• No results found

De morfosyntactische ontwikkeling bij kinderen met en zonder TOS van twee tot vier jaar

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De morfosyntactische ontwikkeling bij kinderen met en zonder TOS van twee tot vier jaar"

Copied!
24
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De morfosyntactische ontwikkeling bij kinderen met en

zonder TOS van twee tot vier jaar

Laura Boogaard S2998076

Masterscriptie Neurolinguïstiek Rijksuniversiteit Groningen

(2)

Voorwoord

Vanuit de Taaltrein, een organisatie voor diagnostiek en behandeling van kinderen met een (vermoeden van een) taalontwikkelingsstoornis, kwam de vraag om de morfosyntactische

ontwikkeling van twee tot vier jarigen in kaart te brengen. De praktische invulling van mijn onderzoek en de verdieping in de onderzoeksliteratuur zorgden voor een afwisselende en leerrijke periode. Met veel plezier kijk ik terug op mijn masterscriptie.

Graag bedank ik alle groepsleiders van de Taaltrein Zwolle voor hun medewerking bij het onderzoek. Bedankt voor de ruimte en tijd die ik van jullie kreeg om de kinderen te onderzoeken.

Ook wil ik mijn docent W. Tops bedanken voor de hulp en adviezen tijdens de opzet en het uitvoeren van mijn onderzoek.

(3)

1

Samenvatting

Achtergrond. De morfosyntactische ontwikkeling bij kinderen met een taalontwikkelingsstoornis

(TOS) loopt achter in vergelijking met die van typisch ontwikkelende kinderen. Ondanks het feit dat deze stelling gemeengoed lijkt te zijn, zijn er maar weinig onderzoeken die deze ontwikkeling bij twee tot vier jarigen op een gedetailleerde wijze in kaart hebben gebracht. De verwachting op basis van de beschikbare literatuur is dat kinderen met TOS meer fouten maken bij het gebruik van pronomina en werkwoorden dan typisch ontwikkelende kinderen.

Methode. Op basis van een spontane taalanalyse werd de grammaticale ontwikkeling van negen

kinderen met TOS in de leeftijd van twee tot vier jaar bepaald. Er werd gekeken welke fouten de kinderen maakten bij het gebruik van pronomina en werkwoorden. De frequentie van de werkwoorden en de pronomina bij de kinderen met TOS werden vergeleken met die van een controlegroep van typisch ontwikkelende kinderen die gematcht werden op kalenderleeftijd. Daarnaast werden ook de fouten die kinderen met TOS maakten tegen werkwoorden en pronomina vergeleken met typisch ontwikkelende kinderen, maar deze keer werden ze gematcht op gemiddelde uitingslengte. Deze controlegroep is gemiddeld 12 maanden jonger dan de kinderen met TOS. Tevens werd gekeken welke pronomina de kinderen van beide groepen hebben verworven op basis van het productiecriterium aangegeven in de studie van Bol en Kasparian (2009).

Resultaten. De typisch ontwikkelende kinderen maakten verrassend genoeg meer fouten tegen het

gebruik van pronomina dan de kinderen met TOS. Bij het gebruik van werkwoorden maakten de kinderen met TOS meer fouten dan de typisch ontwikkelende kinderen. Het productiecriterium gaf aan dat kinderen met TOS enkel het pronomen /ik/ hebben verworven. Dit in tegenstelling tot de controlegroep die naast het pronomen /ik/ ook de pronomina /jij/ en /hij/ hebben verworven.

Discussie en conclusie. Kinderen met en zonder TOS in de leeftijd van twee tot vier jaar laten nog

veel problemen zien met het juiste gebruik van pronomina en werkwoorden. De typisch

ontwikkelende kinderen hadden meer pronomina verworven dan de kinderen met TOS, maar de typisch ontwikkelende kinderen maakten gemiddeld meer fouten tegen de pronomina dan de kinderen met TOS. Met voorzichtigheid kan worden gesteld dat de taalontwikkeling van kinderen met TOS achterloopt dan die van leeftijdsgenoten en ook achterloopt dan die van jongere kinderen met een vergelijkbare uitingslengte.

(4)

Inhoudsopgave

Voorwoord ... 2 1 Samenvatting ... 3 2 Inleiding ... 5 2.1 TOS... 5 2.2 Theoretisch kader ... 6 2.2.1 Pronomina ... 6 2.2.2. Morfologie en syntaxis ... 7 3 Methode ... 9 3.1 De Taaltrein ... 9 3.2 Participanten ... 9 3.3 Testinstrumenten ... 11 3.4 Procedure en analyse ... 11 4 Resultaten... 14 4.1 Foutenanalyse ... 14 4.2 Frequentieanalyse ... 15 4.3 Productiecriterium ... 17 5 Discussie ... 18 5.1 Foutenanalyse ... 18 5.2 Frequentieanalyse ... 19 5.3 Productiecriterium ... 20

5.4 Beperkingen van het onderzoek en klinische implicaties ... 20

6 Literatuur ... 22

(5)

2

Inleiding

2.1

TOS

Er is in de literatuur lange tijd geen eenduidige benaming geweest voor kinderen met taalproblemen. Tegenwoordig wordt in de wetenschappelijke literatuur de Engelste term Specific Language

Impairment (SLI) gebruikt. In dit onderzoek wordt de meest gebruikte Nederlandse term gebruikt, namelijk die van een taalontwikkelingsstoornis of TOS.

De DSM-5 (American Psychiatric Association, 2013) heeft een classificatiesysteem opgesteld waarin alle psychiatrische stoornissen zijn onderverdeeld, waaronder ook neurobiologische

ontwikkelingsstoornissen. TOS valt onder de communicatiestoornissen. In de DSM-5 (APA, 2013) worden voor een taalstoornis de volgende classificatiecriteria beschreven:

A. Persisterende moeite met het verwerven en gebruiken van taal in alle modaliteiten (gesproken, geschreven, gebarentaal, of anders) door deficiënties in het begrijpen of produceren van taal, waaronder de volgende kenmerken:

1. Verminderde woordenschat (woordkennis en woordgebruik).

2. Beperkte zinsstructuur (het vermogen om woorden en woorduitgangen samen te voegen om zinnen te vormen volgens grammaticale en morfologische regels).

3. Beperkingen in het voeren van gesprekken (het vermogen om de woordenschat te gebruiken en zinnen met elkaar te verbinden om een onderwerp of een reeks gebeurtenissen uit te leggen of te beschrijven, of een gesprek te voeren).

B. Het niveau van het taalvermogen ligt substantieel en kwantificeerbaar onder dat wat gezien de leeftijd verwacht mag worden, wat resulteert in beperkingen in de effectieve

communicatie, sociale participatie, schoolresultaten of werk gerelateerde prestaties, elk afzonderlijk of in combinatie.

C. Het begin van de symptomen ligt in de vroege ontwikkelingsperiode.

D. De moeilijkheden kunnen niet worden toegeschreven aan gehoor- of visusproblemen of andere zintuigelijke beperkingen, motorische stoornissen, of een andere somatische aandoening, en kunnen niet beter worden verklaard door een verstandelijke beperking of een globale ontwikkelingsachterstand.

(6)

2.2

Theoretisch kader

2.2.1 Pronomina

Pronomina zijn woorden die personen en zelfstandigheden aanduiden zonder ze te noemen of die betrekkingen uitdrukken (Geerts & den Boon, 1999). Er zijn in totaal 8 verschillende pronomina: (1) het persoonlijk pronomen, (2) het bezittelijk pronomen, (3) het wederkerend pronomen, (4) het wederkerig pronomen, (5) het vragend pronomen, (6) het aanwijzend pronomen, (7) het betrekkelijk pronomen en (8) het onbepaald pronomen (Hoek van den, Houtman & Jullens, 1988). In dit

onderzoek is het persoonlijk pronomen en het aanwijzend pronomen beschreven. In tabel 1 is een overzicht gegeven van de persoonlijke pronomina die gebruikt worden in de Nederlandse taal. De persoonlijke pronomina worden ingedeeld in persoon, getal en functie.

Tabel 1: Persoonlijke pronomina in de Nederlandse taal (Vries de, 1999).

Persoon Getal Functie

1 Enkelvoud Subject Object

2 Sterk Zwak Sterk Zwak

3 ik ‘k mij me Ikke jij u je - jou u je - hij zij het ‘ie ze ‘t hem haar het ‘m (d)’r ‘t

1 Meervoud wij We ons -

2 jullie - jullie -

3 zij Ze hen/hun ze

De aanwijzende pronomina die worden onderscheiden zijn: ‘die’, ‘dit’, ‘deze’ en ‘dat’.

Voor de ontwikkeling van pronomina is het noodzakelijk om te beschikken over de morfosyntactische vaardigheden en semantische en pragmatische aspecten toe te kunnen passen (Chiat, 1986). Het gebruik van pronomina zal door de problemen in de morfosyntactische ontwikkeling moeizaam verlopen bij kinderen met TOS.

2.2.1.1 Het gebruik van pronomina bij normaal ontwikkelende kinderen

Het gebruik van persoonlijke pronomina bij Nederlandse kinderen start vanaf tweejarige leeftijd. Vanaf dat moment worden vooral de persoonlijke pronomina van het subject in de enkelvoudige vorm, van de eerste, tweede en de derde persoon mannelijk gebruikt (Bol & Kuiken, 1990;

Schaerlaekens & Gilles, 1987). De subjectvorm wordt dus eerder gebruikt dan de objectvorm. In de periode van 2;5 tot 3;5 jaar wordt de objectvorm gebruikt, maar minder frequent dan de

subjectvorm (Bol & Kuiken, 1986). Opvallend in het gebruik van de vrouwelijke en mannelijke vormen is dat Nederlandse kinderen de mannelijke vorm vaker gebruiken dan de vrouwelijke vorm. Er is sprake van een over generalisatie van de mannelijke vorm voor de vrouwelijke vorm (Bol & Kuiken, 1986; Schaerlaekens & Gilles, 1987).

(7)

vier keer voorkomen in een sample van 100 uitingen, om te zeggen dat dat pronomen wordt beheerst (Bol & Kuiken, 1990). Aanwijzende pronomina werden als eerst geproduceerd (1;2 jaar), gevolgd door de persoonlijke pronomina in subject (2;5 jaar). Één van de resultaten was dat de eerste, tweede en derde pronomina op dezelfde tijd waren verworven. Na 2;5 jaar wordt dit beeld minder duidelijk. In de leeftijdscategorie 2;5-3;5 worden de pronomina ‘mij’ en ‘hem’ geproduceerd. De vrouwelijke pronomina worden in zijn geheel niet gebruikt en de meervoudvormen slechts een keer. Caselli, Casadio en Bates (1999) vonden dezelfde productie van pronomina in het Engels en bij Italiaans normaal ontwikkelende kinderen.

2.2.1.2 Het gebruik van pronomina bij kinderen met TOS

Leonard (2000) heeft onderzoek gedaan naar het gebruik van pronomina bij kinderen met TOS. Zijn onderzoek laat zien dat kinderen met TOS problemen hebben met het gebruik van verschillende pronomina. Allereerst zorgt het gebruik van pronomina in de derde persoon voor problemen bij kinderen met TOS. Bij deze vorm worden de pronomina verkeerd gebruikt. De fouten met de pronomina in de derde persoon worden vaker gemaakt bij kinderen met TOS dan bij typisch

ontwikkelende kinderen. Naast deze fouten laat het onderzoek van Moore (2001) zien dat kinderen met TOS meer fouten maken bij het gebruik van de vrouwelijke pronomina ‘zij’ of het onbepaald pronomen ‘het’ in vergelijking met de mannelijke vorm ‘hij’. Nederlandse kinderen met TOS gebruiken veel minder persoonlijke pronomina in vergelijking met typisch ontwikkelende kinderen (Bol & Kuiken, 1990).

Bol en Kuiken (1990) hebben onderzoek gedaan naar de morfosyntactische ontwikkeling bij Nederlandstalige kinderen met een ontwikkelingsachterstand. Er werden drie groepen

onderscheiden: kinderen met TOS, kinderen met een auditieve stoornis en kinderen met het Downsyndroom. Uit het onderzoek blijkt dat kinderen uit alle drie de groepen meer problemen hadden met het gebruik van pronomina in hun spontane spraak in vergelijking met typisch

ontwikkelende kinderen. De groep kinderen met TOS gebruikten wel meer pronomina dan de andere twee groepen. Chiat heeft in 1978 kinderen in de leeftijd van twee tot drie jaar geobserveerd over een periode van zeven tot 24 maanden. Deze studie laat zien dat de persoonlijke pronomina uit de eerste persoon als eerst worden gebruikt door kinderen, gevolgd door het pronomen uit de derde persoon ‘it’ (‘het’). De derde persoon pronomina ‘hij’ en ‘zij’ worden pas op latere leeftijd gebruikt, doordat deze pronomina meer semantische en morfosyntactische vaardigheden vereisen in vergelijking met het pronomen ‘het’.

2.2.2. Morfologie en syntaxis

In dit onderzoek wordt ingegaan op de onderdelen morfologie en syntaxis.

De morfologie bekijkt de vormveranderingen binnen woorden (Schaerlaekens, 2008). Morfologie omvat onder andere het vervoegen van werkwoorden. Morfologie houdt zich ook bezig met de afstemming van het lidwoord op het zelfstandige naamwoord, het bijvoeglijk naamwoord op het zelfstandig naamwoord en van het subject op het werkwoord in de zin.

Syntaxis of zinsleer is het samenvoegen van woorden in groepen, waarbij deze woorden als delen van een zin functioneren (Schaerlaekens, 2008, p. 20).

De Nederlandse taal kent verschillende zinsstructuren. Denk aan mededelende, beschrijvende, vragende en gebiedende zinnen. De structuur van een zin wordt voor het grootste deel bepaald door de woordvolgorde, maar de morfologie speelt ook een belangrijke rol.

2.2.2.1 Morfosyntactische ontwikkeling bij kinderen met TOS

(8)

problemen op andere gebieden zoals de fonologie, de auditieve verwerking, het

kortetermijngeheugen en de semantiek (Burger et al., 2012). Alleen staan de morfosyntactische fouten meestal wel op de voorgrond. Vermoed wordt dat kinderen die morfosyntactische fouten maken, moeite hebben met het oppikken van vaste patronen in de taal die zij dagelijks te horen krijgen (Marshall & Lely van der, 2007). Burger et al. (2012) hebben in het boek “kinderen met specifieke taalstoornissen”, beschreven welke fouten kinderen met TOS maken op het gebied van de morfosyntaxis. Er wordt nu kort in gegaan op de morfosyntactische fouten die kinderen met TOS maken.

Ten eerste, maken kinderen met TOS fouten bij het vervoegen en plaatsen van het werkwoord in de zin. Wanneer de kinderen met TOS de werkwoorden gaan vervoegen blijven zij lang zinnetjes gebruiken met vervoegde hulpwerkwoorden met eventueel een lexicaal werkwoord aan het einde van de zin, zoals in de zinnen moet hier of kan niet slapen. Zwitserlood (2007) stelt dat kinderen met TOS vervoegingen die moeilijk zijn vermijden door het ‘lege’ werkwoord gaan te gebruiken. In de verledentijdsvorm ziet men dit vaak: die ging timmeren in plaats van die timmerde. Pronk (2007) vernam al dat kinderen met TOS minder vaak de verleden tijd gebruiken dan leeftijdsgenoten en hier ook veel fouten mee maken.

Ten tweede, komen congruentiefouten voor bij kinderen met TOS. Kinderen met TOS vervoegen het werkwoord vaak in het enkelvoud, terwijl het onderwerp in het meervoud staat, bijvoorbeeld: de jongens loop op school, in plaats van de jongens lopen op school. Volgens het onderzoek van Verhoeven, Steenge en van Balkom (2011) is weglating van het congruentiemorfeem in de derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (hij loop in plaats van hij loopt) een markeerder voor Nederlandse kinderen met TOS.

Ten derde, is agreement van tijd een veel voorkomend probleem bij kinderen met TOS. Het

werkwoord wordt in de tegenwoordige tijd gezet, terwijl verledentijd vereist is, zoals: toen val alles eruit in plaats van toen viel alles eruit (Jong de, 1999).

Ten vierde, laten kinderen met TOS vaak verplichte zinsdelen weg. Het werkwoord ‘lopen’ vereist minstens 1 zinsdeel (ik loop), het werkwoord ‘pakken’ vereist ten minste twee zinsdelen (Floor pakt een snoepje). Ter vergelijking, kinderen met TOS laten tussen het zevende en tiende jaar vaker verplichte zinsdelen weg dan typisch ontwikkelende kinderen tussen vier en zeven jaar.

Ten vijfde, hebben kinderen met TOS problemen met de juiste woordvolgorde. Bijvoorbeeld: gisteren ik was op school, in plaats van gisteren was ik op school.

Ten slotte, gebruiken kinderen met TOS kortere zinnen. De gemiddelde zinslengte van kinderen met TOS is significant korter dan de zinslengte van jongeren zonder TOS (Pronk, 2007).

De Jong (1999) heeft onderzoek gedaan naar grammaticale problemen bij Nederlandse kinderen met TOS. Hij richtte zijn onderzoek op twee aspecten waarop kinderen met TOS problemen ondervinden of zouden kunnen ondervinden; werkwoordvervoeging en argumentstructuur. De gemiddelde leeftijd van de participant in dit onderzoek was 7;8 jaar. Uit de resultaten blijkt dat kinderen met TOS op deze leeftijd fouten maken door a) het vervoegingsmorfeem weg te laten, desondanks wel de V2-regel toegepast. B) het realiseren van enkelvoudige werkwoordsvormen, ondanks het meervoudig onderwerp, c) het werkwoord onvervoegd aan het eind van de uiting te zetten, d) het niet gebruiken van een verledentijdsmorfeem aan het werkwoord of het gebruiken van een tegenwoordige-tijdsvorm. Er waren echter wel veel individuele verschillen. De fouten die de Jong vond komen hiermee overeen met de fouten die Burger et al. (2012) beschrijft.

De bovenstaande fouten bij het gebruik van werkwoorden raken de kinderen met TOS door de jaren heen niet kwijt. Rond negen jaar lijkt er sprake te zijn van een stagnatie in de

morfosyntactische ontwikkeling (Burger et al, 2012).

In de onderzoeken die hierboven zijn beschreven zijn de kinderen met TOS veelal 5;0 jaar en ouder. Tot op heden is er nog maar weinig onderzoek gedaan naar de morfosyntactische

ontwikkeling bij peuters met TOS. Deze doelgroep is echter interessant, omdat in de

(9)

de morfosyntactische ontwikkeling op deze leeftijd te analyseren wordt er meer inzicht verkregen in de morfosyntactische vaardigheden bij kinderen met TOS.

Het doel van dit onderzoek is om de morfosyntactische ontwikkeling bij kinderen van twee tot vier jaar met en zonder TOS te onderzoeken en daarbij specifiek te kijken naar het gebruik van pronomina en werkwoorden. De volgende onderzoeksvraag proberen wij in dit onderzoek te beantwoorden: Hoe verloopt de morfosyntactische ontwikkeling bij kinderen van twee tot vier jaar met en zonder TOS? Hiervoor werden verschillende deelvragen opgesteld:

1. Maken kinderen met TOS meer fouten bij pronomina en werkwoorden in vergelijking met typisch ontwikkelende kinderen?

2. Gebruiken kinderen met TOS dezelfde hoeveelheid pronomina als typisch ontwikkelende kinderen?

3. Gebruiken kinderen met TOS dezelfde hoeveelheid vervoegde en niet vervoegde werkwoorden als typisch ontwikkelende kinderen?

4. Welke pronomina hebben kinderen met TOS en typisch ontwikkelende kinderen verworven? 5. Hebben de kinderen met en zonder TOS de vervoegde en niet vervoegde werkwoorden verworven?

De verwachting is dat kinderen met TOS meer morfosyntactische fouten maken. In het onderzoek van Burger et al. (2012) worden de gemaakte morfosyntactische fouten door kinderen met TOS genoemd. De genoemde fouten zullen bij de kinderen in dit onderzoek vaker voorkomen, omdat Burger et al. (2012) voornamelijk oudere kinderen beschreven. Het gebruik van pronomina zal meer problemen opleveren voor kinderen met TOS dan voor de typisch ontwikkelende kinderen. Deze kinderen zullen minder vaak pronomina gebruiken en de leeftijd waarop de verschillende pronomina worden gebruikt zal minstens twee jaar lager liggen dan bij typisch ontwikkelende kinderen.

3

Methode

3.1

De Taaltrein

De uitvoering van het onderzoek vond plaats op de Taaltrein in Zwolle. De Taaltrein valt onder de koninklijke Kentalis. Deze organisatie is gespecialiseerd in onderzoek, zorg en onderwijs voor mensen met een beperking in horen of communiceren. Kentalis is er voor mensen die slechthorend of doof zijn en mensen met een taalontwikkelingsstoornis (TOS) of doofblindheid. Sommige leerlingen en cliënten hebben ook een verstandelijke beperking of motorische of psychiatrische problemen. Naast de zorg voor de cliënten en leerlingen, wordt de omgeving nauw betrokken bij de zorg. In totaal heeft Kentalis 13 Taaltrein locaties. De Taaltrein is een peutercommunicatiegroep voor de vroegbehandeling van kinderen van twee tot vier jaar, die moeite hebben met praten of met het begrijpen van taal. Afhankelijk van de ernst van de TOS gaan de kinderen twee of vier dagen naar de Taaltrein (Kentalis, z.d.). Wanneer het kind problemen heeft met de taalproductie, maar het

taalbegrip goed is wordt er een indicatie gegeven voor twee dagen Taaltrein. Zijn zowel de

taalproductie als het taalbegrip onvoldoende dan wordt het kind geplaatst op de vierdaagse groep. In de groep wordt op een speelse manier de spraak-/taalontwikkeling gestimuleerd. De groep bestaat uit maximaal acht kinderen, zodat elk kind veel aandacht krijgt. Een logopedist en een pedagogisch behandelaar leiden de groep. Naast de groepsbehandeling krijgen alle kinderen ook twee keer in de week individuele logopedische behandeling. Alle kinderen krijgen gemiddeld een indicatie voor negen maanden.

3.2

Participanten

(10)

Psychiatric Association, 2013). In tabel 2 is een overzicht gegeven van alle testscores die bij de kinderen met TOS bekend zijn. Om de validiteit en betrouwbaarheid van de diagnose TOS te bevestigen, werd een spontane taalanalyse uitgevoerd met behulp van de TARSP.

In Tabel 2 is te zien dat de diagnose van een TOS bij acht van de negen kinderen werd bevestigd. Op basis van de TARSP werd bij één kind de diagnose TOS niet bevestigd. Er zijn echter wel duidelijke morfosyntactische fouten te zien bij dit kind. Hij laat verplichte zinsdelen weg en gebruikt nog veel één woorduitingen. Bij de TARSP wordt de grammaticale ontwikkelingsfase bepaalt naar aanleiding van zowel de mededelende zinnen als de vraagzinnen. Fase IV heeft hij gehaald, doordat hij een aantal goede vraagzinnen heeft geformuleerd, die worden gescoord bij fase IV. Naast de drie vraagzinnen heeft hij echter maar één mededelende zin geformuleerd die in fase IV hoort. Hieruit blijkt dat deze jongen nog weinig mededelende zinnen gebruikt die horen bij zijn leeftijd. We hebben het diagnostisch rapport van dit kind door een onafhankelijke psychodiagnosticus laten beoordelen. Op basis van dit oordeel werd de diagnose van een TOS ook bij dit kind bevestigd omdat N.B. aan alle criteria voldeed van een TOS. Er was een grote achterstand ten opzichte van leeftijdsgenoten (< Pc 10). Het probleem bleef hardnekkig bestaan ondanks intensieve logopedie. Er waren geen andere verklaringen voor de taalproblemen bij N.B.

De overige uitkomsten van de TARSP zijn eveneens opgenomen in tabel 2. Hierin staat vermeld in welke TARSP-fase de kinderen met TOS zich bevinden en wat de TARSP-fase is die gezien de leeftijd in de normtabel van Schlichting (2005) behaald had moeten zijn. Daarbij is ook aangegeven of de expressieve taalontwikkeling normaal, vertraagd of langzaam verloopt. De normtabel van Schlichting (2005) is hiervoor gebruikt.

In dit onderzoek werd gebruik gemaakt van twee controlegroepen afkomstig van de CHILDES-database (MacWhinney, 2010): één controlegroep werd gematcht op geslacht en kalenderleeftijd (KL; n = 9) waarvan de gemiddelde leeftijd 41 maanden was (range 35 tot 47; sd=3,7 maanden). Een andere werd gematcht op geslacht en taalleeftijd (TL; n = 9) met een gemiddelde leeftijd van 31 maanden (range 24 maanden tot 41 maanden; sd=5,5 maanden).

Tabel 2. Overzicht testgegevens kinderen met TOS.

Participant N.B J.P F.I N.G Y.W E.K A.D N.R.Y N.H

(11)

TARSP fase (Schlichting, 2005)

IV III III IV IV III IV IV V

TARSP fase (Schlichting, 2005) IV V V VI VI VI VI VI VI De expressieve taalontwikkel ing is: Norm aal Vertra agd Vertra agd Vertra agd Vertra agd Vertra agd Vertra agd Vertra agd Langza am Diagnose TOS op basis van de test- resultaten Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Diagnose TOS op basis van de TARSP Nee Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja

Noot. De getallen die in deze tabel gebruikt werden zijn normscores (M = 100, SD = 15); een score van 80 of lager komt

overeen met een klinische score (< Pc 10).

3.3

Testinstrumenten

De TARSP is een spontane taalanalyse die inzicht geeft in de grammaticale ontwikkeling van kinderen van een tot vier jaar (Schlichting, 2005). Dit instrument werd gebruikt om de diagnose van TOS te bevestigen. De TARSP bepaalt de morfologische en syntactische vaardigheden op basis van een spontaan taalstaal. Er wordt bekeken welke zinstructuren, woordgroepen en woordstructuren het kind in zijn spontane taal gebruikt. Hetzelfde taalstaal werd gebruikt voor de verdere analyses in deze studie.

3.4

Procedure en analyse

Middels een informatiebrief zijn de ouders van de kinderen met TOS op de hoogte gesteld van het onderzoek. Ouders die bezwaar hadden konden dit aangeven bij de groepsbehandelaars, dit is niet gebeurd.

De testafname vond plaats in een stille ruimte in een één op één situatie. Hierdoor werd afleiding door omgevingslawaai zoveel mogelijk voorkomen. Bij alle kinderen is er een eerdere ontmoeting geweest tussen de onderzoeker en het kind. De onderzoeker heeft vier kinderen twee maanden gezien op de peutercommunicatiegroep. De andere vijf kinderen hebben met de onderzoeker tijdens het buiten spelen kennis gemaakt. De opname kon hierdoor bij alle kinderen direct worden gestart. In de ruimte was verschillend speelmateriaal aanwezig, zoals boerderijdieren, Playmobil,

duploblokken, theeservies en een autogarage. Spelenderwijs werd spontane taal uitgelokt. Voor zover mogelijk werd er ook een gesprekje aangegaan over een onderwerp buiten het ‘hier en nu’, om verschillende werkwoordtijden uit te lokken.

Er werd gekozen voor een cross-sectioneel design. Een groep kinderen wordt op één moment onderzocht, hierdoor kan er een uitspraak gedaan worden over de gehele groep kinderen met en zonder TOS. Om de grammaticale ontwikkelingsfase van de participanten te bepalen is er een kwalitatieve analyse gedaan middels een TARSP-analyse. In bijlage 1 staat de profielkaart dat voor alle participanten is ingevuld en waarmee de grammaticale ontwikkelingsfase is bepaald.

(12)

werden bekeken. Om de ontwikkeling van de productie van pronomina en werkwoorden van typisch ontwikkelende kinderen te weten is gebruik gemaakt van de CHILDES-database (MacWhinney, 2010), uit het corpus Bol en Kuiken (Bol & Kuiken, 1990) en uit van Kampen (van Kampen, 2009). De

CHILDES-database bevat transcripties van spontane taal van kinderen.

Na de foutenanalyse vond er een groepsvergelijking plaats tussen de groep kinderen met TOS en de controlegroep (KL). In percentages werd berekend hoe vaak de verschillende pronomina door de groep kinderen met TOS en de groep typisch ontwikkelende kinderen werd gebruikt. Dit werd eerst voor elk kind individueel gedaan en vervolgens werd het groepsgemiddelde berekend. De taalsamples van de kinderen hadden niet allemaal dezelfde hoeveelheid uitingen. Om geen data verloren te laten gaan werd de data bij zowel de foutenanalyse als bij de frequentieanalyse in procenten omgezet.

Tenslotte werd er gekeken naar het productiecriterium. Het productiecriterium geeft een percentage weer die behaald moet worden, voordat gezegd kan worden dat een bepaald concept is verworven. Bol en Kasparian (2009) stelden in hun onderzoek het productiecriterium op 4%. In het huidig onderzoek is deze 4% eveneens als productiecriterium gebruikt. Een pronomen of werkwoord is in dit geval pas verworven wanneer deze minstens 4% gebruikt wordt in het sample. Bij de analyse werd per participant gekeken of het pronomen of werkwoord verworven was. Vervolgens werd ook voor de gehele groep kinderen met TOS en voor de gehele groep typisch ontwikkelende kinderen berekend of de verschillende pronomina en werkwoorden verworven zijn. Het productiecriterium voor werkwoorden is niet bekend, verwacht werd dat hier eveneens 4% voor gebruikt kan worden. Tabel 3. Overzicht van de verschillende foutencategorieën met definitie.

Fout Definitie

Persoonlijke en aanwijzende pronomen

Weglating Er wordt ten onrechte een pronomen

weggelaten ‘bal pakken’, goed: ‘ik pak de bal’.

Substitutie Er wordt een verkeerd pronomen gebruikt

‘deze boek wil ik’, goed: ‘dit boek wil ik’

Toevoeging Er wordt ten onrechte een pronomen

toegevoegd ‘jij mag niet drinken jij’, goed: ‘jij mag niet drinken’.

Werkwoorden

Weglating Een verplicht werkwoord wordt weggelaten

‘daar een auto’, goed: ‘daar is een auto’.

Substitutie Er wordt een ander werkwoord gebruikt

‘ik heb bellen’, goed: ‘ik ga/moet bellen’. Het ging hier om een zin in de toekomende tegenwoordige tijd. Vandaar dat de zin ‘ik heb gebeld’ hier niet wordt bedoeld.

Toevoeging Er wordt ten onrechte een werkwoord

toegevoegd ‘die moet ik pakken doen’, goed: ‘die moet ik pakken’.

Verkeerde volgorde Het werkwoord wordt op een verkeerde plek in de zin gezet ‘ik pakken wil die’, goed: ‘ik wil die pakken’.

(13)

getal van het werkwoord ‘de jongens pak de bal’, goed: ‘de jongens pakken de bal’. Geen toepassing V2-regel Het hele werkwoord wordt onvervoegd

achteraan de zin geplaatst.

‘ik bal pakken’, goed: ‘ik pak de bal’. Zwakke/sterke werkwoorden Zwakke werkwoorden veranderen niet van

klank als ze van tijd veranderen. Sterke werkwoorden veranderen wel van klank als ze van tijd veranderen ‘ik loopte daar’, goed: ‘ik liep daar. Verandering van klank is hier als gevolg van de verledentijdsvorm vereist. Weglating congruentiemorfeem in de 3e

persoon

Het verplichte congruentie morfeem ‘-t’ in de 3e persoon wordt weggelaten ‘hij pas’, goed: ‘hij past’.

(14)

4

Resultaten

4.1

Foutenanalyse

Grafiek 1a. Aantal fouten bij het gebruik van persoonlijke pronomina door kinderen met TOS en typisch ontwikkelende kinderen.

Grafiek 1b. Aantal fouten bij het gebruik van aanwijzende pronomina door kinderen met TOS en typisch ontwikkelende kinderen.

0 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50

totaal weglating substitutie toevoeging

Aan

ta

l fou

ten

Foutencategorie

Kinderen met TOS Typisch ontwikkelende kinderen

0 5 10 15 20 25 30

totaal weglating substitutie toevoeging

Aan

ta

l fou

ten

Foutencategorie

(15)

Grafiek 1c. Aantal fouten bij het gebruik van werkwoorden door kinderen met TOS en typisch ontwikkelende kinderen.

De foutenanalyse, weergegeven in Grafiek 1a, toont aan dat de typisch ontwikkelende kinderen meer fouten maakten bij het gebruik van persoonlijke pronomina dan de kinderen met TOS. De typisch ontwikkelende kinderen maakten in totaal 46 fouten en de kinderen met TOS maakten 29 fouten. Beide groepen maakten de meeste fouten door weglating van een pronomen. Bij het gebruik van aanwijzende pronomina (grafiek 1b) maakten de kinderen met TOS meer fouten dan de typisch ontwikkelende kinderen. Ook hier werden er door de kinderen met TOS het meeste

weglatingsfouten gemaakt. Voor de groep typisch ontwikkelende kinderen waren het zowel

weglatingsfouten als substitutie fouten die vaak werden gemaakt. Bij het gebruik van werkwoorden (grafiek 1c) maakten de kinderen met TOS meer fouten dan de typisch ontwikkelende kinderen. De kinderen met TOS maakten in totaal 152 fouten en de typisch ontwikkelende kinderen 67. Net als bij het gebruik van pronomina is ook hier de categorie weglating waar door beide groepen de meeste fouten werden gemaakt. Bij de typisch ontwikkelende kinderen werden ook zes fouten gemaakt met het congruentie morfeem in de tegenwoordige tijd.

4.2

Frequentieanalyse

Voor de groep kinderen met TOS en de groep typisch ontwikkelende kinderen werd procentueel berekend hoe vaak de verschillende pronomina ten opzichte van het totaal aantal pronomina werden gebruikt. In tabel 4 staan de percentages van elk pronomen voor de kinderen met TOS en de typisch ontwikkelende kinderen. Bij de groep kinderen met TOS werd van het totaal aantal

pronomina 68% het pronomen /ik/ gebruikt. De pronomina /jij/, /hij/, /het/, /mij/, /jou/ en /hem/ kwamen ongeveer evenveel voor in de taalsamples van de kinderen. Het pronomen /wij/ kwam voor 2% voor in de taalsamples van de kinderen met een TOS. Bij de typisch ontwikkelende kinderen was het pronomen /ik/ het pronomen dat het vaakst voorkwam in de taalsamples, namelijk 43%. Daarnaast kwam het pronomen /jij/, /hij/, en /wij/ regelmatig voor in de taalsamples. Terwijl er bij de kinderen met TOS een duidelijke voorkeur is voor het pronomen ‘ik’ stellen we vast dat de typische kinderen al meer verschillende pronomina gaan gebruiken. Er is met andere woorden een betere spreiding bij de typische kinderen dan bij de TOS kinderen.

Bij de aanwijzende pronomina gebruikten de typisch ontwikkelende kinderen de vier pronomina ongeveer evenveel. De groep kinderen met TOS gebruikten voornamelijk het aanwijzend pronomen

0 20 40 60 80 100 120 140 160 Aan ta l fou ten Foutencategorie

(16)

/die/, gevolgd door de pronomina /dat/, /deze/ en /dit/. Beide groepen gebruikten zowel vervoegde als niet vervoegde werkwoorden. De percentages hiervan zijn voor beide groepen ongeveer gelijk. Tabel 4: Frequentieanalyse pronomina en werkwoorden voor kinderen met TOS en typisch

ontwikkelende kinderen.

Kinderen met TOS Typisch ontwikkelende kinderen Pronomina subject enkelvoud Ik (ikke, ‘k) 68% 43% Jij (je) 7% 20% U 0% 0% Hij (ie) 5% 15% Zij (ze) 0% 1% Het (‘t) 5% 3% meervoud Wij (we) 2% 10% Jullie 0% 0% Zij (ze) 0% 3% Pronomina object enkelvoud Mij (me) 4% 2% Jou (je) 5% 3% Hem 4% 0% Haar 0% 0% meervoud Ons object 0% 0% Jullie object 0% 0% Hen/hun object 0% 0% Aanwijzende pronomina Die 44% 28% Dit 6% 15% Deze 21% 24% Dat 29% 33% Werkwoorden Vervoegd 67% 73% Niet vervoegd 33% 27%

(17)

4.3

Productiecriterium

Volgens Bol en Kasparian (2009) is een pronomen verworven als het 4 keer op 100 uitingen werd gebruikt. Zij noemen dit een productiecriterium. Het kan worden beschouwd als een arbitraire grens die een kind moet bereiken alvorens een woord of constructie als verworven kan worden

beschouwd. Met behulp van het productiecriterium is bij alle kinderen in zowel de groep kinderen met TOS als de groep typisch ontwikkelende kinderen berekend of zij de afzonderlijke pronomina hebben verworven. In tabel 5 staat hoeveel procent van de kinderen met TOS en hoeveel procent van de typisch ontwikkelende kinderen het productiecriterium hebben behaald. Uit de analyse blijkt dat kinderen met TOS alleen het persoonlijk pronomen /ik/ hebben verworven. De groep typisch ontwikkelende kinderen hebben naast het pronomen /ik/ ook het pronomen /jij/ en /hij/ verworven. Bij de aanwijzende pronomina heeft de groep kinderen met TOS het pronomen /die/ en /dat/ verworven. De groep typisch ontwikkelende kinderen heeft alle vier de aanwijzende pronomina verworven. Bij de individuele analyse blijkt dat het pronomen /ik/ door zes van de negen kinderen met TOS is verworven. Bij de groep typisch ontwikkelende kinderen is dit pronomen bij alle negen kinderen verworven. Het pronomen /jij/ en /mij/ zijn enkel door het oudste kind met TOS verworven. Het pronomen /hem/ is door een kind met TOS verworven en het pronomen /wij/ door drie van de negen kinderen. Bij de typisch ontwikkelende kinderen heeft zes van de negen kinderen het

pronomen /jij/ verworven. Het pronomen /hij/ werd door vier van de negen kinderen verworven en /wij/ door drie van de negen kinderen.

Bij de aanwijzende pronomina werd door de kinderen met TOS geen een pronomen door alle kinderen verworven. Het pronomen /die/ werd door zes van de negen kinderen verworven, /dit/ door een kind, /deze/ door vier en /dat/ door vijf van de negen kinderen. De typisch ontwikkelende kinderen hadden allemaal de pronomen /die/ en /dat/ verworven. Het pronomen /dit/ werd door drie van de negen kinderen verworven en /deze/ door vijf van de negen kinderen.

Tabel 5. Percentage kinderen met en zonder TOS die het productiecriterium hebben behaald. Kinderen met TOS Typisch ontwikkelende

(18)

Haar 0% 0% Pronomina object meervoud Ons object 0% 0% Jullie object 0% 0% Hen/hun object 0% 0% Aanwijzend pronomina Die 67% 100% Dit 11% 33% Deze 44% 56% Dat 44% 100% Werkwoorden Vervoegd 100% 100% Niet vervoegd 100% 100%

Noot: alle percentages zijn afgerond naar boven.

5

Discussie

5.1

Foutenanalyse

Uit de foutenanalyse blijkt dat normaal ontwikkelende kinderen meer fouten maakten bij het gebruik van pronomina in vergelijking met de kinderen met TOS. Er zijn hier een aantal oorzaken voor te noemen. Ten eerste, werden de controlekinderen gematcht met de TOS kinderen op basis van gemiddelde uitingslengte (MLU) en niet voor wat betreft leeftijd. De leeftijd van de normaal ontwikkelende kinderen ligt zes tot 17 maanden lager dan de leeftijd van de kinderen met TOS. De normaal ontwikkelende kinderen maakten dus wel meer fouten, maar zijn jonger dan de kinderen met TOS. Ten tweede gebruikten de kinderen met TOS in vergelijking met de normaal ontwikkelende kinderen nog regelmatig één woorduitingen. Deze werden meegeteld in het totaal aantal uitingen, maar zorgen er ook voor dat er minder fouten worden gemaakt. In één woorduitingen wordt namelijk meestal een zelfstandig naamwoord of een werkwoord gebruikt. Tenslotte, gebruikten de normaal ontwikkelende kinderen gemiddeld meer pronomina en ook langere uitingen dan de kinderen met TOS. Hoe langer de uitingen worden hoe meer pronomina er verplicht zijn en hoe groter de kans wordt op het maken van fouten.

Naast de persoonlijke pronomina is er ook gekeken naar de fouten die werden gemaakt bij het gebruik van aanwijzende pronomina. Uit de foutenanalyse komt naar voren dat kinderen met TOS vooral aanwijzende pronomina weglaten. Bij de normaal ontwikkelende kinderen kwamen zowel weglatingen als substituties voor. Dit heeft wellicht opnieuw te maken met het verschil in frequentie. De normaal ontwikkelende kinderen gebruikten in verhouding namelijk meer aanwijzende

(19)

2005). Er zijn wellicht in deze veertig analyse-eenheden grammaticale structuren niet aan bod gekomen, terwijl het kind die al wel kan gebruiken. Ten tweede, is er sprake van een grote heterogeniteit in de problemen die de kinderen met TOS hebben. De één heeft voornamelijk problemen met de morfosyntactische ontwikkeling en de ander heeft voornamelijk fonologische problemen. In dit laatste geval treden de morfosyntactische problemen niet op de voorgrond. Een onderzoeksgroep waarbij de kinderen met TOS enkel morfosyntactische problemen hebben kan ervoor zorgen dat er meer fouten worden gemaakt. Als laatste argument voor de relatief weinig fouten is dat er bij de kinderen met TOS sprake is van een vertraagde ontwikkeling, maar niet van een verstoorde ontwikkeling. De kinderen met TOS lopen achter in de morfosyntactische

ontwikkeling. Hierdoor ontwikkelen zij de verschillende vaardigheden later dan de typisch

ontwikkelende kinderen. Hierdoor werden er wel fouten gemaakt met het weglaten van pronomina, maar weinig overige fouten, omdat het weglaten van pronomina vaak als eerste fout optreedt. Bij kinderen met een verstoorde ontwikkeling loopt de ontwikkeling niet synchroon met de ontwikkeling van normaal ontwikkelende kinderen. Een verstoorde ontwikkeling zou laten zien dat de kinderen met TOS fouten maakten die niet passend zijn bij de normale ontwikkeling. Dit onderzoek laat zien dat er bij de kinderen met TOS sprake is van een vertraagde ontwikkeling in plaats van een

afwijkende ontwikkeling.

Bij het gebruik van werkwoorden werden er minder fouten gemaakt door de typisch ontwikkelende kinderen in vergelijking met de kinderen met TOS, ondanks dat de typisch ontwikkelende kinderen gemiddeld zes tot 17 maanden jonger waren dan de kinderen met TOS. Burger et al, (2012) gaven al aan dat kinderen met TOS veel problemen hebben met de

werkwoordvervoeging en verplichte zinsdelen regelmatig weglaten. In dit onderzoek werden er ook veel fouten gemaakt met betrekking tot de V2-regel. Het lexicale werkwoord werd onvervoegd aan het einde van de zin geplaatst. Vanuit de studie van de Jong (1999) werd dit al verwacht. Ook in die studie bleken de kinderen met TOS veel moeite te hebben met de juiste vervoeging van het

werkwoord. In dit onderzoek maakten twee kinderen met TOS ook fouten met de juiste plaatsing van het werkwoord. Dit resulteerde in zinnen als, die lopen moet of ik niet drinken wil. In de studie van Zwitserlood (2007) kwam naar voren dat kinderen met TOS het vervoegen van werkwoorden vermijden door het ‘lege’ werkwoord gaan te gebruiken. In dit onderzoek kwam dit niet tot nauwelijks naar voren. De kinderen met TOS in de studie van Zwitserlood (2007) waren echter zes, zeven en acht jaar. De leeftijd in dit onderzoek ligt gemiddeld drie tot vier jaar lager. In de

morfosyntactische ontwikkeling leren kinderen eerst het gebruik van werkwoorden, waarbij het lege werkwoord gaan veelvuldig wordt gebruikt. Naarmate de kinderen ouder worden leren zij het vervoegen van werkwoorden. Hierdoor werden er in dit onderzoek vooral fouten gemaakt met het weglaten van werkwoorden en werden er in de studie van Zwitserlood (2007) veelal fouten gemaakt met het vervoegen van werkwoorden.

5.2

Frequentieanalyse

Uit de frequentieanalyse blijkt dat de kinderen met TOS minder vaak persoonlijke en aanwijzende pronomina gebruikten dan de typisch ontwikkelende kinderen. Dit komt overeen met eerder verschenen literatuur. Uit het onderzoek van Bol en Kuiken (1990) bleek dat Nederlandse kinderen met TOS veel minder persoonlijke pronomina gebruikten in vergelijking met normaal ontwikkelende kinderen. In dit onderzoek gebruikten de groep kinderen met TOS minder dan de helft pronomina in vergelijking met de normaal ontwikkelende kinderen.

(20)

pronomen /wij/ het eerste dat wordt verworven. Bij de kinderen met TOS kwam het pronomen /ik/ het vaakst voor. Andere pronomina die door de kinderen werden gebruikt zijn, /jij/, /hij/, /het/, /mij/, /jou/ en /hem/. Deze pronomina werden echter maar zeer weinig gebruikt in de spontane taal of door slechts één proefpersoon. De overige pronomina kwamen in dit onderzoek niet voor in de spontane taal van de kinderen met TOS. De meervoudsvormen in de object vorm werden nog niet gebruikt door de kinderen uit beide groepen. Bol en Kuiken (1986) stelden in hun onderzoek dat de productie van de pronomina in de objectvorm vaak nog uitblijft. De productie van bijvoorbeeld het pronomen /ons/, /jullie/ en /hen/ zullen pas na de leeftijd van 3;5 jaar geproduceerd worden door typisch ontwikkelende kinderen. Bij kinderen met TOS zal dit wellicht nog later zijn omdat de morfosyntactische ontwikkeling vertraagd is.

Naast de persoonlijke pronomina werd er ook gekeken naar de aanwijzende pronomina. Bij de kinderen met TOS werd het pronomen /die/ het meest gebruikt. Bij de typisch ontwikkelende kinderen werd het pronomen /dat/ het meest gebruikt. De percentages van de pronomina lagen bij de typisch ontwikkelende kinderen dichtbij elkaar. Deze kinderen gebruikten vaker de verschillende pronomina dan de kinderen met TOS. De kinderen met TOS hebben op dezelfde leeftijd minder de beschikking over de verschillende pronomina. Dit zou ook als een voorzichtig argument kunnen aangehaald worden. Bij de kinderen met TOS vindt er eerder een vertraagde morfosyntactische ontwikkeling plaats dan een afwijkende ontwikkeling.

5.3

Productiecriterium

Bij de groep kinderen met TOS bleek alleen het pronomen /ik/ te zijn verworven op basis van het vooropgestelde productiecriterium. Bij de typisch ontwikkelende kinderen waren de pronomen /ik/, /jij/ en /hij/ verworven volgens ditzelfde criterium. Op basis hiervan kan opnieuw worden gesteld dat de kinderen met TOS achterlopen in de ontwikkeling van pronomina in vergelijking met de typisch ontwikkelende kinderen. Gezien de vertraagde ontwikkeling bij de kinderen met TOS werden deze resultaten verwacht. Dit geldt eveneens voor de aanwijzende pronomina. Waarbij twee van de vier pronomina door de kinderen met TOS zijn verworven en alle vier de pronomina door de typisch ontwikkelende kinderen. Bij de individuele analyse is zichtbaar dat het pronomen /wij/ door drie van de negen kinderen met TOS is verworven en bij de typisch ontwikkelende kinderen eveneens. Het gemiddelde van de groep typisch ontwikkelende kinderen ligt dichterbij elkaar dan bij de groep kinderen met TOS. Het productiecriterium werd bij een aantal typisch ontwikkelende kinderen net niet gehaald. Terwijl bij de kinderen met TOS deze grens duidelijk niet wordt behaald.

Het dient opgemerkt te worden dat zowel weinig kinderen met TOS als typisch ontwikkelende kinderen het productiecriterium van Bol en Kasparian (2009) bereikten. In hun onderzoek is moeilijk te achterhalen waarom zij precies dit criterium hanteren. Het lijkt zelfs wat arbitrair te zijn. Op basis van onze resultaten kunnen wij ons de vraag stellen of het

productiecriterium op deze leeftijd niet te hoog is. Wellicht is het productiecriterium voor deze groep kinderen eerder 2 op 100. In dat geval hadden beide groepen meer pronomina verworven. Op basis van dit onderzoek kan hier echter geen betrouwbare uitspraak over worden gedaan. Meer

onderzoek is nodig alvorens een productiecriterium als valide en betrouwbaar kan worden beschouwd.

5.4

Beperkingen van het onderzoek en klinische implicaties

(21)

persoonlijke pronomina uit te lokken. Wanneer er meer hulpmiddelen waren ingezet om pronomina uit te lokken, zouden er misschien meer of andere fouten worden gemaakt. Wanneer er

vervolgonderzoek plaats vindt op het gebied van pronomina is het belangrijk om deze implicatie mee te nemen in het onderzoek.

(22)

6

Literatuur

Alphen, P, van., Weterings, N., Schepter, A., Rodenburg-van Wee, M., Veen, J, van., Brands, T., & Mulder, A (2017). Handleiding Jules voor TOS. Geraadpleegd op 24 mei, van:

https://intranet.kentalis.nl/Projecten/TAZ/Documents/Groepsbehandeling%20Jules%20voor%20TOS %2022-2-2017%20def.pdf#search=jules

American Psychiatric Association. (2013). DSM-5: handboek voor de classificatie van psychische stoornissen [DSM-5: diagnostic and statistical manual of mental disorders] (M.W. Hengeveld’, Vert.). Amsterdam: Boom.

Bol, G., & Kasparian, K. (2009). The production of pronouns in Dutch children with developmental language disorders: a comparison between children with SLI, hearing impairment, and Down’s syndrome. Clinical Linguistics & Phonetics, 23, 9, 631-646.

Bol, G., & Kuiken, F. (1986). Het gebruik van pronomina bij kinderen van één tot vier. Psycholinguïstiek en Taalstoornissen, Toegepaste Taalwetenschap in Artikelen, 24, 1, 47-58. Bol, G., & Kuiken, F. (1990). Grammatical analysis of developmental language disorders: a study of the morphosyntax of children with specific language disorders, children with hearing impairment and children with Down’s syndrome. Clinical linguistics and phonetics, 4, 77-86.

Burger, E., Wetering, M. van der., & Weerdenburg, M. van (2012). Kinderen met specifieke taalstoornissen. Leuven: Acco.

Caselli, C., Casadio, P., & Bates, E. (1999). A comparison of the transition from first words to grammar in English and Italian. Journal of child language, 26, 69-111.

Chiat, S. (1978). The analysis of children’s pronouns: an investigation into the prerequisites for linguistic knowledge. London: university of London dissertation.

Chiat, S. (1986). Personal pronouns. In: P. Fletcher, & M. Garman (Eds.), Language Acquisition: Studies in First Language Development (p. 339–355). Cambridge: Cambridge University Press. Falcaro, M., Pickles, A., Newbury, D.F., Addis, L., Banfield, E., Fischer, S.E. et al. (2008). Genetic and phenotypic effects of phonological short-term memory and grammatical morphology in specific language impairment. Genes brand and behavior, 7, 393-402.

Geerts, G., & Boon, T. den. (1999). Van Dale: Groot Woordenboek der Nederlandse taal. 13e herz. dr. Utrecht/Antwerpen: Van Dale Lexicografie.

Hoek, Th. van den, Houtman, J., & Jullens, J. (1988). Grammaticaal woordenboek: Termen en begrippen van de traditionele grammatica en hun equivalenten in het Latijn, Duits,

Engels en Frans. Leiden: Martinus Nijhoff.

Jong, J. de (1999). Specific language impairment in Dutch: inflectional morphology and argument structure. Proefschrift Rijksuniversiteit Groningen.

(23)

Kentalis. (z.d.). Kentalis is er voor. Geraadpleegd op 24 februari 2014. Van http://www.kentalis.nl/Kentalis-is-er-voor

Leonard, L.B. (2000). Children with specific language impairment. Bradford, Massachusetts: MIT Press.

Mac Whinney, B. The CHILDES Project: Tools for Analyzing Talk, CLAN Manual, 3nd ed. Mahwah, NJ: Lawrence Erlbaum and Associates, 2010.

Marschall, C.R., & Lely, H.K.J. van der (2007). Derivational morphology in children with grammatical-specific language impairment. Clinical linguistics & phonetics, 21, 71-91.

Moore, M. E. (2001). Third person pronoun errors by children with and without language impairment. Journal of communication disorders, 34, 207-228.

Pronk, A. (2007). Specific language impairment (SLI) in older children: morphosyntactic and lexical symptoms and assessment. Master thesis general linguistics, Universiteit Amsterdam.

Rice, M.L., Smith, S.D., & Gayan, J. (2009). Convergent genetic linkage and associations to language, speech and reading measures in families of probands with specific language impairment. Journal of neurodevelopmental disorder, 1, 264-282.

Schaerlaekens, A.M., & Gillis, S. (1987). De taalverwerving van het kind. Groningen: Wolters-Noordhoff.

Schaerlaekens, A. (2008). De taalontwikkeling van het kind. Groningen: Wolters-Noordhoff. Schlichting, L. (2005). TARSP. Amsterdam: Harcourt Assessment.

Verhoeven, L., Steenge, J. & Balkom, H. van (2011). Verb morphology as clinical marker of specific language impairment: Evidence from first and second language learners. Research in developmental Disabilities, 32(3), 1186-1193. doi: 10.1016/j.ridd.2011.01.001

Vries, M. de (1999). Het schemergebied tussen pronomina en anaforen. Nederlandse Taalkunde, 99, 125-160.

(24)

7

Bijlagen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

[r]

Uit de resultaten komt naar voren dat er zowel voor de TOS-groep als voor de TOS+ASS- groep correlaties bestaan tussen het mondeling taalbegrip en executieve

jong kind maakt zich taal van ouders eigen praat hardop tegen zichzelf... ouder kind verinnerlijkt de taal

De leerling weet hoe hij/zij innerlijke taal kan gebruiken om zichzelf te sturen (emoties, gedrag) en om zich een voorstelling te maken van wat er in haar/hemzelf en anderen

Waar hij weer bij kon komen en zijn taal omhoog werd gewerkt, maar omdat zijn leer prestaties achter bleven en zijn IQ test steeds lager uit ging vallen ging hij van de cl2 school

Kinderen worden lui gehouden door het apparaat, en ik zie de worsteling bij heel veel ouders, moet ik nou verbieden en moet ik dat juist niet, hoe zorg je dat de dialoog aan

Dit leidt er toe dat ouders minder tijd hebben en kinderen veel meer vrijheid hebben en meer gepamperd worden.. Kinderen worden meer aan hun lot overgelaten, hebben minder

• Het onderzoek naar de integratie van personen in de gewone gemeenschap, die voorheen een periode hebben moeten doorbrengen in een instituut voor adolescenten met een