• No results found

‘’Nou, ik zou zeggen: koop gewoon een condoom’’ (Zijlstra 2017) : perspectieven van Nederlandse jongvolwassen vrouwen op het ‘eigen verantwoordelijkheid’ : discours rond soa preventie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "‘’Nou, ik zou zeggen: koop gewoon een condoom’’ (Zijlstra 2017) : perspectieven van Nederlandse jongvolwassen vrouwen op het ‘eigen verantwoordelijkheid’ : discours rond soa preventie"

Copied!
42
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

‘’Nou, ik zou zeggen: koop gewoon een condoom’’ (Zijlstra 2017)

Perspectieven van Nederlandse jongvolwassen vrouwen op het ‘eigen verantwoordelijkheid’-discours rond soa preventie

Bron: koop-condooms.nl

Cecilia Beccari 11013451 28 juni 2019

12.134 woorden (excl. bijlagen) Universiteit van Amsterdam Bachelorscriptie Sociologie Eerste beoordelaar: Myra Bosman

(2)

Voorwoord

Ondanks de bijbehorende stress heb ik vooral met veel plezier en passie aan deze scriptie gewerkt. Het onderzoeksonderwerp is een mooie samenkomst van een eigen ervaring en mijn favoriete stromingen binnen de sociologie: beleidssociologie en gender & seksualiteit. Bij deze wil ik mijn scriptiebegeleidster Myra Bosman bedanken voor haar betrokkenheid en enthousiasme. Door haar feedback en begeleiding bleef ik gemotiveerd en zelfverzekerd. Ook wil ik mijn tweede lezer Marie-Louise Janssen bedanken voor haar tijd en het geven van feedback. Daarnaast gaat heel veel dank uit naar mijn respondenten voor het openhartig delen van hun ervaringen. Mijn ouders wil ik bedanken voor hun emotional labour het afgelopen half jaar, zonder hun knuffels en mijn vaders kookkunsten had ik het waarschijnlijk niet gered. Ook ben ik mijn lieve vriendinnen Isabel Speelman en Anouk Markus heel dankbaar voor het proeflezen van het eindresultaat. Last but not least wil ik Beyoncé bedanken voor het uitbrengen van haar documentaire Homecoming. Wanneer ik het allemaal even niet meer zag zitten bekeek ik haar optreden op Coachella 2018. Door haar performance en energie vond ik het zelfvertrouwen terug dat ik nodig had om door te gaan.

(3)

Inhoudsopgave

1. Inleiding……….…p. 4

De soa crisis in Nederland

2. Theoretisch kader………..…p.

6

2.1 Disciplinering van eigen gezondheid en verantwoordelijkheid 2.2 Het ‘eigen verantwoordelijkheid’-discours

2.3 Genderongelijkheid en condoomgebruik 2.4 Casual seks en slutshaming

3. Methode………..…….p. 12

3.1 Respondenten en werving 3.2 Interviews en analyse 3.3 Ethische reflectie

4. Soa preventie en verantwoordelijkheid van condoomgebruik……….…p.

16

4.1 De relationele context en beperkende factoren 4.2 Risicobepaling en vertrouwen

4.3 Seks doe je met zijn tweeën en eigen schuld

5. Het hebben van en het testen op soa’s………p.

22

5.1 De soa-test

5.1.1 Een soa-test bij de GGD als sanctie

5.1.2 Een soa bij de huisarts als vertrouwd of zakelijk 5.2 Seksuele voorlichting en zelfregulering

5.3 Stigma en schuldvraag

6. Visie van de respondenten op het huidige beleid rond soa preventie………….…….p.

29

(4)

6.2 Het ‘eigen verantwoordelijkheid’ argument 6.2.1 Oneens 6.2.2 Eens, maar… 6.2.3 Eens 7. Conclusie en discussie………p. 33 Literatuur………p. 35 Bijlagen………p. 40 Bijlage 1

(5)

1. Inleiding

De ‘soa-crisis’ in Nederland

In 2014 heeft het Ministerie van Volksgezondheid, gesteund door de Tweede Kamer, besloten te bezuinigen op gratis soa testen bij de GGD. Je kunt je vanaf nu niet meer laten testen bij de GGD wanneer je niet onder een risicogroep valt, geen klachten hebt, niet gewaarschuwd bent en geen seks hebt gehad met iemand uit een risicogebied (Kaya 2016). Het discours rond deze bezuiniging gaat om ‘eigen verantwoordelijkheid’: ‘’Nou, ik zou zeggen: koop gewoon een condoom. (...) Als dat niet gebeurd is, is dat heel onverstandig en je eigen verantwoordelijkheid’’, aldus Halbe Zijlstra van de VVD in een interview met Gwen van Poorten voor het programma Spuiten en Slikken (2017). Volgens Gert-Jan Segers van de ChristenUnie is er sprake van het volgende: ‘‘Er is een relatie tussen soa en tussen levensstijl, tussen je eigen keuzes. Dus ik zeg: denk goed na wat je doet’’ (Ibid.).

In Nederland is veel onderzoek verricht naar attitudes van jongeren tussen de 12 en 25 jaar met betrekking tot soa’s en het testen op soa’s. Conclusies van deze onderzoeken komen in veel gevallen op hetzelfde neer: jongeren zijn een risicogroep voor soa’s, jongeren moeten zich bewuster worden van de risico’s van soa’s en meer jongeren moeten zich laten testen (Wolfers et al. 2010; Desmadryl 2015; Spauwen et al. 2011). Om dit te behalen, zouden soa testen toegankelijker moeten worden, moet er beter geïnformeerd worden over soa’s en is het wegnemen van taboes van belang (Ibid.). Echter, dankzij de bezuinigingen zijn wachttijden voor de ‘hoogste’ risicogroepen dusdanig opgelopen, dat de GGD heeft moeten besluiten jongeren te weigeren (Kaya 2016). Dit terwijl deze groep officieel wel recht heeft op een gratis test bij de GGD. Jongvolwassenen zijn dan ook een groep die risicogedrag vertonen wanneer het gaat om soa’s: zo is onder andere condoomgebruik laag, is er een toename in casual seks relaties die vaak niet monogaam zijn en is alcoholgebruik hoog (Desmadryl 2015; Rutgers & Soa Aids Nederland 2017).

Binnen dit risicogedrag bestaat een verschil tussen mannen en vrouwen: mannen vertonen over het algemeen meer risicogedrag met betrekking tot seks. Zo hebben zij eerder seks en meer verschillende partners gedurende hun leven (Blue 2015). Uit onderzoek blijkt echter ook dat een specifiek seksueel risicogedrag vaker voorkomt onder vrouwen dan onder

(6)

mannen, namelijk seks zonder (mannen)condoom (Blue 2015; Goenoee, Kedde & Picavet 2012). Condoomgebruik is onder vrouwen lager dan onder mannen. In 2017 gebruikte 29% van de mannen (tussen de 12 en 25 jaar) altijd een mannencondoom met de laatste sekspartner in tegenstelling tot 19% van de vrouwen (Rutgers & Soa Aids Nederland 2017, p. 2; Blue 2015). Dit verschil is te duiden met verschillende factoren binnen genderongelijkheid (Blue 2015). Door de scheve machtsbalans hebben vrouwen een benadeelde positie met betrekking tot het onderhandelen van veilige seks (Ibid.).

In dit onderzoek zal ik mij focussen op de positie van Nederlandse jongvolwassen vrouwen binnen heteroseksuele interacties. Onderzoek wijst uit dat vrouwen binnen deze interacties een ongelijke positie hebben ten opzichte van mannen (Blue 2015; Gavey & McPhillips 1999). Het ‘eigen verantwoordelijkheid’-discours rond soa-preventie is echter ongevoelig voor deze machtsverschillen. Het doel van dit onderzoek is daarom om de benadeelde positie van vrouwen binnen heteroseksuele interacties uiteen te zetten en te onderzoeken hoe jongvolwassen vrouwen zich verhouden tot het ‘eigen verantwoordelijkheid’-discours rond soa-preventie.

(7)

2. Theoretisch kader

Om het ‘eigen verantwoordelijkheid’-discours rond soa preventie te duiden maak ik gebruik van de theorie van de Franse filosoof Michel Foucault. Zijn theorie ontleent zich om de macht van taal en het disciplineren van burgers binnen dit discours te duiden. Vervolgens zet ik de ontwikkeling van een participatiesamenleving in Nederland uiteen met behulp van het concept sexual citizenship. Ten slotte beargumenteer ik dat het huidige beleid rond soa preventie ongevoelig is voor machtsverschillen zoals genderongelijkheid en voor de veranderende relationele context waarin seks tegenwoordig vaak plaatsvindt.

2.1 Disciplinering van eigen gezondheid en verantwoordelijkheid

De poststructuralistische theorie van de Franse filosoof Michel Foucault over macht betreft onder andere de volgende concepten: productieve macht en disciplinering (Panopticon), lichaams- en biopolitiek, de macht van taal en discours en seksualiteit gevormd door betekenisvolle acties, praktijken en interacties (Weeks 2009, p. 18). Binnen zijn theorie met betrekking tot disciplinering maakt Foucault gebruik van het Panopticon als metafoor (1989). Dit is een koepelgevangenis waarbij de gevangenen niet weten wanneer zij gecontroleerd worden waardoor de gevangenen de controle internaliseren en zich altijd volgens de regels zullen gedragen. De surveillance wordt daarmee permanent in haar effect zonder de noodzaak van haar (voortdurende) uitoefening. Gevangenen zelf worden de dragers van machtsrelaties waarin zij gevangen zijn. Het Panopticon metafoor vertaalt Foucault naar de huidige maatschappij en naar onder andere de relatie tussen de overheid en de burger, waarbij de overheid de burger disciplineert. Deze disciplinering vindt plaats aan de hand van trainingen van lichamen, standaardisering van handelingen en de beheersing van ruimte, met als doel: ‘’a docile body that may be subjected, used, transformed and improved’’ (Foucault 1979/1991, p. 198). Binnen het ‘eigen verantwoordelijkheid’-discours rond soa-preventie wordt de burger op een specifieke manier gedisciplineerd. De overheid verwacht van de burger om een actieve houding aan te nemen met betrekking tot soa-preventie, waarin hij/zij verantwoordelijk gehouden wordt voor zijn/haar eigen gezondheid en het niet de bedoeling is dat hij/zij terugvalt op instituties zoals de GGD. De burger wordt dus geactiveerd. De Nederlandse overheid verlangt dan ook een verschuiving van verzorgingsstaat naar

(8)

participatiesamenleving (Kampen 2010). Het ‘eigen verantwoordelijkheid’-discours en de ontwikkeling van de participatiesamenleving wordt in paragraaf 2.2 nader uiteengezet.

De focus komt op burgers als belichaamde individuen te liggen, dit noemt Foucault lichaamspolitiek. Er is sprake van subjectivering: het individu wordt het object van kennis. De overheid legt de verantwoordelijkheid bij de burger en zet de burger daarmee aan tot zelfregulering. Binnen het onderwerp van deze scriptie heeft deze zelfregulering betrekking tot soa-preventie en dus tot de gezondheid van de burger. De burger wordt gedisciplineerd volledige verantwoordelijkheid te nemen voor zijn/haar eigen gezondheid en dus zelf kennis en middelen te vergaren over hoe dit te doen. Regulering vanuit de overheid is dus gericht op het construeren van het ‘zelfverantwoordelijke individu’, waarbij burgers autonomie en eigen verantwoordelijkheid dragen gebaseerd op zelfkennis en zelfregulering. Het doel van de overheid is hierbij om een gedisciplineerde maatschappij te creëren met een gezonde populatie (biopolitiek): ‘’ (...) population as wealth, population as manpower or labor capacity’’ (Foucault 1978, p. 25). Het ‘eigen verantwoordelijkheid’-discours rond soa-preventie is een voorbeeld van lichaams- en biopolitiek, waarbij de uitspraken van Halbe Zijlstra en Gert-Jan Segers, die in de inleiding zijn genoemd, voorbeelden zijn van de kenmerkende vertogen binnen dit discours. Zij leggen namelijk de focus op eigen verantwoordelijkheid, eigen keuzes, de levensstijl en dus de gezondheid van de burger. Dit is onder andere waar de macht van taal zich uit: ‘’De dominante rationaliteit die beheerst welke definities gegeven worden en welke normen er vanzelfsprekend zijn vormt het discours. Door de heersende macht van het discours is de burger niet in staat tot zelfbestuur’’ (Esch 2015, p. 34). Het niet in staat zijn tot zelfbestuur houdt in dit geval in dat de burger het eigen verantwoordelijkheid-discours internaliseert en zelfredzaam wordt met betrekking tot de eigen gezondheid en specifiek soa-preventie. Zo wordt van de burger verwacht dat zij soa’s proberen te voorkomen door uitsluitend veilige seks te hebben.

2.2 Het ‘eigen verantwoordelijkheid’-discours

Zoals benoemd in voorgaande paragraaf is het huidige beleid vanuit de overheid gericht op de ontwikkeling van een ‘participatiesamenleving’ (SCP 2014). Er wordt gesproken van een activerende verzorgingsstaat die gekenmerkt wordt door drie verschuivingen: van rechten naar plichten en verantwoordelijkheden, van een passieve naar een actieve rol van burgers en van collectieve naar individuele verantwoordelijkheid (Kampen 2010). Het activeren van burgers uit zich in allerlei aspecten van de samenleving, onder andere de arbeidsmarkt, de

(9)

soa-preventie is dan ook onderdeel van ‘verantwoordelijk burgerschap’: ‘’We hebben alle mogelijkheden om onze verantwoordelijkheid als deelnemers aan de samenleving te nemen’’ (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2009).

Het ‘eigen verantwoordelijkheid’ discours rond soa-preventie kan geduid worden met het concept sexual citizenship (Lister 2002). Bij sexual citizenship ligt de focus op seksualiteit als bepalende factor voor burgerschap en de daarbij komende rechten en verantwoordelijkheden (Ibid., p. 191). Burgerschap sijpelt op deze manier door tot intieme terreinen in de privésfeer. Sexual citizenship valt in termen van Foucault onder lichaamspolitiek, waarbij het lichaam dus een belangrijke rol speelt en gedisciplineerd wordt. Normatieve en morele assumpties over seksualiteit liggen ten grondslag aan het framework van verantwoordelijk burgerschap. Beleid met betrekking tot seksualiteit getuigd van ‘‘powerful signifiers about appropriate sexuality, about the kind of sexuality that presumably imperils the nation and about the kind of sexuality that promotes citizenship’’ (Richardson 2017, p. 211; Lister 2002, p. 195). Er is hier sprake van productieve macht: burgers worden aangesproken op hun verantwoordelijkheid om soa’s te voorkomen en dus uitsluitend veilige seks te hebben. De dominante norm is dan ook om seks binnen een monogame heteroseksuele relatie te hebben, waarin liefde centraal staat (Richardson 2017, p. 211; Wouters 2013; Joshi et al. 2013; Kulick 2005). De overheid en instituties als de GGD hebben risicogroepen gedefinieerd die zich nog wel ten alle tijden gratis kunnen laten testen. Onder deze risicogroepen vallen mannen die seks hebben met mannen, sekswerkers, en mensen uit ‘niet-Westerse’ landen. Het definiëren van deze risicogroepen getuigt van noties van ‘slechte’ seks: onder andere homoseks en seks in ruil voor goederen en/of geld conformeren niet aan de norm van ‘goede’ seksualiteit in Nederland (Rubin 1984). Er wordt daarom verwacht dat zij extra risico lopen op soa’s. Het volgende citaat heeft betrekking tot Zweden, maar is ook relevant in de Nederlandse context:

Sex, Swedish authorities and politicians tell us, is good. The catch is that for sex to be good, it has to be good sex. That is, it has to be socially approved, mutually satisfying sexual relations between two (and only two) consenting adults or young adults who are more or less sociological equals. It must not involve money or overt domination, even as role-playing. It should occur only in the context of an established social relationship (Külick 2005, p. 208).

Sexal citizenship en dus het zijn van een ‘goede’ burger is anders voor mannen dan voor vrouwen. Wat als ‘goede’ seks voor mannen wordt gezien verschilt dan ook van wat als

(10)

‘goede’ seks voor vrouwen wordt gezien. De normatieve seksuele verwachtingen voor mannen hebben betrekking tot een actieve houding: de man is dominant en de ‘jager’. Van vrouwen wordt verwacht dat zij een passieve, afwachtende houding innemen binnen heteroseksuele interacties (Amaro 1995; Morokoff 2000; Blue 2015). Volgens Amaro (1995) is de normatieve seksueel passieve houding van vrouwen te herleiden tot algemene genderongelijkheid binnen patriarchale structuren. Binnen het patriarchaat worden vrouwen gesocialiseerd om passief te zijn, wat hen ook seksueel passief kan maken (Ibid.).

2.3 Genderongelijkheid en condoomgebruik

Uit onderzoek van Gavey en McPhillips blijkt dat de socialisatie tot seksuele passiviteit onbewust geïnternaliseerd kan worden door vrouwen (1999). Dit belemmert hen bij het initiëren van condoomgebruik, zo ervaart respondent Christine uit het onderzoek van Gavey en McPhillips het volgende:

At some level she [Christine] handed over responsibility to Rick [her partner], but she was unaware of doing so because it was not a deliberate choice but a discursively constituted and unconscious act that was required, taken for granted, but not usually explicit within contemporary incarnations of romantic discourse (Ibid., p. 360).

Dit citaat is bij uitstek een voorbeeld van macht in termen van disciplinering, discours, en dus in termen van Foucault, omdat de respondent uit het citaat onbewust de rol van de vrouw als seksueel passief heeft geïnternaliseerd en hiernaar handelt. De onderzoekers hanteerden dan ook een Foucauldiaans perspectief om hun data te analyseren. Via discours worden lichamen gedisciplineerd. Een discours beheerst of bestuurt daarmee verwachtingen, emoties en mentaliteit (Esch 2015). Ondanks het feit dat respondenten uit het onderzoek van Gavey en McPhillips feministische overtuigingen hadden en bewust bezig waren met gendergelijkheid, waren zij niet in staat uit hun rol van vrouw als seksueel passief binnen een heteroseksuele interactie te treden en waren zich hier op het moment van de interactie niet van bewust (1999). Het Foucauldiaanse perspectief is dus zeer relevant voor dit onderzoek, omdat het de mogelijkheid biedt om het onzichtbare zichtbaar te maken en geïnternaliseerde en geritualiseerde machtsverhoudingen bloot te leggen.

Ondanks het feit dat vrouwen gesocialiseerd worden seksueel passief te zijn, worden zij tegelijkertijd al decennia lang verantwoordelijk gehouden voor het initiëren van condoomgebruik en daarmee gedisciplineerd tot gatekeepers. Vrouwen als gatekeepers houdt

(11)

in waarbij zij toegang tot seks voor mannen reguleren en controleren. Zo werden onder andere in Nieuw-Zeeland reclamespots met betrekking tot het promoten van condooms specifiek gericht op vrouwen (Gavey & McPhillips 1999). Ook pleitten sociale wetenschappers dat vrouwen aangemoedigd zouden moeten worden om verantwoordelijkheid voor condoomgebruik te nemen, aangezien zij over het algemeen een minder negatieve houding jegens condooms zouden hebben dan mannen (Ibid.) In plaats van negatieve attitudes jegens condooms in het algemeen aan te pakken, werd de verantwoordelijkheid bij vrouwen gehouden door hen onder andere te leren hoe zij assertiever moesten zijn bij het overtuigen van mannen om gebruik te maken van condooms (Ibid.). Ook Nederlandse wetenschappers die condoomgebruik onder jongeren onderzochten komen tot de conclusie dat seksuele voorlichting gericht aan meisjes gefocust moet zijn op het trainen van hun seksuele assertiviteit (Richard & Van der Pligt 1991; Vanwesenbeeck et al. 2003). Vrouwen hebben echter minder controle over het condoomgebruik: het condoom moet uiteindelijk bij de man om. Zo komen vrouwen in situaties terecht waar zij de man moeten overtuigen een condoom te gebruiken en dragen zij in de meeste gevallen de verantwoordelijkheid om over condoomgebruik te beginnen (Blue 2015). Dit zijn voorbeelden van disciplinering en een ‘eigen verantwoordelijkheid’-discours rond soa-preventie, specifiek gericht op vrouwen als gatekeepers.

Gavey en McPhillips zijn kritisch op de focus op vrouwen seksueel assertief maken. Zo stellen zij dat er ook andere factoren een rol kunnen spelen bij het plaatsvinden van onveilige seks (1999). De eerste factor komt overeen met de in de vorige alinea benoemde disbalans in heteroseksuele interacties, waarbij de vrouw niet genoeg macht en controle heeft om te bepalen dat er een condoom gebruikt gaat worden (Gavey & McPhillips 1999; Blue 2015). Ten tweede stellen ze dat het ook mogelijk is dat de vrouw zelf condooms niet fijn vindt om te gebruiken, omdat het haar seksueel genot zou verminderen. De derde factor betreft het feit dat seks zonder condoom een symbolische waarde kan hebben tussen de twee partners. Zo zou het blijk geven van vertrouwen en daarmee een positief effect hebben op de persoonlijke relatie met de bedpartner (Ibid.). De laatste factor is in de eerste alinea van deze paragraaf uiteengezet en betreft de onbewust geïnternaliseerde seksuele passiviteit van vrouwen die hen in het moment van de seksuele interactie als het ware verlamt, waardoor zij niet in staat zijn condoomgebruik te initiëren, ondanks het feit dat zij wel de intentie hebben om een condoom te gebruiken.

(12)

Je bent een ‘goede’ burger wanneer je je verantwoordelijkheid met betrekking tot soa-preventie neemt en dus uitsluitend veilige seks hebt binnen een monogame romantische relatie. Echter is in de praktijk de huidige relationele context waarin seks plaatsvindt, met name onder jongvolwassenen, onderhevig aan verandering: steeds meer jongeren hebben seks buiten een monogame romantische relatie en keuren seks zonder verliefdheid goed (Bogle 2008; Hamilton & Armstrong 2009; Blue 2015; Rutgers & Soa Aids Nederland 2017). Er is sprake van een toename in casual seks relaties, waarbij seksuele praktijken plaatsvinden tussen twee partners die niet daten (Ibid.). Deze casual seks interacties kunnen kortstondig en vluchtig van aard zijn en zijn dan vaak niet gepland (Van Engelen & Kok 2006). Onder andere om deze reden is condoomgebruik binnen dit soort relaties en/of interacties laag: jongeren zijn niet goed voorbereid op de interactie en het onderhandelen van condoomgebruik kan moeizamer gaan dan binnen een romantische monogame relatie, aangezien de partners elkaar in de meeste gevallen niet (goed) kennen (Ibid.). Casual seks kan echter ook in de vorm van een vaste bedpartner voorkomen, deze relatie is dan niet monogaam en/of romantisch van aard. Volgens Rutgers & Soa Aids Nederland (2017) keurt 59% van de mannen (tussen de 12 en 25 jaar) en 44% van de vrouwen seks zonder verliefdheid goed. Dit verschil is noemenswaardig, omdat het opnieuw getuigt van genderongelijkheid.

Daarnaast wijst onderzoek uit dat ook in de context van casual seks relaties mannen een bevoordeelde positie hebben in vergelijking met vrouwen (Armstrong, Hamilton, & England 2010; 11 Bogle 2008; Blue 2015). Dit verschil is te duiden met de dubbele seksuele moraal. Vrouwen lopen het risico uitgemaakt te worden voor ‘slet’, terwijl mannen vaak als ‘player’ worden gezien (Bogle 2008; Blue 2015). Mannen worden geprezen voor hun seksuele activiteit en vrouwen worden gestraft omdat zij buiten hun normatieve rol als seksueel passief treden (Blue 2015). Ook dit gegeven wordt ondersteund door cijfers van Rutgers & Soa Aids Nederland (2017). Vrouwen hebben in het algemeen een negatievere houding over het hebben van veel sekspartners dan mannen, maar maken hierin geen onderscheid tussen gender. Mannen maken daarentegen wel onderscheid: zij keuren het hebben van veel sekspartners voor vrouwen vaker af (47%) dan voor mannen (33%) (Ibid., p. 33). Deze seksuele dubbele moraal maakt het voor vrouwen ook lastiger om over condooms en/of soa’s te communiceren, omdat zij hierin ook risico lopen uitgemaakt te worden voor ‘slet’. Op deze manier vindt seksuele regulering plaats door middel van taal en het ‘sletten’-discours.

(13)

Op basis van literatuur en gegevens over genderongelijkheid, risicogedrag dat jongvolwassenen tonen, de opkomst van vooral casual seks relaties, gendered condoomgebruik en de dubbele seksuele moraal is het interessant om te onderzoeken hoe jongvolwassen vrouwen zich tot het discours van ‘eigen verantwoordelijkheid’ verhouden.

3. Methode

Op basis van literatuur over de rol van genderongelijkheid in het onderhandelen van veilige seks en met Foucauldiaanse lens is het doel van dit kwalitatieve onderzoek om antwoord te geven op de volgende vraag: Hoe verhouden Nederlandse jongvolwassen vrouwen die participeren in heteroseks zich tot het ‘eigen verantwoordelijkheid’-discours rond soa preventie? Heteroseks wordt hierbij gedefinieerd als orale, coïtale en/of anale seks tussen een persoon die zich identificeert als man en een persoon die zich identificeert als vrouw. Jongvolwassenen zijn jongeren tussen ongeveer 15 en 25 jaar oud. Dit is een periode waarin de jongere zich ontwikkelt tot volwassene. Naast lichamelijke ontwikkelingen vinden er ook sociale en emotionele ontwikkelingen plaats. Ook is er sprake van belangrijke verschuivingen die plaatsvinden met betrekking tot de levensloop, zo ronden de meesten de middelbare school af, volgen een vervolgstudie en/of gaan aan het werk. In deze scriptie worden jongvolwassenen afgebakend tot de leeftijd ca. 18 tot 25. Deze keuze is gebaseerd op basis van cijfers van Rutgers en Soa Aids Nederland (2017), waaruit blijkt dat jongeren rond hun 18e levensjaar voor de eerste keer geslachtsgemeenschap hebben en op het feit dat jongvolwassenen tot 25 gedefinieerd zijn als risicogroep door de GGD.

Het ‘eigen verantwoordelijkheid’-discours rond soa preventie, zoals uiteengezet in het theoretisch kader, houdt het activeren van de burger door de overheid tot zelfredzaamheid en het nemen van verantwoordelijkheid met betrekking tot soa preventie in. Het ‘eigen verantwoordelijkheid’-discours rond soa preventie in termen van Foucault geeft de indruk van een structuur waar de burger aan onderhevig is. De burger heeft echter ook agency. Ik onderzoek daarom hoe vrouwen zich actief, bewust en onbewust verhouden tot dit discours. Zo kan het bijvoorbeeld zijn dat zij zich bewust afzetten tegen het discours of het discours onbewust geïnternaliseerd hebben. De onderzoeksgroep is afgebakend tot vrouwen omdat genderongelijkheid een interessante rol speelt bij het onderhandelen van veilige seks. Zoals

(14)

uiteengezet in het theoretisch kader, hebben vrouwen hierin een ongelijke positie ten opzichte van mannen (Blue 2015; Gavey & McPhillips 1999). Het huidige beleid rond soa preventie is ongevoelig voor deze machtsverschillen. De theorie van Foucault biedt mogelijkheid om de ongelijke machtsverhoudingen bloot te leggen.

3.1 Respondenten en werving

Onveilige seks en condoomgebruik zijn onderwerpen die regelmatig in mijn directe kringen is voorkomen. Om deze reden en het tijdsbestek zijn er uitsluitend respondenten geworven via mijn eigen netwerk. Ik heb de respondenten die voldeden aan mijn selectiepunten direct benaderd. Binnen twee a drie weken zijn er tien interviews afgenomen en getranscribeerd. De interviews vonden plaats op plekken die voorgesteld waren door de respondent. Dit was voornamelijk bij de respondent zelf thuis of bij mij thuis. Twee interviews vonden in een openbare ruimte plaats, op een terras en in een park. Hier zaten we niet in de buurt van andere mensen, dus er was geen sprake van een eventueel meeluister effect.

Ik heb het interviewen van respondenten die ik persoonlijk kende voornamelijk als voordeel ervaren. Op onderwerpen als seks en soa’s ligt nog altijd taboe, maar hier was weinig tot niks van te merken tijdens de interviews. Het feit dat de respondent en ik bekend met elkaar waren bracht een veilige sfeer met zich mee waarbij geen onderwerp uit het interview onbesproken bleef. Ook kon ik om deze reden na de introductie van het interview vrij snel onderwerpen als het seksleven van de respondent aansnijden. Een mogelijk nadeel van respondenten uit het eigen netwerk werven is dat de respondenten mij persoonlijk kennen en eventueel op de hoogte zijn van mijn standpunten en meningen binnen dit soort onderwerpen. Echter heb ik dit vooral ook als een voordeel ervaren, zo noemde een respondent het bijvoorbeeld ‘fijn om er met zo’n vrijgevochten iemand over te praten’. Zij voelde dat ze vrijuit kon praten zonder beoordeeld te worden. De meeste respondenten gaven aan het fijn te vinden om er met mij over te praten en het ervaarden het interview als een goed gesprek. Een uitzondering was een respondent die na afloop van het interview aangaf dat ze op de hoogte was van mijn mening en daarom bang was om iets te zeggen wat niet in lijn was met mijn overtuigingen. Het is mogelijk dat dit invloed heeft gehad en zij bepaalde dingen niet heeft gezegd. Een ander mogelijk nadeel van respondenten uit het eigen netwerk werven is het feit dat je een persoonlijke relatie hebt met de respondent wat je het gevoel kan geven dat je elkaar sneller begrijpt. Hierdoor kan het voorkomen dat je minder snel doorvraagt. Op doorvragen heb ik echter specifiek gelet en deed mijn best zo goed mogelijk

(15)

ik het onzichtbare zichtbaar probeer te maken en achterliggende gedachte patronen bloot probeer te leggen. Een aantal respondenten gaf dan ook in de nabespreking aan dat het interview hen aan het denken had gezet en bepaalde onderwerpen, zoals bijvoorbeeld zelfverzekerdheid rond het initiëren van condoomgebruik, dingen zijn waar ze nooit eerder bij stil hebben gestaan hebben of over nagedacht hebben.

Uiteindelijk zijn er tien vrouwen geïnterviewd die ervaring hebben met heteroseks en met het testen op soa’s. Er is in het interview niet naar seksuele oriëntatie gevraagd. Het selectiepunt voor de werving van respondenten was ervaring hebben met heteroseks. Voor ervaring met heteroseks hoef je je niet per se te identificeren als heteroseksueel en heb ik seksualiteit om deze reden achterwege gelaten. De gemiddelde leeftijd van de respondenten is 22 jaar, waarbij de jongste 20 is en de oudste 25. Alle geïnterviewde vrouwen identificeren zich als wit en Nederlands. Twee respondenten volgen een mbo-opleiding, twee een hbo-opleiding en zes respondenten een universitaire hbo-opleiding. Ik heb gemerkt dat respondenten die sociale wetenschappen studeren op de universiteit zich bewuster waren van machtsrelaties en dit goed onder woorden konden brengen. Respondenten die hbo of mbo doen gaven vaker tijdens het interview aan dat ze niet echt wisten hoe ze bijvoorbeeld een soa test hadden ervaren of dat ze niet echt wisten wat hun mening was over bepaalde onderwerpen. Ook benoemden zij vaker dat er in het interview onderwerpen aan bod kwamen waar ze nog nooit echt eerder over na hadden gedacht. Twee respondenten zijn christelijk opgevoed, maar doen er zelf niets meer mee. Eén respondent benoemt haar christelijke opvoeding specifiek in het interview en legt uit dat seks voor haar altijd vrij taboe is geweest. Zo praat ze er niet met haar ouders over en deelt ze niet veel details over haar seksuele ervaringen met vriendinnen. Wel sprak ze tijdens het interview open over haar seksleven en leek zij zich hier niet ongemakkelijk bij te voelen. De respondenten zijn woonachtig in Haarlem en Amsterdam. Uiteindelijk is de groep respondenten een vrij homogene groep geworden, aangezien zij allemaal witte Nederlandse vrouwen zijn. Onderzoek dat aangehaald wordt in het theoretisch kader met betrekking tot de ongelijke positie van vrouwen ten opzichte van mannen binnen heteroseks interacties heeft een vergelijkbare onderzoeksgroep, dit waren namelijk ook voornamelijk tot uitsluitend witte vrouwen (Blue 2015; Gavey & McPhillips 1999). Ik ben mij ervan bewust dat ervaringen van vrouwen met andere intersecties anders kunnen en waarschijnlijk zullen zijn.

(16)

Er zijn tien semi-gestructureerde interviews (Bryman 2012, pp. 471-472) afgenomen aan de hand van een topiclijst. De topiclijst bestaat uit drie delen die overeenkomen met de drie empirische hoofdstukken: het tot stand komen van onveilige seks, het hebben van en het testen op soa’s en de mening van de respondent met betrekking tot het huidige beleid rond soa preventie. De duur van de interviews varieerde van 35 tot 72 minuten. De interviews die rond een half uur duurden, waren in de meeste gevallen van respondenten die nog nooit een soa hebben gehad, waardoor er een interview topic wegvalt. Dit verklaart de kortere duur van het interview. De interviews zijn opgenomen met zowel een laptop als een iPhone en zijn getranscribeerd met het online programma transcribe.wreally.com.

Na het transcriberen heb ik een bestand gemaakt waarin ik data sorteerde op de kernthema’s ‘ervaringen heteroseks en condoomgebruik’, ‘soa’s’ en ‘beleid, bezuinigingen en eigen verantwoordelijkheid’. Ik heb met de hand gecodeerd, omdat ik zo dicht mogelijk op de data wilde zitten, aangezien de focus in dit onderzoek onder andere discours en taalgebruik is, waarbij de context van groot belang is. Voorbeelden van enkele primaire codes zijn casual seks (relatie), weerstand man, initiëren condoomgebruik, GGD zelftest/thuistest, Ik heb aantekeningen en codes vervolgens verwerkt in een word document. Het schrijfproces is een wisselwerking geweest tussen schrijven, terug naar aantekeningen, terug naar data.

3.3 Ethische reflectie

Ik heb respondenten aan het begin van elk interview verteld dat het een safe space is waar geen goede of foute antwoorden zijn en hun anonimiteit gewaarborgd wordt. Alle respondenten reageerden hier vrij losjes op, waaruit ik opmaakte dat ze mij vertrouwden met hun verhaal en hoe ik er na het interview mee om zou gaan. Daarnaast heb ik aangegeven dat de respondenten mij ook vragen mochten stellen als ze hier behoefte aan hadden, hier maakten sommige respondenten gebruik van tijdens de nabespreking. Ik merkte dat dit hielp bij het creëren van een sfeer waarin we ons beiden ‘kwetsbaar’ opstelde door beiden onze ervaringen te delen over onveilige seks en soa’s. Alle interviews waren luchtig van aard, er is gelachen en er is verder geen sprake geweest van eventueel (heftige) negatieve emoties tijdens de interviews. Alle respondenten zijn onder pseudoniemen opgeslagen en verwerkt in transcripten en de uiteindelijke scriptie. Na het afronden van het transcriberen zijn de opnames verwijderd van zowel mijn telefoon als laptop.

(17)

4. Soa-preventie en verantwoordelijkheid rond condoomgebruik

In dit hoofdstuk wordt het tot stand komen van onveilige seks uiteengezet aan de hand van een gender-discours. Een belangrijke bevinding die in het theoretisch kader uitgewerkt is, is de ongelijke positie van vrouwen ten opzichte van mannen in het onderhandelen van veilige seks. Alle respondenten beschermen zichzelf tegen ongewenste zwangerschappen door de pil, een spiraaltje of staafje te gebruiken en zien dit als vanzelfsprekend. Daarnaast hebben alle respondenten over het algemeen de intentie om altijd een condoom te gebruiken, echter geven zij aan dat er inconsistentie zit in hun condoomgebruik en hoe ze een seksuele interactie en het onderhandelen van veilige seks per keer aanpakken en ervaren:

R: ja ik kan er niet echt een rechte- niet echt- ik ben niet echt yes en niet echt nee of zo ja

I: dus het hangt een beetje af van de situatie?

R: ja inderdaad en hoe ik me voel en ja ik denk ook wel als je inderdaad heel dronken bent dat je dan sneller denkt ah lekker boeien en als je gewoon, ja, niet heel erg onder invloed bent dat je daar dan al beter over nadenkt - Elizabeth

Er lijkt bij de meesten geen rechte lijn in te bestaan of er wel of geen gebruik gemaakt wordt van een condoom. Deze inconsistentie is door verschillende factoren te verklaren: factoren die hun keuze om een condoom te gebruiken beperken, de bedpartner, de relationele context en risicobepaling.

(18)

Respondenten die een vaste romantische relatie hebben geven aan dat condoomgebruik geen issue meer is. Ze weten van elkaar dat ze elkaars vaste bedpartner zijn en dat ze geen soa hebben. De bedpartner kan ook iemand zijn met wie de respondent aan het daten is, waarbij uiteindelijk geen condoom meer wordt gebruikt wanneer ze weten elkaars vaste bedpartner te zijn. Een vaste bedpartner kan echter ook iemand zijn met wie de respondent niet in een romantische, monogame relatie zit, maar in een casual seks relatie. Respondenten noemen dit soort bedpartners ook wel een ‘vaste scharrel’, ‘friends with benefits’ en een ‘bootycall’. Met dit soort partners hebben respondenten zowel veilige als onveilige seks. Wanneer er onveilige seks plaatsvindt komt dit veelal door vertrouwen en het feit dat het een vaste bedpartner is:

Het [condoomgebruik] is moeilijker geweest met de mensen die ik al langer heb gezien, omdat ze dan ook een soort van uit gaan van een soort vertrouwen met elkaar en dus dat je dat niet meer hoeft te doen, terwijl we allebei weten: we zijn hier niet uhm, in een relatie of zo, dus we hebben allebei nog de mogelijkheid om andere mensen te zien en dan weet je ook niet wat er in de tussentijd is gebeurd - Robin. Dit citaat laat zien dat vertrouwen als symbolische waarde zwaarder weegt dan de intentie een condoom te gebruiken (Gavey & McPhillips 1999). Een overtuigende meerderheid van de respondenten heeft voornamelijk ervaring met dit soort casual seks relaties, wat overeenkomt met cijfers van Rutger & Soa Aids Nederland met betrekking tot de opkomst van casual seks interacties (Ibid. 2017; Desmadryl 2015). Tot slot is er de ‘one night stand’, deze interactie is eenmalig en vluchtig van aard. Respondenten geven aan dat one night stands vooral na het uitgaan plaatsvinden wanneer er ook alcohol is genuttigd. Een one night stand kan met iemand zijn die de respondent al kende, of met een vreemde die de respondent tijdens het uitgaan heeft leren kennen of via datingapp Tinder.

Naast dat condoomgebruik bepaald wordt door de relationele context en de betekenis die de respondent hieraan geeft, komen alle respondenten met factoren die hun keuze om een condoom te gebruiken beperken. Deze factoren komen deels overeen met de factoren die Gavey & McPhillips (1999) identificeren, daarnaast laat mijn data nieuwe factoren zien. Ten eerste zijn er praktische factoren. Respondenten beschrijven mee te maken dat op het moment dat de seksuele interactie plaatsvond, geen van beiden een condoom bij zich had. Er wordt er dan voor gekozen om toch door te gaan zonder condoom, omdat de seksuele interactie al zo ver is dat ze er mee door willen gaan. Ook speelt alcohol en uitgaan een belangrijke rol bij het tot stand komen van onveilige seks. Door alcohol is de respondent niet goed meer in staat

(19)

dronken, echt, echt heel erg dronken en naja ik denk dat mijn dronken hoofd ervoor heeft gezorgd dat ik het onveilig heb gedaan - Lisa. Het feit dat Lisa het heeft over ‘mijn’ dronken hoofd als oorzaak van onveilige seks getuigt van een verantwoordelijkheidsgevoel rond soa preventie, ze geeft zichzelf de schuld. Wanneer er alcohol in het spel is ervaren respondenten dat een condoom niet in hen opkomt: ‘’Niet [met condoom] want vergeten want lam *lacht*’’ -Anna. Seksuele interacties na het uitgaan in combinatie met alcohol benoemen respondenten als ‘onverwacht’ en ‘het gebeurd gewoon’.

Een tweede factor die meerdere respondenten opbrengen heeft betrekking op het verloop van seksuele interacties. Uit de data wordt duidelijk dat seks wordt gezien als iets intiems waarbij het verstand een kleine tot geen rol speelt. Het initiëren of pakken van een condoom kan bijvoorbeeld een ‘moodkiller’ zijn en het moment verpesten: ‘’Het is altijd wel een beetje een ongemakkelijk iets, want het is natuurlijk nog een hele handeling sowieso om die condoom om te doen, dus uhm dat spreekt je altijd nog een beetje tegen’’ - Nina. Ook wordt door respondent Anna praten tijdens de seks als ongemakkelijk ervaren. Een ander voorbeeld is wanneer de respondent zo opgaat in de seksuele interactie dat een condoom niet in haar opkomt, vaak wordt er dan gesproken over ‘the heat of the moment’ en ‘de lust oversteeg het verstand’.

De derde factor die uit de data naar voren komt is een link met de persoonlijkheid van de respondent. Zo benoemen respondenten Hannah en Bibi dat ze condooms haten en ‘niet lekker’ vinden tijdens de seks. Dit resulteert in ‘laksheid’ of ‘gemakzucht’ rondom het initiëren van condoomgebruik (Gavey & McPhillips 1999). Ook respondent Nadia noemt zichzelf laks. Anna linkt haar inconsistentie in condoomgebruik aan haar onzekerheid. Ze zou niet weten wanneer ze erover moet beginnen en het zit niet in haar systeem. Ook Elizabeth is inconsistent in het gebruiken van condooms en duidt dit door zichzelf ‘wispelturig’ te noemen.

Ten slotte spelen gendered verwachtingen een grote rol bij het totstandkomen van onveilige seks. Veel respondenten ervaren dat het initiatief voor condoomgebruik vaak bij hen ligt en hebben weinig tot nooit meegemaakt dat hun bedpartner condoomgebruik initieerde (Gavy & Phillips 1999; Blue 2015). Daarnaast ervaren verschillende respondenten vaak weerstand vanuit hun mannelijke bedpartner. Zo zouden condooms volgens hen ‘gewoon onhandig’ zijn, ‘niet chill’ zijn en beamen zij vaak dat ‘het niet goed past’ of dat zij geen seks kúnnen hebben met een condoom want ‘dan krijg ik direct een slappe’. Ook is verwachte weerstand een factor. Het is mogelijk dat de respondenten in dit geval de rol als seksueel passief geïnternaliseerd hebben. Zij denken voornamelijk aan het plezier van hun

(20)

partner, waarbij ze zichzelf wegcijferen. Zo verwacht respondent Hannah dat jongens seks met condooms niet lekker vinden en stelt ze het daarom niet voor. Ook respondent Nadia zou het initiëren van condoomgebruik alleen durven als ze verwacht dat haar bedpartner hier verwelkomend voor is, maar doet dit dan alsnog niet vanwege ‘gemakzucht’ en het feit dat ze het risico op een soa niet groot acht.

Wanneer de respondenten wel een condoom initiëren wordt het gender-discours met betrekking tot vrouwen als gatekeepers duidelijk uit het taalgebruik hiervan. Zo hebben respondenten het uitsluitend over: ‘wil je een condoom pakken/omdoen?’, ‘heb je een condoom?’, ‘we doen het met condoom of anders niet’. Uit volgend voorbeeld van Bibi blijkt dat zij verantwoordelijkheid draagt voor niet alleen haar eigen gezondheid, maar ook die van haar partner. Zo stelt ze:

Kijk ikzelf hou ook helemaal niet van een condoom en ik doe het voor ons beide, ik vraag het voor ons beide, ik- ik heb geen zin in een soa, hij waarschijnlijk ook niet denk ik dan, maar uhm ik denk dat mannen er gewoon minder bewust van zijn dat dat kan komen of zo, ik weet het niet, ik heb het idee dat vrouwen toch meer sneller een soa hebben dan mannen of zo, of mannen die lopen er zo lang mee rond dat- ja- en het interesseert ze gewoon niet of ze hebben er geen last van of geen ik weet het niet -Bibi

Het ‘eigen verantwoordelijkheid’-discours is gendered als het gaat om seksuele handelingen. Het is voornamelijk de vrouw die verantwoordelijkheid draagt voor het initiëren en gebruiken van condooms en daarmee het voorkomen van soa’s (Gavey & McPhillips 1999; Blue 2015).

4.2 Risicobepaling en vertrouwen

Wanneer duidelijk wordt dat er geen condoom gebruikt gaat worden, ondanks het initiëren hiervan, heeft een aantal respondenten vaak een gesprek met hun bedpartner over het testen op soa’s. In dit gesprek wordt afgetast of beide partijen zeker weten geen soa te hebben:

Dat uh het [tegenstribbelen] zo lang door ging eigenlijk *lacht* dat ik ook dacht van, nou oke laat maar en dan eindigt het een beetje met ‘oke ja heb je je nog recent laten testen?’ en dan was het meestal ‘ja’ (...) maar dan moet je dat ook maar geloven en uh zijn we er toch mee doorgegaan dus, zonder condoom - Robin.

Het feit dat een dergelijk gesprek plaatsvindt getuigt dat er sprake is van bewustzijn van het risico op een soa en dus op verantwoordelijkheidsgevoel rond de gezondheid van de

(21)

respondent. Echter spelen de factoren gender en vertrouwen in dit voorbeeld een bepalende rol. Robin is zich bewust van het risico van een soa, maar gaat ondanks haar intentie om een condoom te gebruiken door met de seksuele interactie zonder condoom. Ze laat zich overhalen door haar bedpartner die niet op condoomgebruik zit te wachten, op basis van vertrouwen. Ze plaatst dus de persoonlijke relatie met haar bedpartner boven haar eigen gezondheid. Andere respondenten die een soortgelijke ervaring beschrijven, menen dat wanneer je na zo’n gesprek blijft aandringen op condoomgebruik, het over kan komen alsof je de ander niet vertrouwt. Daarnaast wordt het duidelijk dat deze risicobepaling niet waterdicht is wanneer je bedpartner iemand is met wie je niet monogaam bent:

Je kan iemand totaal niet vertrouwen eigenlijk- je kan jezelf niet eens vertrouwen eigenlijk (...) want ik zeg wel dat ik niks heb, dat weet ik eigenlijk- ja bij mijn laatste test had ik echt niks, maar daartussen zijn er ook weer dingen gebeurd - Ruby.

De beperkende factoren overheersen de intentie om een condoom te gebruiken, ondanks het feit dat de meeste respondenten zich bewust zijn van de risico’s op een soa en verantwoordelijkheid over hun eigen gezondheid voelen.

Er zijn ook gevallen met betrekking tot risicobepaling waarbij respondenten zich juist niet bewust zijn van het risico op een soa. Respondent Noa benoemt in het moment van de seksuele interactie niet bezig te zijn met eventuele gevolgen zoals een soa. Anna werd zich bewust van het risico op soa’s door haar omgeving, zo stelt ze dat bijna iedereen die ze kent wel eens een soa heeft gehad. Voorheen dacht ze dat alleen een bepaald type mens soa’s op zou lopen, zoals ‘onzorgvuldige sletten’ of ‘gore mensen’. Respondent Hannah achtte de kans op een soa lange tijd bijna nihil, totdat ze zelf chlamydia opliep en besefte dat het risico op een soa veel groter is dan zij dacht. Vijf van de tien respondenten hebben wel eens een soa gehad en benoemen allen dat zij na het hebben van een soa zich veel bewuster zijn geworden van de risico’s. Zij namen zich voor vanaf dat moment altijd een condoom te gebruiken, toch is dit hen niet gelukt en speelde de in de vorige paragraaf uiteengezette factoren hier een rol bij

4.3 Seks doe je met zijn tweeën en eigen schuld

Uit mijn data blijkt dat alle respondenten de intentie hebben om een condoom te gebruiken, maar wanneer dit niet gebeurt komt dit door één of een combinatie van de geïdentificeerde beperkende factoren. De meeste respondenten zijn zich bewust van het risico op een soa,

(22)

desondanks overheersen de beperkende factoren de intentie een condoom te gebruiken. De macht van onder andere gendersocialisatie overheerst dus een geïnternaliseerd verantwoordelijkheidsgevoel. De overgrote meerderheid van de respondenten ziet het hebben van veilige seks als een verantwoordelijkheid die beide partijen binnen een seksuele interactie dragen. Toch maken de respondenten niet tot enkele keren mee dat hun mannelijke bedpartner condoomgebruik initieert en dragen zij vooral zelf de verantwoordelijkheid (Blue 2015; Gavey & McPhillips 1999). Meer dan de helft van de respondenten heeft zelfs wel eens weerstand gekregen vanuit hun mannelijke partner of verwacht weerstand jegens condoomgebruik en weten niet goed hoe hier mee om te gaan, behalve door de rol van vrouwen als gatekeepers aan te nemen en te zeggen: ‘we doen het met condoom of anders niet’.

Het interessante aan het tot stand komen van onveilige seks is het feit dat alle respondenten factoren beschrijven die hun keuze om een condoom te gebruiken beperken. Toch komt de meerderheid van de respondenten uit bij het idee dat het hun eigen schuld is wanneer ze onveilige seks hebben gehad en/of een soa oplopen. Dit getuigt van internalisering van een eigen verantwoordelijkheidsgevoel. In het volgende hoofdstuk wordt uiteengezet hoe respondenten bij het idee komen dat er schuld is en wordt de internalisering van het ‘eigen verantwoordelijkheids’-discours nader toegelicht.

(23)

5. Het hebben van en het testen op soa’s

In dit hoofdstuk wordt duidelijk hoe respondenten bij de schuldvraag komen aan de hand van een moralistisch discours. Dit moralistisch discours uit zich bij het testen op soa’s bij de GGD en bij seksuele voorlichting op de middelbare school. Ook wordt duidelijk hoe respondenten zich verzetten tegen deze schuldvraag en daarmee het stigma op soa’s.

5.1 De soa-test

De respondenten hebben ervaring met het testen op soa’s bij de GGD in Haarlem en in Amsterdam. Deze GGD’s verschillen van elkaar in een aantal opzichten. Zo kun je je bij de GGD in Haarlem dankzij de bezuinigingen als jongere tot 25 jaar slechts één keer in de 6 maanden laten testen. Bij de GGD in Haarlem is het mogelijk je op een soa te laten testen op de polikliniek of door middel van een thuistest. Op de polikliniek in Amsterdam geldt de regel over één keer testen per half jaar niet. Ook bieden zij geen thuistesten aan, wel kun je op de polikliniek een zelftest afnemen zonder in contact te komen met een GGD medewerker. Enkele respondenten hebben ervaring met een soa-test bij de huisarts.

Respondenten benoemen verschillende aanleidingen waarom ze zich op een soa hebben laten testen, zoals klachten/symptomen, uit voorzorg omdat zij risicovol gedrag hebben vertoond, i.e. onveilige seks, ‘het was een tijdje geleden’ dus ze vonden het weer tijd

(24)

worden en zo voort. Uit deze aanleidingen blijkt dat respondenten verantwoordelijkheid dragen voor hun gezondheid, omdat zij uit voorzorg en regelmatig zekerheid willen of zij misschien een soa hebben of niet. Daarnaast is een aantal respondenten wel eens gewaarschuwd door een bedpartner voor een soa. In de communicatie over soa’s is een gender-discours te herkennen. Zo was respondent Bibi erg boos op de jongen die haar waarschuwde op een soa, omdat zij tijdens de seksuele interactie had aangedrongen op condoomgebruik. Hier gaf haar partner echter geen gehoor aan. Hieruit blijkt dat Bibi zich bewust was van de risico’s op een soa, maar in het moment van de seksuele interactie niet in staat was te bepalen of er een condoom gebruikt ging worden. Door de weerstand van haar partner hebben zij uiteindelijk geen condoom gebruikt. Bibi plaatste in deze situatie dus het welzijn van de persoonlijke relatie met haar bedpartner boven haar eigen gezondheid. Opvallend is dat zij in het moment van de seksuele interactie niet boos werd op haar partner, maar na het ontvangen van de waarschuwing wel:

Ja stom natuurlijk, geïrriteerd [na het ontvangen van de waarschuwing], en vooral ook dat ik zelf al had gezegd en daar over na had gedacht en uh- en dat je dan ja, ugh ik weet niet-, uiteindelijk had ik niks hoor maar toch uh je geeft het aan [condoomgebruik] en dan wordt het niet serieus genomen en uiteindelijk heeft hij iets, niet door mij maar toch, had hij het maar serieus moeten nemen (...) het is gewoon een type, ja, fuckboy - Bibi.

5.1.1 Een soa-test bij de GGD als sanctie

Alle respondenten die bij de GGD zijn geweest voor een soatest waren zenuwachtig en geven aan dat ze niet wisten wat ze konden verwachten. Ze vragen vrienden die wel al eens een soa-test hebben gedaan om hun ervaringen en bereiden zich op deze manier voor op de soa-test. De wachtkamer wordt door sommigen als ongemakkelijk ervaren. Deze emoties (zenuwachtig en ongemakkelijk) tonen het stigma op soa’s aan. Dit stigma wordt in paragraaf 5.3 nader uiteengezet. Veel respondenten ervaren de soa-test als negatief wanneer zij moreel advies ontvingen van de GGD medewerker. Dit morele advies houdt in dat de GGD medewerker hen bevraagt over het feit waarom ze geen condoom hebben gebruikt en hen vertelt dat ze de volgende keren wel condooms moeten gebruiken en veilige seks moeten hebben. De GGD medewerker spreekt in dit geval de respondent aan op het feit dat ze hun eigen verantwoordelijkheid rond soa-preventie niet hebben genomen en ‘slechte’ seks hebben gehad (Lister 2002; Rubin 1984). De soa-test bij de GGD wordt op deze manier een soort

(25)

Zij [GGD medewerkster] begon over uhm *zet strenge stem op* ja en je moet het wel echt veilig doen *eigen stem* zeg maar ze gaf een soort hele preek van uh, hoe het allemaal uh eigenlijk moet (...) dan denk je echt ja tuurlijk weet ik dat maar zo loopt het niet altijd - Nina.

Nina benadrukt in bovenstaand citaat dat ze weet dat ze condooms moet gebruiken, maar dat ze niet altijd in staat is om dit te doen. Hieruit blijkt dat ze zich verantwoordelijk voelt om soa’s te voorkomen, maar de in hoofdstuk 4 geïdentificeerde beperkende factoren haar belemmeren bij het nemen van deze verantwoordelijkheid. Niet alle respondenten hebben moreel advies gekregen, maar Nadia geeft aan het vervelend te vinden als ze dit wel zou krijgen:

Dan dacht ik ja, daar zit ik hier niet voor, want ik heb het nu al gedaan, ja- ik weet dat ik- ik weet dat ik een condoom moet gebruiken, maar ik heb dat niet gedaan daarom zit ik hier, dus maak nu alsjeblieft uh m’n kut weer neukbaar -Nadia.

Ook Anna en Robin hebben geen moreel advies gekregen, maar waren bang om dit wel te krijgen:

Maar dat [moreel advies] kwam niet en dat vond ik wel gewoon rustig *lacht* (...) als er op was gereageerd vanuit de GGD medewerker alsof iets jouw schuld is en hoe je het dan beter kan doen of zo dan voel je dat je daar niet alleen bent om gewoon medische hulp te krijgen maar dus ook dat je een soort van op je vingers wordt getikt - Robin.

Het feit dat respondenten een dergelijke ‘preek’ en het morele advies als negatief ervaren laat zien dat zij niet zitten te wachten op disciplinering vanuit een institutie als de GGD. Ook Bibi heeft haar bezoek aan de GGD als negatief ervaren, omdat de GGD-medewerker zich erg met haar relatie bemoeide en suggereerde dat zij of haar partner vreemd moest zijn gegaan, aangezien Bibi een positieve uitslag voor chlamydia kreeg. Dit getuigt van en frictie tussen disciplinering vanuit de GGD in termen van sexual citizenship en agency van Bibi. Zij voelt zich er ongemakkelijk bij dat de medewerker van de GGD zich bemoeit over zaken uit haar privésfeer.

Respondenten verzetten zich tegen het ongewenste morele advies door na een eerste soa-test op de polikliniek voortaan voor een zelftest of thuistest te kiezen. Ook kiezen

(26)

respondenten voor een thuis- of zelftest vanwege schaamte en vanuit praktische overwegingen. Het verkrijgen van een thuistest via de GGD Haarlem is echter niet altijd even makkelijk, omdat deze beperkt op voorraad zijn. Zo geven Hannah, Nina en Noa aan het intakeformulier net zo vaak in te vullen tot ze een thuistest kunnen doen, omdat ze echt niet meer naar de polikliniek willen. Ze geven toe het intakeformulier om deze reden niet altijd naar waarheid in te vullen. Liegen bij het intakeformulier over symptomen en het aantal bedpartners om op die manier ondanks de bezuinigingen toch aan een test te komen wordt vaker benoemd door de respondenten. In hoofdstuk 6 zal dit onderwerp verder uitgediept worden in termen van verantwoordelijkheid en disciplinering.

5.1.2 Een soa-test bij de huisarts als vertrouwd of zakelijk

Lisa, Hannah en Ruby hebben ervaring met een soa-test bij de huisarts. De reden dat Lisa voor een soa-test bij de huisarts koos heeft te maken met haar internalisering van het stigma dat op soa’s ligt en van het ‘eigen verantwoordelijkheid’-discours. Ze beschrijft haar ervaring namelijk als volgt:

Nou wel een beetje zenuwslopend want uhm je denkt al dat je het hebt en het is natuurlijk ook wel een beetje beschamend of zo… Ik bedoel het hoeft niet beschamend te zijn, maar het is wel zoiets van ja kut en dit is je eigen schuld en je hebt het natuurlijk gewoon onveilig gedaan - Lisa.

Haar overweging om voor een soa-test naar de huisarts te gaan was gebaseerd op het feit dat ze zich schaamde. Ze benoemt dat ze haar huisarts vertrouwt en hem professioneel vindt. Daarbij komt dat ze eigenlijk al zeker wist dat ze een soa had, namelijk genitale wratten. Toch hoopte ze dat het iets anders was, wat opnieuw een stigma op soa’s laat zien. Ze komt tot de conclusie dat het haar eigen schuld is dat ze genitale wratten had, omdat ze geen condoom had gebruikt. Ook bij Hannah is er sprake van internalisering van het ‘eigen verantwoordelijkheid’-discours. Toen zij voor het behandelen van chlamydia antibiotica moest ophalen bij de huisarts, kreeg ze moreel advies van de assistente: ‘’Ze zei zo van ja je kan het beter wel met condoom doen he,’’ Hannah vond deze morele boodschap terecht: ‘’ik dacht je hebt gelijk ook weet je, het is mijn eigen schuld en toch doe ik het niet [condooms gebruiken]’’.

Een andere interessante ervaring is die van Ruby. Haar ervaring laat zien dat een soa-test niet altijd toegeschreven wordt als iets waar je zelf verantwoordelijk voor bent. Zo liet ze

(27)

een spiraaltje zetten waarbij voor de zekerheid een soa test werd afgenomen. Als je bijvoorbeeld chlamydia hebt kan dit door het inbrengen van het spiraaltje terechtkomen in de baarmoeder. Er werd haar niet gevraagd of ze onveilige seks had gehad, de test werd puur uit voorzorg afgenomen. Dit laat zien dat eigen verantwoordelijkheid rond soa preventie geen rol speelde bij deze interactie met de huisarts. Er bestaat dus een groot verschil tussen een soa-test uit ‘voorzorg’ bij een andere medische behandeling en een soa-soa-test specifiek om te soa-testen op soa’s. Ruby heeft deze soa test dan ook anders ervaren dan toen ze zich op een soa liet testen bij de GGD: ‘’Daar hing niet het stigma aan vast van ik heb onveilige seks gehad, oh misschien heb ik wel een soa, laat ik maar even kijken of dat wel zo is, dit was gewoon echt een soort meer zakelijk iets’’.

5.2 Seksuele voorlichting en zelfstudie

Zoals uit paragraaf 5.1.1 blijkt wisten alle respondenten die zich op een soa lieten testen bij de GGD niet wat zij konden verwachten. Daarnaast blijkt uit hoofdstuk 4 dat veel respondenten zich niet bewust waren van het risico op een soa. Een verklaring hiervoor is dat een meerderheid van de respondenten weinig tot geen voorlichting heeft gehad over soa’s. De meerderheid van de respondenten heeft enkel bij biologie op de middelbare school geleerd over seks met het hoofdstuk ‘voortplanting’. De nadruk lag hierbij echter op het voorkomen van ongewenste zwangerschappen. De kennis die respondenten hebben over soa’s is afkomstig uit zelfstudie en/of ervaringen van bijvoorbeeld vrienden uit hun directe omgeving. Hieruit blijkt dat seksuele voorlichting in Nederland niet voldoende is. Het feit dat respondenten hun gebrek aan kennis over soa’s aanvullen door zelfstudie getuigt van zelfkennis en zelfregulering, wat de overheid van de actieve burger verwacht (Kampen 2010; Foucault 1977; Foucault 2000).

Lisa, Noa en Ruby hebben wel voorlichting gehad over de soorten soa’s die er zijn en de eventuele symptomen ervan. Lisa meent uitgebreide voorlichting te hebben gehad over soa’s, echter bleek uit voorgaande paragraaf dat ze zichzelf de schuld geeft van het oplopen van genitale wratten. Dit is een soa die je niet altijd voorkomt door een condoom te gebruiken, het kan namelijk zo zijn dat een wrat op een plek die het condoom niet bedekt. Zij lijkt het stigma op soa’s en het verantwoordelijkheidsgevoel rond soa preventie sterk geïnternaliseerd te hebben.

Ruby identificeert het ‘eigen verantwoordelijkheid’-discours in de samenleving en het stigma op soa’s in de seksuele voorlichting die zij heeft gehad. Hieruit blijkt dat het activeren van burgers zich uit op verschillende plekken in de samenleving. Naast instanties als de GGD

(28)

en de huisarts vindt disciplinering met betrekking tot soa preventie ook vanuit seksuele voorlichting op middelbare scholen plaats. Ruby is kritisch op het ‘eigen verantwoordelijkheid’-discours. Haar argument heeft betrekking op de in hoofdstuk 4 uiteengezette beperkende factoren:

Je hebt eigenlijk heel erg een beeld meegekregen dat het je eigen schuld is dat je een soa krijgt, dat is natuurlijk heel erg, van ja het is heel dom als je geen condoom gebruikt en dat is heel erg zo'n narratief wat in de samenleving een beetje gedownplayed wordt op mensen, gewoon je moet een condoom gebruiken en als je dat niet gedaan hebt is het je eigen schuld want het is een keuze om dat te doen, terwijl ze niet echt rekening houden met andere factoren die daar een rol bij spelen en ook dat het vies is om een soa te hebben - Ruby.

5.3 Stigma en schuldvraag

Vijf van de tien respondenten hebben één of meerdere keren een soa gehad. Het stigma op soa’s is weerspiegeld in het taalgebruik van de respondenten. Wanneer zij het over soa’s hebben gebruiken zij de volgende woorden: soa’s als vies, stigma, stressvol, onguur, schoon/proper zijn als je geen soa hebt, een soa van iemand krijgen en een soa aan iemand geven. Hannah beschrijft het hebben van een soa als volgt:

Iemand geeft iets aan jou terwijl je iets hebt gedaan wat best wel intiem is of zo en dan krijg je een soort van vieze kutziekte, letterlijk (...) dan voel je je zo... in je eer aangetast of zo en vies inderdaad en gewoon, dan voel je je echt gewoon heel erg kwetsbaar of zo - Hannah.

De respondenten die een soa hebben gehad verzetten zich tegen dit stigma door de situatie en de soa te normaliseren. Dit doen zij door zich te realiseren dat een soa achteraf eigenlijk wel meevalt en makkelijk verholpen is: ‘’Je slikt effe uh antibiotica en je bent er vanaf’’ - Hannah. Ook worden er vergelijkingen gemaakt met andere ziekten, waarbij de respondenten soa’s in een ziektebeeld plaatsen. Hieruit blijkt dat zij soa’s niet zien als een gevolg van ‘slechte’ i.e. onveilige seks hebben (Lister 2002; & Rubin 1984).

Nadat Hannah en Robin erachter kwamen dat zij chlamydia hadden, moesten zij hun bedpartner(s) inlichten. Uit deze voorbeelden wordt duidelijk dat er sprake is van enerzijds internalisering van het stigma op soa’s en het ‘eigen verantwoordelijkheid’-discours, en anderzijds verzet tegen deze internalisering door te normaliseren. Ook laten deze voorbeelden zien dat communiceren over soa’s lastig is voor vrouwen en dat er sprake is van het

(29)

‘sletten’-discours. In beide gevallen kregen Hannah en Robin een negatieve reactie vanuit hun meest recente bedpartner met wie zij nog aan het daten waren. Hun bedpartners hebben na de waarschuwing het contact verbroken. Na het ontvangen van deze negatieve reactie’s voelen Hannah en Robin ongemak bij het idee van schuld en vervallen zij in de schuldvraag: ze bedenken van wie zij de soa gekregen kunnen hebben en wie er uiteindelijk schuldig is. Hannah beschrijft het gevoel dat ze had na het inlichten van de jongen die ze datete als volgt:

Ik schaamde me heel erg, ik dacht alleen maar van oh weet je wel sowieso al dom van me (...) ik dacht alleen maar ah wat dom van me, waarom heb ik- als ik nou iets had gebruikt dan was dit niet geweest en dan had hij me misschien leuk gevonden en dan was ie misschien nog een keer iets met me gaan doen weet je wel - Hannah.

Ze worstelt met de schuldvraag, enerzijds geeft ze zichzelf de schuld dat ze een soa heeft gekregen omdat ze geen condoom had gebruikt waaruit blijkt dat ze het verantwoordelijkheidsgevoel draagt. Anderzijds noemt ze het laf dat de jongen die ze datete het contact verbroken had. Ook verschuift ze de schuld:

Ja dat is gewoon dom, vind ik gewoon laf, ja sorry hoor het kan gebeuren en het is niet mijn schuld, want die gozer [jongen die haar gewaarschuwd had] had het en ik niet, en ja oke ik heb niet met condoom gedaan, nou oke uhuh dat is ook wel mij te verwijten verder, maar sorry hoor ik vind dat niet volwassen, het is maar een soa, je slikt een kuurtje en je bent er vanaf, ja weet je, waarschijnlijk dacht hij meteen van oh wat een sloerie zeg met die soa -Hannah.

Hannah komt tot de conclusie dat haar partner het contact verbrak omdat hij haar een ‘sloerie’ vond. Ook Robin komt tot de conclusie dat de jongen met wie ze nog aan het daten was het contact verbrak omdat hij haar als vrouw zijnde te seksueel actief zou vinden en haar dus uitmaakte voor ‘slet’ (Bogle 2008; Blue 2015).

Het voorbeeld van Lisa laat zien dat er sprake is van internalisering van het stigma. Dit blijkt uit het feit dat nadat ze ontdekte dat ze een soa had, ze heel boos was op haar partner en deze boosheid terecht vond. Het was haar enige bedpartner op dat moment dus ‘het moest wel van hem zijn’:

Ik vind het op zich wel moeilijk om het tegen hem te zeggen [dat hij waarschijnlijk ook een soa heeft], hoe moet ik dit het beste brengen, en toen dacht ik daarna, ja hoe moet ik dit het beste brengen? Dat boeit helemaal niet, hij is degene die mij dit heeft gegeven en ik mag gewoon een beetje boos zijn - Lisa.

(30)

Ze dacht na over hoe ze het hem moest vertellen, maar besefte zich dat ze niet lief hoefde te zijn, omdat hij haar de soa had gegeven.

Respondenten komen bij het idee dat er schuld is door het stigma dat op soa’s rust: soa’s zijn vies en het is iets wat je jezelf en een ander aandoet en waar je dus schuld bij hebt. Ook het moralistisch discours vanuit de GGD, de huisarts en mogelijk de middelbare school heeft betrekking op het feit dat je zelf verantwoordelijk zou zijn voor het krijgen van een soa. Respondenten verzetten zich tegen het stigma door soa’s te normaliseren en ze binnen een ziektebeeld te plaatsen. Ze zien het niet als een gevolg van op de verkeerde manier seks hebben. Communiceren over soa’s met bedpartners is gendered. De twee respondenten die hun bedpartner inlichtten ervaarden dat zij door hun bedpartner uitgemaakt werden voor ‘slet’. In het volgende hoofdstuk worden de achterliggende gedachten van de respondenten met betrekking tot schuld en verantwoordelijkheid rond soa’s en soa preventie nader uiteengezet.

6. Visie van de respondenten op het huidige beleid rond soa preventie

In dit hoofdstuk wordt de visie van de respondent op het huidige beleid expliciet onderzocht, zoals beschreven in de methode. Zij zijn op de hoogte gesteld van de huidige bezuinigingen op gratis soa testen bij de GGD en de achterliggende argumentatie door politici rond ‘eigen verantwoordelijkheid’.

6.1 Bezuinigingen op gratis soa testen bij de GGD

De meeste respondenten zijn kritisch op de bezuinigingen. Zij denken dat de bezuinigingen schadelijk zullen zijn voor de gezondheid van veel jongvolwassenen. Er zou hier sprake kunnen zijn van internalisering door de respondenten van een actieve houding met betrekking tot hun eigen gezondheid. Door het ontoegankelijker worden van gratis soa testen bij de GGD menen de respondenten dat meer mensen zullen blijven rondlopen met soa’s zonder dat ze het doorhebben, omdat o.a. je niet van alle soa’s symptomen krijgt. Robin noemt dit een schadelijk gevolg van bezuinigingen. Ook Noa is het oneens met de bezuinigingen, zo stelt ze dat soa’s hele heftige gevolgen kunnen hebben als je er te lang mee rond blijft lopen, zoals

(31)

testen zo toegankelijk mogelijk te houden: ‘’Ik denk dat je dan het volk zeg maar gezonder houdt dan uh, dan strengere regels, want ja als je dan niet getest kan worden, ja pfff nou dan loop je maar rond met die soa en dan blijft het rouleren’’. Anna vindt de bezuinigingen niet eerlijk en normaliseert het testen op soa’s: ‘’Vind ik niet helemaal eerlijk [de bezuinigingen], je moet toch ook op borstkanker controle om te kijken of je niet borstkanker in je hebt, waarom dan niet bij soa’s even af en toe checken, dat is belangrijk’’.

Uit voorgaande alinea blijkt dat de meeste respondenten een actieve houding met betrekking tot hun eigen gezondheid hebben geïnternaliseerd. Echter is deze houding niet de actieve houding zoals de overheid deze voorschrijft, waaruit blijkt dat de respondenten agency hebben en niet onderhevig zijn aan het discours. Zoals eerder benoemd, vullen sommige respondenten het intakeformulier van een soa-test bij de GGD niet naar waarheid in. Op deze manier laten zij zich ondanks de bezuinigingen toch voor de zekerheid testen. Zo liegen zij bijvoorbeeld over het feit dat ze symptomen hebben en over hun aantal bedpartners. Elizabeth meent inmiddels behendig te zijn in het verkrijgen van een soa-test. Wel moet je volgens haar stressbestendig zijn, omdat de GGD medewerker de gegevens die je in hebt gevuld bij het intakeformulier controleert tijdens het consult:

Ikzelf ervaar het niet als heel moeilijk om daar gewoon voor de zekerheid je te laten testen, maar je moet dus wel uh de stress aankunnen en het durven om dingen te zeggen die met je zijn gebeurd die eigenlijk niet helemaal waar zijn - Elizabeth.

Alternatieven voor het testen op soa’s zijn een soa-test bij de huisarts en een thuistest die je zelf koopt. Respondenten zijn hier niet van overtuigd. Zo vertrouwt Hannah de thuistesten die je via internet kunt bestellen niet. Nina en Ruby zien een soa test bij de huisarts niet zitten, omdat een soa test bij de huisarts niet anoniem is en van je eigen risico af gaat.. Ook Nadia heeft moeite met het feit dat een soa test bij de huisarts flink op kan lopen in je eigen risico: ‘’50 euro is al veel geld, maar dan ook nog is per soa! Dan moet je ook nog eens goed gokken, het is een soort roulette van, oke ik ga m'n 50 euro inzetten op... gonorroe *lacht*’’. Bibi is de enige respondent die de bezuinigingen ‘jammer’ vindt, maar van mening is dat je dan zelf beter moet opletten. Haar mening laat zien dat zij het ‘eigen verantwoordelijkheid’-discours sterk heeft geïnternaliseerd, ondanks het feit dat ze te maken krijgt met de beperkende factoren.

(32)

6.2.1 Oneens

Opvallend is dat slechts drie respondenten het volledig oneens zijn met het ‘eigen verantwoordelijkheid’ argument. Zij bekritiseren de beleid-praktijk ervaring. Zo noemt Robin het een ‘typische topdown beleidsuitspraak’, waarbij geen rekening wordt gehouden met de ervaringen van mensen voor wie deze bezuinigingen gevolgen hebben. Ruby verzet zich tegen de norm van wat ‘goede’ seks is volgens de overheid door te stellen dat veilige seks niet de norm is:

Veilige seks is misschien een soort van het ideaalbeeld, maar het is gewoon niet de norm, en als het nou de norm was, oke dat het dan je eigen verantwoordelijkheid is om je aan de norm te houden, maar we weten allemaal dat het niet de norm is, dus dan is het een beetje scheef om daar wel naar leven alsof dat zo is -Ruby.

Elizabeth noemt de argumentatie ‘bullshit’. Ze onderbouwt dit door te stellen dat je niet alle soa’s voorkomt met een condoom, zo zit bijvoorbeeld herpes niet onder een condoom. Ook benoemen deze respondenten één of meerdere van de in hoofdstuk 4 uiteengezette beperkende factoren, zoals onder invloed zijn van alcohol:

Er gebeuren ook dingen die een beetje buiten je macht liggen en waar je je- waar je niet altijd even bewust zelf bij bent om te zeggen dit is hoe ik het wil of zo en zeker- zeker bijvoorbeeld als je dronken bent (...) maar ja het is ook niet mijn schuld dat je gewoon alcohol kunt kopen denk ik dan en dat je je zo makkelijk tot ontoerekeningsvatbaarheid kan brengen, het wordt ook gewoon uh- het is goed voor de staatskas toch [alcohol] dan kunnen ze toch ook mijn soa test betalen *lacht* - Elizabeth

Daarnaast identificeren deze respondenten het in hoofdstuk 5 besproken stigma op soa’s en verzetten zich hiertegen door soa’s in een ziektebeeld te plaatsen en daarmee te normaliseren. Zo menen Ruby en Robin dat wanneer je met symptomen naar de huisarts gaat die niet soa-gerelateerd zijn en ook niet gestigmatiseerd zijn, dit in de meeste gevallen wordt vergoed door de verzekering. Zodra iets met een soa te maken heeft is het je eigen schuld en iets wat je jezelf aan hebt gedaan.

(33)

De meerderheid van de respondenten worstelt met het idee van eigen verantwoordelijkheid. Zij lijken het ‘eigen verantwoordelijkheid’-discours rond soa preventie geïnternaliseerd te hebben, maar verzetten zich hier ook tegen door niet altijd te handelen naar hoe de overheid het voorschrijft. Zo zijn ze het in eerste instantie eens met het argument dat soa-preventie je eigen verantwoordelijkheid is. Echter, wanneer hun eigen ervaringen erbij betrokken worden veranderen zij van mening en geven ze dezelfde argumenten als Elizabeth, Ruby en Robin. Deze argumenten komen neer op de beperkende factoren en het feit dat je met condooms soa’s niet voorkomt, maar enkel de kans op een soa verkleint. Zo meent Hannah het eens te zijn met de argumentatie dat soa-preventie je eigen verantwoordelijkheid is, maar stelt ook dat iedereen de mogelijkheid moet hebben om zich gratis te kunnen laten testen. Daarnaast stelt ze dat soa-preventie inderdaad je eigen verantwoordelijkheid is, maar dat er altijd uitzonderingen zijn.

Lisa noemt het tweeledig, ze geeft zichzelf deels de schuld dat ze een soa heeft gekregen. Wanneer ze hier verder over nadenkt valt ze in het patroon van normaliseren en vergelijkt ze het hebben van een soa met ‘een erge ziekte als kanker’, daar kan je ook niks aan doen, het overkomt je:

Ik wilde ook niet dat ik het [een soa] kreeg en ik had ook nooit verwacht dat ik ooit een soa zou krijgen, omdat ik vrij… van aard ben ik heel voorzichtig, maar ja toch heb ik het gekregen, dus het kan best ook nog wel *zucht* - Lisa.

6.2.3 Eens

Bibi en Nadia zijn het er volledig mee eens dat soa-preventie je eigen verantwoordelijkheid is en lijken het discours geïnternaliseerd te hebben. Zo erkent Bibi de mogelijkheid van een moeilijke situatie door de beperkende factoren. Toch gelooft ze dat je altijd een keuze hebt, en voor die keuze ben je zelf verantwoordelijk. Zo stelt ze dat je een een jongen die condoomgebruik tegenwerkt beter de deur kan wijzen, om zo toch je verantwoordelijkheid te nemen. Hieruit blijkt dat ze de rol van vrouwen als gatekeepers draagt.

Nadia stelt dat soa-preventie je eigen verantwoordelijkheid is, ondanks eventueel moeilijke situaties. Echter stelt ze ook dat soa-preventie een gezondheidskwestie is waar je de staat mee mag belasten. Wel denkt ze dat het minder toegankelijk worden van een gratis soa-test bij de GGD, en dus een financiële sanctie, haar zal aansporen om beter op te letten. Ze zal echter niet beter opletten op het gebruiken van condooms, maar in de beslissing met wie

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

[r]

Naast de inhoud van een categorische excuses geeft Smith ook aan door wie de excuses moeten worden aangeboden (door de normschender zelf, en dus niet door een derde zoals

 Als we in detail gaan kijken naar de jongeren die eetproblemen en/of een eetstoornis rapporteren, valt het op dat deze groep zich verder in het suïcidale proces bevindt dan de

Onder armen zitten ook mensen die niet (meer) kunnen of willen werken, bijvoorbeeld omdat ze alleen staan voor de zorg voor en de opvoeding van de kinderen of omdat ze bejaard

‘De arbeidskansen van mensen met een arbeidsbeperking zijn geslonken, maar daarmee is de Participatiewet niet mislukt’.. ‘De organisatie van jeugdhulp sluit niet aan bij de manier

Medewerkers die de e-learning module hebben afgenomen hebben hun kennis over mensen met niet zichtbare beperkingen vergroot, ze zijn geraakt door de filmpjes waarin je iemand met

In view of the wording of section 28(2) of the Constitution and the pronouncements of the Constitutional Court, one can conclude that it is no longer acceptable

According to Makhubu the question of leadership positions in the African Indigenous Churches is a complex issue with no straightforward resolution, it is presumed that