• No results found

Ik woon niet in een woord

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Ik woon niet in een woord"

Copied!
50
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

verslagboek

Ik woon niet in een woord

Nationale ontmoetingsdag voor vrijwilligers van Welzijnsschakels

20 november 2004 - Mechelen

(2)

| 2

Inhoudstafel

Inleiding

Woord vooraf / inleiding / welkom ... 3 Het groep-onder-de-loep-rapport

een debat over de uitdagingen voor Welzijnsschakels ... 5 Oog voor de mens achter zijn problemen

een lezing door Andries Baart ... 11 Verslag van de werkwinkel

‘noodhulp onder protest’ met Annemie Luyten ... 33 Verslag van de werkwinkel :

‘de dialoogmethode’ met Joke Deprez en Sabine Burgelman ... 37 Inleven in het toneel :

‘Globaal genomen’ met Mong van de Vieze Gasten ... 41 Een voorstelling van ‘Hotel Jacuzzi’ door Greet Op De Beeck ... 43

Colofon

Samenstelling en teksten Monique De Dobbeleer Diederik Janssens

De sprekers en verslaggevers van de ontmoetingsdag Foto’s

Marc Heleven Lay-out Stef Gils

Verantwoordelijke uitgever Diederik Janssens

Rooberg 18 9860 Landskouter

Met steun van de Vlaamse Gemeenschap.

(3)

3 |

Meer dan 200 vrijwilligers van Welzijnsschakels verzamelden zich op onze eerste nationale ontmoetingsdag.

Vandaag presenteren we jullie het verslagboek van deze dag, waarin je kan terugblikken op de verschillende momenten…

De muzikale omlijsting moeten jullie er wel bijdromen!

We hopen dat jullie uit deze bundel heel wat inspiratie kun- nen halen voor de plaatselijke werking!

Dank voor de volgehouden vrijwillige inzet, empathie en solidariteit waarmee jullie wel op weg zijn met die ene missie:

armoede uitsluiten!

Ik woon niet in een woord

Wij wonen niet in woorden En van zodra ik hoorde

Hoe marginaal ik werd als “illegaal”

Of als “gehoorgestoorde”,

Hoe heel apart en abnormaal ik was Geworden

Pas volledig blind, verblind Of ongehoord, voor altijd Spraakgestoord

Wist ik het:

Geen woord kan u of mij of ons Omgeven

Woorden wijzen maar heel even

Naar een mens van hier of daar

En vragen ons om alle eerbied

Terug te geven

(4)

| 4

“Heel dankbaar kijken we terug op deze mooie zaterdag… Rond zeven uur stapten enkele “Vrolijke vrienden” in de auto van Lucille… richting Oudenaarde waar we de rest van de “Vrolijke kring” oppikten om ons met de trein naar Mechelen te begeven.

Gelukkig had Marie onze uitnodiging bij… anders had onze dag er misschien véél minder interessant uitgezien???

Er wachtte ons een warme ontvangst op het “Schakelplein” in de gebouwen van de Katholieke Hogeschool, campus De Ham te Meche- len… We waren overweldigd door de knappe architectuur…. licht en ruimte in overvloed… De geur van lekkere koffie en de sympathieke sinterklaaslettertjes in combinatie met de fanfaremuziek van “De rustende moeders” toverden ons meteen in de juiste stemming… Eén van onze natuurtalenten, Henriètte, gaf er zelfs een aanstekelijke dansperformence ten beste…

Dan kwam het ernstige gedeelte aan bod…”

(5)

5 |

Het groep-onder-de-loep-rapport

Herwig Hermans

1

modereert een debat over de uitdagingen voor Welzijnsschakels

Inleiding

Enkele maanden geleden namen vele Welzijnsschakels hun groep onder de loep. Het geeft ons een goed beeld van waar de groepen vandaag mee bezig zijn, en van wat jullie belangrijk vinden.

We gaan er nu drie thema’s uitlichten. Die leggen we voor aan dit panel van deskundigen.

Voor de duidelijkheid en voordat deze dame en heren het hoog in hun bol zouden krijgen: zij zijn hier vandaag voor jullie gekomen, en niet omgekeerd. Dit panel bestaat uit supporters van al de Welzijnsschakelmedewerkers. Zoals ik het versta, zijn jullie hier vandaag de échte helden. Want jul- lie zorgen er niet enkel voor dat mensen in armoede een warme winter hebben. Jullie zijn een heel jaar door bezorgd om hen, en trachten samen met hen voor een nieuwe lente te zorgen.

Uit de vele antwoorden die we in de verslagen van groep onder de loep lazen, konden we een aan- tal uitspraken groeperen. Drie halen we er vandaag uit. Maar zo in één zin samengevat, lijken het wel dooddoeners. Je hebt er alles en tegelijk niets mee gezegd. Ons panel zal ons helpen verstaan wat er onder en achter die uitspraken zit. Met als opdracht dat ze in hun gedachtewisseling ook uitdagingen meegeven…

Ik stel ze kort even aan je voor :

Denise Van Giel, actief in Welzijnsschakels Malle, weet uit ervaring wat armoede en uitsluiting is, Marc Vermeulen, één van de drijvende krachten van t’Hope uit Roeselare, Welzijnsschakel en vereniging waar armen het woord nemen, Dirk Geldof, onze professor van dienst met ervaring in het onderzoeken van armoede en de bestrijding ervan, Diederik Janssens, die de werking van Welzijnsschakels mag coördineren.

STELLING 1: mensen in groep samenbrengen is noodzakelijk Vanzelfsprekender kan niet zeker? Of misschien toch niet.

Hoe belangrijk is dat ‘groep vormen’ voor een Welzijnsschakel? Kan je de werking ook niet gewoon beperken tot huisbezoeken? En als je mensen samenbrengt, hoe doe je dat dan best? Het lijkt me eenvoudiger om de vragen te stellen, dan om ze te beantwoorden. Gelukkig kan ik dat overlaten aan het panel.

Marc, hoe pakken jullie in t’Hope dat groepswerk aan?

We brengen mensen samen. Door samen te komen voelen mensen zich minder beschaamd, min- der schuldig. Ze zien dat ze niet alleen staan met hun ervaringen, dat oorzaken ook buiten henzelf liggen. Dit vormt een belangrijke stap om te werken aan veranderingen aan de maatschappelijke structuren die armoede veroorzaken of in stand houden. Maar ook niet iedereen in onze groep ziet het zitten om aan groepswerk deel te nemen.

We hebben ook ondervonden dat we de gesprekken niet te zwaar mogen maken: de mensen moe- ten voldoende tijd krijgen om op verhaal te komen.

1 Herwig Hermans is directeur van Welzijnszorg vzw

(6)

| 6

Denise, jij hebt me eens verteld dat groepssamenkomsten ook beklemmend kunnen zijn omdat soms teveel het negatieve naar boven komt. Hoe ervaar jij de groepssamenkom- sten? En hoe zorg je dat er een positieve dynamiek komt?

Het mag geen groep worden die veel negativiteit bij elkaar brengt. Voor mensen in armoede is het leven niet vanzelfsprekend. We moeten komaf maken met de etiketten die het zicht ontne- men op de mens zelf en hun recht om menswaardig te kunnen leven. Mensen willen praten, maar al die dingen kunnen mensen in een spiraal van negatieve gevoelens brengen.

Er moet ook iets aan gedaan kunnen worden! “Armengroep” komt negatief over. Je moet het po- sitief overbrengen, rekening houden met verschillende dingen die mensen willen/kunnen DOEN, en dat is meer dan enkel gesprekken voeren.

Marc, groepswerk hoeft niet samen te vallen met een praatgroep?

Neen, wij vinden een tandemwerking (tussen mensen in armoede en zonder armoede-ervaring) belangrijk om elkaars leefwereld te leren kennen. Zo ervoeren we hoe samen een toneelvoorstel- ling maken een bijzondere dynamiek brengt in de groep. Het is anders dan enkel spreken over de problemen.

Dirk, gemeenschapsvorming is dat geen verouderd begrip? Hoe belangrijk is gemeen- schapsvorming nog in onze samenleving en past in armoedebestrijding niet vooral indivi- duele ondersteuning, zorg op maat en trajectbegeleiding?

Het samenbrengen van mensen blijft zeer belangrijk: mensen in armoede hebben meer nog dan de doorsnee Vlaming nood aan samenkomen, aan groep vormen. Ze leven erg geïsoleerd, hebben weinig netwerk. Het is belangrijk dat ze steun bij elkaar kunnen vinden. Een doorsnee Vlaming heeft veel meer kans op contacten.

Iedereen die rond armoede werkt, moet een soort tegenmacht vormen. Armoede wegwerken gaat niet vanzelf, het gaat ontzettend traag. Er zijn altijd al tegenmachten nodig geweest, ver- gelijk het maar met het werk van de vakbonden: hun grootste wapen zijn de stakingen. Daarmee kunnen ze de samenleving pijn doen. Maar armen hebben op hun eentje niet zo’n macht. Wat

(7)

7 |

maakt het uit dat ze nu eens met zijn allen naar het OCMW zouden stappen? Daarom moeten ook niet-armen zich in dit groep-vormen engageren om samen stappen te zetten naar de samenle- ving.

Naast de individuele zorg is gemeenschapsvorming dus een krachtige hefboom om armoede te bestrijden.

Diederik, waar lezen we de uitdaging voor Welzijnsschakels?

Groep vormen begint met ontmoetingskansen scheppen, “samen komen”: veel Welzijnsschakels maken daar al werk van, of willen dit gaan doen! Het is een eerste stap om te groeien naar een groep. Groep vormen is een band die groeit tussen mensen. Het vraagt tijd om, op basis van her- kenning en erkenning, banden van solidariteit te smeden.

We moeten oog en oor hebben voor wat bij mensen leeft, wat ze graag willen doen: dit kunnen we dan samen met hen uitwerken, hen kansen bieden, hun talenten aanspreken…

Door die betrokkenheid worden mensen sterker, gaan ze zich beter voelen, en op basis daarvan komt men wel tot het vormen van een hechte groep.

STELLING 2 : Welzijnsschakels moeten ook een signaalfunctie naar de samenleving vervullen

Denise, jij hebt in 2003 actief meegewerkt aan de campagne. Je bracht onder andere jouw getuigenis op de campagnevideo. Maar ook nu ga je bijvoorbeeld naar scholen. Waarom beperk je je enga- gement niet tot de contacten die jullie met de mensen hebben in de Welzijnschakel zelf?

Getuigen is taboes doorbreken, mensen raken, je eigen zorgen kunnen uiten, kunnen uitleggen hoe het voelt om in armoede te leven (in wetten wordt daar geen rekening mee gehouden). Er is een spreekwoord dat zegt: “Broed niet op je eigen zorgen, anders komen ze nog uit!”

Marc, t’Hope kiest er bewust voor om ‘een vereniging waar armen het woord nemen’, te zijn. Hoe belangrijk is de signaalfunctie in die context?

We willen aan structuren werken en dat wil zeggen: uitsluitingsmechanismen veranderen, en daarvoor moeten we de mensen bereiken die het beleid maken. Daarom is het ook belangrijk dat we een bredere groep mensen in de samenleving kunnen raken met onze boodschap: sensibiliseren is aanvullend aan en voorwaardenscheppend voor het beleidswerk.

In het opnemen van de signaalfunctie is het ook belangrijk dat we samenwerken met andere groe- pen, om zo een sterkere stem te laten horen. Het project energie (van Priso Antwerpen) is daar een goed voorbeeld van: van overal uit Vlaanderen komen mensen in armoede samen om te werken rond ‘energievoorziening als basisrecht’. In t’Hope zijn we bezig met een project rond de werking van het OCMW: we laten horen wat mensen daar rond ervaren.

Dirk, laat ons even inzoomen op het beleid, want vanuit je politiek engagement ken je ook die kant. Welke signalen heeft het beleid nog nodig? Is al niet alles bestudeerd, zijn de sig- nalen al niet voldoende gekend?

(8)

| 8

Is men vanuit het beleid op de hoogte? Ja en neen… Ja: ze beschikken over stapels rapporten, cij- fers, maar het blijft abstract. Neen: want juist het contact is belangrijk! Wie zijn die mensen achter de cijfers? Er is confrontatie met hun leefwereld nodig om vooroordelen (bijv. armoede als eigen schuld van de betrokkene… ) weg te werken.

Hoe pak je dit het best aan?

Dirk:

Zo ruim, zo verscheiden mogelijk… zowel dialoog voeren met diensten, organisaties en instel- lingen, maar ook door sensibilisering en actie - een hele waaier aan instrumenten -, liefst met bondgenoten samen!

Marc:

Er zijn verschillende manieren om signalen te geven: een OCMW uitnodigen, politici proberen te bereiken via een uitnodiging tot dialoog, maar ook door actie te voeren.

We ervaren wel veel goede bedoelingen bij het beleid, maar het heeft allemaal weinig resultaat!

Vandaar ook het belang van toetsen: een armoede-effecten-rapport bij de verschillende beleids- maatregelen zou een stap in de goede richting zijn.

Is die signaalfunctie enkel gericht naar het beleid of gaat die ook ruimer?

Marc:

Hoe meer mensen, hoe ruimer het draagvlak, hoe meer politici zich zullen aangesproken voelen. Ze komen in beweging als hun kiezers het belangrijk vinden. In dat verband spelen ook de media een belangrijke rol. ‘Theater met eigen woorden’ is een interessant medium om een ruimer publiek aan te spreken op een creatieve manier.

Denise:

We moeten mensen binnen alle vormen van groeperingen leren luisteren. De signaalfunctie houdt ook in dat we mensen beroeren en bewustmaken van hoe het voélt om in armoede te leven. We willen daarmee vooroordelen voorkomen en een objectief beeld geven van wat armoede is. En mensen verdienen meerdere kansen, ook als ze al eens in de fout gaan.

Dirk:

Het draagvlak van solidariteit moeten we vergroten. Als ze tegenwoordig in een gemeente een nieuwe woonwijk plannen, hoor je al vlug: ‘maar géén sociale woningen…’

Diederik, heeft wat we hier horen veel overeenkomst met wat in de resultaten van groep- onder-de-loep te lezen was?

De meeste Welzijnsschakels zijn toch wel vertrouwd met wat we de signaalfunctie noemen, en nemen ze ook wel op: bij het wegwijs maken en ondersteunen van mensen, bij het deelnemen aan vormen van sociaal leven in de gemeente. In beide gevallen is er een kans om signalen te geven rond de ervaringen van mensen. Hierbij trachten ze individuele noden te vertalen in collectieve zorgen, knelpunten, en deze aan te kaarten.

De bekendmaking van de werking van je Welzijnsschakel is op zich al een eerste belangrijk signaal naar de lokale samenleving. Wat ook gebeurt is een concrete actie combineren met een signaal- functie. We helpen niet zomaar, we doen het omdat er noden zijn die in de samenleving niet structureel opgelost raken. Daartegen moeten we dan ook reageren.

Maar veelal merken vrijwilligers ook de omgekeerde beweging: vanuit officiële instanties (zoals een OCMW) worden mensen doorverwezen naar een Welzijnsschakel voor “nood”hulp! In die rol

(9)

9 |

mogen we ons zo maar niet laten duwen. We moeten het als een opstap zien naar een dialoog om de zaken structureel aan te pakken.

STELLING 3 : Vrijwilligers spelen een eigen, belangrijke rol in de armoedebestrijding

Mij lijkt het niet vanzelfsprekend om als vrijwilliger in een Welzijnsschakel actief te zijn. Het is geen evidente vrijetijdsbesteding. En als ik even stout mag zijn: kan je als vrijwilliger wel een zinvolle rol opnemen in het bestrijden van armoede?

Dirk, je leidde enkele jaren terug ook een onderzoek naar onze Welzijnsschakelsvrijwilligers.

Even testen of je daar nog iets van onthouden hebt…

Ik herinner mij in ieder geval dat er een grote diversiteit is binnen de Welzijnsschakels en ook veel diversiteit in de motivatie van de vrijwilligers. Een gemeenschappelijk platform om elkaar te vinden is belangrijk.

Er mag geen tegenstelling zijn tussen vrijwilligers en professionelen: vrijwilligers bieden vaak de eerste hulp of de eerste stap naar de professionele opvang. Vrijwilligers moeten de problemen niet oplossen maar zijn soms een hefboom naar een oplossing.

We mogen niet blijven steken in de tegenstelling: hulpverleners – vrijwilligers. Ze hebben elkaar nodig. Een hele tijd werd het belang van vrijwilligers niet meer gezien. We moeten zoeken naar bruggen die de beide groepen in hun opdracht verbinden.

Via vrijwilligers bouwen we bruggen met de samenleving en doorbreken we het isolement van mensen. Vrijwilligers hebben meer tijd voor contact, ze staan minder onder druk van problemen die ze moeten oplossen (zoals in de hulpverlening wel het geval is). Vrijwilligers kunnen meer naast de mensen in armoede gaan staan.

Marc, bij jullie in de groep is er ook iemand professioneel actief. Maakt dat de vrijwilligers niet overbodig?

In t’Hope hebben we ervaring met het werken met vrijwilligers en een beroepskracht.

De gezamenlijke prestaties van de vrijwilligers komen overeen met ongeveer 3,5 beroepskrachten,

(10)

| 10

ze zijn dus echt wel wezenlijk voor onze werking.

We zijn gestart met louter vrijwillige inzet, maar de beroepskracht heeft een aanvullende en onder- steunende functie naar de vrijwilligers toe.

Denise, hoe was jouw ervaring om door zo’n vrijwilliger aangesproken te worden in de pe- riode dat je het echt moeilijk had? En hoe ervaar jij nu je engagement als medewerker?

Vrijwilligers helpen op een heel ander niveau: ze geven het gevoel “oef, ik ben geen slecht mens”.

Het besef dat ik een mens was, was ik al jaren kwijt. Schuldgevoelens hadden de bovenhand… Het is belangrijk voor een vrijwilliger dat ze zich proberen inleven en kunnen begrijpen. Er is altijd een reden waarom mensen zus of zo handelen. Ze moeten mensen ook zien evolueren. Ze kunnen ook eens de hulpverlening of het beleid aan de oren trekken.

Is het zwaar, dat vrijwilligerswerk?

Marc:

Zwaar? Het is vooral belangrijk dat mensen in armoede een forum hebben bij mekaar en dat vrijwilligers dat goed onder- steunen.

Diederik, waarom hecht Welzijnsschakels zoveel belang aan dat vrijwilligerswerk?

De vrijwilligers vormen een eerste kring in de samenleving van mensen die solidair willen zijn met mensen die uitgeslo- ten worden. Opkomen voor vrijwilligerswerk is opkomen voor die solidariteit als waarde. Vrijwilligers nemen die ervaringen ook mee in hun eigen levenssfeer.

Vrijwilligers moeten niet hulpverlenend gaan werken. Naast mensen in armoede staan is een comfortabelere positie, maar wordt ook juist als heel belangrijk ervaren door mensen die in miserie leven. Er is een kloof in de samenleving: contact zoe- ken, zoeken om mekaar te begrijpen, maakt de kloof kleiner!

Mensen als medemens opnemen is een unieke taak!

Bedankt

…Er was de mogelijkheid om eventuele bedenkingen over deze uitspraken tijdens het panelgesprek of over de dooddoener zelf via en reactiekaartje op de schrijfmuur van het “Schakelplein” te beves- tigen. Er was de buitengewone creatieve muzikale omlijsting waarin zéér actief meegezongen werd, met leuke melodieën.

En nummers met een heldere boodschap… “Als jij me ziet!!”

Je ogen: regenbogen, of kijkers van een kind.

Je vingers: gefluister van de wind.

Je lach klinkt in mijn oren.

Zelfs mij kan je bekoren met een schlager als dit lied:

ALS JIJ ME ZIET!!!

(Stefan Braceval)

(11)

11 |

Een lezing door Andries Baart

1

Oog voor de mens achter zijn problemen

(c) Andries Baart*

Inleiding

In deze bijdrage staat een specifieke omgang met mensen in de knoei centraal, de zogeheten pre- sentiebenadering. Ons interesseert niet alleen wat deze benadering inhoudt (§ 2) maar vooral ook de vraag in welke mate vrijwillig(st)ers die benadering kunnen praktiseren, in het bijzonder waar ze zich inzetten voor armen. Om daarop te kunnen antwoorden voeren we drie verkenningen door:

allereerst (§ 1) bezien we globaal de tendensen en verschuivingen in het vrijwilligersbestand in het maatschappelijk activeringswerk – hier exemplarisch geïllustreerd met een recent onderzoekje in Nederland– en vervolgens (§ 3) analyseren we enkele moderne keuzemomenten in het vrijwilli- gerswerk überhaupt. Met die gegevens bij de hand kunnen we uiteindelijk (§ 4) bekijken in hoeverre en onder welke voorwaarden vrijwillig(st)ers toe kunnen komen aan de presentiebenadering.

Tussen § 2 en 3 hebben we lang intermezzo opgenomen: wat is armoede volgens de presentiebenadering? Die interpretatie werpt een goed licht op wat vrijwilligers voor ‘armen’ kunnen betekenen als ze vanuit de presentie op die armen betrokken raken.

1 Vrijwillig(st)ers aan het woord

Het Katholiek Centrum voor Welzijnsbevordering in Overijssel deed in 2000/2001 een bescheiden peiling onder zijn vrijwilligers waarvan we hier de uitkomsten rigoureus samenvatten.

Er blijkt – als het onderzoek zich concentreert op de relaties waarin de vrijwilligers leven – onmiskenbaar sprake van een sterk accent op de inhoud van de relaties, of anders gezegd: de vrijwillig(st)ers zijn weinig enthousiast over relaties die formeel zijn, die sociaal aangegaan behoren te worden, die ze niet zelf kunnen kiezen en die in belangrijke mate steunen op sociale gewoontes en onvermijdelijk sociaal (ruil)verkeer. Soms worden zulke vanzelfsprekende, onvermijdelijke en zelf opgedrongen relaties met bijvoorbeeld fa- milieleden en buren scherp gekritiseerd, soms genegeerd (‘ik zou niet weten wie mijn buren zijn’), soms alleen maar getolereerd door er het beste van te maken, en in een enkel geval wel plezierig gevonden. Daar staat tegenover dat de relaties die men zelf, vrijelijk en actief kan kiezen (bijvoor- beeld partners en vrienden) hoog aangeslagen worden, vooral omdat ze inhoudelijk bevredigend zijn. Ze brengen kennelijk steun en begrip, intimiteit en zo ook gedeelde betrokkenheid op be- langrijke dingen in het leven, op het wel en wee van de ander. Men hecht kennelijk meer aan zelf gekozen en vormgegeven relaties met een vriendschapslading dan aan min of meer opgedrongen contacten die geen ‘echte’ inhoud kennen. Het lijkt erop dat door de waarderingen van de vrijwil- ligers het basismodel van de vriendschap schemert: dat zou in de kern zijn wat relaties tot ‘goede’

relaties maakt. Vriendschap fungeert dan dus op de achtergrond als een prototype of ideaal: zo kan het en zo is het (pas echt) goed.

1 de hiernavolgende tekst werd door Andries Baart opgesteld naar aanleiding van zijn lezing op onze ontmoetingsdag. De tekst is auteursrechtelijk beschermd.

(12)

| 12

Dat was enige decennia geleden wel even anders! Kennelijk hebben het toegenomen individualisme en de groeiende (keuze)vrijheid hier voet aan de grond gekregen.

In de waardering van het vrijwilligerswerk dat men doorgaans met veel liefde en plezier doet, klinkt een gezonde dosis eigenbelang door: men heeft er een heel mooie tijdsbesteding aan, het geeft zin, je groeit er als mens van en het is een groot goed om betrokken te zijn bij mensen die een be- langrijke levensfase doormaken. Onmiskenbaar doet men het werk ook uit plicht, in het algemeen belang of domweg doordat men – vaak vele jaren geleden – gevraagd werd. Maar we zien toch ook dat deze van buitenaf komende motieven omgezet zijn in meer persoonlijke overwegingen waarbij, zoals gezegd, een immateriële vorm van eigenbelang evident is. Men beleeft er persoonlijk veel goeds aan. Het suffe of zakelijke werk dient daarbij geregeld als afzetpunt. Het lijkt erop dat er in dat vrijwilligerswerk nog iets kan en te halen valt, waar je in de rest van de samenleving en in elk geval in de sfeer van betaalde arbeid maar al te vaak naar fluiten kunt. En ook hier zitten we eerder in de hoek van ‘zachte’ zaken zoals zinbeleving, intimiteit, levensgebeurtenissen en aandacht voor wezenlijke emoties dan in het nutsdenken. De eigen biografie is daarbij volop in het geding – en kennelijk is dat ook wat men waardeert en zelfs zoekt.

Het zijn enkele karakteristieken van het vrijwilligerswerk die we modern kunnen noemen en die we ook elders in onderzoek en literatuur in gelijkaardige bewoordingen vinden (zie referenties aan de voet van dit artikel). Vrijwillig(st)ers worden ook en zelfs in toenemende mate gemotiveerd doordat de inzet voor anderen of een goede zaak hun persoonlijk goed doet en zin schenkt, manifest of in de diepte geschoeid is op de leest van vriendschap en hen langs communicatieve weg in contact brengt met de intieme levenssfeer en met de breuken of wendingen in de eigen levensloop. Plicht, dwang en conventies enerzijds en anderzijds grote en abstracte waarden motiveren hen minder terwijl de persoonlijke voldoening van het vrijwilligerswerk vaak sterk contrasteert met wat men in zijn werk beleeft. Hoewel deze verschuivingen – en dit zijn ze zeker niet allemaal – ook somber ge- mok ontlokken omdat er ‘tegenwoordig’ te weinig altruïsten zouden zijn, mensen die zich om niet voor anderen inzetten, betekenen ze ook een belangrijke winst: over het algemeen gaat men ervan uit dat vrijwillig gekozen verplichtingen en lonende structuren, in tegenstelling tot inzet die geba- seerd is op dwang en gewoonte, motieven verdiepen en versterken omdat ze eigengemaakt zijn.

Deze meer moderne karakteristieken bevatten, zoals ik in 1998 elders uiteen heb mogen zetten, ook enkele aanwijzingen hoe kerk en levensbeschouwelijke organisaties met aldus gemotiveerde vrijwillig(st)ers om zou moeten gaan. En dat is niet zelden anders dan men nu doet. Zo zou men in modern vrijwilligerswerk en dus ook in dat van de kerk aan vrijwillig(st)ers een goede gelegenheid moeten bieden om ook de eigen maatschappelijke ontplooiing en zelfontplooiing ter hand te ne- men: het is géén goed idee om vrijwillig(st)ers vooral te denken als mateloze altruïsten die zich ‘om niet’ zouden inzetten voor de hoogste waarden. Zo is het ook zaak aan te sluiten bij het geleefde leven en vooral te blijven inzetten op een vrijwilligerinbreng die steunt op de eigen, vrij toeganke- lijke leefwereldbronnen van wijsheid, vaardigheid en toewijding. Met dat laatste is bedoeld – en we komen er nog op terug – dat men deze alledaagse bronnen, waaruit vrijwillig(st)ers hun inzichten en vaardigheden putten, niet zou moeten vernietigen of verdringen in een toerustingsoffensief waarin deze vrijwillig(st)ers worden geschoold, ingekaderd en gekoppeld aan professionals. Deze overweging gaat nog verder: men zou in het werk aan vrijwillig(st)ers meer vrijheid moeten bieden om inzet te tonen zonder meteen helemaal in de kerk verstrikt te raken. Moderne vrijwillig(st)ers willen zich vaak best (enige tijd) inzetten voor bepaald mooi, goed, belangrijk of aantrekkelijk werk, maar ze zijn steeds minder geneigd zich daarbij allerlei ideologisch boodschappen te laten aanleu- nen. Zo is het ook niet verstandig, om nog een kwestie aan te stippen, om vrijwillig(st)ers te laten werken aan problemen en tekorten waarvan de oorzaken en achtergronden door hen niet beheerst/

gecontroleerd kunnen worden. In feite verwijzen deze vier suggesties naar een mild en uitnodigend klimaat van een lerende organisatie.

Ik ga zodadelijk dóór in deze lijn van denken over het vrijwilligerswerk, maar schenk eerst aandacht aan een bepaalde benadering van problemen en meelevendheid.

(13)

13 |

2 Presentiebenadering

Ik heb langdurig onderzoek gedaan naar pastores die zeer nauw betrokken zijn bij bewoners van achterstandswijken en daar op een heel typerende manier met die buurtbewoners meeleven. Die manier van werken en zijn, kan beschreven worden als een specifieke methodiek: de presentie- benadering (zie referenties onder aan deze bijdrage). Die presentiebenadering is één van de vele manieren om mensen met hulp en zorg bij te staan, en kan in een breed scala van werksoorten gepraktiseerd worden maar onderscheidt zich op cruciale punten van wat daar gebruikelijk is. Zoals ik elders heb geschreven, kan men in eerste instantie denken aan de buurtpastor, de gevangenis- of arbeidspastor, de buddy of het maatje, de huisbezoekster, de pleegouder, de kwartiermaker, de buurvrouw-mantelzorger, de vrijwilliger-gastheer in het inloophuis, maar ook aan de maatschap- pelijk werkster die, zoals dat heet, een te groot hart heeft en hulp biedt die ze geacht wordt niet te geven maar die wel bitter nodig is. Kenmerkend voor hen is, globaal gesproken, dat ze er zijn voor een ander (of meerdere anderen) zonder dat ze veel aan probleemoplossing doen. Die kan wel achter hun inbreng vandaan komen, maar het ferm oplossen van problemen zoals we dat meestal in de sector zorg en welzijn vinden, staat zeker niet voorop. Hun belangrijkste inbreng is het trouwe en geduldige aanbod van zichzelf: er-zijn-voor, langs komen en luisteren, wat praten of serieus bomen, een kopje koffie drinken of mee-eten, een eenvoudig klusje doen, meegaan boodschappen doen of de dokter bezoeken, samen een eindje wandelen, gezamenlijk een grafbezoek afleggen of meedenken over de herinrichting van de woning, een kaartje sturen bij gelegenheid van een verjaardag of een andere gedenkdag, meespelen op straat, erbij zijn als een kind afzwemt, als het buurthuis wordt geopend, als de straat volleybalt, als de gezinnen ruziën of barbecuen, en zo kan ik op basis van onderzoek nog tientallen andere voorbeelden noemen. Vele daarvan zijn overigens minder rozig en zijn dan bijvoorbeeld verbonden met optreden tegen huislijk geweld of met stugge buurtopbouwelijke initiatieven. Men zal hier niet zo gemakkelijk de kwalificatie ‘professioneel wer- ken’ in de mond nemen, terwijl het toch niet alleen om een benaderingswijze van vrijwillig(st)ers gaat.

Er worden wel ‘problemen’ opgelost, of minstens aangepakt en wat verzacht, maar daar lijkt het eigenlijk nauwelijks om te gaan. Voorop staat het aangaan van een zorgzame betrekking die ook geslaagd is als er uiteindelijk geen enkel probleem van betekenis door opgelost blijkt te worden. Ons onderzoek wijst ondubbelzinnig uit dat de betrokken buurtbewoners bijzonder blij zijn met deze vorm van hulp: ze weten zich eindelijk gehoord, begrepen, erkend. Ze melden zelfs dat ze de pre- sentiebeoefenaars soms ervaren als een soort broer of bijvoorbeeld als vriendin.

2.1 Kenmerken

Het is voor ons betoog nuttig om deze korte beschrijving van de presentiebenadering uit te brei- den met een meer systematische behandeling van haar kenmerken zoals we die in ons onderzoek achterhaald hebben. Aan het slot van die behandeling vragen we ons af waarom het eigenlijk gaat in deze presentiebenadering en wat erbij komt kijken om deze methodiek goed in de praktijk te brengen.

A. BEWEGING, PLAATS EN TIJD

De presentiebeoefenaar is dikwijls ‘niet onder dak’, dat wil zeggen: werkt niet vanuit een pandje of bureau en evenmin in een net zaaltje. Hij of zij is trouwens ook in overdrachtelijke zin niet on- der dak omdat er nauwelijks goede theoretische, theologische, ideologische pannen bestaan: er is betrekkelijk weinig over bekend, er bestaat nauwelijks een taal voor en er zijn nog minder grote theorieën die het werken legitimeren. De presentiebeoefenaar leidt dus een zwervend bestaan, werkt vanaf de stoep, tamelijk onbeschermd. De daarbij aansluitende basisbeweging is: naar de ander toe in plaats van omgekeerd (de ander moet naar de helper toe komen). De presentiebeoe- fenaar is ongehaast en houdt zich vrijelijk op in het leefmilieu van de betrokkenen, is gemakkelijk aan te klampen, en het ritme van werken is afgestemd op het leefritme van de anderen: soms is dat traag, soms buiten de loketuren, soms razendsnel en urgent, soms almaar herhalend en slingerend, vaak weinig stabiel en redelijk onvoorspelbaar. Bovendien hebben presentiebeoefenaren in de regel langdurige contacten.

(14)

| 14

B. RUIMTE EN BEGRENZING

De presentiebeoefenaar is niet louter aanspreekbaar op één type probleem of hulpvraag: openheid, overschrijding van het eigen vakgebied, brede inzetbaarheid, doen wat de hand vindt te doen: dat zijn trefwoorden. Je zou ook kunnen zeggen: presentiebeoefenaars zijn gespecialiseerd in het on- gespecialiseerde, en dat is (vergeleken met het reguliere welzijnswerk) hoogst bijzonder. De mensen voor wie de presentiebeoefenaar er wil zijn, hoeven de aandacht en hartelijkheid van de presen- tiebeoefenaar niet te verdienen, ze zijn ook niet aan (formele) voorwaarden gebonden en kunnen die aandacht en hartelijkheid trouwens ook niet gemakkelijk verbruien: de presentiebeoefenaar is er onvoorwaardelijk. Waar vind je dat nog? Het valt op dat presentiebeoefenaren vaak met opval- lend grote eenheden werken: hele families, straten, geschiedenissen, probleemcomplexen, verhaal- vertakkingen enz. Alles behalve verkokerd dus en ook niet ‘effe een stukkie’ meepakken! Daarbij behoort het kenmerk dat er waar mogelijk gewerkt wordt met de zaken, de verhalen en de sociale structuren zoals ze zich voordoen. Presentiebeoefenaars werken met een heel gewone taal, in heel gewone verbanden en met heel gewoon geformuleerde vragen. Het zijn geen deskundologische kletskousen.

C. AANSLUITING

Er wordt nauw aangesloten bij de leefwereld en levensloop van de betrokkenen en de presentie- beoefenaar deelt ook in het leven van de betrokkenen. Bovendien staat niet de jacht op problemen voorop maar het vinden van een bevredigende verhouding tot het leven, dat is: een goede kwaliteit van leven of (als dat onvermijdelijk is) van rouwen, sterven, treuren en zelfs van ruziën. Voor de presentiebeoefenaar is het leven niet pas goed als alle storingen eruit zijn verdreven! Deze ver- worteling in het geleefde leven mondt ook uit in een ander kenmerk: de presentiebeoefening oogt vaak heel alledaags, bedient zich ook van alledaagse omgangs- en werkvormen, werkplekken en werkrollen, van gewone taal, van kleine, doodgewone aanleidingen en aangrijpingspunten. Denk vooral niet aan zware hulpverlenende gesprekken, maar eerder aan met elkaar optrekken en daar doorheen ernstige zaken aansnijden: afgrijselijke kindermishandeling ter sprake krijgen onder een patatje eten. De omgang van presentiebeoefenaar en ‘pastorant’ is dikwijls heel hartelijk en infor- meel, men kent elkaar en deelt een geschiedenis. Trouw is een trefwoord, net als de beeldspraak van de familiale betrekking. (Men hoort het al: hier klinken enkele typeringen op die we ook al bij het moderne vrijwilligerswerk noteerden!)

D. AFSTEMMING

Zoals al opgemerkt, loopt de presentiebenadering niet over van door anderen uitgebroede bedoe- lingen; doelen liggen niet vast, zeker niet tevoren; we spreken eerder van een doelrichting. De pre- sentiebeoefenaar heeft een open agenda die de ander mag invullen; vaak letterlijk! Open is ook de benadering van de anderen: niet weten (laat staan het beter weten), je laten verrassen, je oordeel en handelen opschorten, de geleefde betekenis van het leven goed tot je door laten dringen (dus jezelf openstellen). De sturing van het werk is dan ook niet zo eenvoudig en moet door de presen- tiebeoefenaar zelf telkens weer bedacht worden: reflectief, zonder vaste stramiens, zonder een legitimatie vooraf, zonder veilige vakregels of een beschermende professionele status: je moet het toch vooral van jezelf hebben (introspectie). De presentiebeoefenaar loopt bepaald niet af als een opgewonden poppetje (of wekker). En ten slotte is ook het profiel van de werker vaak laag, open, flexibel: zonder te verdoezelen wie h/zij is, waarvoor h/zij staat en wat zijn of haar verantwoor- delijkheden zijn, zal de presentiebeoefenaar (althans naar de pastorant-buurtbewoner) weinig de formele kaart van zijn beroep of status uitspelen. Zeg maar gewoon Jan of Truus.

E. BETEKENIS

Vanwege deze kenmerken is de presentiebenadering bijzonder, zij het niet exclusief, geëigend waar contact gezocht wordt met mensen in de marge van onze samenleving, met moeilijk bereikbare, chaotisch en teruggetrokken levende mensen bij wie zich de problemen opstapelen. Daarmee is tevens gezegd dat het onjuist is om de presentiebeoefening eenzijdig te associëren met armoede.

Het blijkt vooral betekenisvol voor mensen die maatschappelijk uitgestoten, sociaal overbodig zijn,

(15)

15 |

wier verhaal, leed, leven anderen nauwelijks interesseert en die gemist kunnen worden als buikpijn.

Juist die mensen worden door presentiebeoefenaren uitgekozen, gevonden, gesterkt, opgenomen in een sociaal weefsel, erkend. Doordat de presentiebeoefenaar zich (nauwgezet) positioneert in het netwerk van de reguliere zorg en het welzijnswerk, vormt deze vaak een goed bruggenhoofd (te vergelijken met de zogeheten “Basisschakels” zoals deze door de Vlaming Herman Baert zijn ontwikkeld).

F. SCHIJN VAN EENVOUD

Dit zijn niet alle kenmerken, maar tezamen geven ze wel een goed beeld van de presentiebena- dering èn van de karakteristieke misleiding van de presentiebenadering. Het ziet er allemaal zo doodgewoon, zo onsensationeel, soms zo onprofessioneel en eenvoudig uit. Een beetje aardig en goed mens zou het zó kunnen, althans zo lijkt het. Verwacht van de presentiebenadering geen spetterende succesverhalen met grote en tot de verbeelding sprekende resultaten. Ja, het is vaak indrukwekkend en soms zelfs schokkend hoezeer deze pastores betrokken zijn bij geweld, onver- beterlijke ellende en kapotte mensen. Dat wel, maar verder...? Als je niet goed oplet, denk je ook nog dat die presentiebenadering ongeveer hetzelfde is als: passief en afwachtend zijn, louter wat empathisch papegaaien, de gelegenheid scheppen “dat mensen gewoon even hun verhaal ‘kwijt’

kunnen...” of “hun ellende kunnen spuien en hun verdriet kunnen ‘verwerken’...”. Presentie zou soft zijn, nondirectief, etc. Inderdaad daar lijkt het op, maar niet als je beter kijkt! Welnu, omdat het werk volgens deze benadering zo ‘eenvoudig en alledaags’ oogt en eerder betekenisvol voor over- bodigen wil zijn dan dat het frisch und fröhlich sociale problemen oplost, is het in veel opzichten ook weerloos. Althans als het aan de tand wordt gevoeld met grote theorieën, in een geharnast jargon, door het productiegerichte marktdenken en de gebruikelijke sociale technologie. Ik zeg

‘weerloos’ omdat deze benadering niet of nauwelijks is opgewassen tegen de eisen die dan gesteld worden, zoals ondubbelzinnigheid, planbaarheid, zakelijke verantwoording.

Precies deze combinatie van (de schijn van) alledaagsheid, gewone menselijke aardigheid en weer- loosheid moet ons alert maken.

G. DOELEN EN WAARDEN

De doelen en waarden die in en achter dit presentie-optreden liggen, kunnen in het verlengde van het bovenstaande met enkele trefwoorden worden aangeduid. Het gaat om:

herstel en behoud van menselijke waardigheid van buurtbewoners en het aanbieden of mobiliseren van hulpbronnen om dat te bereiken (een belangrijke hulpbron is de pastor zelf: diens bagage en persoonlijkheid in wisselwerking met de eigen vermogens van de pastoranten);

het helpen uitgraven, vieren en behouden van het goede dat zo gemakkelijk in de verdruk- king raakt; hieronder reken ik ook het ‘moed houden’ om op de goede weg door te gaan, om moedig te blijven, het hoofd te bieden aan tegenslagen en weerstanden;

het helpen doorbreken van het kwaad, van het geweld in zijn vele gestalten, van onrecht en het (soms van geslacht op geslacht doorgegeven) noodlot, van angst, vijandschap en vijandbeelden en van eenzaamheid, maar ook van de al dan niet naar binnen geslagen gevoelens van onmacht, waardeloosheid en sociale overbodigheid;

het komen tot de fundamentele bevestiging van de onvervreemdbare waarde van eenieder, hoezeer zijn leven ook lukt, stagneert of ronduit mislukt;

het aanwakkeren van processen waarin de persoonlijke en sociaal-maatschappelijke uit- groei tot wie men kàn zijn centraal staat; het voorkomen van de processen die gemakkelijk leiden tot maatschappelijke (zelf)uitsluiting, deviantie en gebrek aan respectabiliteit;

de vergroting van het sociaal-zijn, het scheppen van aanzetten tot gemeenschapsvorming, directe en indirecte deelname aan sociale netwerken, het vinden en betreden van forums waar men voor elkaar betekenisvol en in tel is;

het komen tot afwegingen en besluiten in (tragische en verscheurende) dilemma’s en het helpen vinden van oriëntatie- en zingevingskaders voor het stagnerende handelen;

de toeleiding van de pastoranten naar of de aansluiting van hen op maatschappelijke hulp-

(16)

| 16

bronnen (rechten, voorzieningen, kennis, identificatiekaders, machtsmiddelen e.d.) die deze doelen en waardenverwezenlijking ondersteunen, èn het bevorderen van maatschappelijke integratie.

Dit soort doelen en waarden ligt om tal van bovenpersoonlijke en begrijpelijke oorzaken vaak nog slechts zeer diep verscholen in de gebruikelijke aanpak door beroepskrachten in het welzijnswerk, de dienstverlening, de zorg, het onderwijs, de verpleging en zelfs in het pastoraat. Dat zal zeker een reden zijn waarom de presentiebenadering door zowel mensen die zwaar in de problemen zitten als door beroepskrachten die hun oorspronkelijk motivatie en liefdes niet verloren zijn geraakt zo gewaardeerd wordt. Voor zover ik dat zien kan, kunnen we werk met een behoorlijk ‘presentiege- halte’ niet missen.

2.2 Vereisten

Er komt – anders dan het op het eerste gezicht lijkt – nogal wat kijken bij een goede, professionele presentiebeoefening. Zonder in details te treden, noem ik toch enkele zaken op.

Laten we eerst eens op de gevraagde bekwaamheden van de presentiebeoefenaars letten. Op emo- tioneel en affectief vlak is er onbevangenheid of openheid voor het vreemde vereist en uiteindelijk zelfs toewijding daaraan. Bovendien moet men goed tegen frustraties en gevoelens van onmacht kunnen. Daarom zijn geduld, respect en procesgerichtheid (in plaats van productoriëntatie) on- misbaar. Presentiebeoefening doet een groot beroep op de persóón van de uitvoerder en vergt daarom ook dat deze wijs kan uit zichzelf, dat hij iets begrijpt van gevoelens, dat hij de taal van de (achter)buurt of van heel andere (gekke, verslaafde, onopgevoede) mensen kan verstaan. In de pre- sentiebeoefening mag je, ja moet je een eigen spiritualiteit ontwikkelen en in het werk integreren.

Presentiebeoefening is beslist niet alleen maar een praterige activiteit, integendeel zelfs, het is vaak ook heel lichamelijk. Daarom zijn een goede fysieke draagkracht en een ontwikkelde zintuiglijkheid wenselijk en moet de presentiebeoefenaar de juiste balans weten te vinden tussen lichamelijke omgang en intimiteit. Methodisch gesproken zien we dat presentiebeoefenaren vaak het nodige in huis hebben in de sfeer van hulpverlening en bijstand, maar ook van gemeenschapsbevordering.

Ze hebben goede kennis van de sociale kaart en kunnen ‘makelaren’ (mensen koppelen). Bovendien kunnen ze voortdurend van rol en werkvorm wisselen: wie maar één hoedanigheid kan of durft aan te nemen, komt niet ver in dit soort werk. Het werk vraagt een behoorlijke theologische en sociaal- wetenschappelijke bagage, en een ontwikkeld vermogen om zichzelf te ‘sturen’. We hebben in ons onderzoek gezien dat het daarbij zéér wenselijk is de eigen praktijken voortdurend nauwgezet te beschrijven en bespreken.

Maar we kunnen natuurlijk ook kijken naar de eisen die er niet aan de persoon maar aan de organi- satie gesteld moeten worden, wil de presentiebeoefening goed uit de verf kunnen komen. Weer kies ik voor heel beknopte beschrijvingen, nu dus van de institutionele randvoorwaarden. Vereist zijn:

ruimte voor ongehaast werken in een open-eindperspectief; vrij zijn van eisen omtrent ‘standaard resultaten’; een intensieve werkwijze met een (heel) klein bereik moet toegestaan zijn; er moeten ruimte, taal en gelegenheid zijn om in eigen termen te reflecteren en spreken (in plaats van in de termen van de subsidiegever-rekenmeester); men moet het werk mogen opbouwen vanuit losse kaders buiten de eigen organisatie; er moet openheid voor ongewisse (uitkomst van) experimenten bestaan en een behoorlijke mate van arbeidszekerheid.

Dat is nogal wat en het zal duidelijk zijn dat niet alles en iedereen daaraan zomaar kan voldoen.

Integendeel zelfs. Toch is er modern vrijwilligerswerk dat bij sommige van deze kenmerken, doelen, waarden en vereisten in de buurt kan komen. En omdat ik de presentiebenadering een groot hart toedraag, is het alleszins de moeite waard te onderzoeken welk soort vrijwilligerswerk dat is. Maar laten we eerst eens, uit de losse hand, bepalen welke kenmerken e.d. van de presentiebenadering aansluiten bij (goed, modern) vrijwilligerswerk.

(17)

17 |

In principe kan het vrijwilligerswerk heel goed naar de ander-in-de-problemen toegaan, deze in zijn of haar eigen leefmilieu bezoeken en zich daar trouw en over een lange periode aandienen.

Eenvoudig is dat niet, maar het vrijwilligerswerk heeft in beginsel vrijheden die hier zeer goed van pas komen. Dat geldt uiteraard ook het ‘niet-moeten’: een vrijwillig(st)er heeft, anders dan een beroepskracht, in principe de ruimte en vrijheid om naar bevind van zaken te handelen, op al- lerlei vragen en verlangens in te gaan en er een open agenda op na te houden. De vrijwillig(st)er is niet gebonden aan intakevoorwaarden, protocollen, strakke vakregels en productie-eisen. Een vrijwillig(st)er kan zich ook gemakkelijk bedienen van alledaagse, hartelijke werk- en omgangsvor- men en van gewone verhalen (die dus niet door de diagnostische zeef zijn gehaald). Dit soort mo- gelijkheden brengt het beste soort vrijwilligerswerk in de buurt van de presentiebenadering – maar dan moeten de mogelijkheden wel worden uitgebuit. En dat gebeurt zeker niet altijd. Hoe het beter zou kunnen, houdt ons hieronder bezig, al is het waarschijnlijk dat de volle presentiebeoefening voorbehouden blijft aan de professional.

Intermezzo: armoede volgens de presentieopvatting Uit: Andries Baart, Een theorie van de presentie, Utrecht Lemma 2001 (3e druk 2004), p. 307-317

Wat betekent het in de buurten en wijken zoals die waar de pastores werken en onder de mensen met wie ze werken om arm te zijn en hoe ziet het leven er dan uit, althans conform een participa- tief-experiëntieel discours? We zullen hieronder een algemeen antwoord formuleren door, heen en weer pendelend tussen veldgegevens, ervaringsverslagen en leefwereldinzichten, een uitgewerkt beeld van armoede in de desbetreffende buurten te schetsen en dat op een theoretisch relevante manier op zijn noemer te brengen. Zo ontstaat er een inzicht dat misschien niet in alle opzichten aansluit bij de meest gangbare wetenschappelijke literatuur over armoede maar dat wel adequaat is voor het goede begrip van de context waarin de pastores werken. Het beeld is, gelet op de bijval uit het veld, adequaat voor het werkveld van de onderzochte pastores maar niet exclusief uit de gegevens van louter hun werkveld afgeleid. In de loop van deze studie zal blijken hoe dit meer al- gemene beeld speciaal op de centrale onderzoekslocatie wordt ingevuld.

Het beeld is overwegend globaal en voornamelijk gebaseerd op de kwalitatieve interpretaties van de armoedesituatie en van de verschillende aspecten daarvan (en het gaat dus verder dan de ver- kenning van de financiële aspecten). Het betekent dat we minder geïnteresseerd zijn in de cijferma- tige verkenningen en interpretatie van armoede (en dus in de vraag van omvang, risico-groepen, tendensen, gebruik van bestaande voorzieningen en hulp et cetera). We zoeken meer steun bij binnenperspectivistische benaderingen van armoede, bij gekwalificeerde berichten van mensen die in die situatie verkeren en hulp verlenen, bij ervaringsverhalen van de direct betrokkenen en bij wetenschappelijk onderzoek dat veel ruimte biedt aan en dus geworteld is in de eigen interpretatie van de betrokkenen. Kort en goed, we staan in het zogeheten participatief-experiëntiële discours over armoede. Het beeld dat zo ontstaat, is in veel opzichten complementair aan het kwantitatieve beeld, zij het dat het minder abstraheert van de beleving van armoede en zich minder richt tot een kring van toehoorders die buiten armoede staat. De invoelbare articulatie van de situatie, die theoretisch doordacht wordt, is hier een belangrijke intentie.

In het onderstaande zullen we vrijmoedig allerlei bronnen (en dus allerlei definities van armoede) raadplegen om achteraf te bepalen wat we ‘armoede’ noemen en of hetgeen we hebben geschetst werkelijk armoede mag heten. Zeker is wel dat we daarbij niet zonder meer een kwantitatieve, objectieve maat aanleggen en zeker is ook wel dat we daarmee willens en wetens het risico ne- men ergens anders uit te komen dan bij ‘armoede’ in strikte zin. ‘Armoede’ is voor ons thans een voorlopig, attenderend begrip, een voorwetenschappelijk geïnterpreteerd concept, een woord uit de omgangstaal, een zelfaanduiding en geenszins een nauw omschreven categorie — en dat kan in dit discours ook niet.

(18)

| 18

Zoals het niet onze interesse is om al dan niet verregaand bewerkte cijfers te presenteren, zo is het ook niet onze bedoeling om een verklaring te vinden voor de beschreven situatie en belevingen.

Voor een praktijktheorie heeft dat streven een beperkte betekenis en vanwege het noodzakelijke reductionisme is ze zelfs niet zonder risico’s. Voor degenen die zich minstens in eerste instantie open en ontvankelijk op het leven van armen willen betrekken, zijn verklaringen eveneens minder relevant. Meer ter zake is het streven de aangetroffen situatie gedifferentieerd in beeld te brengen en daarbij de veldbetrokken aanduidingen op een wat hoger (conceptueel) abstractieniveau te ordenen. Dat is dan ook precies wat we zullen doen.

Ten slotte een laatste opmerking vooraf. We zullen verderop zien dat de pastores niet op alle kenmerken of op heel het appèl van de armoedesituatie ingaan en dat de armoedesituatie niet alleen gekenmerkt wordt door gebrekkigheid. In die zin is onderstaande beschrijving te breed (het snijdt meer aan dan waarop de pastores ingaan) en tegelijk te smal (het beperkt zich tot tekorten).

Dat hindert niet want ze is voorlopig bedoeld als een hypothetisch en provisorisch begrip: zo ziet armoede in de desbetreffende buurten er bij benadering uit en dit is het dus ook wat men elders kan aantreffen in soortgelijke wijken en praktijken. We zullen nog te spreken komen over wat de pastores naar eigen zeggen en vooral volgens hun eigen pastoranten in hun specifieke situatie op- pikken en betekenen. Daarbij zal blijken dat zij niet alleen maar armoede als gebrekkigheid zien en dat ze evenmin alle problematische aspecten van armoede voor hun rekening nemen.

Ik meen dat zowel het leven in armoede als het concept, opgevat in de lijn van het participatief-ex- periëntiële discours, een zestal ‘dimensies’ kent en dat het alleszins nuttig is deze te onderscheiden.

Op die manier kan men vaststellen waarover de discussies gaan en in welke mate beweringen en verweer dezelfde materie betreffen. Ik zal ze alle zes de revue laten passeren. Natuurlijk gelden alle onderscheidingen niet voor elke armoede-situatie of willekeurig welke arme, ongetwijfeld moeten we oude en nieuwe (eerste en tweede generatie) armen onderscheiden, en zeker: de dimensies overlappen elkaar enigszins, zijn soms oorzaak en gevolg, voorwaarde en resultaat. Bovendien heb- ben armen nog wel andere, en vooral meer vitale kenmerken dan die van het zesvoudige gebrek.

Maar dat alles doet weinig af aan het nut van de onderscheiden dimensies (in de Tabel 1 worden de dimensies geresumeerd).

Eerste dimensie van leven in armoede: financiën

Armoede is allereerst een situatie van gebrek die financieel begrepen kan worden. Dat dat gebrek relatief is (wat hier als gebrek wordt ervaren, geldt elders op de wereld als ruim voldoende) en dat hetgeen aangeduid wordt als minimum eerder een beleidsmatig compromis is dan een biologische overlevingsmaat, doet niets af aan de ervaring van het tekort. Binnen de financiële dimensie van armoede zou men een onderscheid moeten maken naar inkomsten, uitgaven en schulden.

Armen tobben met een (constant veel) te laag of — wat gemakkelijk over het hoofd wordt gezien

— met een onregelmatig inkomen. Wat het lot is van langdurig uitkeringsafhankelijken behoeft waarschijnlijk nauwelijks meer te worden toegelicht: ze zakken veelal geleidelijk af naar een mar- ginale positie vanwaaruit het bijna onmogelijk is weer terug te komen. Ze moeten beknibbelen op eten, het wonen, de krant, verzetjes, het ontvangen van bezoek, kleding en ze zien af van vakanties.

Prijskopen, spullen betrekken uit de ‘achterbak’ (gestolen goed kopen dat op straat verkocht wordt vanuit de achterbak van de auto) en schulden maken lijken hier de uitwegen om toch nog het een en ander te kunnen hebben.

We weten uit ervaringsverhalen, en soms ook uit onderzoek, dat sommige ‘armen’ niet te weinig inkomen hebben — integendeel: pastores melden dat sommige buurtbewoners al met al per maand meer in het handje krijgt dan de pastores zelf — maar dat het geld er op een bijna onnavolgbare manier met scheppen tegelijk uitvliegt. Het financiële tekort waar we hier over spreken, gaat terug op het onvermogen om adequaat met het besteedbare geld om te gaan. En zo blijken er ook finan- ciële tekorten te bestaan doordat het geld waarop men rechtens aanspraak kan maken, toch onbe-

(19)

19 |

reikbaar is: verborgen en ontoegankelijk achter regelingen, formulieren en loketten waar je slechts toegang toe hebt als je knap, assertief en geïnformeerd bent. Ook hier spreken we van financiële tekorten wegens incompetentie — we komen er nog op terug.

Terzijde We spreken van incompetentie omdat en voor zover we menen dat het compe- tent is om met je geld bedachtzaam om te springen, uit te komen en niet toe te geven aan bevliegingen, verleidelijkheden en de behoefte aan ogenblikkelijke bevrediging of aan de zogenaamde ‘troost-aankopen’. Dat is de competentie van het uitstel en het rekken, dat is het vermogen te wachten op de opgeschorte beloning die, als je pech hebt, misschien wel helemaal niet komt of, als ze er eindelijk is, ontdaan is van haar nut, glans en attractiviteit.

Tegenover deze incompetentie staat de competentie om bij het moment zelf te blijven, dáár te leven, de gelegenheid te grijpen zodra ze zich voordoet en uit te buiten en de verleiding te weerstaan om over het voor de hand liggende heen de hand op de toekomst te leggen.

Arm zijn heeft ook te maken met de appreciatie van de tijd en de wil of gelegenheid deze te verlengen.

Onregelmatig inkomen ontstaat doordat men soms inkomsten heeft uit arbeid (als oproepkracht, flexiwerker, thuiswerker, uitzendkracht) maar even later weer leeft van de steun, soms met meerde- ren op één adres woon maar alleen heet te wonen en dus voordeel geniet, terwijl dat zo weer teniet wordt gedaan. Die ongewisse afwisseling van inkomsten schept gemakkelijk allerlei onzekerheden over de dag van morgen en leidt er even gemakkelijk toe dat men verstrikt raakt in regels en uitke- ringsvoorwaarden. Men gaat de bijstand, ziektewet of werkloosheidsuitkering, de huursubsidie in en uit, er vallen gaten, de computer kan het niet bijbenen, overbruggingskredieten en voorschotten worden soms wel verstrekt maar er worden ook ten onrechte uitkeringen gedaan die weer terug- gevorderd worden als ze al hoog en breed zijn gebruikt voor het dagelijks leven.

Daarnaast zijn er de schrijnende gegevens over de mensen die ooit hoge schulden maakten (door huurachterstand, steunfraude, ziektekosten of autoschade zonder verzekerd te zijn, leningen en consumptief krediet, teruggevorderde alimentatie) en daar niet van af kunnen komen. Ze slepen de ellende soms jaren achter zich aan, laten zich ‘budgetteren’, krijgen automatische inhoudingen op loon of uitkering en toch verbetert de situatie niet. Moedeloosheid en uiteindelijk onverschilligheid (laat maar waaien, geen enveloppen meer open maken, een geheim telefoonnummer of ‘mobieltje’

nemen, naamkaartje van de deur halen in verband met de deurwaarder, en ook eens uit de band springen terwijl het absoluut ‘niet lijen kan’) steken gemakkelijk de kop op en zijn maar al te men- selijk. Er is immers geen doorkomen meer aan en het houdt niet op. Het aantal van deze ‘hopeloze’

schuldenaren stijgt in Nederland, al is er sinds kort een wet die het tij enigszins tracht te keren.

Zoveel is wel duidelijk: je ben niet alleen arm doordat je almaar te weinig geld ontvangt, maar ook doordat je in de fuik zwemt van onregelmatig inkomen, niet met geld kunt omgaan zoals dat hoort, er niet bij kunt komen en jarenlang de molensteen moet meezeulen van eenmaal gemaakte schulden.

Tweede dimensie van leven in armoede: participatie

Bijna iedereen is het er over eens dat armoede ook de dimensie kent van uitsluiting, van aan de kant staan en naar de marge van de samenleving gedrongen worden. Dat hangt vaak samen met de financiële situatie maar dat is zeker niet altijd zo. We weten uit onderzoek dat ook het voorbeeld- gedrag van ouders, de etniciteit en de culturele achtergrond een rol spelen. Meestal wordt er bij participatie eerst en soms zelfs uitsluitend gedacht aan arbeidsdeelname: armen zijn dikwijls uit het arbeidsproces gestoten en je heft, zo wil de logica het, armoede op door iedereen weer aan het werk te krijgen. Vandaar het ‘werk, werk en nog eens werk’ van het kabinet Kok I. Kan niet schelen wat voor werk. Toch is dat maar het halve verhaal. Want onder de ‘armen’ zitten wel degelijk men- sen met werk: met abominabel slecht betaald werk, onregelmatig werk of met een eigen bedrijfje waarvan nauwelijks te leven valt. Zij zijn arm op een andere manier: ze sloven, kunnen geen vin

(20)

| 20

verroeren en moeten niet zelden hun sociale leven opgeven. Onder armen zitten ook mensen die niet (meer) kunnen of willen werken, bijvoorbeeld omdat ze alleen staan voor de zorg voor en de opvoeding van de kinderen of omdat ze bejaard zijn.

Bovendien reikt de participatieve dimensie veel verder dan arbeidsdeelname. Armen doen het veelal ook slecht op school, wat er in de afgelopen decennia ook geprobeerd is via onderwijsvoorrangs- programma’s en dergelijke. De instroomcondities zijn beroerd (taalachterstand, geringe ambitie, slechte support van ouders, cultuur- en autoriteitsbotsingen), de doorstroom hapert (spijbelen, problemen thuis, schaamtegevoelens, motivatieverlies, weggezogen worden door opwindende jongerenculturen). Ja, zelfs de uitstroomcondities laten te wensen over: diploma-inflatie (heb je eindelijk de MAVO, worden de beschikbare banen het liefst aan HAVO-klanten gegeven), gebrekkige aansluiting op de arbeidsmarkt of gewoon ‘geen werk’.

Onderzoek wijst bovendien uit dat de gebrekkige participatie van armen aan maatschappelijke in- stituties (zoals de arbeidsmarkt en de school) ook nog eens gepaard pleegt te gaan met een slechte sociale en culturele participatie. Daarmee is niet bedoeld dat zij geen bezoek meer kunnen ontvan- gen of afleggen (al is dat vaak maar al te waar) maar dat ze over een klein sociaal netwerk beschik- ken. Hun wereld is een gekrompen wereld waarin de ellende quadrafonisch en surround rondzingt, almaar dezelfde (deprimerende) verhalen de ronde doen, dezelfde reacties en handelwijzen worden aangewakkerd, dezelfde mythen en angsten worden gecultiveerd, waar een schrijnend gebrek be- staat aan alternatieve taal, meer geschikte identiteitsmodellen, een andere uitleg van de wereld, et cetera. Processen van sociale insnoering, controle en etikettering houden de wereld klein, cultureel lokalisme versterkt dat en het is haast onoverkomelijk moeilijk daaruit te ontsnappen. Zeker als je nooit anders hebt gezien en gehoord.

Arm zijn in Nederland is niet alleen een financiële zaak, maar ook een kwestie van niet kunnen of mogen deelnemen aan centrale maatschappelijke instituties en gevangen zitten in een wereld die arm is aan sociaal-culturele hulpbronnen. Uit onderzoek weten we dat dat gebrek op den duur desastreuzer is dan geldgebrek, en overigens met de suppletie van gelden ook niet afdoende wordt gecompenseerd. Wie een gebrekkig sociaal-cultureel kapitaal heeft, kan zichzelf en de wereld niet op een andere manier denken dan ze beide op dat moment zijn. Ik meen zelfs, en ook daarop zul- len we in dit hoofdstuk nog terugkomen, dat een tekort aan dit soort (sociaal-cultureel) kapitaal in feite betekent dat de dimensies van ruimte en tijd krimpen en daarmee de mogelijkheid nog iets (zinvols) vóór je te hebben.

Derde dimensie van leven in armoede: de habitat

Men behoeft geen jaargangen van het Sociaal Culturele Rapport te hebben gelezen om te kun- nen weten dat armen dikwijls ook te kampen hebben met een beroerde woonomgeving. Aan de kwaliteit van de huizen is de laatste twintig jaar het nodige gedaan, al blijft er nog een respectabel verlanglijstje over. Het venijn zit dan ook in wat anders. In de hoog opgelopen huurprijs, in per- manente geluidsoverlast, in sluipverkeer en verkeersonveiligheid, in het gestaag wegtrekken van buurtbewoners en het problematische samenwonen van de achtergebleven en ingestroomde be- woners, in de ‘verloedering’ van de straat (zwerfvuil, poep, injectienaalden, autowrakken, fluimen), het wegvallen van bedrijvigheid in de buurt, in een verhoogde kans om slachtoffer te worden van criminaliteit. Oude buurten (en daar wonen veelal de ‘armen’) zijn bovendien de dumpplaats van psychiatrische ‘draaideur-patiënten’ (die de kliniek in- en uitgaan), hele en halve criminelen, on- aangepaste lieden en junks. Niemand zal betwijfelen dat er hard gewerkt wordt aan de verbetering van de leefbaarheid van de bedoelde buurten, maar armoede in Nederland is behalve een kwestie van geldgebrek en gefnuikte maatschappelijk participatie ook vaak een kwestie van beroerd wo- nen, een rottige woonomgeving en moeilijke buren. Armen blijken juist daardoor nogal eens in een chaotische wereld te wonen en ook dat is een beletsel om aansluiting te vinden bij de rest van de maatschappij. Voor chaoten en dolgedraaiden hebben we domweg geen voorzieningen: wat we wel hebben, past hun niet. Voorzieningen zijn er vooral voor ordelijke en nette mensen.

(21)

21 |

Vierde dimensie van leven in armoede: competenties

Wat tot nog toe is gezegd over armoede moge dan gelden voor het gros der armen, dat geldt min- der voor de volgende drie dimensies. Niettemin gaat het weer om reële gegevens en weer blijkt dat juist armen er volop mee te maken hebben, zonder dat goed valt uit te maken in welke mate deze factoren bijdragen aan armoede dan wel volgen uit de zogeheten culture of poverty. Het gaat hier allereerst om de gewone vermogens van mensen om het leven aan te kunnen en als gevolg daarvan hun eigen boontjes te kunnen doppen zonder voortdurend in de problemen te raken.

Zo beschikken de meeste mensen over behoorlijke budgettaire competenties: je kunt aardig over- zien wat je inkomsten en uitgaven zijn, je kunt deze op elkaar afstemmen en je kunt een nuttige beheersing aan de dag leggen om dat evenwicht niet te verstoren — we spraken er reeds over.

Bovendien vinden er van buitenaf nauwelijks ontregelende inbreuken plaats.

Uit onderzoek en trouwens ook uit de ervaring van (pastoraal) werkers in achterstandsgebieden blijkt dat vele armen een dergelijk competentie niet (meer) in voldoende mate hebben. Soms heb- ben ze die nooit gehad (wat bijdraagt aan het proces van arm-worden), soms komt de gebrekkige competentie pas naar boven als het er financieel zeer om gaat spannen en er hoge eisen worden gesteld aan die vermogens. Vele well-to-do burgers die nog altijd met hun geld uitkomen, hoeven hun vermogens om te budgetteren zelden serieus te bewijzen en hebben in die zin gemakkelijk pra- ten. In elk geval, je bent en je blijft arm als je dergelijke vermogens mist in situaties van financiële krapte.

Er zijn meer van dergelijke competenties. Zo is er het hele complex van bureaucratische competen- ties. Je moet, wil je niet in de armoede belanden respectievelijk blijven steken, een goed overzicht hebben van voorzieningen en regelingen. Je moet de weg weten. Je moet de ambtelijke taal kunnen verstaan, lezen, spreken en schrijven. Je moet de rol van patiënt of cliënt voorbeeldig en langdurig kunnen spelen, ook als je geschoffeerd wordt, van het kastje naar de muur wordt gestuurd of ge- woon ergens in het apparaat vermalen wordt. Je moet een goed gebruik weten te maken van wat er zoal wordt aangeboden maar tegelijk moet je zien te vermijden dat je verafhankelijkt raakt of dat je zelfredzaamheid wordt gesmoord. Dat alles vergt een ongehoorde inspanning, een groot vernuft en vaak een bijzonder talent. Als je die niet kunt opbrengen of bezit, maak je een aardige kans arm te zijn en te blijven, wat er verder ook voor je ‘geregeld’ is. Het is wreed maar waar: er bestaan in Nederland vele voorzieningen voor ‘armen’ maar deze armen slagen er lang niet altijd in daar een goed en gerechtvaardigd gebruik van te maken, net zo min als ze steeds afdoende weerstand kunnen bieden aan het bureaucratische geweld dat uitgaat van die voorzieningen. Ik kom daarop terug.

Je moet bovendien over allerlei sociale competenties kunnen beschikken en voldoende ‘ingebur- gerd’ zijn. Je dient de conventies en gebruikelijke omgangsregels te kennen en adequaat te kunnen hanteren, wil je serieus genomen worden. Als je in taal en gedrag, in kleding en voorkomen, in omgangsvormen en tijdhantering je niet aanpast aan wat gebruikelijk is, kun je het wel schudden.

Dat wil zeggen: loop je het levensgrote risico tot de categorie der armen te vervallen. Men hoeft jou niet, je bent onbruikbaar en niet inpasbaar.

Hetzelfde geldt voor de competenties die je eigen lijf betreffen. Natuurlijk hebben we het dan over gezond, regelmatig en afwisselend eten, jezelf schoonhouden en het mijden van overmatig roken, drinken en andere verslavingen. We hebben het ook over (het gebruik van) beschermingen tijdens de arbeid en ander gevaarlijk werk.

Uit onderzoek weten we dat armen hier een onevenredig groot risico lopen. Arm zijn betekent ook: vaker ziek zijn, meer lichamelijke kwetsuren oplopen, eerder dood gaan, vaker verslaafd zijn, meer getroffen worden door wiegendood, hoger medicijngebruik, soms vervuilen. Wie in achter- standsbuurten komt, kan met eigen ogen zien hoe slecht het schoeisel is waarop mensen lopen (überhaupt hoeveel hompelaars er zijn), hoeveel lichamelijk ongemak er is en hoe slecht de kunst- gebitten passen die ‘armen’ krijgen. Ook dat zijn gestalten van armoede.

(22)

| 22

Wil armoede niet van generatie op generatie worden doorgegeven dan moeten de armen over aanzienlijke pedagogische competenties beschikken. Ze moeten in moeilijke omstandigheden hun kinderen een stabiele en affectieve band kunnen bieden, ze dienen — los van hoe ze zelf worden of werden behandeld — het goede midden te vinden tussen straf, correctie en stimuleren, ze moeten hun eigen ambities vergezeld kunnen laten gaan van intensieve pedagogisch ondersteuning, ze moeten in staat zijn om hun eigen biografische ellende niet over te dragen op hun kinderen, hun een weg te wijzen die ze zelf nooit hebben kunnen vinden en een taal te leren waarover ze zelf soms niet beschikken. Is het vreemd dat dat dikwijls slecht lukt? Hier hebben we het allang niet meer over geld, participatie of woonomgeving maar over ouders die ‘arm’ zijn en van wie juist in die omstandigheid bijna het onmogelijke wordt gevraagd: hun kinderen eenzelfde lot besparen.

Het gaat niet aan de indruk te wekken als zouden alle armen geplaagd worden door gebrekkige competenties en als zouden de modalen en bovenmodalen gevrijwaard zijn van dergelijke gebre- ken. Zo is het natuurlijk niet en blaming the victim is wel het laatste wat hier wordt beoogd. Maar armoede heeft wel degelijk óók van doen met het gebrek aan sociale, budgettaire, bureaucratische, pedagogische en hygiënische competenties. Dat gebrek pakt met name voor armen fataal uit en draagt eraan bij dat ze verder verarmen. Zo ziet (de cultuur van) armoede in Nederland er óók uit.

De arme is allang niet meer een soort Job, die gezeten op de mesthoop zich krabt met een potscherf, haveloos is gekleed en honger lijdt. Arm-zijn in Nederland biedt een veel ingewikkelder plaatje.

Vijfde dimensie van leven in armoede: psychische instabiliteit

Oude-wijkenpastores melden geregeld dat zij in de achterstandsbuurten en onder de armen met wie ze werken nog een geheel ander type problemen aantreffen. Wat het precieze verband met armoede is, staat te bezien maar in elk geval wordt het frequent in combinatie met ‘armoede’

gemeld. Het gaat daarbij allereerst om een bepaald soort wispelturigheid en emotionele instabili- teit of onvoorspelbaarheid. Mensen zijn aardig maar slaan ineens om, zijn dan ongeremd kwaad, gewelddadig en haatdragend. Ze kunnen zich niet goed duurzaam en ‘betrouwbaar’ aan een ander hechten: de stemmingen slaan gemakkelijk om, wie aangehaald werd, wordt weggeduwd en men negeert gemakkelijk waartoe men zich verplicht of gebonden heeft. Ouders halen kinderen gesta- dig aan, verwennen ze in een bepaald opzicht, en stoten ze ineens hardhandig en met ongekend grove taal en gebaren af. Anderen die een hand naar die kinderen uitsteken, kunnen de volle laag verwachten, maar zelf berokkent men hun gemakkelijk even groot of groter kwaad. Ogenschijnlijk kleine aanleidingen leiden soms tot disproportionele reacties: enorm geschreeuw en gekrijs, be- dreiging en chantage-achtige toevoegingen, slaan en schoppen, opsluiten en binnenhouden. Of juist omgekeerd: mensen zijn steeds bozig, passief, zwaarmoedig, op zichzelf, zitten in de put en plotsklaps, zonder een duidelijke oorzaak of reden, slaat de stemming om en zijn ze welgemutst, gastvrij, ondernemend en boordevol plannen en goede voornemens. Hoewel dergelijke meldingen vooral volwassenen betreft, wordt het ook van kinderen gezegd: ze gedragen zich heel gewoon of lief en ineens ruiken ze ‘bloed’, zwakte bij anderen, moeilijkheden of een gelegenheid om straffe- loos ‘de beest uit te hangen’ en slaat de stemming om in boosaardigheid en geniepigheid.

Op zichzelf kan men deze karakteristieken bezwaarlijk exclusief of voornamelijk aan armen toe- schrijven. Dat zou behalve onjuist, vooral hoogst beledigend zijn en zou ten onrechte de indruk wekken dat beter gesitueerden van dergelijke impulsiviteit en onbeheerstheid gevrijwaard zouden zijn. Mogelijk ook zou de toeschrijving van deze karaktertrekken aan juist armen ervan getuigen dat burgerlijke onderzoekers schrikachtig en met onbegrip reageren op de (relatief onbekende) cultuur en gewoonten van mensen die tot de maatschappelijke onderlagen behoren. Zogeheten

‘wetenschappelijke’ vaststellingen weerspiegelen dan voornamelijk burgerlijke angsten en onwen- nigheid.

Dat neemt niet weg dat we in de rapportages dergelijk emotionele onevenwichtigheden en in- consequenties veelvuldig tegenkomen. Een reden zou kunnen zijn dat leven in armoede gepaard

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Zou je meer willen lachen bij de opvoeding en wil je hier met andere ouders over praten. Kom dan naar onze

• opdracht 2: een opdracht waarin vanuit het schoolvak Nederlands een transfer gemaakt wordt naar ‘geschiedenis’, ‘natuurwetenschappen’ en ‘Engels’ door middel

• In het voortgezet onderwijs wordt binnen het vak Nederlands niet systematisch aandacht besteed aan spelling.. Vooral het onderhoud van kennis die in het primair onderwijs

 Als we in detail gaan kijken naar de jongeren die eetproblemen en/of een eetstoornis rapporteren, valt het op dat deze groep zich verder in het suïcidale proces bevindt dan de

• ENERZIJDS … doorheen heel de werking (vrouwengroepen, basiswerking, individuele ondersteuningen) aan de hand van delen van ervaringen;.. • ANDERZIJDS … binnen drie projecten

Ze ervaren minder steun van de gemeente, zoeken niet zo actief naar werk en voegen zich naar de (lage) verwachtingen van hun omgeving... ze minder steun van de gemeente dan

Dat hij de vrouw kort na de bestreden beschikking, maar nog voor het instellen van hoger beroep, bij brief van zijn advocaat van 29 april 2019 heeft laten weten dat de vrouw

Herman Wevers (Alles over Groenbeheer) gelooft in bodembeheer, niet in vervanging door exoten.. Droogte is iets anders