen geografische of rechtsgebieden. Logischerwijs zullen vooral multinationals kunnen profiteren van dergelijke diversificatievoordelen.

Naast het gebruik van de standaardwijze voor de berekening van de SCR kunnen verzekeraars ook (deels) gebruik maken van interne modellen. Voor het gebruik van interne modellen dient de toezichthouder wel goedkeuring te verlenen. Om te voorkomen dat elke toezichthouder andere eisen stelt, en er oneerlijke concurrentie kan ontstaan, moeten hierover nog duidelijke afspraken worden gemaakt. Er zijn drie redenen om het gebruik van interne modellen te stimuleren vanuit toezichthouderperspectief (CEIOPS CfA 11.64): verbetering van het risicomanagement, stimulering van innovatie en continue verbetering van de risicomanagement methodologie en verbetering van de risicosensitiviteit van de SCR, zeker voor verzekeringsondernemingen met afwijkende risicoprofielen.

Berekening Minimum Capital Requirement

Het tweede niveau waarop verzekeraars getest worden is de MCR. De MCR weerspiegelt het niveau van kapitaal waaronder de toezichthouders essentiële maatregelen moeten kunnen nemen die nodig zijn om de verzekerden te beschermen tegen een mogelijke insolvabele verzekeraar. Hierbij heeft de EC (2004) allereerst aangeraden dat de MCR op een robuustere manier dan de SCR berekend moet kunnen worden. Dit omdat door toezichthouders opgelegde maatregelen door de rechtbank eventueel moet worden bekrachtigd. De MCR dient

(23)

Hoofdstuk 3 - Inhoud regelgeving

23 wel rekening te houden met de risicotypes die ook in de berekening van de SCR gebruikt worden, maar aan de andere kant moet de MCR dus ook relatief eenvoudig uit te rekenen zijn. Daarnaast is het uitgangspunt dat de MCR lager is dan de SCR en heeft de MCR een absoluut minimumniveau.

Op dit moment is er nog geen duidelijkheid over de manier waarop de MCR berekend dient te worden. De CEIOPS heeft in 2006 haar tweede ‘Quantitative Impact Study’ (QIS2) gepubliceerd, waarin 514 Europese verzekeringsondernemingen gegevens verstrekten over hun solvabiliteit onder Solvency II. In deze QIS2 is de berekende MCR afgeleid van de standaard SCR formule. Aangezien de MCR robuust dient te zijn is de berekening hiervan ook eenvoudiger dan de berekening van de SCR. Bij ten minste één lidstaat had dit tot gevolg dat de MCR gemiddeld hoger lag dan de berekende SCR. Het verder verlagen van het betrouwbaarheidsinterval voor de MCR zou ervoor zorgen dat de berekende MCR vaker onder de SCR komt te liggen. Dit zou echter betekenen dat er met verschillende betrouwbaarheidsintervallen gerekend moet worden, waardoor de berekening complexer wordt. Neerwaartse bijstelling van de betrouwbaarheidsinterval zou tevens betekenen dat de MCR minder robuust wordt.

Daarom noemt de CEIOPS in haar twintigste consultatie document (2007), naast de op factoren gebaseerde benadering, twee andere berekeningsmogelijkheden voor de MCR: de modulaire benadering en de compacte benadering. Weliswaar wordt door een meerderheid van de bij CEIOPS aangesloten lidstaten geopteerd voor de modulaire benadering, duidelijkheid over de uiteindelijk te gebruiken MCR berekening is er nog niet. Beide berekeningen voor de MCR worden daarom hieronder toegelicht.

Voor de modulaire benadering heeft de CEIOPS een vereenvoudigde modulaire aanpak voor de MCR ontwikkeld. De risicomodules zijn: marktrisico, niet-leven verzekeringsrisico, leven verzekeringsrisico en eventueel speciale risico modules zoals zorg verzekeringsrisico. In vergelijking met de berekening voor de SCR valt hierbij op dat er bij de MCR geen rekening wordt gehouden met krediet- en operationeel risico. De CEIOPS is van mening dat kredietrisico voor de berekening van de MCR niet expliciet hoeft worden meegenomen, op het moment dat kredietrisico wel correct is meegenomen in de berekening van de SCR. Voor het operationele risico geldt dat dit moeilijk op een gestandaardiseerde, simpele en robuuste manier te berekenen is. Daarom wordt dit risico op een andere, impliciete manier, meegenomen in de berekening van de MCR (CEIOPS, CP20, 2006).

De compacte benadering is gestoeld op het hoogste van de twee solvabiliteitsaspecten die noch de SCR noch de waarderingsmaatstaven kunnen adresseren. Het eerste aspect is de beëindiginguitgaven, zoals ook genoemd bij de modulaire benadering van de MCR. Het tweede aspect houdt de compacte benadering rekening met het timingaspect. Dit aspect betreft het risico dat zowel de verzekeraar als de toezichthouder niet op tijd in staat zijn om een (potentiële) breuk met de solvabiliteitsvereisten vast te stellen, om maatregelen daarop te nemen. De berekening van dit timingaspect is de uitkomst van de laatst berekende standaard SCR, normaal gesproken berekend aan het einde van het afgelopen fiscale jaar, maal een vooraf vastgestelde coëfficiënt (kleiner dan 1). Voor zowel de modulaire benadering als de compacte benadering is de uiteindelijke MCR het hogere van de uitkomst van de berekening aan de hand van de modules/solvabiliteitsaspecten of het ingestelde absolute minimumniveau. Voor het absolute minimumniveau gebruikt de CEIOPS in eerste instantie de berekening zoals nu gebruikt voor het minimumgarantiefonds (Solvency I).

Berekening beschikbare kapitaal

Naast het berekenen van het benodigde kapitaal dient ook het beschikbare kapitaal berekend te worden. Dit kapitaal is de daadwerkelijke buffer van verzekeraars om eventuele verliezen op gelopen risico’s te kunnen opvangen. Er zijn echter verschillende soorten kapitaal, zoals aandelen, ingehouden winsten, obligaties. De CEIOPS (CP 20, 2006) definieert drie criteria om kapitaal te beoordelen op hun geschiktheid eventuele verliezen op te vangen.

(24)

Hoofdstuk 3 - Inhoud regelgeving

24 Allereerst de blijvendheid van het

kapitaal, oftewel de mate waarin kapitaal niet aan de onderneming onttrokken kan worden. Het tweede criterium is de mate waarin het kapitaal eventuele verliezen kan opvangen in zowel ‘going

concern’- als

beëindigingscenario’s. Ten slotte wordt kapitaal beoordeeld op in hoeverre er verplichtingen zoals dividend- of interestbetalingen aan zijn gekoppeld.

Aan de hand van deze criteria wordt kapitaal ingedeeld in drie reeksen: Tier 1, Tier 2 en Tier 3 (middelste kolom van figuur 3.5). Kijkend naar de drie criteria is hoe hoger de blijvendheid, hoe hoger de kwaliteit om verliezen te absorberen en hoe lager de eventuele gekoppelde

verplichtingen van het kapitaal, hoe hoger het geclassificeerd wordt in een van de tiers. De basis van deze opsplitsing in tiers is niet nieuw in de financiële sector. Met Basel II, de solvabiliteitsregelgeving voor banken, wordt kapitaal ook opgesplitst in drie tiers. Om verwarring met andere teksten te voorkomen wordt in deze tekst de Engelse termen gehandhaafd.

In figuur 3.5 staat weergegeven hoe de CEIOPS (2006-I & 2006-II) de onderverdeling van kapitaal maakt. Tier 1-kapitaal is het grootste gedeelte van het aan te houden 1-kapitaal, omdat dit minimaal vijftig procent van de SCR moet zijn. Tier 1-kapitaal bestaat voor minimaal vijftig procent uit core Tier 1 en voor het overige gedeelte uit non-core Tier 1. Core Tier 1 is het kapitaal met hoogste kwaliteit en zal voornamelijk bestaan uit aandelenvermogen, reserves en ingehouden winsten. Non-core Tier 1 kan worden opgesplitst in non-innovative- (bijvoorbeeld eeuwigdurende niet-cumulatieve preferente aandelen) en innovative-kapitaal (hybride kapitaal met betere verliesabsorberende kwaliteiten dan Tier 2 -kapitaal). Vooralsnog is onduidelijk in welke mate innovative-kapitaal aangewend mag worden als non-core Tier 1-kapitaal.

Tier 2-kapitaal is opgesplitst in upper Tier 2 en lower Tier 2. Waar upper Tier 2-kapitaal eeuwigdurend kapitaal betreft, heeft het kapitaal in de lower Tier 2-categorie wel een einddatum. Upper Tier 2 kan bestaan uit kapitaal zoals het hybride kapitaal dat niet bij Tier 1 in aanmerking kwam, zoals eeuwigdurende cumulatieve preferente aandelen of eeuwigdurend achtergesteld vreemd vermogen. Voorbeelden van Lower Tier 2-kapitaal zijn preferente aandelen met einddatum en achtergesteld vreemd vermogen met einddatum.

Tot slot Tier 3-kapitaal, om kapitaal voor Tier 3 in aanmerking te laten komen is allereerst goedkeuring nodig van de toezichthouder. Het gaat hierbij om kapitaal dat eventueel verkregen kan worden, bijvoorbeeld door een beroep te doen op de leden van de onderlinge waarborgmaatschappij of het nog niet verkregen gedeelte van gedeeltelijk betaald aandelenvermogen alsnog te laten betalen.

Core Tier 1 (≥ 50% T1) Upper Tier 2 [perpetual] Lower Tier 2 [dated] (≤ 50% T1) Tier 3 [insurance] Tier 1 (≥ 50% SCR, ≥ T2 & T3) Tier 2 (T1 & T2 ≥) MCR (T1 & T2 & T3 ≥) SCR Tier 3

Kapitaalsopbouw onder Solvency II Figuur 3.5 – CEIOPS (2006-I)

Non-core Tier 1 [non-innovative

(25)

Hoofdstuk 3 - Inhoud regelgeving

25 Trap van maatregelen toezichthouder

Op het moment dat het beschikbare kapitaal (Tier 1, 2 en 3) niet voldoet aan het vereiste kapitaal (SCR of MCR), dan kan de toezichthouder ingrijpen om de polishouders te kunnen beschermen tegen potentiële insolvabele ondernemingen. Normaliter ligt de SCR boven de MCR, zodat de toezichthouder vanaf het doorbreken van de SCR steeds zwaarder wordende maatregelen kan nemen naarmate het beschikbare kapitaal van de onderneming dichter bij of zelfs onder de MCR komt. Het doel hiervan is dat de toezichthouder de tijd krijgt om de situatie te beoordelen en daarop actie te ondernemen, voordat er sprake is van acute insolvabiliteit waarbij ingrijpen door de toezichthouder niet of nauwelijks meer mogelijk is. De kern van deze maatregelen, zoals door de CEIOPS geformuleerd, staat genoemd in het vijftiende Call for Advice (2005 p. 177) en zal hier in het kort worden besproken.

Op het moment dat een verzekeraar solvabiliteitsproblemen heeft, zal allereerst de SCR worden doorbroken. Als dat gebeurt of dreigt te gebeuren, dan dient de verzekeraar de toezichthouder te informeren van dit solvabiliteitsprobleem, met daarbij de reden van dit tekort aan kapitaal. Vervolgens zal de toezichthouder de verzekeraar haar bezorgdheid kenbaar maken en verzoeken om gepaste maatregelen. Hierop volgend kan de toezichthouder overleg voeren met de raad van commissarissen en het bestuur over de ontstane situatie en mogelijke oplossingen. Een volgende stap is het opleggen van maatregelen die direct gevolgen hebben op het kapitaal. Zo kan de verzekeraar verzocht worden om binnen een bepaald tijdsbestek extra kapitaal te vergaren, eventuele dividendbetalingen of het opkopen van eigen aandelen op te schorten, of om investeringen te heralloceren zodat risico’s verminderen.

Een daarop volgende fase is het opleggen van maatregelen waardoor de toezichthouder beter in staat is om de situatie te kunnen analyseren en beoordelen. De toezichthouder kan de verzekeraar verzoeken om meer en frequentere informatie, het aanstellen van een derde partij voor het verkrijgen van de gewenste informatie of het verbreden van de taken van de interne of externe accountant. Ten slotte kan de toezichthouder maatregelen treffen om risico’s te verkleinen, zoals het weigeren, vertragen of het stellen van condities bij aanvragen, met betrekking tot de voorwaarden van nieuw kapitaal, die de goedkeuring van de toezichthouder nodig hebben. Ook het zetten van beperkingen op nieuwe verzekeringsaanvragen of het inperken van investeringsrisico’s zijn maatregelen die de toezichthouder in dit stadium kan nemen.

Mocht desondanks het beschikbare kapitaal ook lager worden dan de MCR, dan dient de toezichthouder op basis van regelgeving in te grijpen zodat de verzekeringnemers belangen zo goed als mogelijk beschermd worden. Hier heeft de CEIOPS de volgende mogelijke maatregelen voor geopperd: het, op korte termijn, eisen van een gedetailleerd plan om de insolvabiliteit aan te pakken, het (tijdelijk) verbieden van het schrijven van nieuwe verzekeringen, blokkering van kapitaal richting stakeholders andere dan verzekeringnemers, terugtrekking van licenties of zelfs het aanvragen van liquididatie van de onderneming. Kortom, waar in het stadium van het doorbreken van het SCR-niveau ingegrepen wordt naar merendeels het eigen inzicht van de toezichthouder, zullen bij het doorbreken van het MCR-niveau duidelijke en strikte sancties worden toegepast.

Pilaar II

Zoals in figuur 3.2 wordt weergegeven, richt de tweede pilaar zich op de beoordeling van interne processen en (risicomanagement) systemen. Niet alle risico’s kunnen eenvoudig in een model meegenomen worden, zoals in de berekening van de kwantitatieve vereisten (Pilaar I). Pilaar II moet er echter voor zorgen dat de kapitaalsvereisten ook daadwerkelijk een afspiegeling zijn van de daadwerkelijk gelopen risico’s. Het belangrijkste gevolg van deze pilaar kan dan ook zijn dat de toezichthouder een extra kapitaaltoevoeging eist, bovenop de berekende SCR in Pilaar I.

CEIOPS (2005 p 103) definieert drie stappen in deze pilaar. De eerste stap is dat de toezichthouder er zeker van wil zijn dat de verzekeringsonderneming haar risico’s niet onderschat. Onderschatting ontstaat enerzijds doordat de berekeningen gemaakt in de eerste pilaar niet of niet voldoende rekening houden met alle risico’s. Anderzijds

(26)

Hoofdstuk 3 - Inhoud regelgeving

26 kunnen gebreken en fouten in systemen en processen van verzekeraars voor een onderschatting van de risico’s zorgen.

Zo kan een verzekeraar zich richten op bepaalde niches, waardoor het verzekeringsrisico gecalculeerd op basis van de standaard formule voor de SCR niet correct is. Er wordt dan niet voldoende rekening gehouden met de daadwerkelijke risico’s. Als tweede stap kan de toezichthouder dan eisen dat de verzekeraar met een (gedeeltelijk) intern model wel de juiste (hogere) SCR berekent.

Als echter blijkt dat een verzekeraar door gebreken in interne processen en systemen haar echte risico’s onderschat, dan dient de toezichthouder als tweede stap een lijst met gebreken op te stellen en aan te geven binnen welk tijdspad deze gebreken verholpen dienen te worden. Mocht de verzekeraar niet aan deze voorwaarden kunnen voldoen binnen de gestelde tijd, dan kan de toezichthouder als derde stap een bedrag specificeren dat de verzekeraar moet aanhouden totdat deze verzekeraar voldoet aan de gestelde eisen door de toezichthouder.

Hoewel de toezichthouders (CEIOPS) de bepaling van een eventueel extra kapitaalsvereiste willen harmoniseren, blijft deze beslissing discretionair. Daarnaast wordt door de CEIOPS aangegeven (2006-III) dat een verhoging van het vereist kapitaal, vanwege de tweede pilaar, zeker niet als gebruikelijk moeten worden gezien. Vanwege deze twee redenen is voor dit onderzoek verdere uitdieping van de tweede pilaar niet relevant.

Pilaar III

Ten slotte de pilaar waarin de rapportering wordt geregeld. Het belangrijkste onderscheid dat hierbij wordt gemaakt, is de opsplitsing van publieke rapportering en rapportering aan de toezichthouder. Het verschil daartussen is dat publieke rapportering het marktmechanisme en marktdiscipline moet versterken, terwijl rapportering aan de toezichthouder de nadruk legt op de risico’s die een verzekeraar (CEIOPS, 2006-IV) loopt. Bij de rapportering dienen verzekeraars minimaal vier onderwerpen te behandelen: een samenvatting van en de resultaten uit de activiteiten van het bedrijf, de bedrijfsstructuur, de financiële gegevens zodat de solvabiliteit kan worden bepaald en het risico- & kapitaalmanagement.

Daarnaast staat deze pilaar in nauw verband met de komst van de International Financial Reporting Standards (IFRS). Het gaat voornamelijk op de manier en inhoud van rapporteren, waarbij deze pilaar juist zorgt voor een weergave van datgene wat berekend is in de andere twee pilaren. Hoewel de manier en mate van rapportering van invloed kan zijn op beleggingsbeslissingen, gaat het in dit onderzoek om de directe gevolgen van Solvency II op het beschikbare en vereiste kapitaal van verzekeraars. Daarom zal Pilaar III verder niet behandeld worden.

3.5

Uitkomsten Quantitative Impact Studies

Zoals hiervoor beschreven is in grote lijnen de inhoud van Solvency II bekend. Om daarvan de gevolgen van Solvency II op de Europese verzekeringssector in kaart te kunnen brengen voert de CEIOPS ‘Quantitative Impact Studies’ (QIS) uit. In deze studies geven Europese verzekeraars gegevens over hun solvabiliteit onder Solvency II, zodat geschat kan worden welke gevolgen Solvency II daadwerkelijk heeft op verzekeraars. In de eerste QIS (QIS1) werd gefocust op de mogelijkheden om de wettelijke voorzieningen te berekenen, terwijl in de tweede QIS (QIS2) de daadwerkelijke solvabiliteitsvereisten werden getest. CEIOPS heeft daarbij een derde QIS (QIS3) aangekondigd voor medio 2007, waarin de gebruikte parameters in Solvency II verder worden geijkt.

Aangezien QIS2, in tegenstelling tot QIS1, de totale solvabiliteitspositie van verzekeraars in ogenschouw neemt, zijn vooral de resultaten van deze studie relevant voor dit onderzoek. Deze zullen dan ook in deze paragraaf behandeld worden. Er zitten overigens wel beperkingen aan de uitkomsten van QIS2, omdat verzekeraars niet verplicht zijn om gegevens te verstrekken. Zo hebben relatief weinig kleinere verzekeraars gegevens verstrekt. Daarnaast zijn er geen individuele resultaten beschikbaar, maar zijn per nationale toezichthouder de resultaten gebundeld. Ten slotte waren verzekeraars niet altijd in staat om alle gevraagde gegevens te verstrekken.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

We kijken naar de organisatorische vereisten van Solvency II en toetsen deze aan beschikbare informatie vanuit jaarverslagen van een aantal grote Europese verzekeraars.. Onze

In deze scriptie probeer ik antwoord te geven op de vraag of er overeenkomsten zijn te vinden tussen patronen in diversificatiesnelheid bij zoogdieren in de laatste 30 miljoen jaar

In de praktijk wordt ˆ α (H) (k) tegen k geplot, waarna gezocht moet worden naar het gebied waar de plot zich op een bepaald niveau stabiliseert om zo de correcte orde statistiek

Wanneer ANY-G het gelukt is om haar dienst of diensten aan te bieden in de gemeentelijke markt kan ANY-G gebruik maken van de resource analyse om te kijken hoe zij in die markt

Indien we niet voor omvang zouden controleren, dan zouden verschillen tussen de diversificatiestrate- gieën van vennootschappen en coöperaties geas- socieerd kunnen worden

Op basis van de gegevens in tabel 2 stel ik vast, dat van de vier onderzochte ondernemingen Saab-Scania en Daimler-Benz het minst ver­ gaand gediversificeerd zijn

Om na te gaan of er een positieve trend valt te onderkennen in de gemid­ delde samenhang van alle landenparen, werd voor elke periode de gemiddelde correlatiecoëfficiënt

Een mogelijkheid zou dan zijn om de liquidity premium (van vandaag) te bepalen als de liquidity premium impliciet in illiquide maar anderszins risicovrije effecten die een