• No results found

Bruinisse Korte Ring 10

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Bruinisse Korte Ring 10"

Copied!
94
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ARTEFACT!  RAPPORT 452 

Bruinisse Korte Ring 10  

Gemeente Schouwen ‐ Duiveland 

Opgraven – variant Archeologische Begeleiding 

(2)

                                                       

ARTEFACT RAPPORT 452 

Bruinisse Korte Ring 10 

Gemeente Schouwen ‐ Duiveland 

Opgraven – variant Archeologische Begeleiding  

E. Coppens 

C. van der Linde 

(3)
(4)

Titel  Bruinisse, Korte Ring 10. Gemeente Schouwen ‐ Duiveland. Opgraven –  variant Archeologische Begeleiding. 

Auteur(s)  E. Coppens en C. van der Linde  Status rapport  Definitief 

Datum  2 september 2019 

Projectcode  2018ART18 

Projectleider  E. Coppens  

Projectmedewerker(s)  Veldwerk: C. van der Linde en  D.D.A. de Ruijscher  Quickscan:  aardewerk en grofkeramiek: F.G.R. D’hondt        metaal: M. Hendriksen (ArcheoMetaal)        slakmateriaal: P. de Rijk 

      dierlijk bot: S. Diependaele 

      menselijke resten: C. van der Linde (Tot op het Bot)         algemeen monster: F. Verbruggen (Biax Consult)         hout: S. van Daalen (VanDaalenDendrochronologie)  Opdrachtgever  Gemeente Schouwen ‐ Duiveland 

ISSN  2213‐7424 

 

Autorisatie  Naam  S. Depuydt   (Senior KNA Archeoloog)  Datum  2  september 2019 

Paraaf 

   

Artefact! Advies en Onderzoek in Erfgoed! 

Riemensstraat 9  4543 BW Zaamslag  T    0115 851614 

E    info@artefact‐info.nl  W   www.artefact‐info.nl   

 

© Artefact! Advies en Onderzoek in Erfgoed, 2019 

Artefact! Advies en Onderzoek in Erfgoed aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend  uit het gebruik van de resultaten van dit onderzoek of de toepassing van het hierin verwoorde advies. 

(5)
(6)

Inhoud 

Samenvatting ... 5 

Administratieve Gegevens ... 7 

  Inleiding ... 9 

Archeologische verwachting ... 11 

Resultaten archeologische begeleiding ... 13 

3.1  Onderzoeksmethode ... 13 

3.2  Geologie en bodem ... 15 

3.3  Sporen en structuren ... 16 

2.2.1  Kerkhof ... 16 

2.2.2  Bewoningssporen ... 21 

3.4  Vondsten ... 22 

3.4.1  Keramiek ... 23 

3.4.2  Grofkeramiek ... 23 

3.4.3  Metaal ... 23 

3.4.4  Slakmateriaal ... 25 

3.4.5  Dierlijk bot ... 25 

3.4.6  Menselijke resten ... 25 

3.4.7  Hout ... 39 

Beantwoording van de onderzoeksvragen ... 40 

Conclusie en Advies ... 45 

  Bronnen ... 47 

Verklarende Woordenlijst ... 49 

Tijdstabel ... 53   

Bijlage 1  Dagrapport van de vondstmelding 6 februari 2018  Bijlage 2  Alle sporen kaart 

Bijlage 3  Profielen  Bijlage 4  Aardewerk  Bijlage 5  Metaal  Bijlage 6  Slakmateriaal  Bijlage 7  Menselijke resten  Bijlage 8  Quickscantabellen  Bijlage 9  Veldgegevens 

Bijlage 10  Conserveringsrapporten metaal 

(7)
(8)

Samenvatting 

In opdracht van de gemeente Schouwen ‐ Duiveland werd naar aanleiding van een vondstmelding  (archisnummer 4587325100) op 6 februari bij de sloop‐ en graafwerkzaamheden ten behoeve van  nieuwbouw tussen 19 en 28 februari 2018 een Opgraving variant Archeologische Begeleiding  uitgevoerd binnen het plangebied Korte Ring 10 te Bruinisse, gemeente Schouwen‐Duiveland.  

Tijdens het onderzoek werden verschillende graven van een kerkhof uit de Nieuwe Tijd vastgesteld  tussen 0,70 en 1,00 meter beneden maaiveld (0,00 en 0,30 meter ‐NAP). Het kerkhof bevatte  maximaal twee lagen begravingen. De graven bevatten menselijke resten van verschillende 

leeftijdscategorieën (van foetus tot volwassene) van vrouwen en mannen. Aan de noordzijde kon ook  de begrenzing van het kerkhof in de vorm van een greppel worden vastgesteld. Daarnaast werden  ook enkele bewoningssporen uit de Nieuwe Tijd aangetroffen. 

Op basis van de onderzoeksresultaten kon een eerste licht geworpen worden op de inwoners van  Bruinisse uit de 16de ‐ 19de eeuw. Tijdens het onderzoek werden in totaal 57 individuen (mannen en  vrouwen, van foetus tot volwassene) opgegraven. Op basis van de analyse van de kinderskeletten kon  worden vastgesteld dat de gezondheidstoestand van de inwoners van Bruinisse erbarmelijk waren. 

Het onderzoeksgebied betrof echter een fractie van het oude kerkhof, waardoor de conclusies enkel  gelden voor de opgegraven individuen. Daarnaast werden ook enkele bewoningssporen, die dateren  vanaf de 18de eeuw, vastgesteld.  

Binnen het plangebied zijn de aangetroffen bewoningssporen én de greppel rondom het kerkhof in  situ bewaard tussen 0,90 en 1,00 meter beneden maaiveld (0,20 en 0,30 meter ‐NAP). Op basis van de  huidige onderzoeksresultaten en de greppel weergegeven op de Kadastrale Minuutkaart uit de 19de  eeuw is getracht de begrenzing van het kerkhof te reconstrueren (zie afbeelding 32). Grenzend aan  het plangebied en binnen de begrenzing van het kerkhof kunnen menselijke resten worden 

aangetroffen vanaf circa 0,20 meter beneden maaiveld (0,60 meter +NAP) of onder de verstoringen  als gevolg van de latere bebouwing. Tevens kunnen ook bewoningssporen worden aangetroffen die  dateren van ná het gebruik van het kerkhof. 

(9)
(10)

Administratieve Gegevens 

Onderzoeksvorm  Opgraven ‐ variant Archeologische Begeleiding  Projectnaam  Bruinisse Korte Ring 10 

  Locatie 

  Provincie  Zeeland 

  Gemeente  Schouwen ‐ Duiveland 

  Plaats  Bruinisse 

  Adres / Locatie  Korte Ring 10 

  RD coördinaten plangebied  NW  65.637 / 408.981  NO  65.661 / 408.967 

    ZW  65.629 / 408.965  ZO  65.643 / 408.955 

  RD centrumcoördinaten   65.644 / 408.969 

  Kaartblad  43C 

  Kadastraal perceel  Bruinisse, Sectie F, nrs. 1597 en 2379 (gedeeltelijk)    Oppervlakte plangebied  Circa 468 vierkante meter 

  Planologische aanleiding  n.v.t. ‐ toevalsvondst  

  Vigerend bestemmingsplan  Korte Ring 10: Dubbelbestemming Waarde Archeologie 7  (>5.000 m2 en >0,50 m‐ mv) 

 Bekende waarden binnen plangebied 

  AMK status  Geen 

  Archis waarnemingen  Geen 

  Archis vondstmeldingen  4587325100    Zeeuws Archeologisch Depot  Geen   Opdrachtgever 

  Naam  Gemeente Schouwen‐Duiveland 

  Contactpersoon  Mevr. M. Schenk 

  Adres  Postbus 5555, 433o JA Zierikzee 

  Contactgegevens   

0111 452000 

  marielle.schenk@schouwen‐duiveland.nl 

 Bevoegde Overheid 

  Naam  Gemeente Schouwen‐Duiveland 

  Contactpersoon  Dhr. M. Verduijn 

  Adres  Postbus 5555, 433o JA Zierikzee 

  Contactgegevens   

0111 452000 

  michel.verduijn@schouwen‐duiveland.nl 

 Adviseur Bevoegde Overheid 

  Naam  The Missing Link 

  Contactpersoon  Dhr. N. Witte 

  Adres  2e Daalsedijk 6, 3551 EJ Utrecht 

  Contactgegevens   

06 41 29 74 19 

  n.witte@the‐missinglink.nl 

Beheer en plaats van documentatie en vondsten 

  Naam  Zeeuws Archeologisch Depot (ZAD) 

Erfgoed Zeeland    Contactpersoon  Dhr. J.J.H. van den Berg 

  Adres  Looierssingel 2 – 4331 NK Middelburg 

  Contactgegevens   

0118 670618 

  depot@erfgoedzeeland.nl, 

jjh.vanden.berg@erfgoedzeeland.nl 

  Digitaal  E‐depot: www.dans.knaw.nl 

(11)

 Uitvoerder 

  Naam  Artefact! Advies en Onderzoek in Erfgoed. 

  Contactpersoon  Dhr. J.E.M. Wattenberghe 

  Adres  Riemensstraat 9, 4543 BW Zaamslag 

  Contactgegevens   

0115‐851614 

  janwattenberghe@artefact‐info.nl  

 Onderzoeksgegevens 

  Uitvoeringsperiode  19 ‐ 28 februari 2018    Archis onderzoeksmelding  4588581100 

  Nieuw aangetroffen  vindplaatsen 

BEWV: beer‐ en/of waterputten uit de NTB ‐ NTC  BGV.GVI: grafveld, inhumaties (NT) 

(12)

1 Inleiding 

In opdracht van gemeente Schouwen ‐ Duiveland werd tussen 19 en 28 februari 2018 een Opgraving  variant Archeologische Begeleiding uitgevoerd binnen het plangebied Korte Ring 10 te Bruinisse,  gemeente Schouwen ‐ Duiveland. De initiatiefnemer had het voornemen om binnen het plangebied  nieuwbouw te realiseren. Voor het aanbrengen van de funderingen diende een bouwput te worden  uitgegraven tot circa 1,00 meter beneden maaiveld (0,30 meter ‐ NAP). 

Het plangebied is binnen bestemmingsplan Bebouwde Kom Bruinisse (2015) gesitueerd. Voor de  realisatie van het plan is een nieuw bestemmingsplan Korte Ring 10 opgesteld. Mogelijke  archeologische waarden binnen het plangebied worden planologisch beschermd door een  dubbelbestemming waarde archeologie 7. Binnen het gebied met waarde archeologie 7 geldt een  verbod op het uitvoeren van (graaf)werkzaamheden die groter zijn dan 5.000 vierkante meter én  dieper reiken dan 0,50 meter beneden maaiveld. Dergelijke werkzaamheden zijn wel vergunbaar mits  een archeologisch onderzoeksrapport wordt voorgelegd waarin wordt aangetoond dat geen 

archeologische waarden aanwezig zijn, dat deze niet behoudenswaardig zijn of dat deze door de  voorgenomen werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad.1 

Omdat met de geplande nieuwbouw de vrijstellingsgrenzen niet werden overschreden diende in het  kader van de ruimtelijke procedure geen archeologisch vooronderzoek te worden voorgelegd. Echter,  tijdens de uitvoeringswerkzaamheden (sloop van de ondergrondse fundering van de voormalige  woning aan Korte Ring 10) werden enkele graven aangetroffen waarop de werkzaamheden werden  stilgelegd en op 6 februari 2018 een vondstmelding werd uitgevoerd door de heer H. Jongepier  (SCEZ/Erfgoed Zeeland). Tijdens deze waarneming waren de skeletten niet zichtbaar. De skeletten  bevonden zich aan de achterzijde van het voormalige pand op een diepte van circa 1,00 meter  beneden maaiveld. Op de locatie van de aangetroffen skeletresten was door de aannemer een laagje  zand aangebracht. Twee van de drie skeletten zouden losse skeletdelen betreffen, een derde in situ  bewaard. Iets ten westen van de skeletten zou de bovenzijde van een houten ton aangetroffen zijn. 

Om te controleren of er nog meer skeletten aanwezig zouden kunnen zijn heeft de kraanmachinist in  de zuidoosthoek van het plangebied een kleine proefsleuf van slechts enkele meters lang gegraven,  tot 0,50 meter beneden straatniveau. In dat kleine stuk bevonden zich opnieuw al (delen van) twee  skeletten. Mogelijk zijn ze compleet, maar er is niet verder gegraven en de resten zijn weer afgedekt. 

Volgens de gemeentearchivaris zouden de skeletten tot een oude begraafplaats behoren die tussen  de 15de en 19de eeuw in gebruik was.2  

De bevindingen van deze vondstmelding is dezelfde dag vastgelegd in een dagrapport met een advies  voor de uitvoering van een vervolgonderzoek in de vorm van een opgraving of een opgraving – variant  archeologische begeleiding. Dit advies is eveneens op 6 februari uitgebracht aan de gemeente 

Schouwen‐ Duiveland en aan voornoemd archeologisch adviseur van de gemeente Schouwen‐

Duiveland. Op 8 februari is de vondst in Archis gemeld en heeft toen zaakidentificatienummer  4587325100 gekregen.3  

 

1 Coppens, 2018. 

2 Jongepier, dagrapport, zie bijlage 1. 

3 Coppens, 2018. 

(13)

  Afbeelding 1   Ligging van het plangebied (= onderzoeksgebied) op een uitsnede van de Topografische  Kaart van Nederland. Bron ondergrond Esri.  

  Afbeelding 2   Sfeerfoto van de werkzaamheden, genomen richting het westen. Op de foto zijn links  fysisch antropologe C. van der Linde (Tot op het Bot) en archeoloog D. de Ruijsscher te zien.  

(14)

2 Archeologische verwachting

4

 

Het plangebied is gelegen in de oude kern van Bruinisse, gelegen in de Bruinissepolder. Deze polder  werd in 1468 bedijkt waarbinnen Bruinisse (oorspronkelijk bekend als Oost Duivelandt) werd gesticht. 

De (her)bedijking werd tevens in deze periode over een andere boeg gegooid door een planmatiger  en grootschaliger aanpak. Zo heeft de Bruinissepolder een rationele verkaveling met grote en  rechthoekige percelen. Het dorp, van oudsher een visserdorp, bestond uit een kerk, woningen in een  ring om de kerk met voorstraat vanaf de dijk naar de haven (huidige Oudestraat). Rondom de kerk lag  een omgracht kerkhof. Het kerkhof dateert vanaf het ontstaan van Bruinisse tot de 17de ‐18de eeuw. 

De bebouwing op de locatie van het voormalige kerkhof is weergegeven op de Kadastrale Minuut uit  het begin van de 19de eeuw (zie afbeelding 3), maar ook op de kaart van Hattinga uit de 18de eeuw  wordt reeds bebouwing weergegeven. Volgens de Kadastrale Minuut uit 1811 – 1832 bevinden zich  huizen en erven die hebben toebehoord aan landbouwers. Het centraal gelegen huis behoorde toe  aan een winkelier. 

  Afbeelding 3   Projectie van het plangebied (lichtgroen omkaderd) op een uitsnede van de Kadastrale  Minuut uit 1811 ‐ 1832. Bron: Geoloket Zeeland. 

 

4 Verwachting  gebaseerd op het PvE: Coppens, 2018. 

(15)

Het dorp leefde van de visserij, dankzij zijn ligging nabij visrijk water en de aanwezigheid van een  haven. Daarnaast vormde ook de teelt van meekrap een belangrijk middel van bestaan tot in de 19de  eeuw. 

Van het oorlogsgeweld bleef Bruinisse spijtig genoeg niet bespaard. Tijdens de Tachtigjarige Oorlog  had het gebied al zwaar te lijden gehad. Om Bruinisse en de rest van het eiland tegen de Spanjaarden  te beschermen werden schepen op het Zijpe gestationeerd en werden versterkingen aangebracht. 

Om de Spanjaarden de doorgang te beletten, werd de dijk bij Sirjansland doorgestoken, zodat het  gebied onder water kwam te staan. Desondanks kon niet worden voorkomen, dat de Spaanse  troepen doordrongen tot Zierikzee. In 1576 bleef Bruinisse geplunderd en verwoest achter. Ook in de  Tweede Wereldoorlog werd Bruinisse zwaar beschadigd tijdens het bombardement door de 

geallieerden in 1945, waarbij 158 huizen werden verwoest en nog enkele honderden ernstig  beschadigd. Ook het plangebied werd gebombardeerd (zie afbeelding 4). 

  Afbeelding 4   Luchtfoto uit 1944 met de locaties van de bombardementen. De rode cirkel duidt de  locatie van het plangebied aan. Bron: gemeente Schouwen ‐ Duiveland. 

Omdat het plangebied tijdens de Tweede Wereldoorlog was gebombardeerd werden binnen het  plangebied geen archeologische waarden meer verwacht. Tijdens de sloop‐ en graafwerkzaamheden  werden echter in tegenstelling tot de verwachting resten van menselijke begravingen aangetroffen. 

Sporen die behoren tot het kerkhof zijn aangetroffen vanaf circa 0,50 meter beneden maaiveld. 

Daarnaast kunnen ook resten worden aangetroffen van bewoning of ambachtelijke activiteiten. 

(16)

3 Resultaten archeologische begeleiding 

3.1 Onderzoeksmethode 

Het onderzoek is uitgevoerd conform de eisen van de KNA 4.0 protocol Opgraven, conform de  voorwaarden uit het door de bevoegde overheid goedgekeurde en ondertekende Programma van  Eisen (verder PvE)5 en de afspraken gemaakt in het startoverleg die zijn vastgelegd in het Plan van  Aanpak (verder PvA)6. In deze paragraaf worden de veldwerkmethoden in grote lijnen beschreven. 

Indien daarbij werd afgeweken van het PvE wordt dit expliciet vermeld met verantwoording. 

Het veldteam bestond uit E. Coppens (KNA‐archeoloog, projectleider, dagelijkse leiding), C. van der  Linde (Senior KNA specialist– Tot op het Bot) en D. de Ruysscher (Archeoloog), L. den Heijer  (vrijwilliger AWN), C. Dekker (vrijwilliger AWN), M. Kleemans (vrijwilliger AWN) en J. Grinwis 

(metaaldetectie ‐ vrijwilliger AWN). Via deze weg wil ik graag de vrijwilligers van harte bedanken voor  hun inzet tijdens het veldwerk.  

Het vlak is met een graafmachine met gladde bak aangelegd. Zodra er fragmenten van een 

schedeldak in het zicht kwamen of andere skeletdelen/sporen, dan werd het vlak verder met de hand  aangelegd. Binnen de grenzen van het grafveld (circa 2/3 van de werkput) zijn twee vlakken 

aangelegd. Binnen deze twee niveaus werden graven vastgesteld. Enkel aan de westzijde van de  werkput, op de grens en buiten de grenzen van het voormalige kerkhof, werd slechts 1 vlak 

aangelegd, gelijk met de onderzijde van de werkput. Het eerste vlak is aangelegd tussen 0,70 en 0,80  meter beneden maaiveld (0,00 en 0,10 meter ‐NAP). Het tweede vlak is aangelegd tussen 0,90 en 1,00  meter beneden maaiveld (0,20 en 0,30 meter ‐NAP). De aanleg van de funderingsbalken is ook  begeleid. Deze balken werden uitgegraven langs de noord‐ en zuidzijde van de werkput over een  breedte van circa 1 meter. De onderzijde van deze balken is aangelegd op een diepte van circa 1,50  meter beneden maaiveld (0,80 meter ‐NAP). 

Volgens het PvE diende de sloop van de voormalige muziektent onder archeologische begeleiding te  worden uitgevoerd. Deze sloop beperkte zich echter tot de funderingsbalken van de muziektent. De  graafwerkzaamheden hierbij waren zeer beperkt. De onderliggende onverstoorde lagen zijn hierbij in  situ bewaard gebleven.  

De bewoningssporen (alle sporen m.u.v. de begravingen) zijn vrij gelegd en gedocumenteerd in het  vlak. Deze sporen zijn vanaf de onderzijde van de werkput (tussen 0,90 en 1,00 meter beneden  maaiveld (0,20 en 0,30 meter ‐NAP )) in situ bewaard.  

De contouren van een graf zijn met een schep opgeschaafd. Houtfragmenten van de deksel en/of  wanden van een doodskist werden genoteerd, waar mogelijk bemonsterd, en metalen kistnagels zijn  zoveel mogelijk verzameld. De skeletten werden met benen spatels uitgegraven en niet met troffels  om beschadiging van het bot te voorkomen. Een skelet dat duidelijk in een graf lag, kreeg een spoor‐ 

en een vondstnummer. Wanneer er geen duidelijk graf kon worden vastgesteld en er slechts een  aantal in anatomisch verband gelegen skeletdelen van een individu zichtbaar waren dan werd alleen  een vondstnummer uitgeschreven. Nadat de skeletten en grafcontouren duidelijk in het zicht waren, 

 

5 Coppens, 2018. 

6 Ruijsscher, 2018. 

(17)

werden er vier metalen pinnen op de hoeken van de graven aangebracht. Elk graf is met deze vier  punten van bovenaf gefotografeerd en de graven zijn ingemeten aan de hand van deze vier punten. 

Detailfoto’s zijn gemaakt als bijvoorbeeld een skelet in een afwijkende houding lag of in een te krappe  of juist te grote grafkist of als er botafwijkingen zichtbaar waren ten gevolge van een ziekte of 

aandoening. 

Van een compleet skelet zijn hoogtematen genomen op de schedel, het bekken en delen van de  voeten. Op een skeletformulier zijn per skelet de volgende punten genoteerd (indien mogelijk): 

 Welke botten aanwezig of juist afwezig zijn. Bij een vrij compleet skelet zijn alleen de  afwezige botten genoteerd aangezien dit minder tijd in beslag nam.  

 De compleetheid van een skelet wat van belang is voor de uiteindelijke selectie. Wanneer  van een volwassen individu bijvoorbeeld alleen de onderbenen of een deel van een arm  aanwezig waren dan is zowel het geslacht als de leeftijd bij overlijden niet te bepalen. Deze  incomplete skeletten worden dan ook niet geselecteerd voor een verder fysisch 

antropologisch onderzoek (in blauw aangegeven in tabel 1 bijlage 8). 

 De ligging van de schedel, de armen, handen en benen. Daarbij werd vastgesteld of de  botten in anatomisch verband of ex situ lagen door bijvoorbeeld een latere verstoring. Ook is  gecheckt of de lichaamshouding afweek als gevolg van een bepaalde ziekte of aandoening. 

 De oriëntatie. 

 Of het een pasgeborene (perinataal), een kind, adolescent of volwassene betreft. 

 Bij een volwassene of het een mannelijk of vrouwelijk individu betreft.7 

 De sterfteleeftijd van een niet‐volwassene op basis van de aanwezige gebitselementen, de  nog (niet) fuserende skeletdelen. 

 De lichaamslengte tussen de top van het schedeldak tot aan het hielbeen van een  volwassene (als een skelet in de juiste anatomische positie lag). 

 Botafwijkingen ontstaan door ziektes of idiopathische (waarvan de oorzaak onbekend is)  aandoeningen, traumata. 

 Of de overledene in een grafkist paste of de kist juist te groot, te klein of te smal was. 

De gegevens zijn in een tabel samengevat (tabel 1 – bijlage 8). Per graf zijn de aanwezige botten  aangegeven in tabel 2 van bijlage 8. Na de documentatie van een graf zijn de botten geborgen. Hierbij  zijn de linker en rechter skeletdelen apart verpakt, evenals de schedel met onderkaak.  

Tijdens de archeologische begeleiding lagen de temperaturen rond het vriespunt of ver onder 0. 

Omdat deze kou slecht is voor bot zijn de skeletten continue bedekt met landbouwplastic en  isolatiemateriaal tot het moment dat het bot uiteindelijk kon worden verwijderd. 

De profielen zijn analoog getekend. De locaties van de profielen en de hoogtes van de profielpennen  zijn gedocumenteerd door middel van een GPS. De profielnummers bestaan uit een werkputnummer  met een volgnummer bestaande uit twee cijfers (bv profiel 1 in werkput 1 = 101). De profieltekeningen  zijn ingescand en zijn in bijlage 3 opgenomen. 

De documentatie (sporenlijst, tekeningenlijst, fotolijst, vondstenlijst, monsterlijst), m.u.v. de  skeletformulieren, is bijgehouden op digitale formulieren. De skeletformulieren werden analoog 

 

7De menselijke skeletdelen zijn geanalyseerd aan de hand van de Manual for the Physical Anthropological Report,  Barge’s Anthropologica 6 uit 2012: Maat/Van der Merwe/Hoff 2012 en de methodiek van de ‘Workshop of European 

(18)

bijgehouden en nadien gedigitaliseerd. Zowel tijdens de aanleg van de vlakken als tijdens het  onderzoeken van de sporen werd gebruik gemaakt van een metaaldetector. Ook het stort werd  regelmatig onderzocht met de metaaldetector. Voor het onderzoek met de metaaldetector is hulp  verkregen van de heer J. Grinwis. Het vondstmateriaal werd volledig verzameld met uitzondering van  (onversierde) bouwfragmenten. Deze werden selectief verzameld.  

Na afronden van het veldwerk is gestart met de evaluatie van de veldgegevens. In dit evaluatierapport  is een voorstel gedaan voor uitwerking en deponering. De opdrachtgever, en bevoegde overheid  hebben zich akkoord bevonden met het voorstel voor uitwerking. De depothouder is akkoord gegaan  met het selectievoorstel voor deponering. 

3.2 Geologie en bodem 

Tijdens het onderzoek zijn twee profielen gedocumenteerd (zie afbeelding 5). Profiel 101 is aan de  oostzijde van het plangebied geplaatst, binnen het kerkhof. Profiel 102 is geplaatst aan de 

zuidwestzijde van het plangebied, op de grens van het kerkhof en de bewoning buiten het kerkhof.  

 

  Afbeelding 5   Locaties van de profielen (groene lijnen) in de werkput (rode polygoon), geprojecteerd  op een uitsnede van de Topografische Kaart van Nederland. Bron ondergrond: Esri. 

(19)

Vanaf het maaiveld is tot maximaal 0,48 meter beneden het maaiveld (tussen 0,47 en 0,26 meter  +NAP) een recente ophooglaag (spoornummer 999) aanwezig. Deze laag bestaat uit sterk siltige,  donkerbruine klei met baksteenbrokken. Binnen de grenzen van het kerkhof zijn onder deze recente  ophooglaag afzettingen van het Laagpakket van Walcheren aangetroffen. Deze afzettingen bestaan  uit zwak siltige, donkergrijsbruine klei, afgewisseld met matig siltig, fijn, lichtgrijsblauw zand met  weinig schelpfragmenten, een spoor van roestvlekken en menselijk bot (spoornummer 1001). Deze  laag is verstoord als gevolg van het gebruik van het terrein als kerkhof en de latere bewoning. Onder  deze laag is op circa 1,00 meter beneden maaiveld (tussen 0,00 en 0,10 meter ‐NAP) de onverstoorde  top van het Laagpakket van Walcheren (spoornummer 1001) vastgesteld. 

In profiel 102, aan de westzijde van de werkput zijn onder de recente laag antropogene ophooglagen  aangetroffen (spoornummers 1000 en 1002). Deze antropogene lagen bestaan uit matig tot zwak  siltige, donkerbruine klei met een spoor van houtskoolspikkels, baksteenbrokjes en 

schelpfragmenten. Onder deze cultuurlagen zijn demplagen (spoornummer 7) van de greppel rondom  het kerkhof (spoornummer 22) vastgesteld. De natuurlijke top van het onderliggende Laagpakket van  Walcheren (spoornummer 1001) is middels een boring vastgesteld op 1,60 meter beneden maaiveld  (0,88 meter ‐NAP). 

 

3.3 Sporen en structuren 

C. van der Linde en E. Coppens 

De overzichtstekeningen van de sporen in de werkput/per vlakniveau zijn opgenomen als bijlage 2. 

Tijdens het onderzoek zijn begravingen aangetroffen die behoren tot het voormalige kerkhof van  Bruinisse en sporen van bewoning die dateren van ná het gebruik van het kerkhof. In onderstaande  alinea’s worden eerst de begravingen beschreven en daarna de bewoningssporen. 

3.2.1 Kerkhof 

Begrenzing 

Tijdens het onderzoek is aan de noordwestzijde mogelijk de greppel (spoornummer 22) aangetroffen  die het voormalige kerkhof begrensde. Deze greppel was niet volledig duidelijk in het vlak, maar kon  wel deels worden vastgesteld in het profiel. De greppel is echter door de bouw van de voormalige  muziektent verstoord, waardoor de greppel niet volledig in het profiel kon worden begrensd. Tevens  is door de beperkte ontgravingsdiepte geen volledige coupe doorheen de greppel geplaatst. De  onderzijde is middels een boring vastgesteld op 0,94 meter beneden het maaiveld (0,20 meter ‐NAP). 

De bovenste demplagen van deze greppel bestaat uit matig siltige, zwak humeus, donkerbruin zand  met een spoor van schelpfragmenten, aardewerk en baksteenbrokken. 

Wijze van begraven en lichaamshouding 

Bijna alle overledenen uit het onderzochte deel van het kerkhof in Bruinisse lagen zorgvuldig  begraven in een houten grafkist in meerdere lagen. Op enkele locaties zijn drie inhumaties boven  elkaar vastgesteld. De graven lagen op verschillende hoogtes, waarbij het meest ondiepe graf al op  0,20 meter beneden maaiveld (0,60 meter +NAP) werd aangetroffen (spoor 9). Het diepste 

aangetroffen graf is vastgesteld op een diepte van circa 1,00 meter beneden maaiveld (0,37 meter ‐ NAP). 

(20)

De oriëntatie van de begravingen was voornamelijk west‐oost, waarbij de schedel in westelijke  richting lag en de voeten in het oosten. Een uitzondering vormden een aantal overledenen aan de  zuidoost zijde van de werkput (sporen 4/8 en 60). Deze graven hadden geen duidelijke west‐oost  oriëntatie. Ook het skelet uit spoor 56 week af in oriëntatie in vergelijking met de skeletten uit de  naastgelegen graven (spoor 57 en 58). 

Bewijs voor het gebruik van grafkisten waren metalen kistnagels en/of donkere contouren in de  bodem van voormalige houten kistwanden. De grafkisten hadden een breder hoofdeinde ten  opzichte van het voeteinde. Ook de allerkleinsten waren in een grafkist begraven (zie afbeelding 6). 

Het grafkistje van een foetus uit spoor 29 mat 68 cm lengte en het kistje van een andere te vroeg  geborene uit spoor 15 slechts 60 cm. Dat de grafkist niet altijd op maat werd gemaakt, bewijzen vier  grafkisten die veel te klein leken voor de overledenen. In de graven met spoornummers 14, 35, 45 en  58 lagen de voeten niet uitgestrekt, maar in een horizontale, dwarse positie. Eenmaal was de grafkist  juist veel groter in vergelijking met het skelet (spoor 36 en 35 – zie afbeelding 7). Het is goed mogelijk  dat de kistenmaker een bepaalde hoeveelheid grafkisten vooraf maakte en dat het niet altijd op  aanvraag gebeurde. In het geval van het mannelijke individu uit spoor 14 is het wellicht te wijten aan  de zwaarlijvigheid dat de persoon net in de kist paste.  

   Afbeelding 6   Foto van twee graven van een foetus en een te vroeg geborene. 

 

(21)

 

Afbeelding 7   Foto van graf met spoornummer 35. In de kist is een plank aan het voeteinde  toegevoegd om de kist kleiner te maken. De hoeken van de oorspronkelijke kist zijn aangeduid  middels 4 nagels.  

Alleen in de grafkist uit spoor 1 waren restjes stro aanwezig die na het verwijderen van het skelet in  het zicht kwamen. Deze dode was op een laag stro in de kist gelegd. Helaas was het stro te 

fragmentarisch om te bemonsteren.  

Tussen de graven in spoor 4/8 en ook in bijvoorbeeld spoor 60, dat eveneens in de zuidoost hoek van  de werkput lag, zijn veel kalkbrokken waargenomen. Kalk kwam in de rest van het kerkhof niet voor. 

Het werd doorgaans in een graf aangebracht indien iemand aan een besmettelijke ziekte was  overleden, zoals bijvoorbeeld in het kerkhof van de Catharinakerk in Eindhoven is vastgesteld. De  vraag is of dat ook in Bruinisse het geval was. Rondom de schedel van het individu uit spoor 60 was  veel kalk zichtbaar waarvan een monster is genomen (vondstnummer 149). De kalk lag duidelijk in en  niet buiten de kist (zie afbeelding 8). Het is aannemelijk dat deze persoon aan een epidemische ziekte  is overleden. Dit kan echter niet macroscopisch worden vastgesteld, maar misschien wel door middel  van een DNA‐onderzoek van het skeletmateriaal. 

(22)

  Afbeelding 8   Foto van het graf spoor 60 met de kleine kalkfragmenten binnen de contouren van de  kist. 

Met uitzondering van het individu uit spoor 29 lagen alle minderjarigen ruggelings. Het skelet uit  spoor 29 lag op de ‘linkerzij’ (zie afbeelding 9). Hoogstwaarschijnlijk is het lichaam ten tijde van de  begraving verschoven in de kist.  

  Afbeelding 9   Foto van het graf met spoornummer 29. 

(23)

 

  Een kind uit graf 53 is weliswaar ruggelings in een kist gelegd, maar de benen lagen in een  opgetrokken houding, met name het rechterbeen (zie afbeelding 10). 

Twee overledenen leken direct in de grond begraven (skeletten uit spoor 39 en 40). Kistcontouren en  metalen nagels zijn niet gevonden. Van deze twee skeletten waren, in tegenstelling tot de andere  skeletten, alle pijpbeenderen gebroken. Dit kan mogelijk komen doordat zij direct in de grond waren  begraven zonder bescherming van bekisting. 

De meeste graven waren voor één overledene bestemd, alleen in spoor 58 (vnr. 139) waren twee  skeletten vastgesteld, van een vrouw en een ongeveer eenjarig kind. De romp van het kind lag bij de  linkerhand van de vrouw. Vermoedelijk zijn beiden tegelijkertijd overleden en begraven.   

Afbeelding  10      Foto  van  het  graf  met  spoornummer  53.  Het  kind  is  ruggelings  in  een  kist  gelegd, maar met opgetrokken benen. 

(24)

3.2.2 Bewoningssporen 

Binnen de werkput zijn in totaal 5 bewoningssporen aangetroffen. Binnen de grenzen van het kerkhof  zijn één tonput (spoornummer 3) en 3 bakstenen putten (spoornummers 17, 20 en 37) vastgesteld. 

Deze sporen zijn enkel in het vlak gedocumenteerd en verder in situ bewaard.  

   

De tonput met spoornummer 3 is aangetroffen op een diepte van 0,46 meter beneden maaiveld (0,04  meter ‐NAP) en heeft aan de bovenzijde een diameter van circa 55 cm. De secundaire vulling bestaat  uit zwak zandige, bruine klei met enkele fragmenten bouwaardewerk  en metaal. Op basis van het  vondstmateriaal, meer specifiek het metaal, dateert deze tonput tussen de 18de en 19de eeuw. Er kan  echter niet uitgesloten worden dat de tonput reeds vóór deze tijd in gebruik was (b.v. als waterput  voor het kerkhof), omdat de onderzijde van de ton niet onderzocht is.  

Direct ten westen van deze tonput werd een bakstenen water‐ of beerput met spoornummer 17  aangetroffen op een diepte van 0,42 meter beneden maaiveld (0,00 meter +NAP) waarbij de 

buitenste doorsnede 1 meter bedraagt. Deze put is opgebouwd uit herbruikte harde, rode, machinaal  gemengde bakstenen (? X 8 x 4,5 cm). De secundaire vulling bestaat uit matig siltig, bruingrijs zand. 

Deze put is verstoord door de aanleg van de waterleiding. Ten westen van deze water‐ of beerput is  een tweede water‐ of beerput vastgesteld (spoornummer 37) op een diepte van 0,47 meter beneden  maaiveld (0,05 meter ‐NAP). De buitenste doorsnede bedraagt circa 1 meter en voor de bouw zijn  harde, rode, handgevormde bakstenen ((15,5 x 7 x 4 cm) gebruikt. De bakstenen zijn taps bijgekapt  zodat een ronde vorm kon worden verkregen. Deze water‐ of beerput wordt verstoord door een  jongere kelder (spoornummer 999). Aan de andere zijde van de werkput is een derde water‐ of  beerput aangetroffen (spoornummer 20) op een diepte van 0,67 meter beneden maaiveld (0,02 meter  +NAP). Ook bij deze bakstenen put bedraagt de buitenste diameter 1 meter. De bovenste 

vastgestelde rijen bakstenen (5‐steensmaat bedraagt 24 cm) betreffen roze‐rode, harde,  handgevormde bakstenen (15 x 7 x 4 cm) gepakt met klei. Net als bij de bakstenen put met 

spoornummer 37 zijn de bakstenen taps bijgekapt zodat een ronde vorm kon worden verkregen. De  secundaire vulling bestaat uit matig siltige, bruingrijze klei met veel puinbrokken. 

Afbeelding 11   Foto van de tonput met spoornummer 3 

(25)

Op basis van het bouwmateriaal kunnen de bakstenen water‐ of beerputten in de Nieuwe Tijd  gedateerd worden. Daarnaast kan ook de tonput in de Nieuwe Tijd gedateerd worden. Aangezien de  bakstenen waterputten alle graven doorsnijden, dateren deze sporen van ná het gebruik van het  kerkhof. Spoornummer 17 kan meer specifiek gedateerd worden in de vroege 20ste eeuw, gezien het  een machinaal vervaardigd baksteen betreft.  

 

  Afbeelding  12      Foto  van  de  bakstenen  put  met  spoornummer  17  die  bij  de  aanleg  het  graf  met  spoornummer 16 heeft verstoord. 

Buiten de grenzen van het kerkhof is in profiel 102 een restant van een fundering (spoornummer 21)  aangetroffen op een diepte van 0,41 meter beneden maaiveld (0,33 meter +NAP). Deze fundering  bestond uit één laag rode, harde bakstenen (17,7 x 8 x 4,7 cm). Deze kan worden toegeschreven aan  de bebouwing uit de Nieuwe Tijd die zich boven de begrenzing van het kerkhof bevond. 

 

3.4 Vondsten 

Tijdens het veldonderzoek werden in totaal 28 vondstnummers uitgereikt. De vondstenlijst is terug te  vinden in bijlage 9. Na het veldwerk is ten behoeven van het opstellen van het evaluatierapport een 

“quick‐scan” uitgevoerd op het vondstmateriaal, waarbij is gekeken naar de kwaliteit en 

samenstelling. Op basis hiervan is besloten dat enkel het menselijk bot nader geanalyseerd diende te  worden. De overige vondsten dienden niet nader geanalyseerd te worden. Deze vondsten worden  dan ook enkel globaal beschreven en besproken. De resultaten van de “quick‐scan” zijn terug te  vinden in bijlage 8. 

 

(26)

3.4.1 Keramiek 

Quickscan door F.G.R. D’hondt 

Tijdens het onderzoek zijn in totaal 112 scherven historisch gebruiksaardewerk gevonden met een  totaalgewicht van 2,217 kilogram.  

Met uitzondering van vondstnummer 68 zijn alle andere aardewerkvondsten aangetroffen in de  verrommelde laag (spoor 1002) waarin de menselijke begravingen zijn aangetroffen. Het grootste  deel van het aardewerk (82 fragmenten) aangetroffen in deze laag bestaat uit roodbakkend  aardewerk. Daarnaast zijn in minder grote getale fragmenten van Duits steengoed, Faience,  witbakkend aardewerk, Europees porselein en een enkel fragment grijsbakkend aardewerk 

gevonden. Het ensemble omvat voornamelijk keuken‐ en eetgerei (grapes8, bakpannen, kommen en  borden) en enkele fragmenten van pijpjes in pijpaarde. Het materiaal dateert globaal tussen de 2de  helft van de 16de eeuw tot en met de 19de eeuw.  

In de boring geplaatst in de greppel spoor 22 die het kerkhof begrensde zijn twee wandfragmenten  witbakkend aardewerk (vondstnummer 68) gevonden. Deze fragmenten kunnen enkel gedateerd  worden tussen de 17de en 18de eeuw. 

 

3.4.2 Grofkeramiek 

Quickscan door F.G.R. D’hondt 

Tijdens het onderzoek werden in totaal 7 baksteenstalen verzameld afkomstig van de bakstenen  water‐ of beerputten (spoornummers 17, 20 en 37) en de fundering met spoornummer 21.  

Deze vondsten zijn reeds macroscopisch beschreven bij de spoorbeschrijvingen.    

 

3.4.3 Metaal 

Determinatie: M. Hendriksen (ArcheoMetaal)  Tekst: E. Coppens 

Tijdens het onderzoek werden in totaal 95 metaalvondsten geborgen. Het leeuwendeel, 84 vondsten,  betroffen kistnagels. Deze zijn vervaardigd in ijzer en sterk verroest. Daarnaast zijn twee munten  geborgen, maar deze waren in slechte staat en hierdoor niet determineerbaar. Deze vondsten  kwamen niet in aanmerking voor nadere analyse. 

Tussen de graven is één loden pistoletkogel met een diameter van 11 mm gevonden (vondstnummer  40). Deze kogel dateert tussen de 2e helft van de 16de eeuw en de eerste helft van de 19de eeuw. 

Daarnaast is nog een gesmolten loden fragment gevonden (vondstnummer 48). 

 

8 Een grape is een kookpot op drie poten met een schenktuit en twee oren. 

(27)

In de kist met spoornummer 19 zijn op het skelet kledingoogjes met een diameter van 11 mm  aangetroffen (vondstnummer 154 – zie afbeelding 13). Deze vondsten dateren tussen het laatste  kwart van de 16de eeuw en de eerste helft van de 17de eeuw. 

Uit de bovenste vulling van de tonput met spoornummer 3 is één loden, gedeformeerde kogel en een  fragment van een steel van een lepel gevonden (vondstnummer 56 – zie afbeelding 14). Deze 

vondsten dateren tussen de 2e helft van de 18de eeuw en de eerste helft van de 19de eeuw. 

 

   

 

Afbeelding 14   Foto van de kogel en steelfragment van een lepel (vondstnummer 56). 

       

Afbeelding 13   Foto van de kledingoogjes (vondstnummer 48). 

(28)

3.4.4 Slakmateriaal 

P. de Rijk 

Tijdens de archeologische begeleiding op de locatie Korte Ring 10 in Bruinisse is onder andere een  slakachtig object geborgen met een gewicht van ongeveer 135 g. Het stuk is goed bewaard gebleven  en toont enkele roestige plekken. 

Het object kan als een fragment natuursteen, waarschijnlijk zandsteen, worden gedetermineerd. Op  één van de zijvlakken is het fragment zwart verglaasd (zie afbeelding 15). Dit deel is afgerond en kan  oorspronkelijk een diameter van 4,5 cm hebben gehad. Mogelijk maakte het fragment onderdeel uit  van (de luchtafvoer van) een haard. Waarvoor deze haard gebruikt werd is onduidelijk. 

 

Afbeelding 15   Natuursteenfragment met aan de rechterzijde het zwart verglaasde geronde deel. De  schaalverdeling is in cm. 

 

3.4.5 Dierlijk bot 

Quickscan door S. Diependaele 

De dierlijke resten zijn afkomstig uit verrommelde laag (spoor 1002) waarin de menselijke 

begravingen zijn aangetroffen (vondstnummers 31, 157, 158 en 159). De vondsten zijn aangetroffen in  of bij de graven. Deze fragmenten zijn echter niet bewust in de graven geplaatst. Het betreffen  namelijk enkele fragmenten van grote zoogdieren (o.a. rund en varken) die door opspit in de graven  zijn terecht gekomen.  

 

3.4.6 Menselijke resten 

C. van der Linde (Tot op het Bot) 

Tijdens het onderzoek zijn in totaal 57 overledenen vastgesteld. Dit is inclusief los botmateriaal.  

Vooralsnog is het onduidelijk wat de datering is van deze graven. De kerk was vanaf de vijftiende  eeuw in gebruik en werd in 1944 verwoest. Het is plausibel dat tot die periode rondom de kerk werd 

(29)

begraven.9 Er is echter geen graflijst bekend met gegevens wie er zijn begraven en in welke jaren dit  plaatsvond. Op basis van oud kaartmateriaal en de bewoningssporen kan worden vastgesteld dat het  kerkhof rond de 18de eeuw wordt gesloten. De bewoningssporen dateren uit de 18de eeuw en op de  Kadastrale Minuut uit begin 19de eeuw wordt het kerkhof niet meer weergegeven rondom de kerk,  maar is bebouwing te zien binnen de grenzen van het oude kerkhof. 

Op basis van het archeologisch en fysisch antropologisch onderzoek kan in ieder geval worden  geconcludeerd dat het kerkhof een laatste rustplaats bood aan zowel jong als oud.  

In dit hoofdstuk worden de fysisch antropologische resultaten besproken. 

Selectieadvies onderzoek aantal skeletten 

De gemeente heeft het advies gekregen om 12 van de 57 skeletten te analyseren. Dit aantal had  echter geen inhoudelijke beweegredenen. Voor een fysisch onderzoek is het aantal van 12 skeletten  niet representatief. Wanneer bijvoorbeeld 12 skeletten van volwassen individuen worden onderzocht  zijn de fysisch antropologische resultaten te gering om hieraan algehele conclusies te verbinden. 

Alleen op individueel niveau kunnen conclusies worden getrokken. Bij de bestudering van de 

skeletten van slechts 12 volwassenen kan er geen beeld worden verschaft over de verhouding tussen  het aantal mannen en vrouwen van dit kerkhof, kunnen er geen uitspraken worden gedaan over de  gemiddelde leeftijd bij overlijden in het algemeen, de gemiddelde sterfteleeftijden van mannen en  vrouwen, de status van de gebitten en de lichaamslengte. 

Door de beperking van de selectie van 12 individuen is besloten om de skeletten van alle 

minderjarigen te onderzoeken die zijn opgegraven in 2018 in het onderzochte deel van het kerkhof in  Bruinisse. Dit waren geen 12, maar 18 skeletten. Er zijn meer skeletten onderzocht dan aan de  gemeente was geadviseerd. Indien er alleen maar van 12 skeletten uit zou zijn gegaan zoals 

geadviseerd dan had dit geen compleet beeld opgeleverd van de minderjarigen uit het onderzochte  deel van het kerkhof. Het percentage minderjarigen is 31,6% van de 57 individuen. De graven van  deze minderjarigen werden verspreid op verschillende hoogtes binnen het opgegraven deel van het  kerkhof aangetroffen. 

Doelstellingen fysisch antropologisch onderzoek 

Van de 18 minderjarigen was het mogelijk om het volgende te bepalen: 

 Welke leeftijdscategorieën op dit deel van het kerkhof voorkomen 

 Of een bepaalde leeftijdscategorie meer aanwezig is 

 Welke ziektekundige afwijkingen voorkomen 

 Of bepaalde afwijkingen bij specifieke leeftijdscategorieën aanwezig zijn 

 Wat de gezondheidstoestand is geweest 

 De status van de gebitten  

 Welke begravingswijze werd toegepast    

 

 

9 Volgens Buth (1983, 28) werd er tot aan het einde van de negentiende eeuw in Schouwen‐Duivenland begraven 

(30)

Methodiek 

Het bot is over het algemeen van een zeer goede kwaliteit, zelfs van de allerjongsten. De skeletten  zijn met het blote oog (macroscopisch) onderzocht bij Artefact in maart 2019. De determinatie is  uitgevoerd volgens de richtlijnen van de ‘Workshop of European Anthropologists’ (1980) en het  protocol van ‘Barges Antropologica’, van de afdeling Anatomie van het Leids Universitair Medisch  Centrum (LUMC) en het Academisch Medisch Centrum in Amsterdam (AMC).10 Het handboek The  Osteology of Infants and Children (Baker et al. 2005) is eveneens geraadpleegd. 

De bepaling van de leeftijd bij overlijden 

De sterfteleeftijd kon van 17 van de 18 individuen worden geschat aan de hand van de 

ontwikkelingsstadia van de gebitselementen volgens het schema van Ubelaker (1984). Bij zijn schema  wordt rekening gehouden met een biologische variatie; vanaf de ontwikkeling van de eerste 

glazuurkapjes van het melkgebit (het temporaire gebit) tot en met 15 jaar (plus en min 3 jaar). Vanaf 5  maanden (plus en min 2 maanden) in de baarmoeder (in uterus) ontstaan er al glazuurkapjes.11 Voor  de bepaling van de leeftijd bij overlijden van minderjarigen levert het gebit het meest nauwkeurige  resultaat op, met name tot tien jaar. Dit komt omdat tanden en kiezen op vrij vaste stadia doorbreken  en tot en met het tiende levensjaar een gebit zowel temporaire als permanente elementen kan  bevatten. Vanaf 11 jaar heeft een kind doorgaans alleen permanente gebitselementen.  De bepaling  van de leeftijd bij overlijden is behalve het gebit ook, indien mogelijk, vastgesteld aan de hand van: 

 De mate van de sluiting van de kleine fontanel (fonticulus posterior), tussen het 

achterhoofdsbeen (os occipitale) en de wandbeenderen (os parietalia). Deze fontanel sluit  tussen ongeveer 0‐3 maanden. 

 De mate van sluiting van de grote fontanel (fonticulus anterior), bij het voorhoofd op de  kruising tussen kroon‐ en pijlnaad). Deze fontanel sluit tussen 0‐2 jaar. 

 De mate van fusering van de beide helften van de onderkaak (mandibula) dat tussen 0‐1 jaar  plaatsvindt. 

 De mate van fusering tussen beide voorhoofdsdelen (sutura frontalis/metopica) dat tussen 0‐4  jaar gebeurt. 

 De mate van fusering van de wervelboog (fusering vindt plaats tussen 1‐2 jaar). 

 De mate van fusering van de wervelboog met het wervellichaam (fusering vindt plaats tussen  3‐6 jaar). 

 De mate van fusering van het gewelfde deel achterhoofdsbeen, squama occipitalis (fusering  tussen 1‐3 jaar). 

 De mate van fusering bij het achterhoofdsgat, het ‘grondbeen’ (os basilare) met het  achterhoofdsbeen (os occipitale) (fusering tussen 5‐7 jaar). 

 De mate van fusering van het zitbeen (os ischii) met het schaambeen (os pubis) dat tussen 5‐8  jaar plaatsvindt. 

 De mate van fusering van de bekkenkom (acetabulum) dat bij vrouwen tussen 11‐15 jaar en bij  mannen tussen 14‐17 jaar plaatsvindt.12  Het geslacht van minderjarigen is echter niet 

macroscopisch vast te stellen en kan alleen met een DNA‐onderzoek worden achterhaald. 

 

10 Workshop of European Anthropologists 1980, 517‐549. In 2011: Maat/Mastwijk 2005. In 2015 en bij uitwerking: 

Maat/Van der Merwe/Hoff 2012. 

11 Ubelaker 1984, 46‐47, 115‐116; (bewerkte versie van Ubelaker in Maat/Van der Merwe/Hoff 2012, 42). 

12 Maat Van der Merwe/Hoff 2012, 43‐46; Baker et al. 2005, 31, 34, 50‐51, 79‐81, 87. Volgens Baker et al. fuseert een  acetabulum tussen 11‐14 jaar bij vrouwen, 87. 

(31)

Bij één adolescent is de leeftijd bij overlijden gebaseerd op meerdere indicatoren: het nog niet  gefuseerde wiggenbeen (os sphenoidale) met het achterhoofdsbeen, de nog niet gefuseerde epifysen  van het scheenbeen (tibia) en kuitbeen (fibula) en op basis van de verstandskies die is doorgebroken  maar nog niet in occlusie is.13 

Alle intacte, lange pijpbeenderen zijn opgemeten, maar deze metingen zijn niet gebruikt voor de  bepaling van de sterfteleeftijd. Een individu kan namelijk een groeiachterstand hebben gehad. Een  geschatte leeftijd bij overlijden op basis van de lengte van de lange pijpbeenderen kan hierdoor te  laag uitvallen. 

De status van het gebit 

Voor de bepaling van de status van het gebit is de nummering van de gebitselementen gehanteerd  volgens de internationale tandnummering, de FDI‐notatie (Federation Dentaire Internationale). Aan  elke tand of kies (molaar) wordt een nummer toegekend van twee cijfers. Per gebit zijn de volgende  aspecten gedocumenteerd: het aantal doorgebroken tanden, de aanwezige tanden en kiezen, de  elementen die voor het intreden van de dood (ante mortem) of erna (post mortem) verloren zijn  gegaan, de ontbrekende gebitselementen (inclusief kaakbot), de niet (geheel) doorgebroken  elementen, het aantal congenitaal (aangeboren) afwezige gebitselementen, het aantal cariës,  abcessen en ettergangen (fistels).14 De aanwezigheid van cariës is gecontroleerd met een 

tandartssonde. Daarnaast is de mate van tandsteenvorming (calculus), de mate van de reductie van  het alveolaire kaakbot, en de mate van de ontsteking van het wortelvlies van tanden (periodontitis)  geregistreerd.15 Hiervan zijn de verschillende gradaties genoteerd. Niet aanwezig is gescoord met een  0, matig met een +, gemiddeld met ++ en enorm aanwezig met +++. 

Elk gebit is gecontroleerd op verkleuringen van het tandglazuur en op de aanwezigheid van  glazuurstoringen, zogeheten glazuurhypoplasie. Tandglazuur ontwikkelt zich eenmalig. De eerste  glazuurkapjes ontstaan in de baarmoeder en tandglazuur vormt zich tot ongeveer twaalf jaar. 

Wanneer een persoon tijdens de vorming van tandglazuur ernstig ziek en/of ondervoed is dan kan  hierdoor de vorming van het tandglazuur tijdelijk haperen. Het wordt dan niet of minder goed  aangemaakt. Dit uit zich in de gebitselementen door één of meerdere rijen groeven of putjes. De  locatie van de glazuurstoringen in de tanden en kiezen toont aan op welke leeftijd(en) iemand één of  meerdere stofwisselingsstoornissen heeft meegemaakt. Glazuurstoringen geven enkel de periode(s)  aan van hevige ziekte en/of slechte voeding of ondervoeding tijdens de jeugdjaren. Vaak ontstaan  glazuurstoringen bij de overgang van borstvoeding naar vaste voeding waaruit blijkt dat het niet  toereikend was.  

   

 

13 Maat Van der Merwe/Hoff 2012, 47 fig. 43, 51. 

14 Een fistel of een pijpzweer is een ettergang die ontstaat bij een ontsteking rondom de top van een tandwortel  (periapicale ontsteking). In het kaakbot is de fistel duidelijk herkenbaar als een buisvormige holte. 

15 Alveolus is tandkas. Alveolaire resorptie: door het terugwijken van het tandvlees neemt de omvang van het kaakbot  af en dan met name de hoogte van de kaakwallen waardoor tandwortels bloot komen te liggen. Dit proces is het  gevolg van de vaak door tandsteen veroorzaakte ontstekingen van het tandvlees. Alveolaire resorptie treedt geleidelijk  op bij het ouder worden. 

(32)

Resultaten 

De bepaling van de leeftijd bij overlijden  

De sterfteleeftijden zijn geschat aan de hand van de temporaire‐ en/of permanente gebitselementen  en op basis van de mate van fusering van beschikbare schedel‐ en skeletdelen. Het fysisch 

antropologisch onderzoek toont aan dat alle verschillende leeftijdscategorieën van minderjarigen  voorkomen in het kerkhof. Van de 18 minderjarigen hadden er 7 het eerste levensjaar niet gehaald. 

Het feit dat deze leeftijdscategorie het grootste deel uitmaakt van de sample komt omdat  pasgeborenen het meest vatbaar zijn voor ziekten en hierdoor eerder sterven. 

De volgende tabel geeft een overzicht van de geschatte sterfteleeftijden van de 18 minderjarigen. 

spoor  vondstnummer  sterfteleeftijd 

1  5 jaar (+/‐ 16 maanden) 

15  51  0‐2 maanden 

19  64  12 jaar (+/‐ 30 maanden) 

23  65  0‐2 maanden 

29  80  7 maanden in utero (+/‐ 2 maanden)  33  86  6 maanden (+/‐ 3 maanden) 

39  93  7 jaar (+/‐ 24 maanden) 

40  98  17 tot 18 jaar 

41  100  12 jaar (+/‐ 30 maanden)  43  103  6 maanden (+/‐ 3 maanden)  49  120  12 jaar (+/‐ 30 maanden) 

51  125  0‐2 maanden 

52  126  2 jaar (+/‐ 8 maanden) 

53  129  9 à 10 jaar 

54  130  9 maanden (+/‐ 3 maanden)  55  139  1 jaar (+/‐ 4 maanden)  55  131  12 jaar (+/‐ 30 maanden) 

59  133  5 à 6 jaar 

 

Lengtes diafysen  

Van 13 van de 18 skeletten waren één of meer diafysen compleet waardoor de lengtes konden worden  opgemeten. (zie bijlage 7). De lengtes van de diafysen waren in veel gevallen te klein vergeleken met  de bepalingen van de leeftijden bij overlijden aan de hand van de gebitsresten. Dit betekent dat de  individuen een groeiachterstand hadden. De gediagnosticeerde verschillende deficiënties waren  hoogstwaarschijnlijk van invloed geweest op de lengtegroei. In de volgende paragraaf zal hier nader  op in worden gegaan. 

       

(33)

Botafwijkingen 

De geconstateerde botafwijkingen ten gevolge van ziekten is een minimum aantal, omdat niet alle  ziekten sporen nalaten in een skelet. Het is bekend dat bepaalde ziekten in Bruinisse tot de nodige  slachtoffers hebben geleid die niet zichtbaar zijn op bot: in 1782 of 1783 brak de pest uit in de kerk in  Bruinisse door de opening van een grafkelder,16 in 1832 en 1849 heerste er cholera, vanaf 1850  pokken, en vanaf 1862 een keeldifterie‐epidemie.17  

Een overzicht van de vastgestelde afwijkingen is in onderstaande tabel weergegeven met de  geschatte sterfteleeftijden.  

spoor  vnr  Sterfteleeftijd  Ziektekundige afwijkingen 

1  5 jaar (+/‐ 16 maanden)  lichte cribra orbitalia, glazuurhypoplasie 

15  51  0‐2 maanden  ‐ 

19  64  12 jaar (+/‐ 30 maanden)  cribra orbitalia (hevig) en cribra femora 

23  65  0‐2 maanden  sternale uiteinden ribben verdikt en poreus (rachitis  rosary) 

29  80  7 maanden in utero (+/‐ 2 mnden)  mmnmmmnd)mmnmnmnmaanden) 

lichte botaanwas op buitenkant schedel, op de  wandbenen 

33  86  6 maanden (+/‐ 3 maanden)  Rachitis, scheurbuik?  

39  93  7 jaar (+/‐ 24 maanden)  lichte cribra orbitalia 

40  98  17 tot 18 jaar  cribra orbitalia 

41  100  12 jaar (+/‐ 30 maanden)  Rachitis, cribra femora 

43  103  6 maanden (+/‐ 3 maanden)  orbita niet glad, geen cribra orbitalia, poreusheid  glabella 

49  120  12 jaar (+/‐ 30 maanden)  cribra orbitalia 

51  125  0‐2 maanden  Meningitis, trauma en/of scheurbuik?  

52  126  2 jaar (+/‐ 8 maanden)  lichte cribra orbitalia 

53  129  9 à 10 jaar  periostaal bot rechtertibia en ‐fibula, cribra femora    54  130  9 maanden (+/‐ 3 maanden)  ‐ 

55  131  12 jaar (+/‐ 30 maanden)  lichte cribra orbitalia, cribra femora 

58  139  1 jaar (+/‐ 4 maanden)  sternale uiteinden ribben verdikt en poreus (rachitic  rosary) 

59  133  5 jaar (+/‐ 16 maanden)  cribra orbitalia, cribra femora, glazuurhypoplasie   

 

16 Heyning 2017, 49. Door de opening van de ambachtsheerlijke grafkelder voor de bijzetting van het lichaam van de  ambachtsvrouw van Bruinisse, Maria Magdalena Stavenisse, verspreidde zich talloze insecten in de kerk. Hierdoor was  er 14 dagen geen kerkdienst mogelijk. In de grafkelder lagen de lichamen van circa 150 individuen, waarvan iemand  overleden was aan een besmettelijke ziekte. Door de opening zou besmettelijke lucht zijn vrijgekomen: Van der Baan  1890, 40; Buth 1983 27 (volgens Buth werd de grafkelder in 1783 geopend). Wie deze besmettelijke ziekte had en wat  voor een ziekte dit was, is onbekend. 

17 De Man 1863, 369‐378. In aantekeningen van de in Bruinisse werkzame arts S. de Graag worden namen van 84  difteriepatiënten genoemd van 1862 en 1863 met hun leeftijd, datum van behandeling, het huisnummer waar hij of zij  woonde en of de persoon eraan overleden was. De epidemie kwam in eerste instantie met name voor onder kinderen  tussen 1½ ‐7 jaar en later ook onder volwassenen. De ziekte was besmettelijk en leidde in verschillende gezinnen tot  meerdere slachtoffers. De Graag stierf later zelf aan keel‐difterie, evenals 10 minderjarigen in de leeftijd van 1½‐7 jaar 

(34)

Deficiëntieziekten 

Bijna alle skeletten hebben één of meer afwijkingen door een deficiëntie. Gediagnosticeerde  deficiënties zijn: rachitis en/of scheurbuik, cribra orbitalia, cribra femora en glazuurhypoplasie. De  deficiënties komen in alle leeftijdscategorieën voor, met uitzondering van de glazuurstoringen die  alleen in de gebitten van twee vijfjarigen zijn vastgesteld. 

Rachitis/de Engelse ziekte 

Meerdere skeletten hebben botafwijkingen die een aanwijzing kunnen zijn voor een vitamine D‐

tekort, oftewel rachitis/de ‘Engelse ziekte’. Dit is een typische jeugdziekte door gebrek aan vitamine D  of kalk, maar kan ook genetisch zijn. Er is een stoornis in de kalkstofwisseling waarbij de 

kraakbeengrondstof te traag verbeent. De groei van de epifysaire schijven en de lange pijpbeenderen  kan achterblijven en de kraakbeenzones verbreden. Het sluiten van de fontanellen kan eveneens  vertragen door rachitis.  

Kenmerkend voor rachitis in een skelet zijn de verbrede uiteinden van de pijpbeenderen (de distale  metafysen van de dijbenen, de ellepijpen en spaakbenen en proximale delen van de bovenarmen),  brede, poreuze sternale uiteinden van de ribben (rachitic rosary), verkrommingen van de armen en  benen of alleen de benen, botafwijkingen in het schedeldak (dunne, poreuze delen, zogenoemde 

‘craniotabes’), subperiostaal bot op het schedeldak, op de wenkbrauwboog, de boven‐ en onderkaak,  en storingen in de gebitsontwikkeling.  

Kromme bovenarmen van een minderjarige tonen aan dat rachitis al in de kruipfase is ontstaan. 

Indien de krommingen zich beperken tot de benen dan is rachitis na de periode van kruipen ontstaan. 

Oorzaken van een vitamine D‐deficiëntie zijn een tekort in de voeding en/of onvoldoende 

blootstelling aan zonlicht (door bedekkende kleding en/of door urbanisatie/industrialisatie, nauwe  straten, met rook gevulde lucht) of malabsorptie (een verstoring van de vertering, absorptie en  vervoer van voedingsstoffen).18 

Scheurbuik (scorbutus) 

Scheurbuik is een langzaam ontwikkelde deficiëntieziekte door een gebrek aan vitamine C (verse  groenten en fruit). De ziekte kenmerkt zich door anemie, tandvleesbloedingen en ‐zwellingen,  tandverlies en bloedingen in de huid. In het skelet kunnen door de bloedingen ten gevolge van  scheurbuik zich botafwijkingen ontwikkelen die met het blote oog zijn vast te stellen: poreusheid en  botaanwas op de buitenzijde van het schedeldak, bij het voorhoofd en dan met name bij de 

oogkassen en de wandbeenderen, bij het slaapbeen, bij de boven‐ en onderkaak (bij de ramus  mandibula), bij de sternale ribuiteinden, de bovenkant van de schouderbladen, het bekken en de  proximale metafysen van de dijbenen. Botafwijkingen door een vitamine C en D gebrek kunnen  tegelijk voorkomen.19 Sommige schedel‐ en skeletdelen uit Bruinisse hebben afwijkingen die  karakteristiek zijn voor beide deficiënties. 

 

18 Ortner 2003, 393‐398; Waldron 2009, 127‐129. 

19 Ortner 2003, 383‐393. 

(35)

  Afbeelding 16   Skelet uit spoor 23, v. 65, poreuze ribuiteinden bij baby van 0‐2 maanden. 

 

Eén van de individuen met mogelijke botafwijkingen door rachitis of scheurbuik is jonger dan vier  maanden. De uiteinden van de ribben zijn verdikt en poreus, ‘rachitic rosary’ (zie afbeelding 16). 

Rachitis ontwikkelt zich echter zelden voor de leeftijd van vier maanden aangezien een foetus 

vitamine D ontvangt via de moeder door de placenta en dit wordt opgeslagen in de lever van het kind. 

Vooral vanaf zes maanden tot aan het tweede jaar komt rachitis voor.20 Indien rachitis toch ontstaat  bij individuen jonger dan vier maanden dan kan het te wijten zijn aan de vegetarische leefwijze van de  moeder.21 Scheurbuik ontwikkelt zich normaliter ook niet voor vier maanden. Het komt met name  voor bij individuen tussen acht en tien maanden. Zelfs als een baby helemaal geen of nauwelijks  vitamine C toegediend krijgt na de geboorte, dan duurt het toch een aantal maanden voordat  scheurbuik is te herkennen.22 

Het skelet uit spoor 33, van een ongeveer zes maanden oude baby, heeft botafwijkingen ten gevolge  van meerdere deficiënties. Bij de schedel zijn de slaapbenen enorm poreus, mogelijk veroorzaakt  door scheurbuik (zie afbeelding 17), evenals de bovenzijde van de oogkassen waar meerdere poreuze  lagen zichtbaar zijn (zie afbeelding 18). De ribben zijn poreus en verdikt, met name de sternale  uiteinden (zie afbeelding 19). Dit is kenmerkend voor zowel rachitis als scheurbuik. De pijpbeenderen  van de onderarmen zijn eveneens verdikt en helemaal poreus (zie afbeelding 20). Van de bovenarmen  zijn de proximale delen poreus (zie afbeelding 21). De dijbenen zijn gebogen (zie afbeelding 22). De  achterzijde van de dijbenen en scheenbenen zijn poreuzer ten opzichte van de voorkant, wat  typerend is voor rachitis (zie afbeelding 23).23 

 

20 Ortner 2003, 393. 

21 Schuurs 1999, 74. 

22 Ortner 2003, 384. 

(36)

  Afbeelding 17   Schedelfragment uit spoor 33, v. 

86, poreus slaapbeen 

  Afbeelding 18   Linkeroogkas uit spoor 33 met  poreusheid en poreuze gelaagdheid 

Afbeelding 19   Ribben uit spoor 33 met sternale  verdikte en poreuze ribuiteinden 

  Afbeelding 20   Verdikte en poreuze 

onderarmen uit spoor 33 

(37)

  Afbeelding 21   Verdikte en poreuze bovenarm uit  spoor 33 

Afbeelding 22   Gebogen dijbenen uit spoor 33  door rachitis 

  Afbeelding 23   Achterzijde scheenbenen poreus,  afkomstig uit spoor 33 

 

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het strandje bij groepsaccommodatie De Stoofpolder is vanwege de werkzaamheden en het transport van materiaal afgesloten van 1 maart tot 29 juni

Tijdens de uitvoering van het werk houdt het projectbureau zo goed mogelijk rekening met..

Voor algemene informatie betreffende dit dijktraject wordt verwezen naar de planbeschrijving Bruinissepolder, Vluchthaven Zijpe, Stoofpolder tot..

Dit leidt tot het advies voor dit dijktraject voor herstel en verbetering van de aanwezige natuurwaarden een steenbekleding uit de categorie redelijk goed. Een zoutklasse 4b geeft

De significante golfhoogte (H s) is voor deze dijkvakken (148d en 148e) met name voor lagere waterstanden groter dan voor de overige vakken omdat de golven minder snel breken..

Eigenlijk zouden ze zichzelf redelijk goed moeten kunnen redden met het stukje land dat ze hebben, maar waar ze niet goed mee om gaan, waardoor de armoede eigenlijk een

Het kan gaan om de eisen die gesteld worden aan kindercentra, het gastouderbureau en de peuterspeelzaal om in het landelijk register Kinderopvang en Peuterspeelzalen opgenomen

Het gaat hier om het aantal bereikte kijkers voor alle content die in week 9 werd uitgezonden op TV en online werd opgevraagd.?. ONLINE KIJKCIJFERS