1. Zijn binnen het plangebied archeologische sporen aanwezig? Zo ja, bespreek de horizontale c.q.
verticale spreiding van de aanwezige archeologische sporen.
Binnen het plangebied zijn vanaf de onderzijde van de verharding of recente verstoring, tussen 0,20 en 1,00 meter beneden maaiveld (0,60 meter +NAP en 0,37 meter ‐NAP), in de top van het Laagpakket van Walcheren menselijke begravingen en bewoningssporen aangetroffen.
2. Wat is de aard van de aangetroffen sporen / structuren? Bespreek de datering en fasering van de aangetroffen structuren. Illustreer de onderscheiden structuren. Indien vindplaatsen uit
meerdere duidelijk te onderscheiden archeologische tijdvakken aanwezig zijn, worden deze apart besproken en geïllustreerd.
Binnen het plangebied zijn begravingen en een greppel aangetroffen die kunnen worden toegeschreven aan het voormalige kerkhof van Bruinisse. Dit kerkhof dateert vanaf het ontstaan van Bruinisse aan het einde van de 15de eeuw tot het begin van de 19de eeuw.
Daarnaast zijn bewoningssporen in de vorm van een tonput, drie bakstenen water‐ of beerputten aangetroffen die dateren van ná het gebruik van het terrein als kerkhof. Deze sporen dateren op basis van het gebruikte bouwmateriaal en oude kaarten tussen de 18de en de 20ste eeuw. De recente verstoringen betreffen de kelders van het recent gesloopte pand, een betonnen bak en oude leidingen.
3. Werden binnen het onderzoeksgebied sporen aangetroffen die in verband kunnen worden gebracht met bebouwing uit de Nieuwe Tijd? Bespreek en illustreer.
De bakstenen water‐ of beerputten (spoornummers 17, 20 en 37) en de tonput
(spoornummer 3) kunnen in verband worden gebracht met de bewoning uit de 18de – 20ste eeuw. Het is echter niet uit te sluiten dat de tonput reeds vóór de 17de ‐ 18de eeuw in gebruik was (b.v. als waterput voor het kerkhof), omdat de onderzijde van de tonput niet kon worden onderzocht. Foto’s en een uitgebreide beschrijving van de desbetreffende sporen zijn terug te vinden in paragraaf 3.2.2.
4. Werden binnen het onderzoeksgebied sporen aangetroffen die in verband kunnen worden gebracht met het kerkhof uit de Nieuwe Tijd? Bespreek en illustreer.
Binnen het plangebied werden in totaal 57 begravingen en een greppel (spoornummer 22) aangetroffen die in verband kan worden gebracht met het kerkhof uit de Nieuwe Tijd.
5. Werden begravingen of andere structuren aangetroffen behorende tot het kerkhof? Bespreek (opbouw, dichtheid, diepte/ligging, oriëntatie, grafcontext, datering) en illustreer.
Bijna alle overledenen uit het onderzochte deel van het kerkhof in Bruinisse lagen zorgvuldig begraven in een houten grafkist in meerdere lagen. Op verschillende locaties zijn drie inhumaties onder elkaar vastgesteld. Al op twintig centimeter onder maaiveld werd een graf aangetroffen (spoor 9). De oriëntatie van de begravingen was voornamelijk west‐oost, waarbij de schedel in westelijke richting lag en de voeten in het oosten. Een uitzondering vormden een aantal overledenen aan de zuidoost zijde van de werkput (sporen 4/8 en 60).
Deze graven hadden geen duidelijke west‐oost oriëntatie. Ook het skelet uit spoor 56 week af in oriëntatie in vergelijking met de skeletten uit de naastgelegen graven (spoor 57 en 58).
Bewijs voor het gebruik van grafkisten waren metalen kistnagels en/of donkere contouren in de bodem van voormalige houten kistwanden. De grafkisten hadden een breder hoofdeinde ten opzichte van het voeteinde. Ook de allerkleinsten waren in een grafkist begraven (zie afbeelding 6). Het grafkistje van een foetus uit spoor 29 mat 68 cm lengte en het kistje van een andere te vroeg geborene uit spoor 15 slechts 60 cm. Dat de grafkist niet altijd op maat werd gemaakt bewijzen vier grafkisten die veel te klein leken voor de overledenen. In de graven met spoornummers 14, 35, 45 en 58 lagen de voeten niet uitgestrekt, maar in een horizontale, dwarse positie. Eenmaal was de grafkist juist veel groter in vergelijking met het skelet (spoor 36 en 35 – zie afbeelding 7). Het is goed mogelijk dat de kistenmaker een bepaalde hoeveelheid grafkisten vooraf maakte en dat het niet altijd op aanvraag gebeurde.
In het geval van het mannelijke individu uit spoor 14 is het wellicht te wijten aan de zwaarlijvigheid dat de persoon net in de kist paste.
Alleen in de grafkist uit spoor 1 waren restjes stro aanwezig die na het verwijderen van het skelet in het zicht kwamen. Deze dode was op een laag stro in de kist gelegd. Helaas was het stro te fragmentarisch om te bemonsteren.
Tussen de graven in spoor 4/8 en ook in bijvoorbeeld spoor 60, dat eveneens in de zuidoost hoek van de werkput lag, zijn veel kalkbrokken waargenomen. Kalk kwam in de rest van het kerkhof niet voor. Het werd doorgaans in een graf aangebracht indien iemand aan een besmettelijke ziekte was overleden, zoals bijvoorbeeld in het kerkhof van de Catharinakerk in Eindhoven is vastgesteld. De vraag is of dat ook in Bruinisse het geval was. Rondom de schedel van het individu uit spoor 60 was veel kalk zichtbaar waarvan een monster is genomen (vondstnummer 149). De kalk lag duidelijk in en niet buiten de kist (zie afbeelding 8). Het is aannemelijk dat deze persoon aan een epidemische ziekte is overleden. Dit kan echter niet macroscopisch worden vastgesteld maar misschien wel door middel van een DNA‐onderzoek van het skeletmateriaal.
Met uitzondering van het individu uit spoor 29 lagen alle minderjarigen ruggelings. Het skelet uit spoor 29 lag op de ‘linkerzij’ (zie afbeelding 9). Hoogstwaarschijnlijk is het lichaam ten tijde van de begraving verschoven in de kist.
Een kind uit graf 53 is weliswaar ruggelings in een kist gelegd maar de benen lagen in een opgetrokken houding, met name het rechterbeen (zie afbeelding 10).
Twee overledenen leken direct in de grond begraven (skeletten uit spoor 39 en 40).
Kistcontouren en metalen nagels zijn niet gevonden. Van deze twee skeletten waren, in tegenstelling tot de andere skeletten, alle pijpbeenderen gebroken. Dit kan mogelijk komen doordat zij direct in de grond waren begraven zonder bescherming van bekisting.
De meeste graven waren voor één overledene bestemd, alleen in spoor 58 (vnr. 139) waren twee skeletten vastgesteld, van een vrouw en een ongeveer eenjarig kind. De romp van het kind lag bij de linkerhand van de vrouw. Vermoedelijk zijn beiden tegelijkertijd overleden en begraven.
6. Op welke manier werd het kerkhof afgebakend? Bespreek en illustreer.
Het kerkhof werd afgebakend door een greppel (spoornummer 22) , ook zichtbaar op de Kadastrale Minuut uit het begin van de 19de eeuw. De begrenzing van deze greppel was niet duidelijk in het vlak, maar kon wel worden vastgesteld in het profiel (profiel 102). De greppel is echter door de bouw van de voormalige muziektent verstoord, waardoor de greppel niet volledig in het profiel kon worden begrensd. Tevens is door de beperkte ontgravingsdiepte geen volledige coupe doorheen de greppel geplaatst. Wel is de onderzijde middels een boring vastgesteld op 0,94 meter beneden het maaiveld (0,20 meter ‐NAP). Onderstaande
afbeelding toont op basis van de Kadastrale Minuut uit de 19de eeuw en de huidige
onderzoeksresultaten het mogelijke verloop van de greppel. Echter dient te worden vermeld dat op de Kadastrale Minuut reeds duidelijk is dat de greppel geen mooie cirkelvorm heeft, zoals weergegeven op onderstaande afbeelding.
Afbeelding 30 Weergave van alle sporen binnen de werkput en een reconstructie van de mogelijke begrenzing van het kerkhof, geprojecteerd op de gedigitaliseerde Kadastrale Minuut uit 1811 – 1832. Bron: Geoloket Zeeland.
7. Bespreek de bodemopbouw binnen het plangebied en illustreer aan de hand van profielfoto’s en/of tekening.
Onderstaande paragraaf is een kopie van paragraaf 3.2. De locaties van de profielen is terug te vinden in deze paragraaf. De gedigitaliseerde profielen zijn opgenomen in bijlage 3.
Vanaf het maaiveld is tot maximaal 0,48 meter beneden het maaiveld (tussen 0,47 en 0,26 meter +NAP) een recente ophooglaag (spoornummer 999) aanwezig. Deze laag bestaat uit sterk siltige, donkerbruine klei met baksteenbrokken. Binnen de grenzen van het kerkhof zijn onder deze recente ophooglaag afzettingen van het Laagpakket van Walcheren
aangetroffen. Deze afzettingen bestaan uit zwak siltige, donkergrijsbruine klei, afgewisseld met matig siltig, fijn, lichtgrijsblauw zand met weinig schelpfragmenten, een spoor van roestvlekken en menselijk bot (spoornummer 1001). Deze laag is verstoord als gevolg van het gebruik van het terrein als kerkhof en de latere bewoning. Onder deze laag is op circa 1,00 meter beneden maaiveld (tussen 0,00 en 0,10 meter ‐NAP) de onverstoorde top van het Laagpakket van Walcheren (spoornummer 1001) vastgesteld.
Buiten de grenzen van het kerkhof, aan de westzijde van het plangebied, zijn onder de recente ophooglaag antropogene ophooglagen aangetroffen tot aan de onderzijde van de ontgraving. Deze antropogene lagen (spoornummers 1003 en 1004) bestaan uit matig tot zwak siltige, donkerbruine klei met een spoor van houtskoolspikkels, baksteenbrokjes en schelpfragmenten. Onder deze cultuurlagen zijn demplagen (spoornummer 7) van de greppel rondom het kerkhof (spoornummer 22) vastgesteld. De natuurlijke top van het
onderliggende Laagpakket van Walcheren (spoornummer 1001) is middels een boring vastgesteld op 1,60 meter beneden maaiveld (0,88 meter ‐NAP).
8. Bespreek de gaafheid van de vindplaats(en) en de conserveringstoestand van metaal, organisch en ecologisch materiaal; de laatsten conform de conserveringsklassen in de vigerende KNA c.q.
de in de beroepsgroep gehanteerde methoden. Is de stratigrafie binnen het plangebied intact of zijn (grote) verstoringen aanwezig?
Het menselijk en dierlijk bot is zeer goed bewaard, evenals het hout van de tonput met spoornummer 3. Het hout van de kisten is nog zichtbaar en goed herkenbaar. Echter zijn de planken van de kisten vrijwel volledig vergaan. Slechts bij enkele kisten was het mogelijk fragmenten van de planken te bemonsteren. Het metaal is verroest, maar nog herkenbaar en matig goed bewaard.
9. Welke archeologische sporen en structuren werden in situ bewaard en vanaf welke diepte?
Enkel de bewoningssporen bestaande uit de bakstenen waterputten en de houten tonput, evenals de begrenzing van het kerkhof (greppel met spoornummer 22) zijn in situ bewaard tussen 0,90 en 1,00 meter beneden maaiveld (0,20 en 0,30 meter ‐NAP). De overige sporen zijn volledig afgewerkt binnen de grenzen van de werkput.
Afbeelding 31 Overzicht van de sporen die vanaf de onderzijde van de werkput in situ bewaard zijn.