1
Discriminatie naar seksuele geaardheid tijdens de
sollicitatieprocedure in Nederland.
Masterthesis
Supervisor: Prof. Dr. E.J.S. Plug
Universiteit van Amsterdam
Faculteit Economie en Bedrijfskunde
13 juli 2014
Nanouk Botman
10628487
2
Inhoudsopgave
1. Samenvatting 3
2. Aanleiding en Onderzoeksvraag 4
2.1 Motivatie 4
2.2 Belang van het onderwerp 5
2.3 Onderzoeksvraag 6
2.4 Bijdrage 6
3. Literatuur 7
3.1 Gerelateerde literatuur 7
3.2 Mogelijke voorspellers van discriminatoir gedrag 10
4. Methode 14 4.1 Participanten 14 4.2 Onderzoeksopzet 15 4.3 Data analyse 17 5. Resultaten 19 6. Discussie 28
6.1 Discussie van de hypothesen 28
6.2 Bijdrage huidig onderzoek 29
6.3 Mogelijke limitaties 30 6.4 Vervolgonderzoek 32 6.5 Conclusie 33 7. Referenties 36 8. Appendix 40 8.1 Het onderzoek 40 8.2 Poweranalyse 45
3
1. Samenvatting
Deze studie onderzoekt of discriminatie naar seksuele geaardheid tijdens de
sollicitatieprocedure in Nederland voorkomt. De participanten moesten punten verdelen tussen twee kandidaten waarvan de karakteristieken op elkaar leken, behalve de seksuele geaardheid. Andere vormen van discriminatie (geslacht, leeftijd en geloof) zijn ook getest om te onderzoeken of er een verband te vinden is tussen verschillende vormen van discriminatie. De participanten hebben gemiddeld minder punten gegeven aan de homoseksuele man en dit is significant, alhoewel het gaat om een marginaal effect. Daarentegen hebben de
participanten gemiddeld meer punten gegeven aan de lesbische vrouw ten opzichte van de heteroseksueel, echter is dit niet significant. Vandaar dat, volgens dit onderzoek niet kan worden gesproken over discriminatie naar seksuele geaardheid tijdens de sollicitatieprocedure in Nederland. Wel kan geconcludeerd worden dat mannen significant meer discrimineren naar homoseksuele mannen dan vrouwen en dat er niet structureel gediscrimineerd wordt naar minderheden. Het onderzoek indiceert dus dat er niet wordt gediscrimineerd naar
homoseksualiteit, maar verder onderzoek zal deze voorlopige conclusie nog moeten bevestigen.
4
2. Aanleiding en Onderzoeksvraag
2.1 Motivatie
Discriminatie op de werkvloer in Nederland
‘Discriminatie op de werkvloer is in Nederland een groot probleem.’ Zo luidt de kop van een artikel in de volkskrant op 9 april 2014. Bij het College voor de Rechten van de Mens (CRM) komen steeds meer vragen binnen over discriminatie. Het merendeel van deze vragen gaat over discriminatie op het werk, zoals discriminatie op basis van geslacht, lichamelijke handicap, chronische ziekte of leeftijd. Marysha Molthoff van het CRM zegt over
discriminatie op basis van seksuele geaardheid het volgende: “We weten bijvoorbeeld dat homoseksuelen veel problemen ervaren op de werkvloer, maar daarover krijgen wij zelden berichten binnen” (Bouma, 2014). Discriminatie op de werkvloer is dus een groot probleem. Deze huidige studie zal gericht zijn op discriminatie naar seksuele geaardheid tijdens de sollicitatieprocedure.
Definitie discriminatie naar seksuele geaardheid
Een vooroordeel is een negatieve of positieve houding naar een individu op basis van een ongegronde mening, in dit geval door seksuele geaardheid (Herek, 2000). Als deze
vooroordelen worden omgezet in negatief gedrag resulteert dit in discriminatie naar seksuele geaardheid. Dit komt voor als mensen door hun seksuele geaardheid onredelijk worden behandeld (Ahmed et al., 2013). Dit gedrag is onrechtvaardig en kan gericht zijn op een groep of personen van een groep (Dilks, 2010).
Aantonen van discriminatie tijdens de sollicitatieprocedure
Het is ingewikkeld om discriminatie tijdens de sollicitatieprocedure aan te tonen. Sollicitanten verschillen van elkaar in meerdere opzichten. Het is hierdoor lastig om aan te tonen of een verschil in uitnodigingskans komt door een karakteristiek waarbij discriminatie wordt verwacht of dat dit door andere karakteristieken komt. Bij een onderzoek is het mogelijk om deze andere karakteristieken zo gelijk mogelijk te houden van de sollicitant, maar alsnog zal de werkgever selecteren op meer karakteristieken dan waarop de analyses van de onderzoeker zijn gebaseerd (Bertrand & Mullainathan, 2003).
Er is vaker onderzoek gedaan naar salarisverschillen bij verschillende
bevolkingsgroepen dan naar discriminatie tijdens de sollicitatieprocedure, omdat deze data gemakkelijker beschikbaar zijn (Weichselbaumer, 2003).
5
Discriminatie naar seksuele geaardheid op de arbeidsmarkt wereldwijd
Er is door verschillende studies aangetoond dat homoseksuelen gediscrimineerd worden op de arbeidsmarkt, vooral op basis van onderzoek naar salarisverschillen. Allegretto & Arthur (2001) toonden bijvoorbeeld aan dat homoseksuelen in Amerika 2,4 tot 15,6 procent minder verdienden dan hun heteroseksuele collega’s. Ook als het gaat om de sollicitatieprocedure worden homoseksuelen gediscrimineerd, hier is alleen minder onderzoek naar gedaan. De landen waar hier wel onderzoek naar gedaan is, zijn Zweden (Ahmed et al., 2013), Oostenrijk (Weichselbaumer, 2003) en Griekenland (Drydakis, 2009). In hoofdstuk 3 zal hier nader op in worden gegaan.
Onderzoeken in Nederland
In Nederland is onderzoek gedaan naar het effect van seksuele geaardheid op het salaris en naar de houding van de Nederlandse burgers ten opzichte van homoseksualiteit. Er is aangetoond dat er in Nederland niet wordt gediscrimineerd naar seksuele geaardheid als het gaat om het salaris(Plug & Berkhout, 2004).Ook is aangetoond dat Nederland, ten opzichte van andere Europese landen, het meest tolerante land is naar homoseksuelen (Gerhards, 2010).
Redenen voor onderzoek
Er zijn verschillende redenen voor dit onderzoek. Ten eerste is er nog weinig onderzoek gedaan naar discriminatie naar seksuele geaardheid tijdens de sollicitatieprocedure. Dit is nog maar in een paar landen onderzocht en nog niet in Nederland. Ten tweede is Nederland één van de meest tolerante landen naar homoseksuelen en het is interessant om te zien of zich dit ook uit tijdens de sollicitatieprocedure. Ten derde is het een groot probleem. Door deze redenen is het relevant om hier nader onderzoek naar te doen.
2.2 Belang van het onderwerp Gelijke behandeling
Discriminatie op de werkvloer of tijdens de sollicitatieprocedure zou niet mogen voorkomen in Nederland. De algemene wet gelijke behandeling (AWGB) is een Nederlandse wet die staat voor gelijke behandeling van personen ongeacht hun godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid of burgerlijke staat (Overheid, Algemene wet gelijke behandeling). Artikel 5 van de AWGB verbiedt specifiek het maken van onderscheid bij alle fases van het arbeidsproces, onder meer bij werving en selectie (Sociaal-Economische Raad, 2014). Mocht er aangetoond worden dat er
6 op de Nederlandse arbeidsmarkt wordt gediscrimineerd naar seksuele geaardheid, dan is dit in strijd met de wet.
Belang voor werkgevers bij discriminatievrije werving en selectie
Het is niet alleen in het belang van de sollicitant, maar ook van de werkgever dat er geen discriminatie voorkomt. Vooroordelen kunnen er namelijk toe leiden dat competenties
verkeerd worden ingeschat en dat niet de beste sollicitanten worden aangenomen. Uiteindelijk heeft de werkgever hier zelf nadeel van, want het niet aantrekken van de beste werknemers leidt tot een concurrentienadeel (College van de Rechten voor de Mens, 2013).
2.3 Onderzoeksvraag
Zoals hierboven beschreven, is het van belang dat discriminatie naar seksuele geaardheid tijdens de sollicitatieprocedure onderzocht wordt in Nederland. Vandaar dat de volgende onderzoeksvraag centraal staat in deze huidige studie:
Vindt er in Nederland discriminatie naar seksuele geaardheid plaats tijdens de sollicitatieprocedure?
Er kan gesproken worden van discriminatie naar seksuele geaardheid tijdens de sollicitatieprocedure als zowel de mannelijke als vrouwelijke homoseksuelen significant minder aangenomen worden dan heteroseksuelen.
De participanten van dit onderzoek zijn leerlingen van middelbare scholen en er is gewerkt met hypothetische sollicitaties.
2.4 Bijdrage
De bijdrage van dit onderzoek is om aan te tonen of discriminatie naar seksuele geaardheid tijdens de sollicitatieprocedure voorkomt in Nederland. Mocht het zo zijn dat er
gediscrimineerd wordt in Nederland, dan is het tijd dat dit gaat veranderen en dat er maatregelen worden genomen.
7
3. Literatuur
3.1 Gerelateerde literatuur Introductie
In dit hoofdstuk wordt gerelateerde literatuur besproken. Eerst zal een onderzoek dat gekeken heeft naar de houding van Europese landen tegenover homoseksualiteit worden besproken. Vervolgens worden de resultaten besproken van de landen die onderzoek hebben gedaan naar de mate van discriminatie naar seksuele geaardheid tijdens de sollicitatieprocedure. In
Nederland is nog geen onderzoek geweest naar discriminatie naar seksuele geaardheid tijdens de sollicitatieprocedure, wel is het effect van seksuele geaardheid op het salaris onderzocht. Dit onderzoek en twee economische modellen die discriminatie op de arbeidsmarkt mogelijk kunnen verklaren worden besproken. Tot slot zullen naar aanleiding van de besproken literatuur de mogelijke voorspellers van discriminatoir gedrag aan bod komen.
Houding van Europese landen naar homoseksualiteit
Gerhards (2010) heeft onderzoek gedaan naar de houding van de burgers van 27 Europese landen naar homoseksualiteit. De bevindingen van de landen Nederland, Zweden, Oostenrijk en Griekenland zullen hier besproken worden.
In alle 27 landen is de houding getest bij ten minste 1000 geïnterviewden per land. De volgende vraag is aan ze gesteld: “Kunt u mij vertellen of homoseksualiteit altijd kan worden gerechtvaardigd, nooit kan worden gerechtvaardigd of ergens ertussen in?” De
geïnterviewden werden gevraagd om deze vraag te beantwoorden en gebruik te maken van een 10-puntschaal variërend van nooit (1) tot altijd (10). De Nederlanders scoorden als hoogste met een gemiddelde score van 7,8, de Zweedse burgers scoorden op deze vraag als een na hoogste met een gemiddelde van 7,7, de Oostenrijkers scoorden gemiddeld een 5.2 en de Griekse burgers scoorden een 5.
Een andere, meer politiek gerichte vraag was of de geïnterviewden vonden dat
homoseksuele huwelijken overal in Europa mogelijk zouden moeten zijn. In Nederland vond 82 procent van de geïnterviewden dit en in Zweden 71 procent. Zweden en Nederland scoren ook op deze vraag het hoogst ten opzichte van de andere 25 landen. In Oostenrijk was 49 procent het hier mee eens. Griekenland scoort hierop als één van de laagste in heel Europa, met een score van 15 procent.
Dit onderzoek toont aan dat Nederland de meest positieve houding heeft ten opzicht van homoseksualiteit en Griekenland de minste. Zweden en Oostenrijk zitten hier tussenin.
8
Discriminatie tijdens de sollicitatieprocedure in Zweden, Oostenrijk en Griekenland
Hieronder zullen de onderzoeken naar discriminatie tijdens de sollicitatieprocedure besproken worden in volgorde van meest naar minst open houding. Een overeenkomst tussen deze onderzoeken is dat ze alle drie gebruik maken van de ‘correspondence test’, hierop wordt nader ingegaan bij de methode in hoofdstuk 4. Een bekend onderzoek waarbij ook de
‘correspondence test’ is gebruikt is de studie van Bertrand en Mullainathan (2003). Ahmed et al. (2013) hebben een veldexperiment gedaan om discriminatie naar seksuele geaardheid op de Zweedse arbeidsmarkt te testen. Het is interessant om te kijken naar de Zweedse arbeidsmarkt, aangezien de houding van de Zweedse burgers ten opzichte van homoseksualiteit één van de meest tolerante is. Ahmed et al. (2013) hebben onderzoek gedaan naar discriminatie in 10 verschillende beroepen, variërend van man gedomineerde beroepen, neutrale beroepen tot vrouw gedomineerde beroepen. Ze hebben fictieve sollicitatiebrieven en CV’s opgestuurd naar ongeveer 4000 werkgevers. De sollicitanten verschilden in geslacht (man/vrouw) en in seksuele geaardheid
(heteroseksueel/homoseksueel). Er is één sollicitatie per vacature gestuurd. Hierdoor konden de brieven en CV’s identiek zijn, behalve dat het geslacht en seksuele geaardheid verschilde. Ook vermeden ze hierdoor het risico dat werkgevers erachter zouden kunnen komen dat het een onderzoek was.
De resultaten laten zien dat er discriminatie naar seksuele geaardheid voorkomt in Zweden, maar dat het wel in mindere mate is dan studies die zijn gedaan in andere landen.
Homoseksuele mannen hadden tussen de vier en vijf procent minder kans om uitgenodigd te worden voor een gesprek of een baan dan heteroseksuele mannen. Homoseksuele mannen werden vooral gediscrimineerd in man gedomineerde beroepen, zoals constructiewerker, motorbestuurder, verkoper en monteur. Lesbische vrouwen hadden zes procent minder kans om uitgenodigd te worden voor een gesprek of een baan dan heteroseksuele vrouwen. Lesbische vrouwen werden vooral gediscrimineerd in vrouw gedomineerde beroepen, zoals verkoopassistent, werken bij een crèche, schoonmaakster, werken in een restaurant en dokter. In dit onderzoek werd er één sollicitatie naar een vacature gestuurd, dit heeft de bovengenoemde voordelen. Anderzijds heeft dit ook nadelen, aangezien er niet vergeleken kan worden tussen de uitnodigingskans van sollicitaties naar eenzelfde baan waarbij de sollicitanten op elkaar lijken, behalve de seksuele geaardheid. Vandaar dat er ook
onderzoeken zijn geweest waar er twee bijna identieke CV’s werden opgestuurd naar dezelfde vacature. Deze zullen nu worden besproken.
9 sollicitatieprocedure in Oostenrijk onderzocht. Per vacature werden er twee sollicitaties
opgestuurd. Van deze twee sollicitaties leken alle relevante karakteristieken op elkaar, zoals leeftijd, opleiding, ervaring en burgerlijke staat, behalve de seksuele geaardheid. Zo kan discriminatie aangetoond worden, mocht de heteroseksueel wel uitgenodigd worden en de homoseksueel niet. De conclusie van het onderzoek is dat lesbische vrouwen die uitkomen voor hun seksuele geaardheid 12 tot 13 procentpunt minder kans hebben om uitgenodigd te worden op gesprek ten opzichte van sollicitanten die niets schrijven over hun seksuele geaardheid.
Drydakis (2009) heeft gekeken of discriminatie naar homoseksuele mannen tijdens de sollicitatieprocedure voorkomt in Griekenland. De methode is dezelfde als die bij
Weichselbaumer (2003) en er zijn twee sollicitaties per vacature opgestuurd. Discriminatie is aangetoond, aangezien de kans dat homoseksuele mannen werden uitgenodigd op gesprek 26,2 procent lager was dan voor de heteroseksuelen.
Er is een verband te zien tussen de houding van burgers tegenover homoseksualiteit met de mate van discriminatie tijdens de sollicitatieprocedure. Een land waar relatief vaak discriminatie voorkomt, staat gemiddeld ook negatief tegenover homoseksuelen.
Effect van seksuele geaardheid op salaris in Nederland
Zoals reeds vermeldt, is in Nederland nog geen onderzoek gedaan naar discriminatie naar seksuele geaardheid tijdens de sollicitatie procedure. Wel is onderzoek gedaan naar het effect van seksuele geaardheid op de salaris.
Plug en Berkhout (2004) hebben het effect van seksuele geaardheid op het salaris in Nederland onderzocht. Ze hadden informatie over het salaris en de seksuele geaardheid van 11.600 net afgestudeerden van het HBO of WO verkregen doormiddel van een enquête. De resultaten zijn positief voor lesbische vrouwen en negatief voor homoseksuele mannen. Lesbische vrouwen verdienden in het onderzoek gemiddeld 3 procent meer dan
heteroseksuele vrouwen. Homoseksuele mannen verdienden daarentegen gemiddeld 3 procent minder dan heteroseksuele mannen. Er kan geconcludeerd worden dat net afgestudeerde hoger opgeleiden niet worden gediscrimineerd naar seksuele geaardheid, aangezien bij lesbische vrouwen positieve en bij homoseksuele mannen negatieve discriminatie voorkomt.
Het ‘Taste-based’ en statistische discriminatie model
Er bestaan twee economische theorieën die discriminatie op de arbeidsmarkt mogelijk kunnen verklaren. Het ‘taste-based’ model is geïntroduceerd door Becker (1957). Dit model laat zien dat discriminatie naar seksuele geaardheid mogelijk kan worden verklaard door een
10 afkeurende houding van een werkgever tegenover homoseksuelen. Als deze houding wordt omgezet in actie of gedrag, is dit nadelig voor homoseksuele mannen en lesbische vrouwen op de arbeidsmarkt (Ahmed et al., 2013). In dit geval geeft de werkgever er de voorkeur aan om te werken met heteroseksuele werknemers, ongeacht de hoogte van de productiviteit van de homoseksuele en heteroseksuele werknemer (Weichselbaumer, 2003).
Het statistische discriminatie model van Phelps (1972), soms genoemd als het ‘information-based’ model verklaart mogelijke discriminatie vanuit een andere hoek.
Werkgevers hebben gebrekkige informatie over vaardigheden en prestaties van sollicitanten, hierdoor maken ze keuzes gebaseerd op wat ze geloven over groepkarakteristieken (Dilks et al., 2010). Discriminatie kan worden veroorzaakt door de gedachte van de werkgever dat de gemiddelde productiviteit minder is bij een bepaalde bevolkingsgroep, in dit geval bij de homoseksuele mannen en lesbische vrouwen (Weichselbaumer, 2003). Werkgevers gebruiken dan waarneembare kenmerken, zoals seksuele geaardheid, als maatstaf voor kenmerken die niet waarneembaar zijn, zoals productiviteit (Arrow, 1973). In het geval van discriminatie naar seksuele geaardheid, betekent dit dat de werkgever verwacht dat de productiviteit van homoseksuele mannen en lesbische vrouwen lager zal zijn dan van heteroseksuelen en ze hierdoor niet aanneemt.
Wij verwachten dat discriminatie naar seksuele geaardheid tijdens de
sollicitatieprocedure beter verklaard kan worden volgens het ‘taste-based’ model dan het statistische discriminatie model. En dat discriminatie tijdens de sollicitatieprocedure mogelijk verklaard kan worden door een negatieve houding. Het statistische discriminatie model lijkt minder aannemelijk om discriminatie naar geaardheid te verklaren. Homoseksuelen zijn namelijk, vergeleken met andere minderheden, de groep waarvan de gemiddelde
productiviteit het minst verschilt met de meerderheid, in dit geval met de heteroseksuelen. Dit komt doordat ze de enige minderheden zijn die binnen een meerderheidscultuur zijn
opgevoed, namelijk door heteroseksuele ouders (Weichselbaumer, 2003).
3.2 Mogelijke voorspellers van discriminatoir gedrag
Het is lastig om mogelijke voorspellers van discriminatoir gedrag aan te tonen als het gaat om discriminatie tijdens de sollicitatieprocedure aangezien de kenmerken van de persoon die de sollicitatie beoordeelt meestal niet bekend zijn. In dit onderzoek zijn er wel data over
bepaalde waarneembare kenmerken van de participanten en gekeken wordt of deze kenmerken een verband hebben met discriminatie naar seksuele geaardheid. De
11 literatuur kwamen deze kenmerken als mogelijke voorspellers van discriminatoir gedrag naar voren en we willen testen of deze voorspellers ook in dit onderzoek van toepassing zijn.
Geslacht
Drydakis (2009) heeft aangetoond dat in Griekenland mannen meer discrimineren ten opzichte van homoseksuele mannen dan vrouwen. Homoseksuele mannen hadden 34,8 procent minder de kans om uitgenodigd te worden voor een interview als de werkgever een man was, dit resultaat was significant. Kerns en Fine (1994) hadden al eerder aangetoond dat mannen significant meer discrimineren naar homoseksuele mannen dan vrouwen. Tevens hebben ze gekeken hoe dit verklaard kan worden. Ze vonden dat mensen die een traditionele houding hadden tegenover geslachtsrollen, een negatievere houding hadden tegenover homoseksuelen. Voorbeelden van deze traditionele geslachtsrollen zijn dat de man voor financiële middelen zorgt en de vrouw voor de kinderen en het huishouden. Heteroseksuele mannen hechten over het algemeen meer waarde aan deze traditionele geslachtsrollen dan vrouwen, onder andere doordat mannen bij deze rollen meer macht hebben dan vrouwen. Dit kan een mogelijke verklaring zijn waarom mannen vaker, in vergelijking met vrouwen, een negatievere houding hebben tegenover homoseksuelen.
Tevens vonden Kerns en Fine (1994) geen significant verschil tussen mannen en vrouwen in de houding naar lesbische vrouwen. Dit komt overeen met wat Kite en Whitley (1996) vonden. Een mogelijke verklaring voor dit kan zijn dat heteroseksuele mannen vinden dat homoseksuele mannen meer afwijken van de traditionele geslachtsrollen dan lesbische vrouwen (Kerns & Fine, 1994). Hierdoor is de traditionele houding tegenover geslachtsrollen minder van invloed op de houding tegenover lesbische vrouwen.
Opleidingsniveau
In Nederland hebben mensen met een lager opleidingsniveau over het algemeen een
negatievere houding tegenover homoseksuelen dan mensen met een hoger opleidingsniveau (van de Meerendonk et al., 2003).
Geloof
Verschillende onderzoeken die gedaan zijn in Amerika laten zien dat geloof een van de sterkste voorspeller is voor de houding tegenover homoseksuelen (Olson et al., 2006; Rowatt et al., 2006). De meeste religies neigen ernaar om gedrag dat te maken heeft met homoseksualiteit te categoriseren als onnatuurlijk en onzuiver (Yip, 2005). Hierdoor is het aannemelijk dat mensen met een geloof een negatievere houding hebben tegenover
12 homoseksuelen dan mensen die niet-gelovig zijn.
Keuzenkamp (2011) heeft gekeken naar de houding van verschillende
bevolkingsgroepen tegenover homoseksuelen in Nederland.Aangetoond is dat mensen die christen zijn een negatievere houding hebben tegenover homoseksuelen dan niet-gelovigen. Wij willen testen of hetzelfde effect te vinden is in Nederland als andere geloven ook mee worden gerekend.
Nationaliteit
Er is onderzoek gedaan naar het verschil tussen mensen met een westerse en niet-westerse etniciteit naar de houding ten opzichte van homoseksuelen. Hierbij is aangetoond dat mensen met een niet-westerse etniciteit een negatievere houding hebben ten opzichte van homoseksuele mannen en vrouwen dan mensen met een westerse etniciteit (Bos et al., 2012). Er zijn twee factoren van belang die deze negatieve houding van mensen met een
niet-westerse etniciteit kunnen verklaren. Voor Turken en Surinamers is dat het opleidingsniveau, waarbij een lagere opleidingniveau zorgt voor een negatievere houding. “Voor Marokkanen doet het belang van religie er het meeste toe: een sterkere mate van religiositeit staat voor een negatievere houding tegenover homoseksuelen” (Bos et al., 2006). In het huidige onderzoek wordt gekeken naar de mate van discriminatie van mensen met Nederlandse ouders ten opzichte van mensen waarvan minstens één van de ouders uit het buitenland komt.
Gebaseerd op bovenstaande onderzoeken zijn de onderstaande hypothesen geformuleerd. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen de onderzoeksvraag en heterogene effecten als mogelijke voorspellers van discriminatoir gedrag.
1) In beperkte mate vindt er in Nederland discriminatie naar seksuele geaardheid plaats tijdens de sollicitatieprocedure.
2) Mannen discrimineren meer naar homoseksuele mannen dan vrouwen tijdens de sollicitatieprocedure.
3) Geslacht is niet van invloed op de mate van discriminatie naar lesbische vrouwen tijdens de sollicitatieprocedure.
4) Hoe lager het opleidingsniveau, hoe hoger de mate van discriminatie naar seksuele geaardheid tijdens de sollicitatieprocedure.
5) Gelovige mensen discrimineren meer naar seksuele geaardheid tijdens de sollicitatieprocedure dan niet-gelovige mensen.
13 naar seksuele geaardheid tijdens de sollicitatieprocedure dan mensen waarvan beide ouders uit Nederland komen.
14
4. Methode
4.1 Participanten Poweranalyse
Om het benodigde aantal participanten te berekenen, is een poweranalyse uitgevoerd. Dit is nodig om uitspraken te kunnen doen of de bevindingen van dit onderzoek significant verschillend van elkaar zijn. Het minimaal benodigde aantal participanten om het onderzoek uit te voeren bleek 105 te zijn. In de appendix wordt beschreven hoe de poweranalyse is uitgevoerd. Uiteindelijk is dit onderzoek uitgevoerd bij 203 participanten in mei 2014. Het onderzoek is uitgevoerd bij middelbare scholieren aangezien Webley (2005) heeft aangetoond dat het gedrag van kinderen vanaf dat ze 15 jaar zijn, representatief is voor hoe ze zich later zullen gedragen. In totaal zijn 18 scholen telefonisch benaderd of ze mee wilden werken aan het onderzoek. Wegens het vele aantal verzoeken die scholen krijgen om mee te werken aan een onderzoek en aangezien de eindexamens naderden, waren de meeste niet bereid om mee te werken. Twee middelbare scholen waren echter wel bereid om mee te werken aan het onderzoek. De participanten zijn afkomstig van het Hermann Wesselink College te Amstelveen en van de R.S.G. Pantarijn te Wageningen. We kenden enkele medewerkers persoonlijk van deze scholen. In hoeverre de leerlingen die op deze scholen zitten representatief zijn voor heel Nederland valt te betwijfelen.1
Demografische karakteristieken
Van de 203 participanten is 55,2% vrouw, 42,9% man, en heeft 1,9% dit niet kenbaar gemaakt. De gemiddelde leeftijd is 15,3 jaar. De meeste participanten komen van de R.S.G. Pantarijn (58,6%), de overige 41,4% van het Hermann Wesselink College. Op de havo zit 62,1%, op het vwo 36,9% en 1,0% heeft het WO afgerond. Het grootste percentage heeft geen geloof (80,8%), 12,8% is christen, 4,9% is moslim en 1,5% is boeddhist, hindoe of joods. 1 “De bevolking van Amstelveen is relatief welvarend met een gemiddeld persoonlijk inkomen van 25% boven het landelijk
gemiddelde. Landelijke bevolkingsgroepen als Turken en Marokkanen zijn in Amstelveen nauwelijks vertegenwoordigd” (Amstelveenweb, Amstelveen). Wel is het aantal mensen met een niet-Nederlandse nationaliteit in Amstelveen representatief. “Op 1 januari 2012 woonden in Amstelveen 11.562 mensen met een niet-Nederlandse nationaliteit. Dat is 14% van de totale Amstelveense bevolking” (Amstelveenweb, Amstelveen). In heel Nederland ligt dit percentage op 13% (Statline, CBS). Het Centraal Bureau voor de Statistiek (2011) rapporteerde dat het gemiddelde persoonlijk inkomen in Wageningen overeenkomt met het landelijk gemiddelde. In Wageningen ligt dit 4% hoger. Op 1 januari 2010 woonden in Wageningen 10.196 mensen met een niet-Nederlandse nationaliteit, dit is 27,3%, waarvan 14,1% niet-westerse allochtonen zijn. In Wageningen geldt hetzelfde dat bevolkingsgroepen als Turken en Marokkanen in Wageningen nauwelijks
vertegenwoordigt zijn, 0,5 en 0,8 procent respectievelijk. Graag hadden we het onderzoek ook in een vmbo-klas uitgevoerd, om zo een representatiever beeld van de Nederlandse burgers te hebben, maar dit viel helaas niet te realiseren. Aan de andere kant zullen in verhouding meer mensen van de havo en vwo later in de gelegenheid komen om beslissingen te maken wie er wel of niet aangenomen wordt tijdens een sollicitatieprocedure, dus in dat geval is het wel representatief.
15 De meeste participanten hebben ouders die beide uit Nederland komen (69,6%) daarentegen hebben 30,4% van de participanten ouders waarvan minstens één van de ouders uit het buitenland komt.
4.2 Onderzoeksopzet Het onderzoek
Om te onderzoeken of er discriminatie naar seksuele geaardheid plaatsvindt tijdens de sollicitatieprocedure is gekeken naar beslissingen van middelbare scholieren ten opzichte van hypothetische sollicitaties. De participanten kregen allemaal vier pagina’s met een inleiding van het onderzoek, de profielschetsen en een antwoordvel. De participanten moesten in elke ronde 100 punten verdelen tussen 2 kandidaten die wilden werken als wiskunde docent voor een havo klas. De kandidaat die meer dan 50 punten kreeg, werd aangenomen. In totaal waren er vijf rondes waar in elke ronde een andere vorm van discriminatie werd getest. Er is
gekozen om, naast seksuele geaardheid, ook andere vormen van discriminatie te testen. Dit om eventuele verbanden tussen de verschillende vormen van discriminatie aan te kunnen tonen. Tevens om ervoor te zorgen dat het voor de participanten niet meteen duidelijk was dat discriminatie naar geaardheid het doel van het onderzoek was en om de mate van sociaal wenselijke antwoorden te beperken. De grootste nadruk bij de bespreking van de resultaten en discussie zal echter op discriminatie naar seksuele geaardheid liggen, aangezien dit de vorm is waar het om gaat in dit onderzoek.
Er werd getest naar geslacht (Eva als vrouw en Joep als man), seksuele geaardheid (Tom als homoseksuele en Johan als heteroseksuele man), leeftijd (Anne als 56 en Liesbeth als 24 jarige), geloof (Mohammed als moslim en Peter als niet-gelovige) en seksuele
geaardheid (Sandra als lesbische en Anabel als heteroseksuele vrouw). Vanaf nu zal er in dit onderzoek gesproken worden over de ‘minderheid’ als het gaat om de kandidaat waar discriminatie wordt verwacht. Het gaat hierbij dan om de vrouw, de homoseksuele man, de relatief oude mevrouw, de gelovige moslim en de lesbische vrouw. De tegenkandidaat wordt aangeduid met de ‘meerderheid’. Zie tabel 1 voor de verschillende vormen van discriminatie per ronde.
16 Tabel 1: De verschillende vormen van discriminatie per ronde
Ronde Vorm van
discriminatie
Kandidaat (minderheid)
Kandidaat (meerderheid)
1 Geslacht Vrouw (Eva) Man (Joep)
2 Seksuele geaardheid (man)
Homoseksueel (Tom) Heteroseksueel (Johan)
3 Leeftijd 56 jaar (Anne) 24 jaar (Liesbeth)
4 Geloof Moslim (Mohammed) Geen geloof (Peter)
5 Seksuele geaardheid (vrouw)
Lesbisch (Sandra) Heteroseksueel (Anabel)
De karakteristieken van de kandidaten, zoals hobby’s, opleiding en aantal jaar
werkervaring, leken op elkaar. Alleen de bovenstaande karakteristieken verschilden om zo de mate van discriminatie te meten. Dit is gedaan om de profielen zo vergelijkbaar mogelijk te houden, zodat een verschil in punten toegeschreven kan worden aan discriminatie. De andere karakteristieken dan de karakteristiek waarbij discriminatie verwacht werd, konden niet helemaal hetzelfde zijn, aangezien de participanten beide profielschetsen te zien kregen en ze dan waarschijnlijk door zouden hebben wat er onderzocht werd. Dit zou sociaal wenselijk gedrag kunnen veroorzaken. De bovengenoemde methode is door andere studies vaak gebruikt om discriminatie te onderzoeken en wordt ‘correspondence testing’ genoemd. ‘Correspondence testing’ zorgt ervoor dat er vergeleken kan worden in uitnodigingskans tussen kandidaten waarvan relevante karakteristieken overeenkomen, behalve de
karakteristiek waar discriminatie wordt verwacht (Drydakis, 2009). Nadat de participanten de punten verdeeld hadden, moesten ze nog een paar vragen over hun demografische
karakteristieken invullen.
Kenbaar maken van de seksuele geaardheid
Bij vergelijkbare onderzoeken is het kenbaar maken van de seksuele geaardheid gebeurd door te noemen dat de kandidaat vrijwilliger is geweest bij een homoseksuele organisatie
(Drydakis, 2009; Weichselbaumer, 2003). In dit onderzoek werd deze manier toegepast, maar werd er ook genoemd dat de persoon in kwestie homoseksueel of lesbisch is. Iemand die vrijwilliger is geweest bij een homoseksuele organisatie, hoeft zelf nog niet homoseksueel te zijn. Om zeker te weten dat de participanten wisten dat het om homoseksuelen ging, is dit letterlijk genoemd in het onderzoek. In de appendix is het onderzoek toegevoegd.
Het model
17 voor een bepaalde kandidaat. Dit kan liggen aan de karakteristiek van de kandidaat waar discriminatie wordt verwacht, aan een andere karakteristiek van de kandidaat en als laatste kan het liggen aan de karakteristieken van de participant zelf. Deze mogelijkheden zijn terug te vinden in het model, zoals gebruikt in dit onderzoek:
+ , waar: het verschil in punten aangeeft tussen de minderheid minus de meerderheid, constant is, D de discriminerende karakteristiek is die één (nul) is als het gaat om de minderheid (meerderheid), P de andere karakteristieken vertegenwoordigt in plaats van de discriminerende karakteristiek die één (nul) is bij profielmogelijkheid 1 (2), man gelijkstaat aan één (nul) als de participant een man (vrouw) is, havo gelijkstaat aan één (nul) als de participant op de havo (het vwo/wo) zit, geloof gelijkstaat aan één (nul) als de participant gelovig (niet-gelovig) is, niet Nederlands gelijkstaat aan één (nul) als de participant minstens één ouder heeft die niet uit Nederland komt (ouders heeft die beide uit Nederland komen) en is de storingsfout (error term).
Het is dus mogelijk dat een participant een kandidaat wel of niet aanneemt vanwege een andere karakteristiek, zoals hobby’s, opleiding of aantal jaar werkervaring dan de discriminerende karakteristiek. Om hiervoor te controleren zijn twee verschillende profielen gemaakt per kandidaat (profielmogelijkheid 1 en 2). Mogelijkheid 1 is bij 52.0% van de participanten gebruikt en mogelijkheid 2 bij 48.0% van de participanten. In de verschillende profielschetsen blijft de kandidaat dezelfde te testen discriminerende karakteristiek houden (seksuele geaardheid, geloof, enz.), maar alle andere karakteristieken wisselden tussen beide kandidaten. De wisselende profielen zijn min of meer door willekeur bepaald en hierdoor kunnen we gemakshalve aannemen dat het verschil in punten informatief is over de
discriminatoire voorkeuren van de leerling en dat dit niet door de andere karakteristieken van de kandidaten wordt bepaald.
4.3 Data analyse Statistische analyses
De statistische analyses zijn gedaan met behulp van Stata versie 12. Als eerste is een t-test uitgevoerd om te kijken of er een significant verschil in punten is gegeven tussen de
minderheid en de meerderheid. Met deze test kan worden gekeken of discriminatie voorkomt. Vervolgens is er een regressie uitgevoerd om te kijken of de onafhankelijke variabelen
18 van invloed zijn op de mate van discriminatie. Als laatste is gekeken naar de correlaties tussen het discriminerende gedrag.
Ontbrekende waarden
Sommige participanten hebben niet alle demografische vragen beantwoord. Deze ontbrekende waarden zijn niet meegenomen in het analyseren van de data. De wel beantwoorde
19
5. Resultaten
De resultaten van alle geteste vormen van discriminatie zullen in dit hoofdstuk besproken worden. Hierdoor kan met elkaar vergeleken worden waar de grootste mate van discriminatie voorkomt. Tevens zal gekeken worden naar het verband tussen de vormen van discriminatie. Aangezien in dit onderzoek de nadruk ligt op discriminatie naar seksuele geaardheid, zullen deze resultaten in de cirkeldiagrammen en tabellen als eersten worden weergegeven.
Percentages dat de kandidaten zijn aangenomen
In de cirkeldiagrammen 1-5 is het aantal keer dat de kandidaten zijn aangenomen visueel weergegeven.
20 Cirkeldiagrammen 1-5: Het aantal keer dat de kandidaten (>50 punten) zijn aangenomen of dat beide kandidaten 50 punten kregen (‘Beide gelijk’)
Cirkeldiagram 1: Homoseksualiteit (homo/hetero) Cirkeldiagram 2: Homoseksualiteit (lesbisch/hetero)
Cirkeldiagram 3: Geslacht (vrouw/man) Cirkeldiagram 4: Geloof (moslim/geen geloof)
Cirkeldiagram 5: Leeftijd (56/24 jaar)
Een kandidaat is aangenomen als hij of zij meer dan 50 punten had gekregen van de
35% 42% 23%
Homoseksuele man aangenomen Heteroseksueel aangenomen Beide gelijk
37% 27% 36%
Lesbische vrouw aangenomen Heteroseksueel aangenomen Beide gelijk 34% 61% 5% Vrouw aangenomen Man aangenomen Beide gelijk 39% 32% 29% Moslim aangenomen Geen geloof aangenomen Beide gelijk 20% 72% 8% 56 jarige aangenomen 24 jarige aangenomen Beide gelijk
21 participant, hierdoor had de andere kandidaat van die ronde vanzelfsprekend minder dan 50 punten. Ook het aantal keer dat de punten gelijk verdeeld zijn, is weergegeven. Dit aantal komt overeen met het percentage participanten dat niet discrimineert, aangezien alle overige relevante karakteristieken op elkaar lijken tussen beide kandidaten. Als de minderheid minder punten dan de meerderheid heeft gekregen, wordt dit discriminatie genoemd. Andersom kan het ook voorkomen dat de minderheid meer punten heeft gekregen dan de meerderheid, dit wordt positieve discriminatie genoemd.
In cirkeldiagram 1 is te zien dat het percentage dat de homoseksuele man aangenomen is (35%), lager is dan de heteroseksuele man (42%). In cirkeldiagram 2 en 4 is te zien dat de lesbische vrouw en de moslim vaker zijn aangenomen dan de tegenkandidaat van die ronde. De hoogste percentages komen bij leeftijd en geslacht voor. In cirkeldiagram 5 is te zien dat de vrouw van 24 jaar in 72 % van de gevallen aangenomen is, tegenover 20 % van de vrouw van 56 jaar. De man is in 61% van de gevallen aangenomen, tegenover 34 % van de vrouw, zoals te zien in cirkeldiagram 3.
De participanten hebben het vaakst de punten gelijk verdeeld tussen de lesbische en de heteroseksuele vrouw. Dit is in 36% van de gevallen het geval. Bij de andere vorm van
seksuele geaardheid was bijna een kwart (23%) van de participanten neutraal tussen de homoseksuele man en de heteroseksuele man.
Gevoeligheidsanalyse
Het is onder andere afhankelijk van de definitie van de discriminatiegrens of discriminatie aangetoond wordt. In bovenstaand geval is er geen sprake van discriminatie als de
participanten de punten precies gelijk verdeelden tussen de kandidaten (50-50). Als de verdeelde punten bijvoorbeeld 49-51 waren, is het evenwel de vraag of je over discriminatie kan spreken, aangezien het verschil minimaal is. Vandaar dat er gekozen is om een
gevoeligheidsanalyse te doen. De gevoeligheidsanalyse is uitgevoerd met de nieuwe definitie dat er sprake is van discriminerend gedrag als het verschil in punten tussen de kandidaten meer dan 10 punten is. In dit geval is er bij een verdeling van 45-55 punten geen sprake van discriminatie en bij de verdeling van meer dan 55 punten voor de ene kandidaat en minder dan 45 punten voor de tegenkandidaat wel sprake van discriminatie. Zie cirkeldiagrammen 6-10 voor de resultaten.
22 Cirkeldiagrammen 6-10: Het aantal keer dat de kandidaten (>55 punten) zijn aangenomen of dat de
verdeling van de punten tussen de 45-55 punten zit (‘Beide gelijk’)
Cirkeldiagram 6: Homoseksualiteit (homo/hetero) Cirkeldiagram 7: Homoseksualiteit (lesbisch/hetero)
Cirkeldiagram 8: Geslacht (vrouw/man) Cirkeldiagram 9: Geloof (moslim/geen geloof)
Cirkeldiagram 10: Leeftijd (56/24 jaar)
Het percentage van de participanten dat niet discrimineert is, zoals te verwachten was, in alle gevallen toegenomen. Bij de mannelijke vorm van seksuele geaardheid en geslacht is de stijging van het aantal participanten dat niet discrimineert het hoogst, in beide gevallen is dit
28% 33% 39%
Homoseksuele man aangenomen Heteroseksueel aangenomen Beide gelijk
30% 24% 46%
Lesbische vrouw aangenomen Heteroseksueel aangenomen Beide gelijk 30% 49% 21% Vrouw aangenomen Man aangenomen Beide gelijk 29% 27% 44% Moslim aangenomen Geen geloof aangenomen Beide gelijk 18% 65% 17% 56 jarige aangenomen 24 jarige aangenomen Beide gelijk
23 16 procentpunt. Bij de vrouwelijke vorm van seksuele geaardheid stijgt het percentage van 36 naar 46, oftewel 10 procentpunt en discrimineert bijna de helft van de participanten niet.
Statistisch verschil
De cirkeldiagrammen geven een eerste idee hoe de punten verdeeld zijn, maar dit zegt nog niet of de verkregen punten significant van elkaar verschillen. In tabel 2 zijn het
gemiddeld aantal verkregen punten per kandidaat, het gemiddelde verschil in punten tussen de kandidaten en of dit verschil significant is, weergegeven.
Tabel 2: Gemiddeld aantal verkregen punten per kandidaat en het verschil in aantal punten tussen de minder- en meerderheid Vorm van discriminatie Gemiddelde punten minderheid Gemiddelde punten meerderheid Gemiddelde verschil in punten t-waarde Homoseksualiteit (man) 47,9 (16,7) 52,1 (16,7) -4,2 -1,78* Homoseksualiteit (vrouw) 51,4 (14,2) 48,6 (14,3) 2,8 1,40 Geslacht 45,8 (15,8) 54,2 (15,8) -8,5 -3,82*** Geloof 51,1 (15,7) 48,9 (15,7) 2,2 0,98 Leeftijd 39,3 (17,8) 60,7 (17,8) -21,4 -8,57***
De uitkomsten zijn gebaseerd op 203 observaties per vorm van discriminatie, dit maakt een totaal van 1015 observaties. Standaard deviaties zijn tussen haakjes weergegeven. Uitkomsten van de t-test zijn weergegeven in de laatste kolom; * significant op het 10% niveau, *** significant op het 1% niveau
De homoseksuele man heeft gemiddeld 4,2 punten minder ontvangen dan zijn heteroseksuele tegenkandidaat en dit is significant op het 10% niveau (t-waarde=1,78). De lesbische vrouw heeft daarentegen gemiddeld 2,8 punten meer ontvangen dan de
heteroseksuele tegenkandidaat, maar dit verschil is niet significant. De minderheden van de vormen van leeftijd en geslacht hebben minder punten gekregen dan de meerderheid en dit is beide significant op het 1% niveau (t-waarde= -8,57 en -3,82 respectievelijk). De moslim kandidaat heeft gemiddeld 2,2 punten meer gekregen dan de niet-gelovige tegenkandidaat, dit resultaat is niet significant (t-waarde= 0,98).
Ordeningen
24 vormen waarbij het meest gediscrimineerd is, zijn bij geslacht en leeftijd. Er is hier, als we uitgaan van de 50-50 discriminatiegrens, maar 5 respectievelijk 8 procent niet
gediscrimineerd. De rest van de participanten hebben wel gediscrimineerd. In tabel 2 is te zien dat dit ook de twee vormen zijn waar negatieve discriminatie het meest voorkwam. Als derde is er het meest gediscrimineerd naar de mannelijke vorm van seksuele geaardheid. Tot slot is er de minste discriminatie te vinden bij de vrouwelijke vorm van seksuele geaardheid en bij geloof. De hoogste percentages waarbij er niet gediscrimineerd is, zijn bij deze vormen het hoogst, zoals te zien in de cirkeldiagrammen. Tevens is in tabel 2 te zien dat de mate van discriminatie bij deze twee minderheden het laagst is en dat er sprake is van positieve discriminatie dat niet significant is.
Waargenomen en niet waargenomen kenmerken van de participanten
Om discriminatoir gedrag te voorspellen is gekeken of geslacht, opleidingsniveau, geloof en nationaliteit van invloed zijn op de mate van discriminatie. Dit zijn kenmerken van de
participant die waargenomen zijn, tevens zijn er ook kenmerken die niet waargenomen zijn en deze kunnen ook van invloed zijn geweest op de keuzes van de participant. De niet
waargenomen kenmerken zijn alle kenmerken van de participant, behalve geslacht, opleidingsniveau, geloof en nationaliteit.
Mogelijke voorspellers van discriminatoir gedrag
In tabel 3 zijn de resultaten van de waarneembare mogelijke voorspellers van
discriminatie te vinden. Er is gecontroleerd voor de twee verschillende mogelijkheden van de profielschetsen.
25 Tabel 3: Mogelijke voorspellers van vijf typen discriminatie
Mogelijke voorspellers van discriminatie Punten homoseksuele man min heteroseksuele man Punten lesbische vrouw min heteroseksuele vrouw Punten vrouw min man Punten moslim min niet gelovig Punten 56 jaar min 24 jaar Man -28,07*** (4,38) 1,50 (4,12) -8,93 (4,56) 7,87 (4,37) -0,12 (5,04) Havo -3,46 (4,69) -4,06 (4,57) -6,32 (5,11) -6,60 (4,83) 12,37** (4,93) Geloof -8,48 (6,04) -7,86 (5,72) 3,56 (6,42) 0,48 (6,21) 6,64 (7,08) Niet Nederlands -1,17 (5,44) 8,42 (5,34) -11,01** (5,33) 10,05 (5,17) -3,08 (6,55) Mogelijkheid1 -12,61*** (4,09) -11,47*** (4,08) -5,16 (4,31) 17,16*** (4,16) -19,50*** (5,20) Constant 18,57*** (4,34) 9,66*** (3,33) 4,60 (4,40) -9,19** (3,94) -19,21*** (4,94) R² 0,23 0,06 0,07 0,13 0,09 Aantal observaties 203 203 203 203 203
OLS regressies met het verschil in punten van de minderheid min de meerderheid per ronde als afhankelijke variabele.Standaard deviaties zijn tussen haakjes weergegeven; ** significant op het 5% niveau, *** significant op het 1% niveau
De mannelijke participanten hebben gemiddeld 28,07 punten minder gegeven dan de
vrouwelijke participanten aan de homoseksuele man ten opzichte van de heteroseksuele man. Dit resultaat is significant op het 1% niveau. Het verschil in punten dat mannen en vrouwen aan de lesbische minderheid hebben gegeven is klein (1,50) en niet significant. De
participanten die op de havo zitten hebben gemiddeld 3,46 punten minder aan de homoseksuele man en 4,06 punten minder aan de lesbische vrouw gegeven dan de
participanten die op het vwo zitten. Dit verschil is, in beide gevallen, echter niet significant. De participanten die gelovig zijn, hebben gemiddeld 8,48 punten minder aan de homoseksuele man en 7,86 punten minder aan de lesbische vrouw gegeven dan de participanten die geen geloof hebben. Het is in beide gevallen echter niet significant verschillend van elkaar. Participanten waarvan minstens één van de ouders uit het buitenland komt, geven gemiddeld 1,17 punten minder aan de homoseksuele man dan de participanten waarvan beide ouders uit Nederland komen. Daarentegen geven de participanten waarvan minstens één van de ouders uit het buitenland komt gemiddeld 8,42 punten meer aan de lesbische vrouw dan de
26 participanten waarvan beide ouders uit Nederland komen. Deze beide resultaten zijn niet significant verschillend van elkaar.
Sommige waarneembare kenmerken zijn significant bij andere vormen van
discriminatie. Zo hebben participanten waarvan minstens één van de ouders uit het buitenland komt, gemiddeld 11,01 punten minder gegeven aan de vrouwelijke kandidaat ten opzichte van de mannelijke kandidaat dan de participanten waarvan beide ouders uit Nederland komen en dit is significant op het 5% niveau. Tevens hebben de participanten op de havo de 56 jarige vrouw gemiddeld 12,37 punten meer gegeven ten opzichte van de 24 jarige vrouw dan de participanten op het vwo, dit is ook significant op het 5% niveau.
Verbanden tussen vormen van discriminatie
Het is interessant om te kijken of er een verband te vinden is tussen de verschillende vormen van discriminatie, dus of mensen die discrimineren naar seksuele geaardheid ook vaker discrimineren naar een andere vorm van discriminatie. Vandaar dat er gekeken is naar de correlaties hiertussen, te zien in tabel 4.
Tabel 4: Correlaties tussen het discriminerende gedrag
Discriminatie geaardheid (m) Discriminatie geaardheid (v) Discriminatie geslacht Discriminatie geloof Discriminatie leeftijd Discriminatie geaardheid (m) Discriminatie Geaardheid (v) Discriminatie geslacht Discriminatie geloof Discrimiatie leeftijd 1,00 0,12* (0,08) 0,12* (0,10) 0,02 (0,80) -0,03 (-0,03) 1,00 -0,02 (0,82) 0,03 (0.69) 0,00 (0,95) 1,00 0,03 (0,63) -0,03 (0,70) 1,00 0,06 (0,43) 1,00 P-waarden zijn tussen haakjes weergegeven; * significant op het 10% niveau
Er is sprake van discriminatie als de verkregen punten voor de minderheid minder zijn dan de punten voor de tegenkandidaat. De correlaties geven een indruk van discriminatoir gedrag van zowel de waargenomen als niet-waargenomen kenmerken. Zoals te zien zijn het zwakke
27 correlaties en liggen de waarden dichtbij 0. Het grootste verband is tussen discriminatie naar de homoseksuele man en de lesbische vrouw, deze is significant op het 10% niveau.
28
6. Discussie
6.1 Discussie van de hypothesen Discriminatie
De eerste hypothese dat er in beperkte mate discriminatie plaatsvindt naar seksuele
geaardheid tijdens de sollicitatieprocedure in Nederland wordt niet ondersteund door de data. In dit onderzoek wordt er geen discriminatie naar seksuele geaardheid aangetoond, aangezien er sprake is van discriminatie naar de homoseksuele man, maar niet naar de lesbische vrouw. De aangetoonde discriminatie naar de homoseksuele man is minimaal en het is nauwelijks statistisch significant. Tevens, als de definitie van niet discriminerend gedrag ruimer wordt gedefinieerd, is er geen sprake van discriminatie naar de homoseksuele man. Het hangt dus af van de discriminatiegrens of er sprake is van discriminatie naar deze vorm.
Mogelijke voorspellers van discriminatoir gedrag
De bevindingen van dit onderzoek laten zien dat de waarneembare kenmerken
geslacht, opleidingsniveau, geloof en nationaliteit bijna niet van invloed zijn op discriminatoir gedrag naar homoseksuelen tijdens de sollicitatieprocedure. Het enige statistisch significante verschil is te zien bij geslacht en het aantal punten voor de homoseksuele man.De mannelijke participanten hebben de homoseksuele man significant minder punten gegeven dan de
vrouwelijke participanten en hiermee wordt de tweede hypothese ondersteund door de data. Tevens is dit consistent met de besproken studies waarin is aangetoond dat mannen meer discrimineren naar homoseksuele mannen dan vrouwen (Drydakis, 2009; Kerns en Fine, 1994).
Bij de andere waarneembare kenmerken zijn de verschillen in het gemiddelde aantal gegeven punten aan de homoseksuelen niet significant verschillend van elkaar. Hierdoor ondersteunt de data van dit onderzoek niet dat opleidingsniveau, geloof en nationaliteit van invloed zijn op discriminatoir gedrag naar homoseksuelen tijdens de sollicitatieprocedure. De vierde, vijfde en zesde hypothesen worden hiermee verworpen.
De mannelijke en vrouwelijke participanten hebben de punten ook niet significant verschillend verdeeld tussen de lesbische en de heteroseksuele vrouw en hiermee wordt de derde hypothese wel weer ondersteund door de data.
Zoals te zien in tabel 3 en 4 wordt er niet structureel gediscrimineerd. De mannelijke participanten hebben ten opzichte van de vrouwelijke participanten significant minder punten gegeven aan de homoseksuele kandidaat, maar de mannelijke participanten hebben niet
29 significant minder punten gegeven aan de andere minderheden. Ook in tabel 4 is te zien dat er nauwelijks structureel gediscrimineerd is naar minderheden, aangezien de verbanden tussen de meeste vormen van discriminatie zwak zijn.
6.2 Bijdrage huidig onderzoek
Er zijn meerdere argumenten te noemen waarom het huidige onderzoek meerwaarde heeft ten opzichte van de besproken studies.
Onderzoek in Nederland
De grootste bijdrage van dit huidige onderzoek is dat discriminatie naar seksuele geaardheid tijdens de sollicitatieprocedure wordt onderzocht in Nederland. De houding van de Europese landen ten opzichte van homoseksuelen verschilt sterk. Dit is terug te zien in de
discriminatiepercentages per land. Zo ligt dit percentage bijvoorbeeld veel hoger in Griekenland dan in Zweden. Hierdoor is de externe validiteit van de onderzoeken laag; de bevindingen van een land kunnen niet gegeneraliseerd worden naar (de meeste) andere landen. Hierdoor is het van belang om per land onderzoek hiernaar te doen. Het is
noodzakelijk om te weten of deze vorm van discriminatie in Nederland voorkomt, aangezien dit in strijd is met de Nederlandse wet.
Correlaties
Tevens is het interessant om te kijken naar correlaties tussen de verschillende vormen van discriminatie. Het is interessant om te onderzoeken of mensen die discrimineren naar seksuele geaardheid ook vaker discrimineren naar een andere vorm van discriminatie. Voor zover wij weten, zijn deze correlaties nog niet eerder onderzocht.
Keuze tussen de kandidaten
In het huidige onderzoek moeten de participanten 100 punten verdelen tussen twee kandidaten die solliciteren naar de functie van wiskunde docent. De participant kan de punten ook gelijk verdelen en beide kandidaten 50 punten geven. Op deze manier hoeft de participant niet te kiezen als hij of zij geen keuze kan maken tussen beide kandidaten. Dit is een nieuwe vorm die nog niet eerder is gebruikt bij andere onderzoeken en dit maakt deze methode interessant. Bij voorgaande studies was er sprake van oftewel negatieve of positieve discriminatie. Dit huidige onderzoek laat ook de resultaten zien van het aantal participanten dat niet
30
Kenbaar maken van de seksuele geaardheid van de sollicitanten
In vergelijkbare onderzoeken, wordt de seksuele geaardheid kenbaar gemaakt door te noemen dat de sollicitant vrijwilliger is geweest bij een homoseksuele organisatie (Drydakis, 2009; Weichselbaumer 2003). Er mag alleen niet vanuit worden gegaan dat de werkgever ervan uitgaat dat iemand die bij zo’n organisatie vrijwilliger is geweest, ook daadwerkelijk
homoseksueel is. In dit onderzoek wordt deze onduidelijkheid weggenomen door het letterlijk te noemen en is in dit opzicht, denken wij, beter dan de voorgaande studies. Hierdoor kan het verband, tussen of iemand homoseksueel is en of iemand wordt aangenomen, aangetoond worden zonder dat men van veronderstellingen uitgaat.
Directe effect aannameprocedure gemeten
Nog een verschil met de besproken studies is dat het bij de meeste onderzoeken gaat om het aantal keer dat iemand uitgenodigd wordt op gesprek. Bij het aantal keer dat iemand wordt uitgenodigd op gesprek gaat het niet meteen om het aantal keer dat iemand daadwerkelijk aangenomen wordt. Het zou bijvoorbeeld kunnen, dat in het uitnodigingsproces geen
discriminatie wordt aangetoond, maar vervolgens wel tijdens de aannameprocedure. Dit kan ook andersom voorkomen, dat er wel gediscrimineerd wordt in het eerste stadium, maar als de homoseksuelen eenmaal op gesprek zijn geweest, dat er dan geen sprake is van discriminatie. In het huidige onderzoek wordt het directe effect gemeten, aangezien het meteen duidelijk is wie wordt aangenomen of dat de participant beide kandidaten hetzelfde aantal punten geeft.
6.3 Mogelijke limitaties Externe validiteit
De resultaten van dit onderzoek gelden alleen voor Nederland en is niet te
generaliseren naar andere landen in Europa of in de wereld. Nederland is het meest tolerante land tegenover homoseksualiteit in Europa en hierdoor is te verwachten dat discriminatie hier minder voorkomt dan in landen waar de houding ten opzichte van homoseksuelen negatiever is.
Tevens is het aantal participanten te weinig om te kunnen generaliseren naar heel Nederland, maar de huidige studie geeft wel een eerste idee van discriminatie naar seksuele geaardheid tijdens een hypothetische sollicitatie in Nederland.
Significant verschil in punten bij de wisselende profielmogelijkheden
Bij vier van de vijf rondes is een significant verschil gevonden tussen het aantal punten dat iedere kandidaat heeft gekregen bij mogelijkheid 1 en 2, zie tabel 3. Bij de ronde met de
31 homoseksuele en heteroseksuele man is het verschil significant op het 1% niveau. Bij de ronde met de lesbische en heteroseksuele vrouw is het verschil ook significant op het 1% niveau. Dit significante verschil zou er niet mogen zijn, want dit geeft aan dat de participanten ook keuzes hebben gemaakt door andere karakteristieken in plaats van alleen door de
discriminerende karakteristiek van de kandidaten. Dit significante verschil is onverklaarbaar, aangezien de karakteristieken die wisselden tussen de profielen op elkaar lijken, maar
hierdoor zijn geen harde uitspraken als conclusie mogelijk.
Methode
Het onderzoek is uitgevoerd bij middelbare scholieren. Een limitatie hiervan is dat het onderzoek niet is uitgevoerd bij organisaties met echte vacatures, zoals dit wel het geval is bij de besproken studies. Zoals eerder genoemd, is wel onderzoek gedaan dat heeft aangetoond dat het gedrag van kinderen vanaf dat ze 15 jaar zijn, representatief is voor hoe ze zich later zullen gedragen in het leven (Webley, 2005). Dit geldt niet alleen voor discriminerend gedrag, maar voor alle aspecten van gedrag.
Het is mogelijk dat sommige participanten door hebben gehad waar het onderzoek over ging en sociaal wenselijk zijn gaan antwoorden. Hierdoor is het mogelijk dat in dit onderzoek de mate van discriminatie minder is, dan als er wordt gekeken naar het gedrag bij echte vacatures.
Er is aangetoond dat bewoners van grote steden een minder vijandige houding hebben tegenover homoseksuelen (Black et al., 2002). Dit onderzoek is afgenomen in twee steden in Nederland. Het is mogelijk dat de mate van discriminatie hoger had gelegen als het onderzoek ook was afgenomen in kleinere dorpjes.
Mogelijk andere resultaten bij ander vakgebied
Zoals in hoofdstuk 3 beschreven, is aangetoond dat in Zweden homoseksuele mannen vooral gediscrimineerd werden in man gedomineerde beroepen en lesbische vrouwen vooral in vrouw gedomineerde beroepen. Om dit effect tegen te gaan is er in dit onderzoek gekozen voor een vacature bij een middelbare school. Dit is gedaan omdat leraar op een middelbare school een geslachtsneutraal beroep is (Ahmed et al., 2013). Echter is er verschil tussen de verschillende vakgebieden waarin een docent les kan geven. Het zou kunnen dat er andere resultaten uit dit onderzoek waren gekomen als er niet was gewerkt met een hypothetische sollicitatie voor een wiskunde docent, maar voor een ander vakgebied. In dit onderzoek wordt er namelijk negatief gediscrimineerd naar de vrouwelijke ten opzichte van de mannelijke kandidaat. Het is mogelijk dat leerlingen een voorkeur hebben voor een mannelijke docent bij
32 bèta vakken, zoals wiskunde. Mocht de sollicitatie bijvoorbeeld gaan om een taal als
vakgebied, dan zou het mogelijk kunnen zijn dat leerlingen positief discrimineren naar de vrouwelijke ten opzichte van de mannelijke kandidaat. Het gaat hierbij dan om stereotypische denkbeelden van leerlingen als bron voor discriminatie.
6.4 Vervolgonderzoek
Onderzoek afnemen bij organisaties
Voor vervolgonderzoek wordt aangeraden om dit onderzoek af te nemen bij organisaties. Er valt meer te zeggen over discriminatie naar seksuele geaardheid als er gewerkt wordt met echte vacatures. Mensen weten dan niet dat ze deel uitmaken van een onderzoek en er worden keuzes gemaakt die er toe doen. Sociaal wenselijk gedrag zal hierdoor een minder grote rol spelen. Tevens is het belangrijk voor de externe validiteit dat dit onderzoek wordt uitgevoerd bij een groter aantal participanten en dat de organisaties in zowel steden als dorpen zitten.
Tolerantieverschil per beroep naar homoseksuelen
Mocht dit onderzoek uitgevoerd worden bij echte organisaties dan is het belangrijk dat er gekeken wordt naar welke beroepen de vacatures worden opgestuurd. Er is namelijk per beroep een verschil te vinden in hoe tolerant medewerkers zijn naar homoseksuelen. Aangezien medewerkers van een organisatie de keuze maken wie er wordt aangenomen, zullen beroepen waarschijnlijk verschillende uitkomsten van discriminatie aantonen. Schoolleraren zijn ten opzichte van andere beroepen gemiddeld toleranter naar
homoseksuelen. Van de 51 verschillende beroepen waar Plug et al. (2014) onderzoek naar hebben gedaan, staan schoolleraren op de 10de plek van minst bevooroordeelde houding naar homoseksuelen. Het is dus belangrijk om bij vervolgonderzoek niet alleen te kijken naar de mate van discriminatie tijdens de sollicitatieprocedure op middelbare scholen, maar om meer verschillende beroepen te nemen en om zo een goed beeld te krijgen van discriminatie per beroep.
Motivatie van participant bij discriminatie naar seksuele geaardheid
De motivatie waarom een participant een voorkeur heeft voor een bepaalde kandidaat wordt in dit onderzoek niet verder onderzocht. Mocht een participant bijvoorbeeld
discriminerend gedrag vertonen tegenover een homoseksuele man als kandidaat, dan is het interessant om de motivatie hierachter uit te zoeken, aangezien meerdere redenen mogelijk zijn. Het zou kunnen zijn dat de participant een negatieve houding heeft ten opzichte van homoseksuelen, zoals omschreven in het ‘taste-based’ model. Een andere reden zou kunnen
33 zijn dat de participant verwacht dat de productiviteit lager is van de homoseksuele kandidaat, aangezien het aantal mannen dat besmet is met AIDS relatief hoger ligt bij homoseksuele mannen dan bij heteroseksuele mannen (Plug & Berkhout, 2004). Dit komt overeen met het statistische discriminatie model. Een andere reden waarom een participant discriminerend gedrag zou kunnen vertonen is vanwege het beeld dat een homoseksuele man eigenschappen heeft van vrouwelijke heteroseksuelen (Kite & Deaux, 1987). Het is mogelijk dat een
participant discrimineert tegenover de homoseksuele kandidaat, omdat verwacht wordt dat voor het beroep waarnaar gesolliciteerd wordt, eigenschappen nodig zijn die voornamelijk voorkomen bij heteroseksuele mannen.
Er zijn dus verschillende redenen mogelijk waarom iemand discrimineert. Als vervolgonderzoek wordt aangeraden om uit te zoeken wat de voornaamste motivatie is waarom iemand discrimineert.
Biseksueel
In dit onderzoek is gekeken naar discriminatie naar homoseksuelen. Een kandidaat die
biseksueel is, hebben we niet inbegrepen in het onderzoek. Dit valt echter ook onder seksuele geaardheid en aangeraden wordt om dit bij vervolgonderzoek mee te nemen. Dit zal wel een moeilijke taak worden, aangezien de onderzoekers een manier moeten vinden om de
biseksualiteit kenbaar te maken (Ahmed et al., 2013).
6.5 Conclusie
Het doel van dit onderzoek was om aan te tonen of discriminatie naar seksuele geaardheid plaatsvindt in Nederland. De participanten hebben gemiddeld minder punten gegeven aan de homoseksuele man en dit is significant, alhoewel het wel gaat om een marginaal effect. Daarentegen hebben de participanten gemiddeld meer punten gegeven aan de lesbische vrouw ten opzichte van de heteroseksueel, echter is dit niet significant. Hierdoor kan geconcludeerd worden, aan de hand van dit eerste onderzoek, dat er geen discriminatie naar seksuele geaardheid tijdens de sollicitatieprocedure voorkomt in Nederland.
Discriminatie naar seksuele geaardheid wordt aangetoond op het moment dat beide
bevindingen significant zijn en wanneer er sprake is van discriminatie, bij de lesbische vrouw is dit niet het geval. Deze conclusie komt overeen met het enige andere onderzoek in
Nederland dat de discriminatie naar seksuele geaardheid op de arbeidsmarkt heeft onderzocht. Plug en Berkhout (2004) vonden dat er geen discriminatie te vinden was op het gebied van salaris. Tot het tegendeel bewezen wordt, kan geconcludeerd worden dat de tolerante houding van Nederlandse burgers naar homoseksuelen zich ook vertaalt naar de arbeidsmarkt en dat
34 hier geen discriminatie voorkomt. Deze conclusie moet echter als een voorlopige conclusie worden gezien, aangezien de twee profielmogelijkheden in dit onderzoek significant van elkaar verschillen. Hierdoor zijn geen harde uitspraken mogelijk en is vervolgonderzoek gewenst.
Geslacht en leeftijd zijn vormen van discriminatie waarbij, volgens dit onderzoek, wel wordt gediscrimineerd tijdens de sollicitatieprocedure. Dit komt overeen met het aantal ‘verzoeken om een oordeel’ die het College voor de Rechten van de Mens binnen heeft gekregen in 2013. Het College is in Nederland de instantie die over discriminatie oordeelt. Het College doet na het binnenkomen van een oordeel onderzoek of er sprake is van ‘verboden onderscheid’. In 2013 was het aantal oordelen bij ‘werving en selectie’ met
verboden onderscheid het grootst bij leeftijd (15) en geslacht (14) van de in totaal 40 oordelen (Sociaal-Economische Raad, 2014).
De participanten die de punten gelijk verdeelden tussen beide kandidaten
discrimineerden niet. Het hoogste percentage waarbij dit voorkwam was bij de lesbische kandidaat en de heteroseksuele tegenkandidaat. Meer dan een derde van de participanten heeft bij deze vorm niet gediscrimineerd. Als de definitie van niet discriminerend gedrag ruimer wordt gedefinieerd, heeft bijna de helft van de kandidaten niet gediscrimineerd bij deze vorm.
Tevens is aangetoond dat mannen significant meer discrimineren naar homoseksuele mannen dan vrouwen. Ook de hypothese dat geslacht niet van invloed is op de mate van discriminatie naar lesbische vrouwen tijdens de sollicitatieprocedure is bevestigd.
Tot slot laten de correlaties zien dat er nauwelijks een verband is tussen de
verschillende vormen van discriminatie. Hieruit kan geconcludeerd worden dat men specifiek discrimineert naar een bepaalde vorm van discriminatie en niet discrimineert naar alle
minderheden. Er vindt dus geen structurele discriminatie plaats. Het sterkste verband is die tussen discriminatie naar de homoseksuele man en de lesbische vrouw. Iemand die
discrimineert naar de lesbische vrouw, discrimineert ook eerder naar de homoseksuele man en andersom.
Bestrijden van discriminatie
Een mogelijke oplossing voor het bestrijden van discriminatie is om mensen in contact te laten komen met minderheden. “Meer contact met minderheidsgroepen zou er voor kunnen zorgen dat negatieve stereotyperingen over benadeelde groepen verminderen en dat mensen genuanceerder over deze groepen oordelen” (College voor de Rechten van de Mens, 2013). Het advies van de Sociaal-Economische Raad lijkt hierop: “Het bestaan van een wettelijk
35 verbod op discriminatie is noodzakelijk, maar allerminst zaligmakend. De gewenste
acceptatie en gelijke behandeling van iedereen zal vooral moeten voortkomen uit het vergroten van kennis en bewustwording, bewustmaking, educatie en gedrags- en cultuurverandering” (Sociaal-Economische Raad, 2014).
Er bestaan al zulke initiatieven om discriminatie naar geaardheid tegen te gaan. Een voorbeeld is een Gay-Straight Alliances (GSA’s) op scholen. Een Gay-Straight Alliance (GSA) is een groep van homo- en heteroleerlingen en docenten die samen het onderwerp homo/biseksualiteit bespreekbaar maken op school (Sociaal-Economische Raad, 2014). Een ander voorbeeld zijn voorlichtingen op scholen van het COC. Voorlichters van het COC geven voorlichting op middelbare scholen over seksuele diversiteit om de acceptatie te vergroten voor homoseksuelen en transgenders.
36
7. Referenties
Ahmed, A. M., Andersson, L., & Hammarstedt, M. (2013). Are gay men and lesbians discriminated against in the hiring process?. Southern Economic Journal, 79(3), 565-585.
Allegretto, S., Arthur, M. (2001). ‘An empirical analysis of homosexual/heterosexual male earnings differentials: unmarried and unequal?’, Industrial and Labor Relations Review, 54(3), 631-646.
Amstelveenweb, Amstelveen. http://www.amstelveenweb.com/amstelveen Geraadpleegd op 10 juli 2014.
Arrow, K. (1973). The theory of discrimination. Discrimination in labor markets,3(10), 3-33.
Becker, G. S. (1957). The economics of discrimination. University of Chicago press.
Bertrand, M., & Mullainathan, S. (2003). Are Emily and Greg more employable than Lakisha
and Jamal? A field experiment on labor market discrimination (No. w9873). National Bureau
of Economic Research.
Black, D., Gates, G., Sanders, S., & Taylor, L. (2002). Why do gay men live in San Francisco?. Journal of Urban Economics, 51(1), 54-76.
Bos, D., Duyvendak, J. W., & Hekma, G. (2006). Gewoon doen: Acceptatie van
homoseksualiteit in Nederland. Sociaal en Cultureel Planbureau.
Bos, H. M., Picavet, C., & Sandfort, T. G. (2012). Ethnicity, Gender Socialization, and Children’s Attitudes Toward Gay Men and Lesbian Women. Journal of cross-cultural
psychology, 43(7), 1082-1094.
Bouma, K. (2014, 9 april). CRM: discriminatie is groot probleem op werkvloer. De
37 Centraal Bureau voor de Statistiek (2011). Gemeente op maat Wageningen. Den
Haag/Heerlen.
Cohen, J. (1977). Statistical power analysis for the behavioral sciences (rev. Lawrence Erlbaum Associates, Inc.
College voor de Rechten van de Mens (2013). De juiste persoon op de juiste plaats. De rol
van stereotypering bij de toegang tot de arbeidsmarkt.
Dilks, L. M., Thye, S. R., & Taylor, P. A. (2010). Socializing economic theories of
discrimination: Lessons from< i> Survivor</i>. Social Science Research,39(6), 1164-1180.
Drydakis, N. (2009). Sexual orientation discrimination in the labour market. Labour
Economics, 16(4), 364-372.
Gerhards, J. (2010). Non-Discrimination towards Homosexuality The European Union’s Policy and Citizens’ Attitudes towards Homosexuality in 27 European
Countries. International Sociology, 25(1), 5-28.
Herek, G. M. (2000). The psychology of sexual prejudice. Current directions in psychological
science, 9(1), 19-22.
Kerns, J. G., & Fine, M. A. (1994). The relation between gender and negative attitudes toward gay men and lesbians: Do gender role attitudes mediate this relation? Sex Roles, 31(5-6), 297-307.
Keuzenkamp, S. (2011). Acceptatie van homoseksualiteit in Nederland 2011: internationale
vergelijking, ontwikkelingen en actuele situatie. Sociaal en Cultureel Planbureau.
Kite, M. E., & Deaux, K. (1987). Gender belief systems: Homosexuality and the implicit inversion theory. Psychology of Women Quarterly, 11(1), 83-96.
Kite, M. E., & Whitley, B. E. (1996). Sex Differences in Attitudes Toward Homosexual Persons, Behaviors, and Civil Rights A Meta-Analysis. Personality and Social Psychology
38
Bulletin, 22(4), 336-353.
Meerendonk, B., van de, Eisinga, R., & Felling, A. (2003). Application of Herek's attitudes toward lesbians and gay men scale in the Netherlands. Psychological reports, 93(1), 265-275.
Overheid, Algemene wet gelijke behandeling.
http://wetten.overheid.nl/BWBR0006502/geldigheidsdatum_30-06-2014 Geraadpleegd op 2 juni 2014.
Olson, L. R., Cadge, W., & Harrison, J. T. (2006). Religion and Public Opinion about Same‐Sex Marriage*. Social Science Quarterly, 87(2), 340-360.
Phelps, E. S. (1972). The statistical theory of racism and sexism. The american economic
review, 659-661.
Plug, E., & Berkhout, P. (2004). Effects of sexual preferences on earnings in the Netherlands. Journal of Population Economics, 17(1), 117-131.
Plug, E., Webbink, D., & Martin, N. (2014). Sexual Orientation, Prejudice, and Segregation. Journal of Labor Economics, 32(1), 123-159.
Rowatt, W. C., TSANG, J. A., Kelly, J., LaMartina, B., McCullers, M., & McKinley, A. (2006). Associations between religious personality dimensions and implicit homosexual prejudice. Journal for the Scientific Study of Religion,45(3), 397-406.
Sociaal-Economische Raad (2014). Discriminatie werkt niet! Advies over het tegengaan van
discriminatie bij arbeid.
Statline, CBS.
http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=70999ned&LA=NL Geraadpleegd op 10 juli 2014.
Webley, P. (2005). Children’s understanding of economics. Children’s understanding of
39 Weichselbaumer, D. (2003). Sexual orientation discrimination in hiring. Labour
Economics, 10(6), 629-642.
Yip, A. K. (2005). Queering religious texts: An exploration of British non-heterosexual Christians’ and Muslims’ strategy of constructing sexuality-affirming