• No results found

'Van vragen wordt men wijs' : De methodologie achter vragenlijstonderzoek naar voedings- en beweeggedrag van kinderen (2-3 jaar) in Amsterdam Nieuw-West.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "'Van vragen wordt men wijs' : De methodologie achter vragenlijstonderzoek naar voedings- en beweeggedrag van kinderen (2-3 jaar) in Amsterdam Nieuw-West."

Copied!
83
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

‘VAN VRAGEN WORDT MEN WIJS’

De methodologie achter vragenlijstonderzoek naar voedings- en beweeggedrag

van kinderen (2-3 jaar) in Amsterdam Nieuw-West.

Afstudeeropdracht februari 2015 – juni 2015

Auteurs: Fenna van Veen (500643660)

Jolien Verschragen (500650882)

Projectnummer: 2015207

Naam instelling: Impuls Kinderopvang

Opleidingsinstelling: Hogeschool van Amsterdam

(2)
(3)

‘Van vragen wordt men wijs’

De methodologie achter vragenlijstonderzoek naar voedings- en beweeggedrag van kinderen

(2-3 jaar) in Amsterdam Nieuw-West.

Auteurs: Fenna van Veen (500-643660)

Jolien Verschragen (500-650882)

Projectnummer: 2015207

Opdrachtgevers: Impuls Kinderopvang

Hogeschool van Amsterdam Lectoraat Gewichtsmanagement

Docent- en praktijkbegeleider: ir. V. (Viyan) Rashid

(4)

2

DANKWOORD

Voor u ligt de scriptie “Van vragen wordt men wijs. De methodologie achter vragenlijstonderzoek

naar voedings- en beweeggedrag van kinderen (2-3 jaar) in Amsterdam Nieuw-West”. Deze scriptie is

geschreven in de afstudeerfase van de opleiding Voeding en Diëtetiek aan de Hogeschool van

Amsterdam, afstudeerrichting Nutrition and Health Promotion. In de periode van februari tot en met juni 2015 hebben wij met veel interesse en plezier dit afstudeeronderzoek uitgevoerd.

De afstudeerstudenten zijn voor dit onderzoek een samenwerking aangegaan met Impuls Kinderopvang en het Lectoraat Gewichtsmanagement van de Hogeschool van Amsterdam. Het resultaat is een meetinstrument waarmee onderzoek kan worden gedaan naar het huidige voedings- en beweeggedrag van kinderen in de leeftijdscategorie twee tot drie jaar in Amsterdam Nieuw-West. Ook de ouders van de kinderen en de pedagogisch medewerkers binnen kinderdagverblijforganisatie Impuls zijn onderdeel van dit onderzoek.

Viyan Rashid (ir.) heeft ons vanuit de opleiding begeleid. Wij willen haar bedanken voor de prettige samenwerking. Haar enthousiasme voor de doelgroep en de manier waarop zij zich hard maakt voor de jongste inwoners van Amsterdam was voor ons een bron van inspiratie. Mede dankzij de

transparantie in de communicatie en haar inzet om dit project in goede banen te leiden hebben wij dit afstudeerproject tot een goed einde kunnen brengen. Martinet Streppel (dr. ir.) en Peter Weijs (dr. ir.) willen wij bedanken voor hun specialistische kennis en visie.

Ook willen wij de medewerkers van Impuls bedanken. Sylvia den Hollander was als bedrijfsmanager een belangrijke schakel bij het aandragen van de onderzoeksopdracht en bij de contacten binnen Impuls. De medewerkers van voorschool ‘De Boomgaard’ hebben ons gesteund bij het uitvoeren van de pilot, daarom willen wij ook Marion, Hawa, Maureen en Carla bedanken. Uiteraard willen we de ouders van de kinderen die mee hebben gewerkt aan het onderzoek bedanken. Als laatste willen wij Dennis bedanken voor zijn taalkundig inzicht.

We hopen met deze scriptie een bijdrage te kunnen leveren aan het praktijkgerichte voedingsonderzoek.

Wij wensen u veel plezier met het lezen van deze scriptie.

Fenna van Veen & Jolien Verschragen

(5)

3

SAMENVATTING

Achtergrond

Kinderen die naar een kinderdagverblijf of voorschool gaan hebben een verhoogd risico op

overgewicht door ongunstige opvoedpraktijken op het gebied van voeding en bewegen. Dit bleek uit de KOALA-studie, een grootschalig onderzoek onder jonge kinderen in Nederland. Impuls

Kinderopvang in Amsterdam Nieuw-West liet nagaan welke methode geschikt is om op voorscholen en kinderdagverblijven het voedings- en beweeggedrag van kinderen te onderzoeken. Dit gedrag van kinderen wordt echter in grote mate bepaald door de opvoedpraktijken van de ouders thuis en de pedagogisch medewerkers op het kinderdagverblijf of de voorschool. Omdat het gedrag van de kinderen beïnvloedt wordt door ouders en pedagogisch medewerkers, diende de

onderzoeksmethode ook deze opvoedpraktijken na te gaan.

Doel

Het doel van dit onderzoek was het ontwikkelen van een meetinstrument voor vragenlijstonderzoek. Hiermee kan in de toekomst het eet- en beweeggedrag in kaart worden gebracht van kinderen in de leeftijdscategorie twee tot drie jaar. Daarnaast moet het onderzoek inzicht geven in de rol van de ouders van deze kinderen en de pedagogisch medewerkers Impuls Kinderopvang in Amsterdam Nieuw-West.

Methode

Allereerst werd er een literatuurstudie gedaan naar vragenlijstonderzoek over voeding en beweging onder grote groepen kinderen en hun opvoeders. Vervolgens is er gezocht naar eerder ontwikkelde vragenlijsten, gericht op ouderschapspraktijken op het gebied van voeding en beweging. Van deze vragenlijsten werd onderzocht of de validiteit en betrouwbaarheid was getest en of de gegevens daarvan beschikbaar waren. Indien dit het geval was zijn vragen of vraagclusters geselecteerd die overeen kwamen met de doelstelling van dit onderzoek. Deze vragen of vraagclusters werden

gebruikt om een nieuwe vragenlijst te ontwikkelen, afgestemd op de doelgroep. Ook werd een nieuw voorgestructureerd eetdagboekje ontwikkeld om de voeding van de kinderen te registeren. Zowel de vragenlijsten als het eetdagboekje zijn met behulp van een pilot gecontroleerd. De vragenlijsten en het eetdagboekje zijn aan de hand van de resultaten uit de pilot opnieuw geanalyseerd en

aangepast.

Resultaten

De vragenlijsten en het eetdagboekje werden getest op een locatie van Impuls die representatief is voor Amsterdam Nieuw-West. In totaal scoorden er drie vragen slecht op de vooraf vastgestelde aandachtspunten. Ook kwam uit de analyse van het eetdagboekje naar voren dat de

productspecificatie vaak onvoldoende was en dat de verstrekkingseenheid ontbrak. Daarom werden de vragenlijsten en het eetdagboekje aan de hand van de pilotanalyse herzien. Er werden een aankondigingsbrief en een poster ontwikkeld voor het onderzoek en er werden adviezen opgesteld voor het verhogen van de respons. Het resultaat is een meetinstrument voor onderzoek naar de voeding en beweging van kinderen van twee tot drie jaar, hun ouders en de pedagogisch medewerkers bij Impuls Kinderopvang.

Trefwoorden:

(6)

4

INHOUD

Dankwoord ... 2

Samenvatting ... 3

Inleiding ... 6

Populatie stadsdeel Nieuw-West ... 6

Impuls ... 7

Vooruitblik ... 8

Methoden en materialen ... 9

Doelgroep ... 9

Conceptualisering vragenlijst en eetdagboekje ... 9

Ontwerp en bouw van vragenlijsten en eetdagboekje ... 13

Testen vragenlijsten en eetdagboekje ... 16

Herziening vragenlijsten en eetdagboekje ... 17

Literatuurdatabases en zoektermen ... 18

Resultaten ... 19

Resultaten vragenlijst ouders ... 19

Resultaten vragenlijst pedagogisch medewerkers ... 20

Resultaten eetdagboekje ... 21 Discussie ... 25 Non-respons en taalbarrière ... 25 Verloop pilot ... 25 Vragenlijst ouders ... 26 Eetdagboekje ... 27

Vragenlijst pedagogisch medewerkers ... 29

Conclusie ... 30

Aanbevelingen... 30

(7)

5

Bijlagen ... 35

Bijlage I: Begrippenlijst ... 35

Bijlage II: Documentatie ontwikkeling vragenlijsten en eetdagboekje ... 37

Bijlage III: Aankondigingsbrief ... 45

Bijlage IV: Aankondigingsposter ... 46

Bijlage V: Vragenlijst voor ouders ... 47

Bijlage VI: Vragenlijst pedagogisch medewerkers ... 54

Bijlage VII: Eetdagboekje ... 60

Bijlage VIII: Aanbevelingen voor fasering en analyse onderzoeksresultaten ... 76

(8)

6

INLEIDING

Overgewicht en obesitas komen steeds vaker voor onder kinderen tussen de nul en vier jaar in Nederland (1,2). Voeding en beweging zijn twee belangrijke factoren die van invloed zijn op de ontwikkeling van overgewicht en obesitas. Te weinig bewegen en teveel eten resulteert in een positieve energiebalans en het gevolg is een toename van het lichaamsgewicht (3). In Nederland voldoet ongeveer de helft van de kinderen niet aan de aanbeveling van dagelijks 60 minuten matig intensieve beweging (De Nederlandse Norm Gezond Bewegen) (4). Over het algemeen bewegen kinderen op zeer jonge leeftijd vanuit zichzelf voldoende. Maar naarmate een kind ouder wordt, is het steeds afhankelijker van de aangeboden prikkels en mogelijkheden op het gebied van bewegen (5). Welke prikkels en mogelijkheden dit zijn hangt samen met sociaal-culturele factoren en de sociaaleconomische status van het gezin (6).

Een kind met overgewicht krijgt meer energie binnen dan nodig is voor een optimale groei en beweging. Uit de Voedselconsumptiepeiling onder kinderen van twee tot zes jaar blijkt dat vooral de inname van groente, fruit, vis en vezelrijke producten te laag is. Ook krijgen kinderen te veel

verzadigd vet binnen en bestaan de tussendoortjes vooral uit koek, snoep en fruit. De vochtinname bestaat vooral uit limonade, frisdranken en zuiveldranken (7).

De manier waarop ouders omgaan met voeding en bewegen wordt ook wel aangeduid als

‘ouderschapspraktijken’ of ‘opvoedpraktijken’. Uit onderzoek is gebleken dat ouderschapspraktijken in grote mate bepalend zijn voor de manier waarop kinderen later zelf met voeding en beweging omgaan. Deze ouderschapspraktijken worden beïnvloedt door de sociaaleconomische status en etnische achtergrond van het gezin waarin het kind opgroeit (6,8-10).

In Nederland is recent een groot geboortecohortonderzoek uitgevoerd: Kind, Ouders en gezondheid: Aandacht voor Leefstijl en Aanleg (de KOALA-studie). In de KOALA-studie zijn ruim 2500 Nederlandse gezinnen met een kind geboren tussen 2001 en 2003 gevolgd. In het onderdeel groei en ontwikkeling is gekeken naar de invloed van de kinderopvang en voorscholen op het ontwikkelen van overgewicht bij kinderen in de leeftijdscategorie nul tot vier jaar (13). Uit de studie blijkt dat het bezoeken van een kinderdagverblijf en/of voorschool op jonge leeftijd samenhangt met een hoger risico op het ontwikkelen van overgewicht. Ook komt uit de resultaten naar voren dat zowel ouders als andere opvoeders, zoals pedagogisch medewerkers op kinderdagverblijven, een belangrijke schakel zijn in de aanpak van het probleem van overgewicht bij kinderen (11-13).

Toch komt uit een aantal andere studies naar voren dat op voorscholen ook het tegenovergestelde mogelijk is. Er is gebleken dat voorscholen een positieve invloed kunnen hebben op het verminderen van overgewicht en obesitas onder jonge kinderen. In het onderzoek van Lee en anderen werd bijvoorbeeld aangetoond dat kinderen die deelnamen aan de voorschool een lagere Body Mass Index (BMI) hadden en een kleinere kans hadden op overgewicht dan kinderen die enkel op een

kinderdagverblijf zaten (14). Ook uit onderzoek van Lumeng en anderen, 2010, blijkt dat deelname aan een voorschoolprogramma op jonge leeftijd zorgt voor een gunstige verschuiving van de BMI (15,16). De behandeling van overgewicht en obesitas bij kinderen is heel moeilijk. Het is dus belangrijk overgewicht al op jonge leeftijd te voorkomen (17).

POPULATIE STADSDEEL NIEUW-WEST

In stadsdeel Amsterdam Nieuw-West is de populatie anders verdeeld dan in de rest van Amsterdam. Ten opzichte van de rest van Amsterdam bestaat in Nieuw-West een aanzienlijk groter deel van de populatie uit personen van niet-Nederlandse afkomst (zie Tabel 1) (18).

(9)

7

Tabel 1: Afkomst inwoners Amsterdam Nieuw-West

Afkomst Percentage van totaal aantal inwoners

Nederlands 37% (53.146)

Marokkaans 20% (28.949)

Turks 13% (18.023)

Surinaams 7% (9.908)

Antilliaans 1% (1.397)

Totaal aantal inwoners Amsterdam Nieuw-West 141.825

Vervolgens is de prevalentie van overgewicht onder kinderen bij de drie grootste bevolkingsgroepen onderzocht (19).

Tabel 2: Prevalentie van overgewicht onder de drie grootste groepen (kinderen 0-21 jaar)

Afkomst Percentage jongens met overgewicht Percentage meisje met overgewicht

Nederlands 12,6% 16,5%

Marokkaans 15,8% 24,5%

Turks 23,4% 30,2%

Vanwege de culturele diversiteit binnen de onderzoekspopulatie is onderzocht hoe het taalniveau en de geletterdheid zijn onder bewoners van Amsterdam Niew-West (zie Tabel 3). Uit een recent onderzoek onder 4000 inwoners van Amsterdam Nieuw-West is gebleken dat één op de drie personen, behorende tot de beroepsbevolking, laaggeletterd is (33,3 %). Over geheel Nederland genomen is dit 1 op de 9 personen behorende tot de beroepsbevolking (11,1%). Het percentage laaggeletterden in Amsterdam Nieuw-West is hoger onder ouders met kinderen (26%) dan onder stellen zonder kinderen (21%)(20,21).

Tabel 3: Laaggeletterdheid in Amsterdam Nieuw-West naar leeftijd

Leeftijd in jaren Percentage laaggeletterdheid Percentage analfabeet

15-24 21% 1%

25-34 22% 2%

35-44 28% 4%

IMPULS

Impuls is een kinderdagverblijforganisatie in Amsterdam die de zorg faciliteert voor kinderen van nul tot dertien jaar in de vorm van kinderdagverblijven, buitenschoolse opvang, peuterspeelzalen en voorschoolprogramma’s (22). Met 37 voorscholen en zes kinderdagverblijven zijn zij de grootste kinderdagverblijforganisatie van Amsterdam Nieuw-West (23,24).

Vanwege het toenemende aantal jonge kinderen met overgewicht en de negatieve berichtgeving over voeding en beweging bij kinderdagverblijven, voorscholen en peuterspeelzalen (25-28) heeft Impuls in 2014 een voedings- en beweegbeleid ontwikkeld: ‘Impuls kiest voor bewust eten en bewegen’. Het beleid sluit aan op de landelijke richtlijnen op het gebied van voeding van het Voedingscentrum en op de beweegrichtlijnen van het programma Jongeren Op Gezond Gewicht (JOGG). Momenteel is dit beleid nog niet volledig geïmplementeerd bij voorscholen en

kinderdagverblijven (29).

Impuls heeft de volgende visie op een gezonde leefstijl:“Een gezonde leefstijl is een voorwaarde voor

een gezonde ontwikkeling. Met voldoende beweging en gezonde voeding zorgen wij er als organisatie voor dat kinderen zich optimaal kunnen ontwikkelen. Hierover blijven wij in gesprek met elkaar en met de ouders.”

(10)

8 Als kinderdagverblijforganisatie heeft Impuls een belangrijke sociaal-maatschappelijke functie. Deze sociaal-maatschappelijke functie en de elkaar tegensprekende studies zijn aanleiding geweest voor Impuls om binnen de organisatie te onderzoeken hoe er op dit moment wordt omgegaan met de voeding en de beweging van de kinderen.

Bij kinderen zijn twee belangrijke omgevingsfactoren te onderscheiden. De eerste omgevingsfactor betreft de ouders van de kinderen. Ouders zijn verantwoordelijk voor de opvoeding in huis en bepalen op deze manier hoe een kind wordt aangestuurd op het gebied van voeding en beweging. Het voedings- en beweeggedrag van ouders zelf is daarbij ook van groot belang. De voorbeeldfunctie die ouders hierin hebben zal voor een groot deel het voedings- en beweeggedrag van het kind op latere leeftijd bepalen (9).

De tweede omgevingsfactor is de pedagogisch medewerker die bij Impuls werkzaam is. Deze medewerker heeft een opvoedende taak en voorbeeldfunctie gedurende de dagen dat kinderen op een dagverblijf of voorschool zijn. Hierdoor is ook hun voedings- en beweeggedrag bepalend voor de ontwikkeling van het eet- en beweeggedrag van de kinderen (13).

Er is weinig bekend over hoe er binnen Impuls met de voeding en de beweging van de kinderen wordt omgegaan. Daarnaast weet men niet hoe het voorbeeldgedrag van de pedagogisch

medewerkers het voedings- en beweeggedrag van de kinderen beïnvloedt. Het management heeft onvoldoende zicht op welke onderdelen van het voedings- en beweegbeleid extra aandacht vragen. Om dit probleem aan te pakken is er onderzoek nodig. Hieruit volgt de vraagstelling:

Hoe kan er een kwalitatief en betrouwbaar meetinstrument worden ontwikkeld voor onderzoek naar voedings- en beweeggedrag van kinderen van twee tot drie jaar bij Impuls Kinderopvang in

Amsterdam Nieuw-West en hoe kan de invloed van ouders en pedagogisch medewerkers verwerkt worden in dit meetinstrument?

Vanuit een maatschappelijk oogpunt wil Impuls een positieve invloed hebben op de

gezondheidssituatie van Amsterdamse kinderen. Het uit te voeren onderzoek bij Impuls is specifiek en een bestaand meetinstrument ontbreekt. Daarom is ervoor gekozen om een nieuw

meetinstrument te ontwikkelen: twee vragenlijsten en een eetdagboekje om het voedings- en beweeggedrag van kinderen, ouders en pedagogisch medewerkers in kaart te brengen. VOORUITBLIK

Het volgende hoofdstuk ‘Methoden en materialen’ omvat een omschrijving van de gebruikte zoektermen en databases en de bijbehorende inclusie- en exclusiecriteria. Ook wordt beschreven hoe de vragenlijsten en eetdagboekjes zijn ontwikkeld. Het hoofdstuk ‘Resultaten’ omvat de belangrijkste resultaten van de uitgevoerde pilot, overige resultaten zijn in de bijlagen opgenomen. In het hoofdstuk ‘Discussie’ worden de sterktes en zwaktes van het onderzoek omschreven. In het hoofdstuk ‘Conclusie’ worden aanbevelingen gedaan voor het uitvoeren van het onderzoek. Er wordt afgesloten met de literatuurlijst en bijlagen. De belangrijkste begrippen en afkortingen uit de scriptie staan in Bijlage I.

(11)

9

METHODEN EN MATERIALEN

Om een betrouwbaar meetinstrument voor onderzoek naar voedings- en beweeggedrag van kinderen, de ouders van deze kinderen en de pedagogisch medewerkers te ontwikkelen, werd een kwalitatief en observationeel onderzoek uitgevoerd (30,31).

DOELGROEP

Om de onderzoekspopulatie te werven werd een samenwerking aangegaan met Impuls

Kinderopvang. Impuls stelde gegevens beschikbaar van zes kinderdagverblijven en 37 voorscholen. Vervolgens werd een locatie aangewezen om een pilot uit te voeren van de vragenlijsten en eetdagboekjes onder de ouders van de kinderen en de pedagogisch medewerkers.

De doelgroep voor de vragenlijst werd aan de hand van de inclusie- en exclusiecriteria in Tabel 4 samengesteld.

Tabel 4: Inclusie- en exclusiecriteria doelgroep

Inclusie Exclusie

Kinderen van twee tot en met drie jaar Kinderen ouder dan drie jaar bij Impuls in Amsterdam Nieuw-West

Kinderen op de voorschool van Impuls in Amsterdam Nieuw-West

Kinderen die niet naar een voorschool of kinderdagverblijf van Impuls gaan in Amsterdam Nieuw-West

Kinderen op kinderdagverblijven van Impuls in Amsterdam Nieuw-West

Ouders die geen kinderen van twee tot drie jaar hebben die naar een kinderdagverblijf of voorschool van Impuls gaan.

Allochtone en autochtone kinderen Pedagogisch medewerkers van Impuls die geen groepen kinderen begeleiden

Ouders met een kind van twee tot en met drie jaar op een kinderdagverblijf of voorschool bij Impuls in Amsterdam Nieuw-West

Pedagogisch medewerkers van Impuls in andere regio’s van Amsterdam dan Amsterdam Nieuw-West Pedagogisch medewerkers van Impuls in Amsterdam

Nieuw-West die de groepen met kinderen van twee tot en met drie jaar begeleiden

CONCEPTUALISERING VRAGENLIJST EN EETDAGBOEKJE

Allereerst werd een literatuuronderzoek gedaan naar de invloed van de voorschool of het

kinderdagverblijf op het voedings- en beweeggedrag van jonge kinderen. Hierbij werd gekeken naar de gebruikte onderzoeksmethoden. De gegevens bleken voornamelijk met vragenlijsten verzameld te zijn, vaak in combinatie met een eetdagboekje.

Omdat onderzoek voornamelijk werd uitgevoerd met de bovengenoemde methoden, is er voor het onderzoek bij Impuls gekozen voor de methodologie van vragenlijstonderzoek in combinatie met een eetdagboekje. Door de keuze van deze combinatie werd er ook rekening gehouden met de grootte van de onderzoekspopulatie, namelijk alle kinderen van de 37 voorscholen en zes

kinderdagverblijven van Impuls in Amsterdam Nieuw-West. Bij het ontwikkelde meetinstrument werden praktische aanbevelingen gedaan voor de uitvoer van het onderzoek onder de gehele onderzoekspopulatie.

Variabelen

Vervolgens werd onderzocht welke determinanten van gedrag onderdeel zouden moeten worden van de vragenlijst. Voor kinderen van twee tot drie jaar zijn er momenteel nog geen determinanten voor voedings- en beweeggedrag bekend. De huidige determinanten zijn opgesteld voor kinderen

(12)

10 vanaf vier jaar (32). Jonge kinderen zijn zelf nog niet verantwoordelijk voor hun voedings- en

beweeggedrag, waardoor sociaal-cognitieve modellen ongeschikt zijn. Om de gedragsdeterminanten te bepalen werd daarom gebruik gemaakt van ecologische modellen. Aan de hand van het

ecologische model: ‘Analysis Grid for Environments Linked to Obesity’ (ANGELO-model) werd onderzocht welke determinanten van invloed zijn op de kinderen binnen Impuls (33-35). Het ANGELO-model beschrijft vier omgevingscategorieën:

 de fysieke omgeving;

 de sociaal-culturele omgeving;

 de economische omgeving;

 de politieke omgeving.

De determinanten zijn ingekaderd in onderstaande tabel, die het ANGELO-model vormt.

Tabel 5: ANGELO-model voor gedragsdeterminanten

Niveau Fysiek Economisch Politiek Sociaal-cultureel Micro-omgeving

Thuisomgeving Aanwezigheid van: Ruimte om te koken Gezamenlijke eetruimte Gezonde voeding Tuin Tv Inkomen Opleidingsniveau vader en moeder* Controle over: Bewegen* Voeding: regels, monitoring, restrictie, beloning, druk* Samen eten* Aan tafel eten* Ontbijten * Gezamenlijk bewegen* Instrumenteel en emotioneel voeden* Aanmoediging tot eten* Normen en waarden* Roken** Kinderdagverblijf Aanwezigheid van:

Speelplaats Gymzaal Gezonde voeding Gezamenlijke eetruimte Ruimte om te koken Kosten: Gezonde lunch Gezond tussendoortje Regels: Voedingsbeleid* Beweegbeleid* Rookbeleid* Betrokkenheid Impuls bij problematiek rondom obesitas*

Voorschool Aanwezigheid van: Speelplaats Gymzaal Ruimte om gezamenlijk te eten Regels: Voedingsbeleid* Beweegbeleid* Rookbeleid* Betrokkenheid Impuls bij problematiek rondom obesitas*

Buurt Aanwezigheid van: Sportverenigingen Parken Speelplaatsen Fiets- en wandelpaden Buurthuis Supermarkten Eetgelegenheden Sportprogramma’s voor jonge kinderen* Georganiseerde activiteiten Exo-omgeving

(13)

11 Oma’s Ooms Tantes Neefjes Nichtjes Bewegen Voeding

Aan tafel eten Ontbijten Gezamenlijk bewegen Instrumenteel en emotioneel voeden Normen en waarden Macro-omgeving

Afkomst Geboorteland vader en moeder* Geboorteland kind*

Godsdienst Culturele achtergrond*

*Gedragsdeterminanten die zijn verwerkt in de vraagcategorieën. **Op verzoek van Impuls is deze factor meegenomen in de vragenlijst.

Aansluitend werd samen met inhoudsdeskundigen en de opdrachtgever vastgesteld welke variabelen er in de vragenlijsten getoetst zouden worden. Hieruit kwam een aantal categorieën naar voren dat vervolgens in de vragenlijsten werd verwerkt.Een hypothetisch model over de relatie tussen het eetgedrag van ouder en kind, ontwikkeld door Sleddens en anderen, werd meegenomen in de keuze van de variabelen (9).

Aan de hand van het ANGELO-model werden de volgende vraagcategorieën vastgesteld:

 algemene sociaal-demografische kenmerken;

 ouderschapspraktijken rondom bewegen;

 ouderschapspraktijken rondom voeding;

 aanmoediging;  controle;  instrumenteel voeden;  emotioneel voeden;  onopgemerkte controle;  druk om te eten;  restrictie;  monitoring;

 voedingsnavraag kinderen (er is gekozen voor een voorgestructureerd eetdagboekje).

Voor de vragenlijst van de pedagogisch medewerkers werden de volgende categorieën vastgesteld aan de hand van het voedings- en beweegbeleid van Impuls:

 gezamenlijk bewegen en buitenspelen;

 de omgeving waarin met de kinderen gegeten wordt;

 het klimaat en de sfeer rondom eten;

 de signalering van overgewicht;

 het eten dat wordt meegegeven door ouders of verzorgers.

Voor het selecteren van bestaande en geschikte vragenlijsten is gebruik gemaakt van de volgende criteria:

 De vragenlijsten moesten betrekking hebben op ouderschapspraktijken op het gebied van voeding(parental feeding practices) en bewegen.

 De volledige vragenlijst moest beschikbaar zijn.

 De vragenlijsten moesten in een Westers land zijn onderzocht op validiteit en betrouwbaarheid.

(14)

12

 De vragenlijsten moesten bestemd zijn voor ouders en niet voor kinderen.

 De vragenlijsten moesten geschikt zijn voor kinderen in de leeftijdscategorie twee tot drie jaar (baby/infant eating style questionnaires).

 Bij voorkeur moesten er Nederlandstalige vragenlijsten beschikbaar zijn die ook in Nederland gevalideerd waren.

 De vragenlijsten moesten gericht zijn op de invloed van ouders op de voeding van het kind en niet gericht zijn op het kind zelf.

 De vragenlijsten moesten gericht zijn op voorbeeldgedrag van de ouders.

De vragenlijsten werden beoordeeld op bruikbaarheid van de vragen of vraagcategorieën. Elke Er werden eisen vast gesteld wat betreft het maximale aantal vragen per vraagcategorie. Elke vraagcategorie mocht niet meer dan tien vragen bevatten. In Tabel 6 is het selectieproces van de vragenlijsten weergegeven.

Tabel 6: Vraagmethoden met onderzoeksgegevens over validiteit en betrouwbaarheid

Onderdeel vragenlijst Gevonden vraagmethoden met onderzoeksgegevens over validiteit en betrouwbaarheid

Geïncludeerde vraagmethodes

Beweegvragen kinderen en ouders

(N= 4)

Ongevallen en Bewegen in Nederland vraagstelling Fitnorm

Ongevallen en Bewegen in Nederland vraagstelling Nederlands Norm Gezond Bewegen

Ongevallen en Bewegen in Nederland vraagstelling Combinorm

Short Questionnaire to assess health-enhancing physical activity

Activity Questionnaire for Adults and Adolescents

Ongevallen en Bewegen in Nederland vraagstelling Nederlands Norm Gezond Bewegen(0-11 jaar)(36) Ongevallen en Bewegen in Nederland vraagstelling Nederlands Norm Gezond Bewegen (volwassenen)(37) Ongevallen en Bewegen in Nederland vraagstelling buitenspelen(38)

Algemene achtergrond Standaardvraagstelling RIVM Algemene Vragen HOMESTEAD Algemene vragen ENERGY

Standaardvraagstelling RIVM(39)

Food Parenting practices HOMESTEAD ENERGY

Baby Eating Behaviour Questionnaire Child Eeating Behaviour Questionnaire Parental Feeding Style Questionnaire Feeding Practices and Structure Questionnaire

Lifestyle Behaviour Checklist Overt and Covert questionnaire Child Feeding Questionnaire

Parental Feeding Style Questionnaire(40,41) HOMESTEAD(42) ENERGY(43,44)

Voedingsanamnesemethoden Voorgestructureerd eetdagboekje Amsterdams Groei- en

Gezondheidsonderzoek

Food Frequency questionnaire TNO Standaardvraagstelling Voeding RIVM

Voorgestructureerd eetdagboekje Amsterdamse Groei en

GezondheidsOnderzoek(45)

(15)

13 Validatie, betrouwbaarheid en operationaliseerbaarheid

Om de betekenisvaliditeit van de vragenlijsten te waarborgen werd gekeken of de variabelen operationaliseerbaar zijn. Een voorbeeld hiervan is de variabele ‘het al dan niet voldoen aan de Nederlandse Norm Gezond Bewegen (NNGB)’. Deze variabele moet vertaald zijn naar een vraag met antwoordcategorieën die toetsbare gegevens opleveren.

Ook sociaal wenselijke antwoorden van respondenten zouden de validiteit van het onderzoek kunnen aantasten. Daarom werden de vragen zo geformuleerd dat de kans op sociaal wenselijke antwoorden (bias) zo klein mogelijk was. Daarnaast werd er gekeken naar betekenisvaliditeit. Deze kon opgedeeld worden in inhoudsvaliditeit en constructvaliditeit. De inhoudsvaliditeit werd tijdens het onderzoek niet getoetst in verband met de tijd die beschikbaar is gesteld voor de

afstudeeropdracht. Door gebruik te maken van bestaande gevalideerde vragenlijsten voor het ontwikkelen van de nieuwe vragenlijsten werd hier echter wel rekening mee gehouden. De constructvaliditeit werd niet bepaald omdat dit te tijdrovend is (46-51).

ONTWERP EN BOUW VAN VRAGENLIJSTEN EN EETDAGBOEKJE

Vragenlijst ouders

Allereerst werd het onderdeel algemene sociaal-demografische kenmerken ontworpen. Hierin wordt gevraagd wie de vragenlijst invult, het geslacht en de leeftijd van deze persoon, de etnische gegevens van de ouders en het kind, de samenstelling van het gezin waar het kind in opgroeit, het

opleidingsniveau van beide ouders en of de ouders roken. Voor de vragen over gezinssamenstelling, etnische achtergrond en opleidingsniveau werd gebruik gemaakt van de standaardvraagstelling van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), Monitor Jeugdgezondheid. Deze vragen worden in heel Nederland ingezet bij lokaal onderzoek waardoor onderlinge vergelijking mogelijk is (39).

Voor het onderdeel ouderschapspraktijken rondom bewegen werden de vragen gebruikt uit een vragenlijst die is ontwikkeld voor het OBiN-onderzoek: Ongevallen Bewegen onderzoek in Nederland. Deze vragen zijn ontwikkeld om de hoeveelheid beweging van een persoon te toetsen aan de

Nederlandse Norm Gezond Bewegen (NNGB). Officieel is er voor kinderen van twee tot drie jaar nog geen norm op het gebied van bewegen, er is daarom uitgegaan van de NNGB voor jonge kinderen: 60 minuten ten minste matig intensieve beweging per dag, minimaal vijf, maar bij voorkeur alle dagen per week. Voor volwassenen (ouders en pedagogisch medewerkers) is er ook uitgegaan van de NNGB: 30 minuten ten minste matig intensieve lichamelijke beweging op minimaal vijf maar bij voorkeur alle dagen van de week (52).

Om het onderdeel voorbeeldgedrag rondom beweging vast te leggen werden twee vragen uit de vragenlijst ‘Eet en Beweeggewoonten van Ouder en Kind’ van het ENERGY-project gebruikt (43,44). Voor het onderdeel ouderschapspraktijken rondom voeding werden verschillende vragenlijsten gecombineerd: Parental Feeding Style Questionnaire (PFSQ), vragenlijst van het ENERGY-project en de vragenlijst Home Self-Administered Tool for Environmental Assesment of Activity and Diet

(HOMESTEAD) (40-44). Uit de PFSQ werd per variabele een cluster met vragen gevormd. De volgende variabelen en bijbehorende vragen werden gebruikt: eten en emoties, controle over de voeding van

het kind en aanmoediging in variatie en interesse in voeding. Uit de vragenlijst van het

ENERGY-project werden twee vragen gebruikt voor de variabelen gezamenlijk eten en frequentie van alle

hoofdmaaltijden. Uit de HOMESTEAD werd een vraag gebruikt over het kind zelf laten bepalen hoeveel het eet.

Vragenlijst pedagogisch medewerkers

De leidraad voor de gehele vragenlijst voor pedagogisch medewerkers was het voedings- en beweegbeleid ‘Impuls kiest voor bewust eten en voldoende bewegen’ (29). De vragenlijst werd gestart met een categorie algemene sociaal-demografische kenmerken. Hierin wordt de leeftijd,

(16)

14 nationaliteit en het opleidingsniveau nagevraagd. Ook wordt er gevraagd naar de locatie waar de respondent werkzaam is en of de respondent rookt.

Voor de categorie gezamenlijk bewegen en buitenspelen werden drie vragen geformuleerd door de onderzoekers. In deze vragen wordt nagegaan hoeveel er doordeweeks buiten wordt gespeeld en hoeveel er per dagdeel (ochtend en middag) wordt bewogen. Daarnaast werd een vierde vraag aan de categorie toegevoegd uit de vragenlijst van het ENERGY-project. Deze vraag brengt het

voorbeeldgedrag van beweging in kaart (43,44).

In de categorie situatie rondom eten werd gebruik gemaakt van een combinatie van zeven vragen uit zowel de vragenlijst van het ENERGY-project als de HOMESTEAD. Voor de variabele gezamenlijk eten werd ook een vraag uit de vragenlijst van het ENERGY-project gebruikt. Voor de overige variabelen

vaste rustige eetmomenten, aansporen tot bord leeg eten, twee keer opscheppen en snoepen in het bijzijn van de kinderen werd de HOMESTEAD gebruikt (42-44).

In het onderdeel klimaat rondom eten werd de variabele vertellen over wat er gegeten wordt nagevraagd. Hiervoor werd de vraagcategorie aanmoediging in variatie en interesse in voeding gebruikt uit de PFSQ (40,41).

Voor de categorie overgewicht zijn twee nieuwe vragen geformuleerd die de variabele signalering

van overgewicht en te ondernemen stappen bij overgewicht onderzoeken.

In de laatste categorie eten meegegeven door ouders/verzorgers werden drie nieuwe vragen geformuleerd die de variabele regels over traktaties en de variabele regels over mee te geven eten

en/of drinken in kaart brengen.

Het eetdagboekje

Om de voedingsinname van de kinderen te meten werd een voorgestructureerd eetdagboekje ontwikkeld. De basis hiervoor was een eetdagboekje dat is ontwikkeld voor het Amsterdams Groei- en Gezondheidsonderzoek (AGGO)(45). Een groot voordeel van dit eetdagboekje is dat de voeding vrij specifiek kan worden geregistreerd. Het nadeel van dit eetdagboekje is vooral dat het bijhouden hiervan arbeidsintensief is. Om het eetdagboekje te kunnen toetsen zal bij het vervolgonderzoek gebruik worden gemaakt van de aanbevolen dagelijkse hoeveelheden (ADH) uit de Richtlijnen Voedselkeuze voor kinderen van één tot en met drie jaar (53). Op deze manier kan worden gekeken of de norm per productcategorie gehaald wordt, zowel per kind als het gemiddelde van alle kinderen bij kinderdagverblijf Impuls. De ingevulde producten uit het eetdagboekjes zullen in productgroepen worden onderverdeeld (zie Tabel 7). In Tabel 8 is te zien welke verstrekkingseenheden voorkomen in het eetdagboekje en met welke hoeveelheden deze overeenkomen (54).

Tabel 7: Indeling producten in groepen en aanbevolen dagelijkse hoeveelheden(ADH)

Productgroep Definitie ADH

Groente Alle groenten, ook die waarbij het totale eetbare gedeelte van het uitgangsproduct nog in het

eindproduct aanwezig is (dus niet door bijv. filtratie is verdwenen).

Groentesoep wordt hier ook meegerekend.*

50-100 gram 1-2 opscheplepels

Fruit Al het fruit, ook dat waarbij het totale eetbare gedeelte van het uitgangsproduct nog in het eindproduct aanwezig is (dus niet door bijv. filtratie is verdwenen).

150 gram 1 ½ stuk Aardappelen, rijst,

pasta, peulvruchten

Alle soorten aardappel(product)en, pasta en graanproducten voor een hoofdmaaltijd, zoals tarly, gierst en bulgur, couscous en mie.

50-100 gram 1-2 aardappelen/ opscheplepels

(17)

15 *Voor een kom groentesoep wordt 125 gram groente gerekend.

**Voor een kom peulvruchtensoep wordt 125 gram peulvruchten gerekend (55). Gedroogde en opgekweekte peulvruchten, zoals linzen,

bruine bonen in blik, witte bonen in tomatensaus etc. Alle soorten rijst voor de hoofdmaaltijd.

Peulvruchtensoep wordt hier ook meegerekend.** Brood Alle broodsoorten. Ook gebakken graanproducten die

normaal gesproken met beleg worden gegeten, zoals knäckebröd, beschuit, crackers, Cracottes, matzes. Graanproducten die primair bedoeld en gepositioneerd zijn om in combinatie met melk of yoghurt bij het ontbijt gegeten te worden. Bijv. Bambix, Brinta, havermout, muesli, cereals, cornflakes, etc.

70-105 gram 2-3 sneetjes

Kaas Alle soorten kaas, inclusief smeerkaas, roomkaas, al dan niet met toevoegingen.

Kaassubstituten

10 gram ½ plak Melk(producten) Alle soorten melk, zonder toevoegingen, inclusief

koffiemelk, alle soorten bewerkte melk (yoghurt, kwark) en melk met toevoegingen (chocolademelk, vla). Melksubstituten.

300 ml

Vlees(waren), gevogelte, eieren, vleesvervangers

Alle soorten vlees, gevogelte, ei, etc. inclusief diepgevroren vlees zonder verdere bewerking. Vleeswaren voor op brood en bewerkt vlees, zoals rollade, slavink, etc. Samengestelde vleesproducten met ten minste 70% vleesbestanddelen. Plantaardige vleesvervangers, inclusief sojaproducten.

50-60 gram

Halvarine Alle vetten bedoeld voor het besmeren van het brood. 10-15 gram 5 gram/sneetje Bak-, braad- en

frituurproducten, olie

Alle vetten bedoeld voor de bereiding van voedingsmiddelen.

15 gram 1 eetlepel Dranken (incl.

melk)

(Mineraal)water, koffie en thee ¾ liter

Niet-basisvoedingsmidd elen

Snacks: alle hartige, zoete en ijsproducten die vooral bedoeld zijn om tussen de maaltijden door te gebruiken (hartige snacks (chips, noten, en zoutjes, gefrituurde snacks), koeken, gebak, snoep, chocolade, ijs, ook toetjes die niet op basis van zuivel zijn).

Sauzen: alle soorten sauzen, inclusief jus, maaltijdsauzen en dessertsauzen

Broodbeleg: alle soorten producten die primair bedoeld zijn voor het beleggen van brood/toast, uitgezonder kaas en vleeswaren. Bijv. jam, hagelslag, selderij salade, marmiet.

(18)

16

Tabel 8: Overzicht verstrekkingseenheden in grammen en milliliters

Verstrekkingseenheid Aantal grammen of milliliters

Glas 150 ml Mok 250 ml Kopje 125 ml Pakje 200 ml Flesje 500 ml Snee 35 g Zacht bolletje 50 g Hard broodje 70 g Schaaltje fruit 125 g Schaaltje groente 35 g Schaaltje zuivel 150 g Theelepel 5 g Eetlepel 10 g Stuk klein 20 g Stuk middel 75 g Stuk groot 120 g Handje 25 g Knijpverpakking 200 g Plak 25 g Stuk (brood) 30 g

Per stuk (snoep, drop, chocolaatje) 5 g

Reep 50 g Kom 250 g Bord 250 g Opscheplepel 55 g Portie 100 g Juslepel 25 ml

Eindcontrole voor pilot

De kwaliteit van de vragenlijsten werd gewaarborgd met behulp van 63 controlepunten uit de ‘Checklist Vragenlijstontwikkeling’ van de CBS-Methodenreeks Vragenlijstontwikkeling (56). Aanpassingen en gemaakte keuzes wat betreft het excluderen of aanpassen van vragen werden gedocumenteerd (zie bijlage II). Na deze kwaliteitscontrole hebben twee inhoudsdeskundigen de vragenlijsten nog een laatste maal beoordeeld.

TESTEN VRAGENLIJSTEN EN EETDAGBOEKJE

In week 12 van het afstudeerproject werd een pilot van twee weken gestart met de vragenlijsten en het eetdagboekje. Deze vond in overleg met de praktijkbegeleider vanuit Impuls plaats op voorschool De Boomgaard in het stadsdeel Bos en Lommer. Er werd voor deze locatie gekozen omdat deze niet binnen de onderzoekspopulatie valt, maar wel representatief is voor de doelgroep. Dit was vooral belangrijk om ervoor te zorgen dat de pilot de onderzoekspopulatie niet verkleint. Ouders werden vooraf ingelicht door middel van een aankondigingsbrief en een poster(zie bijlage III en IV). De tekst op de poster en aankondigingsbrief werd opgesteld in overleg met de coach van het kinderdagverblijf waar de pilot is uitgevoerd en de manager innovatie en marktontwikkeling bij Impuls.

In het eerste deel van de pilot werden de vragenlijsten voor de ouders en het eetdagboekje uitgezet. In de eerste week van de pilot werd een bijeenkomst voor de ouders georganiseerd. Tijdens deze bijeenkomst werden de vragenlijsten ingevuld en was er de mogelijkheid om vragen te stellen en feedback te geven op de vragenlijsten. Voor de ouders die niet naar de bijeenkomst kwamen werden de vragenlijsten en de eetdagboekjes door de oudercontactmedewerker in de klas neergelegd om bij

(19)

17 het brengen en ophalen van de kinderen alsnog meegegeven te worden. De ouders kregen diezelfde week én de week daarna de tijd om de vragenlijst en het eetdagboekje in te vullen en in te leveren bij de pedagogisch medewerkers van de locatie.

De tweede groep onderzoekspersonen bestond uit de pedagogisch medewerkers van de voorschool. De pedagogisch medewerkers werden via de pedagogische coach op de hoogte gesteld van de pilot. Voorafgaand aan de eerste ouderbijeenkomst werden de vragenlijsten uitgereikt aan de aanwezige pedagogisch medewerkers. Hen werd gevraagd eerst zelfstandig de lijst in te vullen. Vervolgens werd er in de week na het uitdelen van vragenlijsten en de eetdagboekjes een gezamenlijk moment ingepland waarbij de pedagogisch medewerkers vragen konden stellen en feedback konden geven op de vragenlijst. Tijdens de bijeenkomsten werd gedurende het invullen van de vragenlijsten gebruik gemaakt van de hardopdenkmethode zodat de vragen en feedback genoteerd konden worden (30,57).

In de tweede week van de pilot werden er kleur- en stickerboekjes bij de voorschool afgeleverd die bij het inleveren van de lijsten door de ouders aan de kinderen uitgedeeld konden worden. Ook werden de ouders op dat moment herinnerd aan het onderzoek en het inleveren van de lijsten. Op de laatste dag van de twee weken durende pilot werden alle ingeleverde vragenlijsten en

eetdagboekjes opgehaald bij voorschool de Boomgaard in Bos en Lommer. HERZIENING VRAGENLIJSTEN EN EETDAGBOEKJE

Vragenlijst ouders

De vragenlijst voor de ouders werden op twee manieren geanalyseerd. Enerzijds werd er gekeken naar het aantal invulfouten dat door ouders was gemaakt (verkeerd of helemaal niet ingevuld), en anderzijds werd gekeken naar het aantal keren dat een ouder een bijschrift had geplaatst. Vervolgens werd gekeken naar de inhoud van het bijschrift en werd dit door de onderzoekers als feedback genoteerd. Per vraag is bijgehouden hoe vaak de bovenstaande fouten of bijschriften voorkwamen. Vervolgens werd er gekeken naar de vragen waar dit het vaakst voorkwam. De vragen waarbij dit twee of meerdere keren voorkwam werden daarna opnieuw gecontroleerd op validiteit en betrouwbaarheid en waar nodig werden de vragen aangepast of verwijderd uit de vragenlijst. De vragenlijst werd niet inhoudelijk geanalyseerd. De nadruk lag op de analyse van het invulproces en het controleren van systematische fouten bij het ontwerp van de vragenlijst.

Vragenlijst pedagogisch medewerkers

Bij het analyseren van de vragenlijsten van de pedagogisch medewerkers werd vooral gekeken naar de duidelijkheid van de vraagstelling (begrijpen de pedagogisch medewerkers de vraag) en er werd gekeken naar de mate waarin bepaalde vragen relevant waren voor pedagogisch medewerkers van de voorschool. Er zijn namelijk verschillen in de werkzaamheden van de pedagogisch medewerkers op een voorschool en die op een kinderdagverblijf. Vervolgens werd er per vraag verduidelijkt wat ingevuld moet worden als een vraag niet van toepassing is. De vragenlijst werd niet inhoudelijk geanalyseerd. De nadruk lag op de analyse van het invulproces en het controleren op systematische fouten bij het ontwerp van de vragenlijst.

Eetdagboekje

Het voorgestructureerde eetdagboekje werd op twee manieren geanalyseerd. Eerst is er gekeken naar de fouten die bij het invullen door ouders zijn gemaakt (het aantal keer dat er geen

productspecificatie is ingevuld, het aantal keer dat er geen verstrekkingseenheid is ingevuld, het aantal keer dat er correcties zijn aangebracht bij het invullen, het aantal keer dat voedingsproducten anders zijn aangekruist of omcirkeld dan geïnstrueerd is en het aantal keer dat het voorbeeld gebruikt is om voedingsproducten te noteren). Daarna is er gekeken naar het gebruik van de open

(20)

18 ruimte ‘anders, namelijk…’ en hoe vaak de ouders een bijschrift hadden geplaatst. De invulling van de open ruimte en de inhoud van de bijschriften zijn door de onderzoekers als feedback genoteerd. Vervolgens werd de instructie van het eetdagboekje verduidelijkt en werden er, aan de hand van de feedbackpunten van de ouders, producten toegevoegd of verwijderd. Het eetdagboekje werd niet inhoudelijk geanalyseerd. De nadruk lag ook hier op de analyse van het invulproces en het

controleren op systematische fouten bij het ontwerpen van het eetdagboekje. LITERATUURDATABASES EN ZOEKTERMEN

Tijdens het literatuuronderzoek zijn er verschillende databases en zoektermen gebruikt. Deze termen en databases staan in Tabel 9 en 10 weergegeven.

Tabel 9: Geraadpleegde databanken Tabel 10: Gebruikte zoektermen

Zoektermen Child daycare centers

Obesity prevalence Child preschool Socioeconomic Factors KOALA-studie

Vragenlijstontwikkeling Question appraisal system

Questionnaire validity and reproducability

Taalniveau of geletterdheid Amsterdam Nieuw-West Psychrometic, psychometrische Parental questionnaire Validation, validity Reliability Inhoudsvaliditeit Constructvaliditeit Schools, nurse Voedingsanamnesetechnieken Ethnic minorities response rate Databanken

Google scholar Pubmed

Nationaal Kompas

Centraal Bureau voor Statistiek Springerlink

(21)

19

RESULTATEN

In totaal waren er 30 mogelijke respondenten voor de oudervragenlijst. Uiteindelijk hebben 27 ouders de vragenlijst daadwerkelijk meegekregen. Daarvan kwamen 18 ingevulde vragenlijsten en 15 ingevulde eetdagboekjes terug. Omdat het een pilot betrof werden alle vragenlijsten en

eetdagboekjes meegenomen in het analyseproces; er werden geen vragenlijsten en eetdagboekjes geëxcludeerd. Bij aanvang van de pilot kwamen de ouders één voor één op verschillende tijdstippen binnenlopen. Tijdens het invullen van de vragenlijsten werd gebruik gemaakt van de

hardopdenkmethode. In totaal waren er zeven ouders die ter plekke de lijst invulden en inleverden. Zij namen alleen het eetdagboekje mee naar huis. Er waren elf ouders die de vragenlijst en het eetdagboekje kwamen ophalen om thuis in te vullen. Deze ouders werd verteld dat de kinderen een presentje mee naar huis zouden krijgen als ze de vragenlijst in kwamen leveren.

RESULTATEN VRAGENLIJST OUDERS

In Tabel 11 staan de etnische verdeling van de populatie van de pilot omschreven. In de tabel is te zien dat het grootste gedeelte van de respondenten van Marokkaanse afkomst is (44 procent).

Tabel 11: Omschrijving etnische verdeling respondenten (N = 18)

Etnische achtergrond Aantal Percentage van de onderzoekspopulatie

Nederlands 5 28%

Marokkaans 8 44%

Turks 2 11%

Surinaams 2 11%

Egyptisch 1 6%

De vraag “Wie wonen er in uw huishouden? (meerdere antwoorden mogelijk)” bleek voor een aantal ouders onduidelijk(N=3).

De standaard OBIN-vraagstelling van de RIVM Monitor Jeugdgezondheid riep vragen op bij twee ouders(N=2). Zij gaven aan moeite te hebben met het interpreteren van deze vragen. Hierdoor werd actief binnenspelen met speelgoed ook als bewegen(minimaal zo intensief als stevig doorwandelen of fietsen) gezien.

Bij de vraag “Wat is de hoogst voltooide opleiding van u en uw partner? (een opleiding afgerond met een diploma of voldoende getuigschrift) In te vullen door de ouder(s)/verzorger(s) die in het huis

wonen waar het kind de meeste dagen van de week woont.” bleek onduidelijk te zijn dat ook

opleidingen die afgerond waren in het land van herkomst, ingevuld moesten worden.

De stelling “Mijn kind mag beslissen wanneer hij/zij genoeg tussendoortjes heeft gegeten.” vonden de ouders lastig te begrijpen. Ook het verschil tussen de stelling “Mijn kind mag beslissen wanneer hij/zij genoeg tussendoortjes heeft gegeten.” en de stelling “Ik beslis wanneer het tijd is voor mijn kind om een tussendoortje te eten.” bleek niet duidelijk te zijn bij de ouders die moeite hadden met de Nederlandse taal.

Tijdens de pilot werd duidelijk dat de volgende termen lastig te begrijpen waren:

‘vervelen’, ‘van streek’, ‘angstig’, ‘complimenteer’, ‘verscheidenheid’ en ‘bevolkingsgroep’.

Uit de analyse bleek dat bij vraag 9 “Wat is de hoogst voltooide opleiding van u en uw partner (een opleiding afgerond met een diploma of voldoende getuigschrift)? In te vullen door de

ouder(s)/verzorger(s) die in het huis wonen waar het kind de meeste dagen van de week woont.” het

vaakst meerdere antwoorden in een kolom werden ingevuld (N=6) of helemaal niets werd ingevuld (N=3). In Tabel 12 is weergegeven hoe deze vraag naar etniciteit is ingevuld.

(22)

20

Tabel 12: Vraag negen niet ingevuld of meerdere antwoorden ingevuld naar etniciteit en opleidingsniveau (N=9)

Kindnummer Etniciteit invuller

Opleidingsniveau Volledig ingevuld Meerdere antwoorden

V00005 Nederlands Onbekend Nee, Beiden onbekend Nee

V00006 Marokkaans VMBO Ja Ja

V00007 Marokkaans Havo/vwo Nee, vader onbekend Ja

V00008 Marokkaans Havo/vwo Ja Ja

V00012 Marokkaans Basisonderwijs Ja Ja

V00013 Egyptisch WO Ja Ja

V00002 Nederlands VMBO Nee, vader onbekend Nee

V00003 Nederlands HBO Ja Ja

V00016 Marokkaans Geen opleiding (lagere school niet afgemaakt)

Ja Ja

In de documentatie ontwikkeling vragenlijst en eetdagboekje (zie bijlage II) worden de aanpassingen omschreven die gedaan zijn op basis van de resultaten. De herziene vragenlijst voor ouders staat in bijlage V.

RESULTATEN VRAGENLIJST PEDAGOGISCH MEDEWERKERS

Bij de vraag “Hoe vaak doet u mee met de kinderen aan de beweegactiviteit in groepsverband? (zowel binnen als buiten)” werd door de pedagogisch medewerkers aangegeven dat het toevoegen van het woord

‘gezamenlijk’ de vraag duidelijker zou maken.

Bij de vraag “Hoe vaak eet u gezamenlijk met de kinderen tijdens de volgende eetmomenten?” en de vraag “Hoe vaak eet u aan tafel met de kinderen tijdens de volgende eetmomenten?” werd

aangegeven dat er niet duidelijk was wat er werd bedoeld met “samen” eten.

Er is op de voorschool een verschil tussen samen (tegelijkertijd) met de kinderen eten, samen (tegelijkertijd) aan tafel met de kinderen eten en samen en aan tafel eten zonder dat de pedagogisch medewerkers zelf eten. Zij gaven aan dat zij aan tafel zitten terwijl de kinderen aan tafel eten en dat de kinderen altijd samen eten maar dat de medewerkers zelf tijdens deze eetmomenten niet eten. De vraag “Staat u toe dat de kinderen voor een tweede keer iets krijgen als zij hun bord leeg

hebben?” en de stellingen “Ik moedig kinderen aan elk voedingsproduct te proeven dat ik tijdens een eetmoment serveer”, “Ik complimenteer kinderen als ze eten wat ik aan hen geef”, “Ik moedig kinderen aan een grote verscheidenheid aan voedingsproducten te eten” en “Ik moedig kinderen aan voedingsproducten te proeven die zij nog nooit eerder hebben geproefd” waren volgens de

pedagogisch medewerkers niet van toepassing op voorscholen omdat de kinderen hun eigen fruit en water mee krijgen van hun ouders.

De pilot vond plaats tijdens het inloopmoment van ouders en kinderen. Dit werd ervaren als zeer onhandig omdat hierdoor het vaste speelmoment voor de ouder en kind wegviel waardoor de structuur voor de kinderen werd verstoord. Daarnaast moesten de ouders door de pedagogisch medewerkers doorgestuurd worden naar de ruimte waar het invullen van de vragenlijsten plaats vond. Ook dit werd ervaren als zeer onhandig omdat de pedagogisch medewerkers ook de kinderen moesten opvangen bij binnenkomst. Zij vonden dit de taak van de oudercontactmedewerker. Het was de bedoeling dat ouders de eetdagboekjes ook aan de pedagogisch medewerkers zouden overhandigen. Op deze manier zou ook de voeding die het kind op de voorschool krijgt genoteerd kunnen worden. Het doorgeven van de eetdagboekjes heeft echter niet plaatsgevonden.

(23)

21 In de documentatie ontwikkeling vragenlijst en eetdagboekje (zie bijlage II) worden de aanpassingen omschreven die gedaan zijn aan de hand van de resultaten. De herziene vragenlijst voor pedagogisch medewerkers is te vinden in bijlage VI.

RESULTATEN EETDAGBOEKJE

Tijdens de pilot gaf een ouder aan dat het eetdagboekje al ingevuld was (N=1). Deze opmerking had betrekking op het voorbeeld op de eerste pagina. Ook bleek uit de analyse dat het gegeven

voorbeeld door een aantal ouders was ingevuld (N=4).

In Tabel 13 is weergegeven welke aanvullingen ouders hebben gedaan op het eetdagboekje. Voor elk eetdagboekje is geïnventariseerd welke voedingsmiddelen op welk eetmoment bijgeschreven is. In Tabel 14 staan de invulfouten van de ouders weergegeven. In totaal vulden alle ouders 666 maal een product in waarvan een productspecificatie en verstrekkingseenheid moest worden aangegeven. In 143 van de 666 gevallen was de productspecificatie niet ingevuld en in 150 van de 666 gevallen was de verstrekkingseenheid niet ingevuld.

In de documentatie ontwikkeling vragenlijst en eetdagboekje (zie bijlage II) worden de aanpassingen omschreven die gedaan zijn aan de hand van de resultaten. Het herziene eetdagboekje is te vinden in bijlage VII.

(24)

22

Tabel 13: Invulling van ouders op open ruimte ‘anders, namelijk…’ en invulling van losse bijschriften

Tabel: Aanvullingen van ouders op het eetdagboekje Kind (N=18) Etniciteit invuller Opleidingsniveau invuller Aantal maal gebruik anders namelijk… (maximaal 7)

Producten ingevuld bij anders namelijk… Bijgeschreven tekst (buiten anders namelijk…)

V00001 Surinaams mbo 2 Tussendoor avond: cornflakes met melk

Tussendoor avond: brood met chocopasta 2 sneetjes

Lunch dag 1: met honing

V00002 Nederlands vmbo 0 Geen Ontbijt dag 1: klein

V00003 Nederlands hbo 0 Geen Lunch dag 1 en dag 2: kokosolie

Avond: melk V00004 Marokkaans mbo 2 Tussendoor avond: Griekse yoghurt met aardbei

Tussendoor avond: voor het slapen 1 boterham

Geen V00005 Nederlands Onbekend 3 Tussendoor avond: Danoontje met chocolaatjes

Tussendoor middag: portie kibbeling Tussendoor avond: ijsje

Geen

V00006 Marokkaans vmbo 6 Lunch: appelsap

Tussendoor middag: banaan Voor het ontbijt: appel 1 stuk Ontbijt: fruitsap

Lunch: sap

Avondmaaltijd: appelsap

Lunch: paar lepels

Lunch: couscous klein beetje Tussendoor middag: klein beetje (nootjes)

Avondmaaltijd: tomaat + komkommer

V00007 Marokkaans havo/vwo 1 Voor het ontbijt: pannenkoek Geen

V00008 Marokkaans havo/vwo 0 Geen Geen

V00009 Turks mbo 0 Geen Ontbijt: Simit

Lunch: 3 maal N.V.T. genoteerd Lunch: hij wil zelf helmaal geen saus enz.

Ontbijt dag 2: Simit Ontbijt dag 2: Honing

V00010 Duits wo 2 Avondmaaltijd: salade

Avondmaaltijd dag 2: salade

Geen V00011 Nederlands hbo 3 Ontbijt: bord havermout met amandelmelk

Lunch: speltbrood/snee

Ontbijt dag 2: bord havermout met amandelmelk

Ontbijt dag 2: Spelt

(25)

23

V00012 Marokkaans basisonderwijs 0 Geen Geen

V00013 Egyptisch wo 0 Geen Geen

V00014 Marokkaans vmbo 0 Geen Ontbijt: 3-4 kopjes (water)

V00015 Marokkaans wo 1 Ontbijt: Danone In de loop van de middag: Pakje (klein)

Avondmaaltijd: met pap Ontbijt dag 2: met pap

Tussendoor middag dag 2: klein pakje chips

(26)

24

Tabel 14: Gemaakte fouten door ouders bij het invullen van het eetdagboekje.

Kind (N=18) Etniciteit invuller Opleidings-niveau invuller Voor-beeld ingevuld (Ja/Nee) Totaal aantal producten waar VSE en specificatie moet worden ingevuld Aantal maal product-specificatie missend Aantal maal verstrekkings-eenheid missend Aantal correcties door invuller Omcirkelen/ aankruisen anders dan instructie (Ja/Nee) Invul-status

V00001 Surinaams mbo Nee 29 10 5 0 Nee Compleet

V00002 Nederlands vmbo Nee 33 13 5 2 Nee Compleet

V00003 Nederlands hbo Nee 37 9 8 3 Nee Compleet

V00004 Marokkaans mbo Nee 34 6 13 0 Nee Compleet

V00005 Nederlands Onbekend Nee 23 4 3 0 Nee Compleet

V00006 Marokkaans vmbo Nee 42 6 15 2 Nee Compleet

V00007 Marokkaans havo/vwo Nee 20 6 6 1 Nee Incompleet (dag 2

mist gedeeltelijk)

V00008 Marokkaans havo/vwo Nee 59 22 32 0 Nee Compleet

V00009 Turks mbo Nee 58 18 22 2 Nee Compleet

V00010 Duits wo Nee 24 5 0 0 Nee Compleet

V00011 Nederlands hbo Nee 24 0 0 1 Nee Compleet

V00012 Marokkaans basisonderwijs Ja 82 11 18 7 Ja (niet

consequent)

Compleet

V00013 Egyptisch wo Ja 79 24 9 1 Ja (consequent) Incompleet (Dag

1 niet volledig)

V00014 Marokkaans vmbo Ja 94 4 11 1 Nee Compleet

V00015 Marokkaans wo Ja 28 5 3 1 Nee Compleet

(27)

25

DISCUSSIE

NON-RESPONS EN TAALBARRIÈRE

De onderzoekers verwachtten dat de taalbarrière invloed zou hebben op het invullen van de vragenlijst en op de respons. Tijdens de hardopdenkmethode bleken enkele ouders inderdaad moeite te hebben met het invullen van de vragenlijst in verband met de taal.

De taalbarrière lijkt echter minder invloed te hebben gehad op de respons. De respons onder ouders (60 procent) is wat betreft de vragenlijst namelijk hoger dan de verwachting (40 procent). Ook het percentage ingeleverde eetdagboekjes (50procent) is hoger dan de verwachte respons (30 procent). Navraag bij Impuls doet weten dat in eerdere onderzoeken de respons van ouders op web-based vragenlijsten van Impuls erg laag was (5 procent). Deze lage respons ondersteunt de keuze voor een papieren vragenlijst.

Uit onderzoek van Feskens naar respons onder etnische minderheden in Nederland blijkt dat non-respons onder deze groep vaak voorkomt en dat dit van invloed is op de validiteit van het onderzoek. Onder de Nederlandse bevolking blijkt de respons van niet-Westerse allochtonen (o.a. Surinamers, Turken, Marokkanen en personen afkomstig van de Nederlandse Antillen en Aruba) aanzienlijk lager is, namelijk 39,7 procent. Dit staat tegenover een respons van 62 procent onder autochtonen (58). Ook komt uit dit onderzoek naar voren dat dertien procent van de niet-Westerse allochtonen een taalbarrière ervaart bij vragenlijstonderzoek (58).

Opvallend is daarom dat in dit onderzoek 66 procent van de respondenten bestaat uit deze groep niet-westerse allochtonen (Surinamers, Turken en Marokkanen).

Mogelijke acties die hebben bijgedragen aan deze hoge respons zijn:

 gezamenlijk invulmoment;

 aanwezigheid oudercontactmedewerker;

 medewerking pedagogisch medewerkers (aansporen van ouders tot invullen);

 aankondigingswijze (poster, brief).

VERLOOP PILOT

Het was de bedoeling dat er een gezamenlijk invulmoment zou plaatsvinden in een aparte ruimte en dat deze op een vast tijdstip van start zou gaan. Ouders kwamen op verschillende momenten binnenlopen. Hierdoor kon van tevoren geen algemene uitleg worden gegeven over het onderzoek en de vragenlijst. Daarbij had een deel van de ouders geen tijd om de vragenlijst ter plekke in te vullen. Deze ouders namen de vragenlijst mee naar huis. Dit heeft invloed op het onderzoek omdat de pilot niet volledig volgens de hardopdenkmethode is uitgevoerd. Hierdoor is er niet van alle ouders feedback beschikbaar over op welke manier de vragen in de vragenlijsten geformuleerd zijn. Echter roept deze aanpak wellicht minder weerstand op bij de pilotpopulatie waardoor de respons hoger is.

De resultaten van de ingevulde eetdagboekjes op de voorschool zijn niet representatief voor een kinderdagverblijf. Op de voorschool is het doorgeven van de eetdagboekjes niet essentieel omdat de kinderen eten meekrijgen van thuis. Kinderen eten op het kinderdagverblijf ook hoofdmaaltijden. Om een valide uitkomst te verkrijgen is het essentieel dat de eetdagboekjes op het kinderdagverblijf wel uitgewisseld worden tussen ouder en pedagogisch medewerker.

Het doel van dit onderzoek is niet om de oorzaak-gevolgrelatie aan te tonen tussen het gedrag van ouders of pedagogisch medewerkers en het gedrag van kinderen. Via het voorbereidend

literatuuronderzoek is aannemelijk gemaakt dat het gedrag omtrent voeding en beweging van zowel pedagogisch medewerkers als ouders een belangrijke invloed heeft op het latere gedrag van de kinderen(2,6-10,12-15). Met de vragenlijst is ook niet geprobeerd de kennis van ouders en

(28)

26 worden of de voedingskennis van deze twee groepen voldoende of onvoldoende is. Vanuit feedback van de pedagogisch medewerksters blijkt echter wel dat er behoefte is aan kennisvergroting en informatie over gezonde voeding. De vragenlijsten en het eetdagboekje zijn niet inhoudelijk geanalyseerd. De nadruk ligt op de analyse van het invulproces om de vragenlijst optimaal af te stemmen op de doelgroep.

VRAGENLIJST OUDERS

De aanduiding van het geslacht van het kind moet voorgestructureerd worden omdat ouders op verschillende wijzen aanduiden wat het geslacht van hun kind is. Zij gebruiken hiervoor een

afkorting. Als de afkorting ‘m’ gebruikt wordt, is het voor de onderzoeker onduidelijk of het hier om een meisje of een mannelijk kind gaat. Om dit te voorkomen worden hier twee

antwoordmogelijkheden gegeven namelijk meisje/jongen, de respondent moet aankruisen welk geslacht het kind heeft. Van de 50 vragen leveren twee afzonderlijke vragen en drie vragen uit de categorie ‘Controle’ duidelijk problematiek op. Van deze vragen is de validering en betrouwbaarheid onderzocht en voldoende bevonden. Een mogelijke oorzaak voor deze problematiek is de

taalbarrière.

Vraag negen, over het opleidingsniveau van de ouders, is drie maal niet ingevuld en zes maal zijn meerdere antwoorden aangekruist terwijl dit niet de bedoeling was. Verder blijkt dat het onduidelijk is dat ook opleidingen afgerond in het geboorteland ingevuld moet worden. Twee ouders vulden in eerste instantie niet de opleiding(en) in die zij in het land van herkomst hebben afgerond. Enkel het afronden van de inburgeringstest en eventuele andere Nederlandse opleidingen werden genoteerd. Indien opleidingen gedaan in het buitenland niet worden genoteerd kan dit een vertekening van de resultaten geven. De vraag is in dat geval niet valide. Het feit dat uit de pilot naar voren komt dat deze standaardvraag van het RIVM verkeerd wordt geïnterpreteerd kan van belang zijn voor ander onderzoek gedaan in Nederland (39).

Vraag 20 is twee maal open gelaten, twee maal toegelicht door respondenten en een maal zijn er twee antwoorden gegeven waar dit niet de bedoeling was. Uit de pilot blijkt dat ouders het moeilijk vinden om deze vraag in te vullen voor kinderen van twee tot drie jaar. Zij geven aan dat kinderen nog te jong zijn voor de in de vraag omschreven soorten beweging. Uit eerder onderzoek blijkt de vraag hoog te scoren op validiteit (ICC 0,66 en Agree 71) en betrouwbaarheid (ICC 0,77 en Agree 74)(43). Daartegenover staat dat de ENERGY-vragenlijst, waar de vraag uit komt, bedoeld is voor kinderen van tien tot twaalf jaar. Helaas zijn er momenteel geen vragenlijsten voor kinderen van twee tot drie jaar die vragen bevatten over georganiseerde beweging, die getoetst zijn op validiteit en betrouwbaarheid. In Nederland bestaan er echter wel degelijk georganiseerde beweegactiviteiten voor kinderen van twee tot drie jaar. Peuterzwemmen, peuterballet, peuteryoga, peutervoetbal (‘Voetjebal’) en peutergym zijn hier voorbeelden van (60,61).

Het is drie maal voorgekomen dat een respondent een van de negen vragen uit de categorie ‘Controle’ van de PFSQ open heeft gelaten. Deze categorie is echter in de studie van Sleddens en anderen gevalideerd met een Crohnbach’s Alpha waarde van 0,75 (41). De aanname is daarom dat het open laten van deze vragen op het toeval berust. Deze categorie blijft daarom onderdeel van de vragenlijst.

Validiteit en betrouwbaarheid

Met de validiteit en betrouwbaarheid van de ontwikkelde vragenlijst is rekening gehouden door te kiezen voor vragen die al eerder beoordeeld waren op deze twee aspecten. De validiteit en betrouwbaarheid zijn niet opnieuw bepaald in verband met de korte tijd en het gebrek aan middelen. Voordat de vragenlijst bij alle locaties van Impuls wordt uitgezet raden de onderzoekers

(29)

27 aan de validiteit en betrouwbaarheid te bepalen. Dit zou moeten bestaan uit een onderzoek naar de test-hertestbetrouwbaarheid.

Uit de literatuur blijkt dat de SQUASH-vragenlijst meer valide en betrouwbaar is dan de OBiN- vragenlijst voor het bepalen of een volwassene voldoet aan de NNGB (62).

Er zijn geen valideringsgegevens beschikbaar over het gebruik van de OBiN-vragenlijst en de SQUASH- vragenlijst bij kinderen. Bovendien is er in Nederland nog geen beweegnorm vastgesteld voor kinderen van twee tot en met drie jaar. Ook is er meer onderzoek nodig naar de validiteit en betrouwbaarheid van instrumenten die sport en bewegen meten (63). Toch blijven de OBiN-vragen onderdeel van de vragenlijst, omdat deze momenteel de meest bruikbare methode vormen en het best passen in de vragenlijst. In Canada is er echter een richtlijn voor kinderen van een tot en met vier jaar opgesteld (64). Kinderen dienen, opgeteld, gedurende een dag minimaal 180 minuten lichamelijk actief te zijn, ongeacht de intensiteit.

De beweging moet bestaan uit:

 een diversiteit in activiteiten, in verschillende omgevingen;

 activiteiten die de ontwikkeling van de motoriek bevorderen;

 progressie tot een minimum van 60 minuten energiek spelen wanneer het kind vijf jaar oud is.

De OBiN-vraagstelling dekt de hierboven genoemde Canadese richtlijnen. De vraag zal worden aangevuld met meer beweegvoorbeelden die van toepassing zijn op jonge kinderen. Ouders kunnen zo beter bepalen welke beweging van hun kinderen meegerekend moet worden (63,64).

EETDAGBOEKJE

Voor de voedingsanamnese zijn er in Nederland vijf verschillende, veelgebruikte technieken: de 24-uurs voedingsnavraag, de voedselfrequentiemethode, de dietary-historymethode, de

opschrijfmethode (eetdagboekje) en de duplicaatvoeding. Deze technieken zijn onder te verdelen in retrospectieve (terugkijkende) en prospectieve (vooruitkijkende) technieken. Voor een goede kwaliteit van de meting is het belangrijk om voldoende onderzoekspersonen te hebben en per persoon, van voldoende dagen de voeding na te vragen (65).

De 24-hour recall en de dietary-historymethode zijn te tijdsintensief voor het aantal

onderzoekspersonen. Er is geen goede voedselfrequentielijst voor deze doelgroep beschikbaar en het ontwikkelen en valideren van een nieuwe voedselfrequentielijst is tijdsintensief en ingewikkeld. Ook is een voedselfrequentielijst minder geschikt omdat een dergelijk meetinstrument op maat gemaakt moet zijn voor deze doelgroep (58).Voor het uitvoeren van een voedingsanamnese met duplicaatvoeding zijn de middelen niet beschikbaar.

Omdat het onderzoek een groot aantal kinderen betreft van wie de ouders de voeding bij moeten houden en omdat de voeding op verschillende plekken bijgehouden moet worden is daarom gekozen voor een prospectieve techniek, namelijk de opschrijfmethode (eetdagboekje)(65). Bij eetdagboekjes stuit men echter op een veel voorkomend probleem: er is sprake van toevallige fouten in de

schatting van voedselinname. Dit gebeurt wanneer bij de ene persoon de inname te hoog wordt geschat en bij de ander te laag. Wanneer personen de eigen voeding bijhouden, vindt er vaak

onderrapportage plaats: de consumptie wordt onderschat. De rapportage van alle voedingsmiddelen die op een dag geconsumeerd worden, is vaak niet compleet. Voedingsmiddelen worden vergeten of het type voedingsmiddel wordt niet aangeduid: de productspecificatie (light, halfvol, etc.) of de verstrekkingseenheid (kom, beker etc.) mist.

(30)

28 Om te controleren of een voedingsanamnesemethode in een onderzoek valide is kan gebruik

gemaakt worden van drie methoden (65,66):

1. De inname vergelijken met de benodigde energie-inname voor een stabiel lichaamsgewicht. De gerapporteerde energie-inname wordt vergeleken en de benodigde energie-inname wordt berekend aan de hand van de Harris-Benedict-formule of de Schofield-formule. 2. De gerapporteerde energie-inname vergelijken met de benodigde inname om het gewicht

van een persoon stabiel te houden.

3. De energie-inname direct vergelijken met het energieverbruik in een respiratiekamer of met dubbel gemerkt water.

Methoden een en twee vielen voor dit onderzoek af. Om de waarden te berekenen waarmee de energie-inname kan worden vergeleken is namelijk veel aanvullende informatie nodig. In verband met de beschikbare tijd en middelen voor het onderzoek, waren deze methoden niet toepasbaar. Ook methode drie viel af omdat de kosten te hoog zijn en dit type onderzoek ouders af zou kunnen schrikken.

Ondanks het feit dat de validiteit van het eetdagboekje niet is bepaald, is er voor deze

onderzoeksmethode gekozen. Voor de Nederlandse Voedselconsumptiepeiling (VCP) onder jonge kinderen (twee tot en met zes jaar) is gebruik gemaakt van een voorgestructureerd eetdagboekje. Een voorgestructureerd eetdagboekje lijkt daarom de best beschikbare methode voor voedings-innameonderzoek onder jonge kinderen (67). Doordat het eetdagboekje voorgestructureerd is kunnen de ouders het boekje gemakkelijk invullen. Ook is door het voorstructureren de informatie specifiek genoeg voor analyse.

Het komt voor dat ouders een lange toelichting geven. Er is geen duidelijk onderscheid te maken naar opleidingsniveau of afkomst van deze personen. Ook is het niet mogelijk geweest een relatie te vinden tussen taalbarrière en hoe het eetdagboekje is ingevuld. De onderzoekers hebben daarom alle bijgeschreven producten toegevoegd die nog niet in het eetdagboekje vermeld waren. Bij ongeveer een op de vijf producten mist een productspecificatie of een verstrekkingseenheid, of missen beiden. Dit heeft als gevolg dat bij veel voedingsmiddelen lastig ingeschat zou kunnen worden of een kind voldoet aan de aanbevolen dagelijkse hoeveelheden van een productgroep. Er is daarom gekeken naar andere mogelijkheden om de voeding na te vragen. De

standaardvraagstelling voor de Monitor Jeugdgezondheid van het RIVM is een van deze mogelijkheden. Deze vragen sluiten aan bij de indicatoren voor jeugdgezondheid en zijn

gestandaardiseerd. Dit maakt dat de onderzoeksresultaten vergelijkbaar zijn met gegevens van lokale GGD’en en landelijke gegevens van het RIVM. In plaats van het voorgestructureerd eetdagboekje zou de vraagstelling opgenomen kunnen worden in de vragenlijst. Deze standaardvragen zijn gevalideerd en blijken vooral goed toepasbaar te zijn bij de bepaling van de consumptie van fruit- en vruchtensap en gekookte groenten (68). Met drie basisvragen kan worden vastgesteld (39):

 Hoeveel procent van de een- tot vierjarigen vijf of meer dagen per week ontbijt.

 Hoeveel procent van de een- tot vierjarigen dat elke dag fruit eet.

 Hoeveel procent van de een- tot vierjarigen elke dag groente eet.

Met de vragen kan ook het percentage van een- tot vierjarigen berekend worden dat voldoet aan de aanbevelingen van het Voedingscentrum voor groente- en fruitconsumptie.

Ook kunnen acht facultatieve vragen opgenomen worden die vaststellen hoeveel kinderen van een tot vier jaar gemiddeld per dag eten van de volgende voedingsmiddelen:

 glazen frisdrank met suiker of aanmaaklimonade;

 glazen light frisdrank;

 glazen vruchtensap;

(31)

29

 hartige snacks;

 kleine koek;

 grote koek;

 snoep.

Deze vragen sluiten aan bij de aanbevelingen uit de Richtlijnen goede voeding van de

Gezondheidsraad en vormen indicatoren voor de gezondheid (67,69,70). Een voldoende groente- en fruitinname heeft namelijk een beschermend effect op het ontwikkelen van onder andere obesitas en kanker op latere leeftijd (71). Er zijn echter nog geen gegevens bekend over of de groente- en fruitinname een goede indicator vormen voor een gezonde voeding bij jonge kinderen.

VRAGENLIJST PEDAGOGISCH MEDEWERKERS

De pedagogisch medewerkers (N=2) op de pilotlocatie waren nauw betrokken bij het onderzoek. Vanwege deze betrokkenheid zijn de antwoorden van de pedagogisch medewerkers op de vragenlijst niet geanalyseerd. Het is namelijk mogelijk dat de antwoorden van de pedagogisch medewerkers vertekend zijn en dat er sprake is van bias. Wel is hun feedback op de vragenlijst meegenomen in de revisie van deze lijst. Als resultaat van deze revisie wordt duidelijker in de vragenlijst aangegeven wat er door pedagogisch medewerkers van voorscholen ingevuld moet worden bij vragen die (meer) van toepassing zijn op pedagogisch medewerkers bij kinderdagverblijven.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Om de expertise en samenwerking tussen bibliotheek, gemeente en andere instellingen op het gebied van leesbevordering , informatie, preventie laaggeletterdheiden participtie zo

Onze motie om men- sen vrij te stellen van OZB voor hun onverkoopbare woning heeft geen waardering gekregen in de raad, maar wij vinden het belangrijk dat er creatief gezocht

In het volledige combinatiemodel is de externe dagopvang of opvoeding voor kinderen jonger dan drie jaar een belangrijke, positieve pedagogische bron voor de ontwikkeling van het

Bij een vragenlijstonderzoek is er altijd een grote kans dat respondenten sociaalwenselijke antwoorden geven. Het is goed mogelijk dat ouders niet aangeven dat ze vragen hebben,

vaak houden ze van rennen, klimmen, roepen, … verwacht niet van je kleuter dat hij al lang met hetzelfde kan bezig zijn, hij heeft veel afwisseling nodig.. Dat kan heel druk

Als een meerderjarige (ouder of meerderjarig kind) handelingsonbekwaam is en dus zijn eigen zaken niet kan regelen, zijn belangen niet kan behartigen en niet voor zichzelf kan

Kristien Nys – Ilse De Block - Karla Van Leeuwen OO Camp expoo. Brussel, 30

Kinderen onder de drie jaar zijn niet ‘mensen aan het worden’. Ze worden geboren als volwaardige mensen, die actieve deelnemers zijn aan de routines en processen van het