• No results found

Wie heeft het voor het zeggen, leeftijdsgenoten of het gezin? : de invloed van de descriptieve norm over leeftijdsgenoten en het gezin op het eten van fruit

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Wie heeft het voor het zeggen, leeftijdsgenoten of het gezin? : de invloed van de descriptieve norm over leeftijdsgenoten en het gezin op het eten van fruit"

Copied!
36
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Wie heeft het voor het zeggen,

leeftijdsgenoten of het gezin?

De invloed van de descriptieve norm over leeftijdsgenoten en het gezin op het

eten van fruit.

Ruth Straathof, 10553037

Bachelor thesis persuasieve communicatie Dr. A.S. Velthuijsen

Universiteit van Amsterdam 11 juni 2016

(2)

Abstract

In deze thesis wordt onderzocht of informatie over de descriptieve norm over gezinnen en leeftijdsgenoten effect heeft op de attitude en intentie met betrekking tot het eten van

voldoende fruit. Ook is er onderzocht in welke mate dit eventuele effect wordt beïnvloed door de mate van identificatie met de referentiegroep. Het onderzoek is uitgevoerd aan de hand van een vragenlijst die via de mail naar volwassen vrienden en kennissen van de onderzoekster is verstuurd. Eerst kregen de proefpersonen een korte informatieve tekst te lezen over het eten van fruit. Aan het einde van de tekst werd er informatie gegeven over de descriptieve norm over leeftijdsgenoten of gezinnen. De vragenlijst die de deelnemers na het lezen van de tekst in dienden te vullen meet de attitude en intentie met betrekking tot het eten van voldoende fruit. Om de hypothesen te toetsen zijn er variantieanalyses uitgevoerd. Uit de resultaten bleek dat er geen significant verschil was tussen de deelnemers die informatie over de descriptieve norm over leeftijdsgenoten hadden gelezen en de deelnemers die informatie over de

descriptieve norm over gezinnen hadden gelezen in hun attitude en intentie met betrekking tot het eten van voldoende fruit. De mate van identificatie met de referentiegroep blijkt wel een significant effect te hebben op attitude, maar niet op de intentie met betrekking tot het eten van voldoende fruit. De kennis die in dit onderzoek werd verkregen is van belang voor het begrijpen van de verspreiding van ongezonde eetgewoonten onder volwassenen en het ontwikkelen van publieke gezondheidsinterventies om obesitas aan te pakken.

(3)

Inhoudsopgave

1. Inleiding

pagina 4

2. Theoretisch kader

pagina 7

3. Methode

pagina 11

4. Analyseplan

pagina 14

5. Resultaten

pagina 15

6. Discussie

pagina 23

7. Referenties

pagina 27

8. Bijlage 1

pagina 31

(4)

1. Inleiding

Het eten van voldoende fruit verlaagt de kans op overgewicht en obesitas en verkleint het risico op chronische ziekten, zoals diabetes, hart- en vaatziekten en bepaalde typen kanker (Willett, 1994). De aanbevolen hoeveelheid voor een volwassen Nederlander is twee stuks fruit per dag (Gezondheidsraad, 2015). Veel volwassenen blijken niet aan deze standaard te voldoen (Van Rossem, Fransen, Verkaik-Kloosterman, Buurma-Rethans, & Ocké, 2011). Het aantal volwassenen met overgewicht in Nederland neemt snel toe (Gezondheidsraad, 2003). Om hier verandering in te kunnen brengen is er inzicht nodig in de factoren die de

voedingskeuzes van volwassenen beïnvloeden.

De overheid heeft al verscheidene campagnes gevoerd met als doel het eetgedrag van

Nederlanders te verbeteren en hen gezonde voedingskeuzes te laten maken. Desondanks blijft het aantal volwassenen dat aan obesitas lijdt toenemen. Het informeren door middel van campagnes blijkt dus niet genoeg om volwassenen gezond te laten eten. Volwassenen zijn namelijk goed op de hoogte van het feit dat gezond eten belangrijk is en wat er onder ‘gezond eten’ valt. Hieruit blijkt dat niet alleen kennis over gezond eten, maar ook de sociale

omgeving een belangrijke factor is bij het eetgedrag van volwassenen (Stok, De Ridder, De Vet, & De Wit, 2014). Eten vindt namelijk vaak plaats in een sociale omgeving, bijvoorbeeld op werk met collega’s of thuis met het gezin. De regels van deze sociale groepen op het gebied van acceptabel gedrag, de sociale normen van de groep, zijn een belangrijke voorspeller van het eetgedrag (Stok et al., 2014). Mensen zijn sociale wezens die zich conformeren aan de normen van de sociale groepen waarvan ze deel uitmaken (Robinson, Thomas, Aveyard, & Higgs, 2014).

Er zijn twee soorten sociale normen: de injunctieve en de descriptieve norm (Cialdini,

Kallgren, & Reno, 1991). De injunctieve norm schrijft bepaald gedrag voor en stelt het gedrag dat anderen gepast vinden centraal. Deze norm geeft dus weer hoe anderen vinden dat iemand zich zou moeten gedragen in een bepaalde situatie. De descriptieve norm omvat het gedrag dat anderen vertonen en geeft op die manier weer wat ‘normaal’ gedrag is in een bepaalde situatie. Deze soort sociale norm geeft dus informatie over acceptabele en typische manieren van gedrag binnen een bepaalde groep en is gebaseerd op het gedrag van andere leden van de groep (Aronson, Wilson, & Akert, 2005). Mensen gebruiken het gedrag van anderen als richtlijn voor hoe ze zich moeten gedragen in bepaalde situaties (Deutsch, & Gerard, 1955).

(5)

Voor volwassenen geldt dat ze het grootste deel van hun tijd doorbrengen met

leeftijdsgenoten en het gezin (Feunekes, De Graaf, Meyboom, & Van Staveren, 1998). Daarom wordt er verwacht dat de sociale normen van deze twee groepen een grote mate van invloed uitoefenen op het eetgedrag van volwassenen.

Niet alleen in het echte leven, maar ook in campagnes kunnen sociale normen worden

gebruikt om het eetgedrag van volwassenen te beïnvloeden. Er wordt dan informatie gegeven over de normen van bepaalde sociale groepen. Deze normen werken als een vorm van

informationele invloed op het eetgedrag. Informatie over sociale normen houdt vaak gegevens over de eetgewoonten van mensen in en worden gecommuniceerd door middel van

geschreven informatie of signalen (Pliner, & Mann, 2014). Met name informatie over de descriptieve norm blijkt effectief in het beïnvloeden van het eetgedrag (Stok et al., 2014). Stok et al. (2014) deden onderzoek naar informatie over de descriptieve en injunctieve norm over het eten van voldoende fruit en de invloed hiervan op de intentie en het gedrag van adolescenten. Zij vonden dat informatie over de descriptieve norm ervoor zorgde dat

deelnemers meer fruit gingen eten. De injunctieve norm had geen stijging in het aantal stuks fruit dat de adolescenten aten als gevolg.

Er is al veel onderzoek gedaan naar de invloed van de descriptieve norm op het eetgedrag van adolescenten (Baker, Little, & Brownell, 2003; Beal, Ausiello, & Perrin, 2001; Lally, Bartle, & Wardle, 2011; Robinson et al., 2014; Stok et al., 2014) Er is echter nog maar weinig

bekend over de invloed van deze norm op het eetgedrag van volwassenen (Guillaumie, Godin, & Vézina-Im, 2010; Kamphuis, Giskes, de Bruijn, Wendel-Vos, Brug, & Van Lenthe, 2006). Ook bij volwassenen is obesitas echter een groot probleem en is inzicht in de werking van de descriptieve norm bij deze leeftijdsgroep van belang. Bovendien gaan de bestaande

onderzoeken over de directe werking van de descriptieve norm in sociale situaties. Er is nog weinig bekend over de invloed van de descriptieve norm als informationele invloed op het eetgedrag van volwassenen.

Een substantieel onderdeel van de descriptieve norm is de sociale groep waarvan de norm uitgaat, ook wel de referentiegroep. De invloed van de descriptieve norm is afhankelijk van de mate waarin iemand zich identificeert met deze referentiegroep (Stok et al., 2014).

Volwassenen zijn lid van verschillende sociale groepen. De mate waarin iemand zich kan identificeren, verschilt per sociale groepering (Terry, Hogg, & White, 1999). Er is nog weinig bekend over de werking van de mate van identificatie in combinatie met informatie over de

(6)

descriptieve norm van de verschillende groeperingen die een rol spelen in het leven van volwassenen.

Het doel van dit onderzoek is dan ook om meer inzicht te verkrijgen in de invloed van informatie over de descriptieve norm van leeftijdsgenoten en het gezin op de attitude en intentie, hier met betrekking tot het eten van voldoende fruit. Dit zal worden gedaan aan de hand van de ‘Theory of Planned Behavior’ (Ajzen, 1991). Dit is een vooraanstaand model dat vaak wordt gebruikt om sociaal- en gezondheidsgedrag te voorspellen. Volgens het model zijn de attitude, de subjectieve norm en de waargenomen gedragscontrole de belangrijkste voorspellers van intenties en zijn intenties een goede voorspeller van gedrag. Het model zal in het theoretisch kader uitgebreider worden besproken. Het doel van gezondheidscampagnes is uiteindelijk om het gedrag van de doelgroep te veranderen. Om dit te kunnen bereiken moet er dus rekening worden gehouden met de attitudes en intenties van de doelgroep. Daarom wordt in dit onderzoek de werking van informatie over de descriptieve norm onderzocht aan de hand van de ‘Theory of Planned Behavior’. De volgende onderzoeksvraag staat hierbij centraal:

RQ: Wat is het effect van informatie over de descriptieve norm over leeftijdsgenoten en het gezin via de mate van identificatie op de attitude en de intentie, hier met betrekking tot het eten van voldoende fruit?

Door deze onderzoeksvraag te beantwoorden zal de kennis op het gebied van de werking van de descriptieve norm worden uitgebreid. Deze informatie zal de gaten opvullen die op dit moment bestaan in de huidige wetenschappelijke kennis op dit gebied en zal bovendien deuren openen naar nieuwe onderzoeksgebieden. Zo kan er bijvoorbeeld worden onderzocht of de gedane ontdekkingen ook gelden voor andere soorten gezondheidsgedragingen, zoals bijvoorbeeld roken en alcoholgebruik. Ook vergroot dit onderzoek de kennis over de werking van de descriptieve norm bij volwassenen. Dit onderzoeksgebied is nog onderbelicht, omdat de meeste studies zich richten op adolescenten. Zoals eerder gezegd is obesitas echter ook een groot probleem onder volwassenen en is het van belang meer inzicht te verkrijgen in de verspreiding en het voorkomen van deze ziekte bij volwassenen. De kennis die met dit onderzoek wordt verkregen is dan ook van belang voor het ontwikkelen van publieke gezondheidsinterventies om obesitas aan te pakken.

(7)

2. Theoretisch kader

In figuur 1 staat het conceptueel model aan de hand waarvan de onderzoeksvraag zal worden beantwoord. Dit model is naar aanleiding van de literatuur en de daarop gebaseerde

hypothesen opgesteld.

Theory of planned behavior

Volgens de ‘Theory of Planned Bahvior’ is de intentie om bepaald gedrag te vertonen de belangrijkste determinant van gedrag (Ajzen, 1991). Individuen met een sterke intentie zijn gemotiveerd om het gedrag uit te voeren en moeite te steken in het bereiken van hun doelen. Intentie wordt op haar beurt bepaald door drie constructen: de attitude met betrekking tot het gedrag, de subjectieve norm en de waargenomen gedragscontrole. Met de subjectieve norm wordt de sociale druk uit de omgeving bedoeld die wordt ervaren om het gedrag wel of niet uit te voeren. De waargenomen gedragscontrole houdt de mate van controle in die iemand denkt te hebben over het uitvoeren van het gedrag. Deze waargenomen gedragscontrole zal niet worden meegenomen in dit onderzoek. Aangezien dit onderzoek zal worden uitgevoerd in het kader van een bachelorscriptie, was er te weinig tijd om voldoende aandacht aan te besteden aan deze variabele.

Ook de subjectieve norm zal niet worden meegenomen in dit onderzoek. Zoals eerder gezegd kan er een onderscheid worden gemaakt tussen twee soorten normen: de injunctieve en de descriptieve norm (Cialdini et al., 1991). De subjectieve norm valt onder de injunctieve norm (Norman, Clark, & Walter, 2005). Het gaat zowel bij de injunctieve als bij de subjectieve norm namelijk om de sociale druk die iemand ervaart om bepaald gedrag te vertonen, omdat men gelooft dat belangrijke anderen verwachten dat diegene dit gedrag uit zal voeren. Het gaat dus niet, zoals bij de descriptieve norm, om het gedrag dat anderen vertonen. Het gaat

Soort descriptieve norm Attitude t.o.v. eten van fruit Intentie om fruit te eten Mate van identificatie

(8)

juist om de perceptie van wat anderen geschikt gedrag vinden en wat anderen verwachten. Het doel van dit onderzoek is om meer inzicht te krijgen in de werking van de descriptieve norm en daarom zullen zowel de subjectieve als de injunctieve norm niet worden

meegenomen.

Sociale normen

Sociale normen zijn de regels die een groep hanteert op het gebied van acceptabel gedrag, waarden en opvattingen met betrekking tot de leden van de groep (Aronson et al., 2005). Omdat mensen handelen in een sociale omgeving, wordt ervan uitgegaan dat deze sociale normen een belangrijke invloed uitoefenen op de attitudes, intenties en het gedrag van de leden van de sociale groep (Cialdini et al., 1991). Zo ook op het gebied van eten.

Volwassenen eten vaak in het bijzijn van hun vrienden, collega’s of gezinsleden.

Leeftijdsgenoten en het gezin zijn de twee sociale groepen met de grootste invloed op het eetgedrag van volwassenen (Feunekes et al., 1998). Beide groepen beïnvloeden dit eetgedrag echter op een andere manier (Baker et al., 2003; Lau, Quadrel, & Hartman, 1990).

Sociale normen en leeftijdsgenoten

Verschillende studies laten zien dat adolescenten en jongvolwassenen gevoeliger zijn voor de invloed van leeftijdsgenoten dan oudere volwassenen (Gardner, & Steinberg, 2005; Kamphuis et al., 2006). Met name tijdens de adolescentie is het zoeken naar een eigen sociale identiteit en het horen bij een sociale groep van groot belang. Naarmate men ouder wordt, neemt dit belang af (Erikson, 1968). Deze verhoogde sensitiviteit voor de sociale invloed van leeftijdsgenoten ontwikkelt zich gedurende de adolescentie en werkt door tot in de vroege volwassenheid (Gall, Evans, & Bellrose, 2000; Steinberg, & Monohan, 2007). Ook tijdens de latere volwassenenjaren blijft de sociale invloed van leeftijdsgenoten aanwezig, maar deze is wel minder sterk (Steinberg, & Monohan, 2007). Door middel van eetgewoonten stellen mensen hun identiteit vast en kunnen ze laten zien wie ze zijn (Stok, De Ridder, Adriaanse, & De Wit, 2010). Daarom zijn leeftijdsgenoten een belangrijke factor bij het ontwikkelen van eetgewoonten en het maken van voedingskeuzes.

Door de grote invloed van de sociale normen van leeftijdsgenoten is er veel interesse opgebloeid voor het inzetten van sociale normen om het eetgedrag van volwassenen te verbeteren en obesitas aan te pakken. In het onderzoek van Stok et al. (2014) werden participanten met informatie over een injunctieve dan wel descriptieve norm over

(9)

dan de descriptieve norm, geen positieve invloed op het aantal stuks fruit dat er door de participanten werd gegeten.

De descriptieve norm had wel een positieve invloed op het gedrag, maar er werd geen effect gevonden op de intentie om voldoende fruit te eten. Dit komt overeen met de uitkomsten van verschillende andere onderzoeken naar de descriptieve norm (Ball, Jeffery, Abbot,

McNaughton, & Crawford, 2010; Rivis & Sheeran, 2003; Stok et al., 2014). Volgens Stok et al. (2014) kan dit worden verklaard doordat de descriptieve norm mensen motiveert bepaald gedrag te vertonen door aan te geven wat effectief gedrag is in een bepaalde situatie. Op die manier functioneert de norm als een soort ‘kortere route’ in het besluitvormingsproces om tot bepaald gedrag te komen (Shah, & Oppenheimer, 2008). Deze ‘kortere route’ leidt tot een voordeel in de informatieverwerking (Cialdini, 2009). Er is namelijk maar beperkte

inspanning nodig om tot een gedragsbeslissing te komen via de descriptieve norm, doordat de norm een snelle en efficiënte richtlijn geeft voor gedrag. Beïnvloeding via de descriptieve norm vindt op die manier direct plaats op het gedrag en niet via de intentie om bepaald gedrag te vertonen (Jacobsen, Mortensen, & Cialdini, 2011; Salmon, Fennis, De Ridder, Adriaanse, & De Vet, 2012). Volgens de ‘Theory of Planned Behavior’ wordt gedrag echter niet direct beïnvloedt door informatie over de descriptieve norm, maar vindt deze beïnvloeding plaats via de attitude en gedragsintenties (Rivis, & Sheeran, 2003). Een alternatieve verklaring voor het feit dat de descriptieve norm geen invloed heeft op de intentie in deze onderzoeken, is omdat deze relatie gemedieerd wordt door de attitude ten opzichte van het gedrag. De descriptieve norm heeft invloed via de attitude en niet direct op de intentie (Baker et al., 2003). Hierdoor vonden bovengenoemde onderzoeken mogelijk geen effect van de

descriptieve norm op de intentie. In dit onderzoek wordt de attitude ten opzichte van het eten van voldoende fruit wel meegenomen en zal er meer duidelijkheid komen over de invloed van de descriptieve norm op gedragsintenties.

Sociale normen en het gezin

Niet alleen leeftijdsgenoten, maar ook het gezin heeft invloed op het eetgedrag van

volwassenen (Baker et al., 2003; Lau et al., 1990; Pedersen, Grønhøj, & Thøgersen, 2015). Volgens het ‘Lifelong openness model’ staan mensen altijd open voor invloeden van sociale voorbeelden, zoals het gezin. De theorie stelt echter dat tijdens de kindertijd, de ouders de belangrijkste sociale voorbeelden zijn, maar dat dit gedurende de jaren afneemt en vrienden en leeftijdsgenoten steeds meer gaan functioneren als sociale rolmodellen (Lau et al., 1990).

(10)

Volgens dit model is de invloed van leeftijdsgenoten op het eetgedrag van volwassenen groter dan de invloed van het gezin.

Het ‘Enduring Familiy Socialization Model’ stelt daarentegen dat gezondheidsopvattingen en –gedrag worden aangeleerd tijdens de kindertijd en deze de rest van het leven redelijk stabiel blijven (Lau et al., 1990). Volgens dit model is de invloed van het gezin groter dan die van leeftijdsgenoten en vrienden, omdat het contact tussen ouder en kind al vroeg begint en vaak ook gedurende de rest van het leven blijft bestaan. Volwassenen eten bovendien vaak in gezinsverband en in mindere mate met vrienden en leeftijdsgenoten. Daardoor worden zij vaak blootgesteld aan de attitudes en het gedrag van andere gezinsleden met betrekking tot eten.

Op basis van de literatuur zijn de volgende verwachtingen opgesteld:

H1a: Volwassenen die geconfronteerd worden met informatie over de descriptieve norm over leeftijdsgenoten zullen een negatievere attitude ten opzichte van het eten van voldoende fruit hebben dan volwassenen die geconfronteerd worden met informatie over de descriptieve norm over gezinnen.

H1b: Volwassenen die geconfronteerd worden met informatie over de descriptieve norm over leeftijdsgenoten zullen een lagere intentie hebben om voldoende fruit te eten dan volwassenen die geconfronteerd worden met informatie over de descriptieve over gezinnen.

Mate van identificatie

Volwassenen maken deel uit van verschillende groepen. Waarom we ons wel in de ene en niet in de andere groep plaatsen kan worden verklaard aan de hand van de

‘Zelf-categorisatietheorie’ (Terry et al., 1999). Het proces van zelf-categorisatie houdt het

categoriseren van jezelf als een lid van een bepaalde sociale groep in. Door dit te doen roepen individuen hun sociale identiteit op in plaats van hun persoonlijke identiteit. Het oproepen van deze sociale identiteit is bepalend voor de mate waarin het denkproces, het gedrag en het definiëren van jezelf in termen van groepsnormen en niet op basis van de informatie over het persoonlijke karakter plaatsvindt. Dit proces verloopt in drie verschillende fasen (Schofield, Pattinson, Hill, & Borland, 2001). In de eerste fase definiëren we onszelf als lid van een bepaalde sociale groep. In de tweede fase verzamelen we informatie over de attitudes en

(11)

gedragsnormen van deze groep. In de laatste fase wijzen we deze attitudes en gedragingen aan onszelf toe en worden ze een belangrijk onderdeel van onze identiteit. In dit proces van zelf-categorisatie nemen mensen actief deel aan sociale situaties waarin een groepsdynamiek aanwezig is. Hierdoor worden attitudes, intenties en gedrag niet alleen beïnvloed door een normatieve component, maar ook door de mate van identificatie met de referentiegroep (Terry et al., 1999). Verschillende onderzoeken laten zien dat de sociale normen van een groep alleen invloed hebben op attitudes en intenties met betrekking tot bepaald gedrag, wanneer er sprake is van een hoge mate van identificatie met de referentiegroep (Terry, & Hogg, 1996; Terry et al., 1999; Fekadu, & Kraft, 2002).

Op basis van de literatuur zijn de volgende verwachtingen opgesteld:

H2a: Volwassenen die zich in hoge mate kunnen identificeren met de referentiegroep hebben een positievere attitude ten opzichte van het eten van voldoende fruit dan volwassenen die zich in lage mate kunnen identificeren met de referentiegroep.

H2b: Volwassenen die zich in hoge mate kunnen identificeren met de referentiegroep hebben een hogere intentie om voldoende fruit te eten dan volwassenen die zich in lage mate kunnen identificeren met de referentiegroep.

3. Methode

Steekproef

De participanten van dit onderzoek zijn geworven door de vrienden en kennissen van de onderzoeker aan te spreken. Er is dus sprake van een convenience sample. De vragenlijst is ingevuld door 71 proefpersonen. Tien van deze proefpersonen hebben de lijst niet volledig ingevuld en zijn daarom niet meegenomen in het onderzoek. Bij vier deelnemers bleek uit de manipulatiecheck dat de manipulatie niet had gewerkt. Deze vier deelnemers zijn ook uit de dataset verwijderd. Er bleven 57 participanten over, waarvan 18 mannen en 39 vrouwen. De participanten dienden boven de 21 jaar te zijn, omdat het onderzoek zich richt op

volwassenen. Er was geen maximumleeftijd. De gemiddelde leeftijd van de deelnemers was ongeveer 35 jaar. De deelnemers werden op basis van toeval toegewezen aan een van de twee experimentele condities.

(12)

Design

In dit onderzoek is sprake van een één factor tussen-participanten design. De factor is de descriptieve norm met de niveaus leeftijdsgenoten en gezin. De participanten zijn random toegewezen aan een van deze twee condities en krijgen niet hetzelfde stimulusmateriaal te zien.

Procedure

De participanten zijn allemaal benaderd via de mail. In deze mail werd de participanten uitgelegd wat het doel van het onderzoek was en werden zij geïnformeerd over de procedure en hun rechten. In de mail stond de link naar de online vragenlijst. Wanneer zij hierop klikten werden zij nogmaals op hun rechten en plichten gewezen en dienden zij akkoord te gaan met hun deelname aan het onderzoek. Vervolgens werden de deelnemers geïnstrueerd om de tekst aandachtig te lezen en werd hen verzocht zich zo goed mogelijk te concentreren op de

vragenlijst. De vragenlijst is gemaakt in het programma Qualtrics. Dit vragenlijstprogramma wijst de participanten random toe aan een van de twee experimentele condities.

Na het lezen van de tekst begint de vragenlijst met vragen over de hoeveelheid fruit die de deelnemers de afgelopen drie dagen hebben gegeten, gevolgd door vragen over de attitude en intentie met betrekking tot het eten van voldoende fruit. Na het invullen van de vragenlijst worden de proefpersonen bedankt voor hun deelname en werden zij gedebrieft over het precieze doel van het onderzoek en dat er een sociale norm verborgen zat in de tekst die ze hebben gelezen.

Onafhankelijke variabele Soort descriptieve norm

De soort descriptieve norm is gemanipuleerd door middel van een korte informatieve tekst over gezonde voeding. In een onderzoek van Stok et al. (2014) naar de werking van de sociale normen is er gebruik gemaakt van een korte tekst over gezonde voeding met aan het einde een descriptieve norm. Deze tekst is ook voor dit onderzoek gebruikt. Er zijn een paar kleine aanpassingen gemaakt in de tekst om deze te kunnen gebruiken voor dit onderzoek. In de oorspronkelijke tekst staat er dat de meerderheid van de leeftijdsgenoten iedere dag voldoende fruit eten. Deze zin is aangepast door een percentage te gebruiken, namelijk 73%. In de

(13)

leeftijdsgenoten te vervangen door gezinnen. Tot slot is de term voldoende fruit, aangevuld door de norm van twee stuks fruit per dag te noemen.

Afhankelijke variabelen

Attitude ten opzichte van het eten van fruit

Deze variabele is gemeten aan de hand van vier items. De participanten dienden op een bipolaire zevenpuntschaal aan te geven in hoeverre ze het eten van twee stuks fruit per dag gedurende de komende week lekker (1=vies, 7=lekker), plezierig (1=onplezierig,

7=plezierig), goed (1=slecht, 7=goed) en voordelig (1=nadelig, 7=voordelig) vinden.

Intentie om fruit te eten

De intentie om fruit te eten is gemeten aan de hand van het volgende item: ‘De komende week ga ik elke dag twee stuks fruit per dag eten’. De participanten moeten dit item

beantwoorden op een bipolaire zevenpuntschaal lopend van 1= zeer onwaarschijnlijk tot en met 7= zeer waarschijnlijk.

Mate van identificatie

Deze variabele is gemeten aan de hand van de volgende twee items: ‘Ik identificeer me met de leerlingen/ gezinnen in de tekst’ en ‘Ik voel me verbonden met de leerlingen/ ouders in de tekst’. Deze dienden de participanten te beantwoorden op een bipolaire zevenpuntschaal lopen van 1= helemaal niet van toepassing tot en met 7= helemaal wel van toepassing.

Controlevariabelen

Er zijn vijf controlevariabelen opgenomen in het onderzoek: BMI, leeftijd, het gemiddelde aantal stuks fruit per dag, opleidingsniveau en geslacht. De controlevariabele BMI is

verkregen door te vragen naar de lengte en het gewicht van de participanten. Deze variabelen zijn gemeten aan het einde van de vragenlijst, zodat het meten van de attitude en intentie niet werd beïnvloed door deze vragen.

(14)

4. Analyseplan

Variabelen

De onafhankelijke variabele ‘soort descriptieve norm’ is een nominale variabele die varieert tussen leeftijdsgenoten en gezin.

De eerste afhankelijke variabele is de attitude ten opzichte van het eten van voldoende fruit en is een variabele op intervalniveau. Als Cronbach’s alpha aangeeft dat er een betrouwbare schaal kan worden geconstrueerd, zal dit worden gedaan door een gemiddelde schaal te berekenen van vier verschillende items gemeten op een bipolaire zevenpuntschaal

(goed/lekker, vies/lekker, onplezierig/plezierig, nadelig/voordelig). Deze gemiddelde schaal is een bipolaire zevenpuntschaal en loopt van 1= negatief t/m 7= positief.

De tweede afhankelijke variabele is de intentie om voldoende fruit te eten. Ook dit is een variabele op intervalniveau, omdat hij is gemeten op een zevenpuntschaal met gelijke waarden tussen de verschillende intervallen.

De mate van identificatie is wederom een variabele op intervalniveau. Deze variabele wordt geconstrueerd door een gemiddelde schaal te maken van twee items, mits de Cronbach’s alpha hoog genoeg is. De mate van identificatie is gemeten op een zevenpuntschaal die loopt van 1= lage mate van identificatie t/m 7= hoge mate van identificatie.

Analyses

De hypothesen worden getoetst aan de hand van een variantieanalyse, omdat de onafhankelijke variabele twee niveaus heeft.

Allereerst zullen vragen die niet of verkeerd zijn ingevuld missing worden gemaakt en wordt er een betrouwbaarheidsanalyse uitgevoerd voor de variabelen attitude en mate van

identificatie. Daarna worden er gemiddelde schalen voor deze variabelen geconstrueerd. Wanneer dit is gedaan kan het toetsen van de hypothesen beginnen.

De eerste twee hypothesen worden getoetst met behulp van een meerwegs- variantieanalyse.. Als onafhankelijke variabele wordt de soort descriptieve norm, de leeftijd, BMI en geslacht ingevoerd en als afhankelijke variabelen de attitude en intentie. Er wordt gekeken naar het

(15)

hoofdeffect van de descriptieve norm op de attitude en het gedrag. Ook wordt er gekeken of dit effect verklaard kan worden door leeftijd, BMI of geslacht.

De laatste twee hypothesen worden getoetst aan de hand van een meerwegs- variantieanalyse. Als onafhankelijke variabelen worden de descriptieve norm en de mate van identificatie ingevoerd. De attitude, intentie en het gedrag worden als afhankelijke variabelen in de analyse meegenomen. Er wordt hier gekeken of het effect van de descriptieve norm op de attitude en intentie wordt versterkt door de mate van identificatie of alleen bestaat wanneer iemand zich in hoge mate identificeert met de referentiegroep. Dit is afhankelijk van wat er uit de eerste meerwegs-variantieanalyse komt.

5. Resultaten

Voorbereidende analyses

Allereerst zijn de data gecontroleerd op onmogelijke waarden die tijdens het invullen van de vragenlijst zijn ontstaan. Daarna is er gekeken of er een schaal geconstrueerd mag worden van de vier items die de attitude ten opzichte van het eten van voldoende fruit meten. Dit is

gedaan door middel van het berekenen van de Cronbach’s Alpha. De Cronbach’s Alpha van de vier items die deze attitude zouden moeten meten is 0,94. Dit betekent dat er sprake is van een betrouwbare schaal die de attitude ten opzichte van het eten van voldoende fruit lijkt te meten. De schaal kan niet worden verbeterd door items weg te laten. De schaal loopt van 1= negatief tot en met 7= positief, dus hoe hoger de schaalscore des te positiever de attitude ten opzichte van het eten van voldoende fruit. Ook is er gekeken of er een schaal geconstrueerd mag worden van de twee items die de mate van identificatie met de referentiegroep meten. De Cronbach’s Alpha van deze twee items die de mate van identificatie zouden moeten meten is 0,96. Ook hier is er sprake van een betrouwbare schaal die de mate van identificatie met de referentiegroep lijkt te meten. De schaal kan niet worden verbeterd door items weg te laten. De schaal loopt van 1= lage mate van identificatie tot en met 7= hoge mate van identificatie, dus hoe hoger de schaalscore des te hoger de mate van identificatie met de referentiegroep. De manipulatie van de informatie over de descriptieve norm over gezinnen dan wel

leeftijdsgenoten heeft goed gewerkt. Slechts bij vier participanten heeft de manipulatie niet gewerkt. Zij dachten een tekst te hebben gelezen over volwassenen, terwijl de tekst in werkelijkheid over gezinnen ging. Dit is slechts 6,3% van de deelnemers. Deze vier

(16)

participanten zijn verwijderd uit de dataset en niet meegenomen in de analyses. Hierdoor bleven er uiteindelijk 57 participanten over.

Om te controleren of de controlevariabelen (leeftijd, geslacht, opleidingsniveau, BMI en aantal stuks fruit) een verband hebben met de afhankelijke variabelen attitude en intentie met betrekking tot het eten van voldoende fruit, is er gekeken naar de correlatie tussen deze variabelen. In de onderstaande tabellen zijn de resultaten van deze analyses gepresenteerd. Aan de hand van deze resultaten kan er worden geconcludeerd dat leeftijd een middelgroot en negatief verband heeft met de attitude ten opzichte van het eten van voldoende fruit. Deze correlatie is significant, r= -0,34, n= 57, p= 0,010, tweezijdig. Ook voor het gemiddelde aantal stuks fruit dat de deelnemers hebben gegeten tijdens de drie dagen voor het invullen van de vragenlijst en de attitude ten opzichte van het eten van voldoende fruit is er sprake van een significante correlatie, r= 0,41, n= 57, p= 0,002, tweezijdig. Er is sprake van een

middelgroot en positief verband. Voor het verband tussen het gemiddelde aantal stuks fruit dat de deelnemers aten en de intentie om voldoende fruit te eten, geldt dat deze sterk, positief en significant is, r= 0,66, n= 57, p < 0,001, tweezijdig. Tot slot is ook het verband tussen de mate van identificatieen de attitude ten opzichte van het eten van voldoende fruit significant, r= 0,42, n= 57, p= 0,001, tweezijdig. De waarde van r duidt op een middelgrote en positieve

correlatie. Ook met de variabele intentie om voldoende fruit te eten correleert de mate van identificatie op een middelgrote, positieve wijze en is er sprake van een significant verband,

r= 0,41, n= 57, p= 0,001, tweezijdig.

Tabel 1: Correlatie tussen leeftijd en attitude en intentie

Leeftijd r n p

Attitude -0,34 57 0,010

(17)

Tabel 2: Correlatie tussen aantal stuks fruit en attitude en intentie

Aantal stuks fruit r n p

Attitude 0,41 57 0,002

Intentie 0,66 57 < 0,001

Tabel 3: Correlatie tussen mate van identificatie en attitude en intentie Mate van

identificatie

r n p

Attitude 0,42 57 0,001

Intentie 0,41 57 0,001

Voor de overige variabelen (geslacht, opleidingsniveau en BMI) geldt dat er geen significant en noemenswaardig verband bestaat met de attitude en intentie met betrekking tot het eten van voldoende fruit. Deze variabelen zullen dan ook niet worden meegenomen in de rest van de analyses.

Tabel 4: Correlatie tussen geslacht en attitude en intentie

Geslacht r n p

Attitude 0,23 57 0,084

(18)

Tabel 5: Correlatie tussen opleidingsniveau en attitude en intentie

Opleidingsniveau r n p

Attitude 0,15 57 0,265

Intentie -0,06 57 0,663

Tabel 6: Correlatie tussen BMI en attitude en intentie

BMI r n p

Attitude -0,06 57 0,647

Intentie -0,12 57 0,374

Hypothesen

Soort descriptieve norm, intentie en attitude

De eerste twee hypothesen van dit onderzoek gaan over de relatie tussen de soort descriptieve norm (over gezinnen of leeftijdsgenoten) en de attitude en intentie met betrekking tot het eten van voldoende fruit. De eerste hypothese stelt dat volwassenen die geconfronteerd worden met informatie over de descriptieve norm over leeftijdsgenoten een negatievere attitude ten opzichte van het eten van voldoende fruit hebben dan volwassenen die geconfronteerd worden met informatie over de descriptieve norm over gezinnen. De deelnemers die de tekst met informatie over de descriptieve norm over leeftijdsgenoten hebben gelezen hebben een positievere attitude ten opzichte van het eten van voldoende fruit (M= 6,06, SD= 0,84) dan de deelnemers die de tekst lazen waarin er informatie over de descriptieve norm over gezinnen werd gegeven (M=6,02, SD= 1,49). Er is een éénfactor-variantieanalyse uitgevoerd om de relatie tussen de soort descriptieve norm en en de attitude ten opzichte van het eten van voldoende fruit te toetsen. Hierbij is de soort descriptieve norm de onafhankelijke variabele en de attitude ten opzichte van het eten van voldoende fruit de afhankelijke variabele. Uit de resultaten blijkt dat er geen significant effect van de soort descriptieve norm op de attitude ten opzichte van het eten van voldoende fruit bestaat, F(1, 55)= 0,03, p=0,892. De eerste

(19)

De tweede hypothese stelt dat volwassenen die geconfronteerd worden met informatie over de descriptieve norm over leeftijdsgenoten een lagere intentie zullen hebben om voldoende fruit te eten dan volwassenen die geconfronteerd worden met informatie over de descriptieve norm over gezinnen. De deelnemers die de tekst met informatie over de descriptieve norm over leeftijdsgenoten lazen, hebben een hogere intentie om voldoende fruit te eten (M=5,06,

SD=2,02) dan de deelnemers die de tekst met informatie over de descriptieve norm over

gezinnen lazen (M=5,00, SD=2,36). Er is een éénfactor-variantieanalyse uitgevoerd om de relatie tussen de soort descriptieve norm en de intentie om voldoende fruit te eten te toetsen. Hierbij is de soort norm de onafhankelijke variabele en de intentie de afhankelijke variabele. Uit de resultaten blijkt dat er geen significant effect van de soort descriptieve norm op de intentie om voldoende fruit te eten bestaat, F(1,55)=0,01, p=0,915. De tweede hypothese wordt verworpen.

Mate van identificatie, attitude en intentie

De laatste twee hypothesen van dit onderzoek gaan over de relatie tussen de mate van identificatie met de referentiegroep en de attitude en intentie met betrekking tot het eten van voldoende fruit. De eerste hypothese stelt dat volwassenen die zich in hoge mate kunnen identificeren met de referentiegroep een positievere attitude hebben ten opzichte van het eten van voldoende fruit dan volwassenen die zich in lage mate kunnen identificeren met de referentiegroep. De deelnemers die zich in hoge mate met de referentiegroep konden identificeren hebben gemiddeld een positievere attitude ten opzichte van het eten van voldoende fruit (M=6,32, SD=0,70) dan de deelnemers die zich in lage mate konden

identificeren met de referentiegroep (M=5,95, SD=1,27). Er is een éénfactor-variantieanalyse uitgevoerd om de relatie tussen de mate van identificatie en de attitude ten opzichte van het eten van voldoende fruit te toetsen. Hierbij is de mate van identificatie de onafhankelijke variabele en de attitude ten opzichte van het eten van voldoende fruit de afhankelijke variabele. Uit de resultaten blijkt dat er een significant, klein effect bestaat van de mate van identificatie op de attitude, F(11,45)= 2,33, p= 0,023, 2= 0,01. De hypothese komt uit.

Volwassen die zich in hoge mate kunnen identificeren met de referentiegroep hebben een positievere attitude ten opzichte van het eten van voldoende fruit dan volwassenen die zich in mindere mate kunnen identificeren met de referentiegroep.

(20)

Om te controleren of deze relatie kan worden verklaard door andere variabelen is er een covariantieanalyse uitgevoerd. Hierbij is de mate van identificatie de onafhankelijke

variabele, de attitude ten opzichte van het eten van voldoende fruit de afhankelijke variabele en zijn de leeftijd en het gemiddelde aantal stuks fruit dat er door de deelnemers werd gegeten de covariaten. Uit de resultaten blijkt dat er een significant, klein effect bestaat van de mate van identificatie op de attitude, wanneer de variabelen leeftijd en het gemiddelde aantal stuks fruit dat de participanten aten constant blijven F(11,43)= 2,85, p= 0,007, 2= 0,01. Het effect

van de mate van identificatie op de attitude ten opzichte van het eten van voldoende fruit wordt dus niet verklaard door de controlevariabelen leeftijd en het gemiddelde aantal stuks fruit dat de deelnemers aten.

De tweede hypothese stelt dat volwassenen die zich in hoge mate kunnen identificeren met de referentiegroep een hogere intentie hebben om voldoende fruit te eten dan volwassenen die zich in mindere mate kunnen identificeren met de referentiegroep. De deelnemers die zich in hoge mate identificeerden met de referentiegroep hebben gemiddeld een hogere intentie om voldoende fruit te eten (M= 6,07, SD= 1,77) dan de deelnemers die zich in lage mate

identificeerden (M= 4,70, SD= 2,18). Er is éénfactor- variantieanalyse uitgevoerd om de relatie tussen de mate van identificatie en de intentie om voldoende fruit te eten te toetsen. Hierbij is de mate van identificatie de onafhankelijke variabele en de intentie om voldoende fruit te eten de afhankelijke variabele. Uit de resultaten blijkt dat er geen significant effect bestaat voor deze relatie, F(11,45)= 1,40, p= 0,206. De tweede hypothese komt dus niet uit.

Explorerende analyses

In het theoretisch kader werden verschillende onderzoeken aangehaald waarin er alleen een effect van de descriptieve norm op de attitude en intentie werd gevonden wanneer er sprake was van een hoge mate van identificatie (Terry, & Hogg, 1996; Terry et al., 1999; Fekadu, & Kraft, 2002). Om te kijken of deze resultaten worden ondersteund in dit onderzoek is er een tweefactor- variantieanalyse uitgevoerd. Hierbij is de attitude ten opzichte van het eten van voldoende fruit de afhankelijke variabele en zijn de mate van identificatie en de soort

descriptieve norm de onafhankelijke variabelen. Uit de resultaten blijkt dat er geen significant interactie-effect is van de mate van identificatie en de soort descriptieve norm op de attitude ten opzichte van het eten van voldoende fruit, F(7, 37)= 1,08, p= 0,396. Dit betekent dat de resultaten uit de hierboven genoemde onderzoeken niet worden ondersteund in dit onderzoek. Ook wanneer er sprake is van een hoge mate van identificatie met de referentiegroep is er

(21)

geen significant verschil tussen de deelnemers die de tekst hebben gelezen met informatie over de descriptieve norm over leeftijdsgenoten dan wel gezinnen met betrekking tot hun attitude ten opzichte van het eten van voldoende fruit.

Om te kijken of dit wel het geval is voor de intentie om voldoende fruit te eten is er nogmaals een tweefactor-variantieanalyse uitgevoerd. Ook hier blijkt dat er geen significant interactie-effect is van de mate van identificatie en de soort descriptieve norm op de intentie om voldoende fruit te eten, F(7,37)= 0,82, p= 0,575. Dit betekent dat ook wanneer er sprake is van een hoge mate van identificatie met de referentiegroep er geen significant verschil is tussen de deelnemers die de tekst hebben gelezen met informatie over de descriptieve norm over leeftijdsgenoten dan wel gezinnen met betrekking tot hun intentie om voldoende fruit te eten.

Ook is in het theoretisch kader besproken dat adolescenten en jongvolwassenen gevoeliger zijn voor de descriptieve norm dan oudere volwassenen (Gardner, & Steinberg, 2005;

Kamphuis et al., 2006). Om te kijken of hier sprake van is in dit onderzoek zijn de deelnemers opgedeeld in twee groepen: jongvolwassenen (21-25) en volwassenen (26-61) (Arnett, 2000). Zoals uit de tabellen 7 en 8 blijkt, hebben de jongvolwassenen zowel in de conditie met informatie over de descriptieve norm over leeftijdsgenoten als in de conditie met informatie over de descriptieve norm over gezinnen een positievere attitude ten opzichte van het eten van voldoende fruit dan de oudere volwassenen. Er is een tweefactor-variantieanalyse uitgevoerd om de relatie tussen de twee leeftijdscategorieën, de soort descriptieve norm en de attitude ten opzichte van het eten van voldoende fruit te toetsen. Uit de resultaten blijkt dat er geen

significant interactie-effect is tussen de twee leeftijdscategorieën en de soort descriptieve norm op de attitude ten opzichte van het eten van voldoende fruit, F(1, 53)= 2,27, p= 0,138. Er is dus geen significant verschil tussen de attitude ten opzichte van het eten van voldoende fruit van jongvolwassenen en volwassenen die zijn geconfronteerd met informatie over de descriptieve norm over leeftijdsgenoten dan wel gezinnen.

(22)

Tabel 7: Gemiddelde score attitude ten opzichte van het eten van voldoende fruit en

standaarddeviatie voor jongvolwassenen

Soort descriptieve norm M SD N

Leeftijdsgenoten 6,29 0,55 14

Gezinnen 6,69 0,49 12

Tabel 8: Gemiddelde score attitude ten opzichte van het eten van voldoende fruit en

standaarddeviatie voor volwassenen

Soort descriptieve norm M SD N

Leeftijdsgenoten 6,29 0,55 18

Gezinnen 6,69 0,49 13

Er is ook nagegaan of dit verschil wel voor de intentie om voldoende fruit te eten geldt. Zoals uit de tabellen 9 en 10 blijkt, hebben jongvolwassenen zowel in de conditie met informatie over de descriptieve norm over leeftijdsgenoten als in de conditie met informatie over de descriptieve norm over gezinnen een hogere intentie dan de oudere volwassenen om

voldoende fruit te eten. Er is een tweefactor- variantieanalyse uitgevoerd om de relatie tussen de twee leeftijdsgroepen, de soort descriptieve norm en de intentie om voldoende fruit te eten te toetsten. De twee leeftijdscategorieën en de soort descriptieve norm zijn hierbij

onafhankelijke variabelen en de intentie om voldoende fruit te eten de afhankelijke variabele. Uit de resultaten blijkt dat er geen significant interactie-effect bestaat tussen de twee

leeftijdscategorieën, de soort descriptieve norm en de intentie om voldoende fruit te eten,

F(1,53)= 1,23, p= 0,272. Er is dus geen significant verschil in de attitude van de

jongvolwassenen en volwassenen die zijn geconfronteerd met informatie over een descriptieve norm over leeftijdsgenoten dan wel gezinnen.

(23)

Tabel 9: Gemiddelde score intentie om voldoende fruit te eten en standaarddeviatie voor

jongvolwassenen

Soort descriptieve norm M SD N

Leeftijdsgenoten 5,64 1,45 14

Gezinnen 6,17 1,40 12

Tabel 10: Gemiddelde score intentie om voldoende fruit te eten en standaarddeviatie voor

volwassenen

Soort descriptieve norm M SD N

Leeftijdsgenoten 4,61 2,30 18

Gezinnen 3,92 2,60 13

6. Discussie

Soort descriptieve norm, attitude en intentie

Uit de resultaten blijkt dat de soort descriptieve norm geen invloed heeft op de attitude ten opzichte van het eten van voldoende fruit. Deelnemers die werden blootgesteld aan informatie over de descriptieve norm over leeftijdsgenoten verschilden niet in attitude ten opzichte van het eten van voldoende fruit van de deelnemers die informatie over de descriptieve norm over gezinnen te zien kregen. De eerste hypothese ‘Volwassenen die geconfronteerd worden met

informatie over de descriptieve norm over leeftijdsgenoten zullen een negatievere attitude hebben ten opzichte van het eten van voldoende fruit dan volwassenen die geconfronteerd worden met informatie over de descriptieve norm over gezinnen’ wordt verworpen.

De tweede hypothese ‘Volwassenen die geconfronteerd worden met informatie over de

descriptieve norm over leeftijdsgenoten zullen een lagere intentie hebben om voldoende fruit te eten dan volwassenen die geconfronteerd worden met informatie over de descriptieve norm over gezinnen’ wordt ook verworpen. Uit de resultaten blijkt namelijk dat de soort

descriptieve norm geen significant effect heeft op de intentie om voldoende fruit te eten. In het onderzoek van Stok et al. (2014) dat eerder werd besproken, werd ook geen effect gevonden van de descriptieve norm op de intentie om fruit te eten. De verklaring die hiervoor wordt gegeven is het feit dat de descriptieve norm mensen motiveert bepaald gedrag te

(24)

vertonen door aan te geven wat effectief gedrag is in een bepaalde situatie (Cialdini, 2009). Deze norm geeft een efficiënte richtlijn voor gedrag en zorgt er op die manier voor dat er beperkte inspanning nodig is om tot een gedragsbeslissing te komen. De descriptieve norm heeft dus direct invloed op het gedrag en niet via de attitude en intentie. In dit onderzoek is er geen gedrag gemeten en kan er dus niet worden bevestigd dat de descriptieve norm direct het gedrag beïnvloedt. Wel kan er op basis van de resultaten worden gesteld dat de descriptieve norm geen effect heeft op de attitude en intentie met betrekking tot het eten van voldoende fruit.

Mate van identificatie, attitude en intentie

Ook is er onderzoek gedaan naar de rol die de mate van identificatie met de referentiegroep speelt in de relatie tussen de soort descriptieve norm en de attitude en intentie met betrekking tot het eten van voldoende fruit. Uit de resultaten blijkt dat de mate waarmee de deelnemers zich kunnen identificeren met de referentiegroep een positief effect heeft op de attitude om voldoende fruit te eten. De hypothese ‘Volwassenen die zich in hoge mate kunnen

identificeren met de referentiegroep hebben een positievere attitude ten opzichte van het eten van voldoende fruit dan volwassenen die zich in lage mate kunnen identificeren met de referentiegroep’ kan op basis van de resultaten worden aangenomen.

Niet alleen het effect van de mate van identificatie op de attitude, maar ook op de intentie om voldoende fruit te eten is onderzocht. De mate van identificatie blijkt echter geen significant effect te hebben op de intentie om voldoende fruit te eten. De hypothese ‘Volwassenen die

zich in hoge mate kunnen identificeren met de referentiegroep hebben een hogere intentie om voldoende fruit te eten dan volwassenen die zich in lage mate kunnen identificeren met de referentiegroep’ wordt verworpen. Een mogelijke verklaring hiervoor is het feit dat het eten

van fruit geen gedrag is waarbij de sociale normen en het gedrag van leeftijdsgenoten en gezinnen leidend is voor het construeren van een sociale identiteit (Blanz, & Aufderheide, 1999). Dit betekent dat bij het eten van fruit de geldende normen en het gedrag van de sociale groep niet belangrijk zijn. Informatie over de descriptieve norm van deze sociale groepen resulteert daarom niet in het proces van zelf-categorisatie op basis van de groepsnormen en het groepsgedrag. Daarom heeft de mate van identificatie met de referentiegroep geen effect op de intentie om voldoende fruit te eten. Bovendien was er in de onderzoeken die resultaat hebben gevonden voor de relatie tussen de mate van identificatie en de attitude en intentie met betrekking tot bepaald gedrag, sprake van een sociale groep die in levenden lijve aanwezig is

(25)

(Terry & Hogg, 1996; Terry, Hogg, & White, 1999; Schofield, Pattinson, Hill, & Borland, 2001). In dit onderzoek werd er alleen informatie gegeven over een sociale groep en was deze niet daadwerkelijk aanwezig. Om meer inzicht te krijgen in de rol die de mate van

identificatie in de relatie tussen informatie over de descriptieve norm en de attitude en intentie speelt, zal er in de toekomst meer onderzoek moeten worden gedaan naar dit onderwerp.

Beperkingen en toekomstig onderzoek

Het feit dat er geen effect van de descriptieve norm op de attitude en intentie is gevonden kan ook worden verklaard aan de hand van de opzet van het onderzoek. Ten eerste zijn de

deelnemers van het onderzoek volwassenen. De meeste onderzoeken die tot nu toe zijn gedaan naar de descriptieve norm gaan over adolescenten (Baker et al., 2003; Ball et al., 2010; Beal et al., 2001; Lally et al., 2011; Pedersen et al., 2015; Stok et al., 2014). De

descriptieve norm werkt bij volwassenen wellicht op een andere manier dan bij adolescenten. In vervolgonderzoek dient er meer aandacht te worden besteed aan de werking van het geven van informatie over de descriptieve norm bij volwassenen. Ook bij volwassenen is obesitas namelijk een groot probleem en is het van belang dat er manieren worden gevonden om dit tegen te gaan. Ook kan het uitblijven van een effect mogelijk worden verklaard aan de hand van het stimulusmateriaal. In de tekst die de deelnemers te lezen kregen was er slechts een zin aan het einde van de informatieve tekst toegevoegd die de descriptieve norm bevatte.

Hierdoor kan de descriptieve norm niet duidelijk genoeg zijn overgekomen. Om te kunnen vaststellen of dit het uitblijven van het effect van de descriptieve norm verklaart, dient er in vervolgonderzoek een duidelijkere descriptieve norm te worden gebruikt in het

stimulusmateriaal.

Om een uitspraak te kunnen doen over de rol die de mate van identificatie speelt in het proces van beïnvloeding door de descriptieve norm is het nodig om deze variabele te manipuleren en een grotere steekproef in het onderzoek te hanteren. Er konden nu geen uitspraken worden gedaan over het feit of de mate van identificatie het effect van de informatie over de

descriptieve norm op de attitude en intentie versterkt of dat de variabele deze relatie op een andere manier beïnvloedt.

Voor vervolgonderzoek zouden de resultaten van dit onderzoek waardevol kunnen zijn. Gebleken is namelijk dat de mate van identificatie met de referentiegroep in een descriptieve norm ervoor zorgt dat de deelnemers een positievere attitude ten opzichte van het eten van

(26)

voldoende fruit ontwikkelen. Vervolgonderzoek kan voortborduren op deze resultaten en de rol die de mate van identificatie speelt in de relatie tussen informatie over de descriptieve norm en de attitude en intentie verder onderzoeken.

Ook voor de bedenkers van publieke gezondheidsinterventies kunnen de uitkomsten van dit onderzoek waardevol zijn. Dit onderzoek biedt namelijk meer inzicht in de werking van informatie over de descriptieve norm en de mate van identificatie bij volwassenen. Op basis van de resultaten kunnen deze bedenkers er bijvoorbeeld voor kiezen om de mate van identificatie met de referentiegroep te beïnvloeden om Nederlanders voldoende fruit te laten eten en op die manier obesitas te lijf te gaan.

(27)

Ajzen, I. (1991). The theory of planned behavior. Organizational Behavior and Human

Decision Processes, 50(2), 179-211. doi: 10.1016/749-5978(91)90020-T

Arnett, J. J. (2000). Emerging adulthood: A theory of development from the late teens through the twenties. American Psychologist, 55(5), 469. doi: 10.1037/0003-066X.55.5.469 Aronson, E., Wilson, T. D., & Akert, R. M. (2005). Social psychology. Upper Saddle River,

NJ: Prentice Hall.

Baker, C. W., Little, T. D., & Brownell, K. D. (2003). Predicting adolescent eating and activity behaviors: the role of social norms and personal agency. Health Psychology,

22(2), 189. doi: 10.1037/0278-6133.22.2.189

Ball, K., Jeffery, R. W., Abbott, G., McNaughton, S. A., & Crawford, D. (2010). Is healthy behavior contagious: associations of social norms with physical activity and healthy eating. International Journal of Behavioral Nutrition and Physical Activity, 7(1), 86. doi: 10.1186/14795868-7-86

Beal, A. C., Ausiello, J., & Perrin, J. M. (2001). Social influences on health-risk behaviors among minority middle school students. Journal of Adolescent Health, 28(6), 474-480. doi: 10.1016/S1054-139X(01)00194-X

Blanz, M., & Aufderheide, B. (1999). Social categorization and category attribution: The effects of comparative and normative fit on memory and social judgment. British

Journal of Social Psychology, 38(2), 157-179. doi: 10.1177/1359105302007001650

Cialdini, R. B. (2009). Influence: Science and practice. Boston, MA: Pearson Education. Cialdini, R. B., Kallgren, C. A., & Reno, R. R. (1991). A focus theory of normative conduct:

A theoretical refinement and reevaluation of the role of norms in human behavior.

Advances in Experimental Social Psychology, 24(20), 1-243. doi:

10.1016/S0065-2601(08)20330-5

Deutsch, M., & Gerard, H. B. (1955). A study of normative and informational social influences upon individual judgment. The Journal of Abnormal and Social

Psychology, 51(3), 629. doi: 10.1037/h0046408

Erikson, E. H. (1968). Identity: Youth and crisis. New York, NY: Norton.

Fekadu, Z., & Kraft, P. (2002). Expanding the theory of planned behaviour: The role of social norms and group identification. Journal of Health Psychology, 7(1), 33-43. doi:

10.1177/13591052007001650.

Feunekes, G. I., de Graaf, C., Meyboom, S., & van Staveren, W. A. (1998). Food choice and fat intake of adolescents and adults: associations of intakes within social networks.

(28)

Gall, T. L., Evans, D. R., & Bellerose, S. (2000). Transition to first-year university: Patterns of change in adjustment across life domains and time. Journal of Social and Clinical

Psychology, 19(4), 544. doi: 10.1521/jscp.2000.19.4.544

Gardner, M., & Steinberg, L. (2005). Peer influence on risk taking, risk preference, and risky decision making in adolescence and adulthood: an experimental study. Developmental

Psychology, 41(4), 625. doi:10.1037/0012-1649.41.4.625

Gezondheidsraad. (2003). Overgewicht en obesitas (Publicatienr. 2003/07). Retrieved from https://www.gezondheidsraad.nl/sites/default/files/0307n.pdf

Gezondheidsraad. (2015). Richtlijnen goede voeding 2015 (Publicatienr. 2015/24). Retrieved from

https://www.gezondheidsraad.nl/sites/default/files/201524_richtlijnen_goede_voeding _2015.pdf

Guillaumie, L., Godin, G., & Vézina-Im, L. A. (2010). Psychosocial determinants of fruit and vegetable intake in adult population: a systematic review. International Journal of

Behavioral Nutrition and Physical Activity, 7(1), 12. doi: 10.1186/1479-5868-7-12

Jacobson, R. P., Mortensen, C. R., & Cialdini, R. B. (2011). Bodies obliged and unbound: differentiated response tendencies for injunctive and descriptive social norms. Journal

of Personality and Social Psychology, 100(3), 433. doi: 10.1037?a0021470

Kamphuis, C. B., Giskes, K., de Bruijn, G. J., Wendel-Vos, W., Brug, J., & Van Lenthe, F. J. (2006). Environmental determinants of fruit and vegetable consumption among adults: a systematic review. British Journal of Nutrition, 96(04), 620-635. doi:

10.1079/BJN20061896

Lally, P., Bartle, N., & Wardle, J. (2011). Social norms and diet in adolescents. Appetite,

57(3), 623-627. doi: 10.1016/j.appet.2011.07.015.

Lau, R. R., Quadrel, M. J., & Hartman, K. A. (1990). Development and change of young adults' preventive health beliefs and behavior: Influence from parents and peers.

Journal of Health and Social Behavior, 240-259. doi: 10.2307/2136890

Norman, P., Clark, T., & Walker, G. (2005). The theory of planned behavior, descriptive norms, and the moderating role of group identification. Journal of Applied Social

Psychology, 35(5), 1008-1029. doi: 10.111/j.1559-1816.2005.tb02157.x

Pedersen, S., Grønhøj, A., & Thøgersen, J. (2015). Following family or friends. Social norms in adolescent healthy eating. Appetite, 86, 54-60. doi:10.1016/j.appet.2014.07.030 Pliner, P., & Mann, N. (2004). Influence of social norms and palatability on amount

(29)

Rimal, R. N., Lapinski, M. K., Cook, R. J., & Real, K. (2005). Moving toward a theory of normative influences: How perceived benefits and similarity moderate the impact of descriptive norms on behaviors. Journal of Health Communication, 10(5), 433-450. doi: 10.1080/10810730591009880

Rivis, A., & Sheeran, P. (2003). Descriptive norms as an additional predictor in the theory of planned behaviour: A meta-analysis. Current Psychology, 22(3), 218–233.

doi:10.1007/s12144-003-1018-2

Robinson, E., Thomas, J., Aveyard, P., & Higgs, S. (2014). What everyone else is eating: a systematic review and meta-analysis of the effect of informational eating norms on eating behavior. Journal of the Academy of Nutrition and Dietetics, 114(3), 414-429. doi: 10.1016/j.jand.2013.11.009

Van Rossum, C. T. M., Fransen, H. P., Verkaik-Kloosterman, J., Buurma-Rethans, E. J. M., & Ocké, M. C. (2011). Dutch National Food Consumption Survey 2007-2010: Diet of

children and adults aged 7 to 69 years. Bilthoven, Netherlands: National Institute for

Public Health and the Environment.

Salmon, S. J., Fennis, B. M., de Ridder, D. T., Adriaanse, M. A., & De Vet, E. (2014). Health on impulse: when low self-control promotes healthy food choices. Health Psychology,

33(2), 103. doi: 10.1037/a0031785

Schofield, P. E., Pattison, P. E., Hill, D. J., & Borland, R. (2001). The influence of group identification on the adoption of peer group smoking norms. Psychology and Health,

16(1), 1-16. doi: 10.1080/08870440108405486.

Shah, A. K., & Oppenheimer, D. M. (2008). Heuristics made easy: an effort-reduction framework. Psychological Bulletin, 134(2), 207. doi: 10.1037/0033-2909.134.2.207 Steinberg, L., & Monahan, K. C. (2007). Age differences in resistance to peer influence.

Developmental Psychology, 43(6), 1531. doi: 10.1037/0012-1649.43.6.1531

Stok, F. M., De Ridder, D. T., Adriaanse, M. A., & De Wit, J. B. (2010). Looking cool or attaining self-rule. Different motives for autonomy and their effects on unhealthy snack purchase. Appetite, 54(3), 607-610. doi: 10.1016/j.appet.2010.02.017

Stok, F. M., De Ridder, D. T., De Vet, E., & De Wit, J. B. (2014). Don't tell me what I should do, but what others do: The influence of descriptive and injunctive peer norms on fruit consumption in adolescents. British Journal of Health Psychology, 19(1), 52-64. doi: 10.1111/bjhp.12030

Suls, J., & Mullen, B. (1982). From the cradle to the grave: Comparison and self-evaluation across the life-span. Psychological Perspectives on the Self, 1, 97-125.

(30)

Terry, D. J., & Hogg, M. A. (1996). Group norms and the attitude-behavior relationship: A role for group identification. Personality and Social Psychology Bulletin, 22(8), 776-793. doi: 10.1177/0146167296228002.

Terry, D. J., Hogg, M. A., & White, K. M. (1999). The theory of planned behaviour: self‐ identity, social identity and group norms. British Journal of Social Psychology, 38(3), 225-244. doi: 10.1348/014466699164149

Willett, W. C. (1994). Diet and health: what should we eat? Science, 264(5158), 532-537. doi: 10.1126/science.8160011

8. Bijlage 1

(31)

Welkom beste deelnemer!

Voor mijn afstudeerscriptie doe ik onderzoek naar de berichtgeving over gezonde voeding. Voordat het onderzoek begint is het belangrijk dat u op de hoogte bent van de procedure die in dit onderzoek wordt gevolgd. Lees daarom eerst onderstaande tekst zorgvuldig door.

Het doel van het onderzoek is om meer inzicht te krijgen in de berichtgeving over gezonde voeding. Dit zal worden gedaan middels een korte informationele tekst over gezonde voeding. Daarna zullen er een paar vragen over deze tekst worden gesteld. Om de vragen te kunnen beantwoorden is het de bedoeling dat u de tekst aandachtig leest.

Het invullen van de vragenlijst duurt ongeveer vijf tot tien minuten. Alle onderzoeksgegevens blijven volstrekt vertrouwelijk en worden anoniem verwerkt.

Alvast bedankt voor uw deelname!

Informed consent

Beste deelnemer,

Dit onderzoek wordt uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van de School of Communication, Universiteit van Amsterdam.

Het onderzoek brengt geen risico’s of ongemakken met zich mee. Anonimiteit is in dit onderzoek gewaarborgd en antwoorden of gegevens worden onder geen enkele voorwaarde aan derden verstrekt. Daarnaast kunt u zonder opgaaf van redenen weigeren mee te doen aan het onderzoek of uw deelname voortijdig afbreken. U kun achteraf, binnen 24 uur, uw toestemming voor het gebruik van de onderzoeksgegevens intrekken.

Voor meer informatie kunt u zich, nu of in de toekomst, wenden tot de onderzoekster Ruth Straathof via het volgende emailaders: ruth.straathof@student.uva.nl. Voor eventuele klachten over dit onderzoek kunt u zich wenden tot het lid van de Commissie Ethiek van de afdeling Communicatiewetenschap, per adres: ASCoR secretariaat, Commissie Ethiek, Universiteit van Amsterdam, Postbus 15793, 1001 NG Amsterdam; 020-525 3680; ascor-secretariaat-fmr@uva.nl Een vertrouwelijke behandeling van uw klacht of opmerking is daarbij gewaarborgd.

o Ik begrijp bovenstaande tekst en ga akkoord met deelname aan het onderzoek o Ik ga niet akkoord en zie af van deelname aan het onderzoek

(32)

Dit is het begin van het onderzoek. Door op de twee pijltjes rechts onderaan de pagina te klikken zal het onderzoek beginnen. Allereerst zult u een korte tekst te lezen krijgen over het belang van gezonde voeding. Lees de tekst aandachtig door en neem hier rustig uw tijd voor! U krijgt straks vragen over dit onderwerp.

Niet alle deelnemers krijgen dezelfde tekst te zien en niet iedereen zal dezelfde vragen worden gesteld. Denk niet te lang na bij een vraag. Het eerste antwoord dat u bedenkt, is meestal de beste. U kunt daarom ook niet terug klikken in de vragenlijst.

Alvast hartelijk bedankt voor je tijd!

(Conditie leeftijdsgenoten)

Nu volgt een korte informatietekst over het belang van gezond eten. Lees de onderstaande tekst aandachtig door. Neem hier rustig de tijd voor! Je krijgt straks vragen over dit onderwerp.

Gezond eten kan bijdragen aan een goede gezondheid. Door gezond te eten blijf je op gewicht en word je niet te zwaar. Daarnaast vermindert een gezond voedingspatroon het risico op verschillende ernstige ziektes, zoals diabetes en hart- en vaatziekten. Een belangrijk onderdeel van gezond eten is om voldoende fruit te eten, twee stuks per dag.

Uit verschillende onderzoeken die wij hebben gedaan, bleek dat volwassenen in Nederland dit een belangrijk onderwerp vinden. In deze onderzoeken vroegen we aan volwassenen, zoals uzelf, hoe zij dachten over het eten van fruit. Dit onderzoek liet zien dat 73% van de volwassenen in Nederland zelf probeert om twee stuks fruit per dag te eten.

Lees, voordat je naar de volgende pagina doorgaat, deze belangrijkste punten nog één keer door:

1. Gezond eten kan bijdragen aan een goede gezondheid.

2. Een belangrijk onderdeel van gezond eten is om voldoende fruit te eten.

3. 73% van de volwassenen proberen zelf voldoende fruit te eten.

(33)

Nu volgt een korte informatietekst over het belang van gezond eten. Lees de onderstaande tekst aandachtig door. Neem hier rustig de tijd voor! Je krijgt straks vragen over dit onderwerp.

Gezond eten kan bijdragen aan een goede gezondheid. Door gezond te eten blijf je op gewicht en word je niet te zwaar. Daarnaast vermindert een gezond voedingspatroon het risico op verschillende ernstige ziektes, zoals diabetes en hart- en vaatziekten. Een belangrijk onderdeel van gezond eten is om voldoende fruit te eten, twee stuks per dag.

Uit verschillende onderzoeken die wij bij gezinnen hebben gedaan, bleek dat deze gezinnen dit een belangrijk onderwerp vinden. In deze onderzoeken vroegen we aan gezinnen, zoals dat van uzelf, hoe zij dachten over het eten van fruit. Dit onderzoek liet zien dat 73% van de gezinnen zelf proberen om twee stuks fruit per dag te eten.

Lees, voordat je naar de volgende pagina doorgaat, deze belangrijkste punten nog één keer door:

1. Gezond eten kan bijdragen aan een goede gezondheid.

2. Een belangrijk onderdeel van gezond eten is om voldoende fruit te eten.

3. 73% van de gezinnen proberen zelf voldoende fruit te eten.

(34)

Vul hieronder in hoeveel stuks fruit u de afgelopen drie dagen hebt gegeten.

1. Hoeveel stuks fruit heeft u gegeten op (datum 3 dagen voor het experiment)?

2. Hoeveel stuks fruit heeft u gegeten op (datum 2 dagen voor het experiment)?

3. Hoeveel stuks fruit heeft u gegeten op (datum 1 dag voor het experiment)?

 Volgende pagina

Stel dat u de aankomende week iedere dag twee stuks fruit per dag zou eten. Geef hieronder aan wat u hiervan zou vinden.

Vies 1 2 3 4 5 6 7 Lekker

Onplezierig 1 2 3 4 5 6 7 Plezierig

Slecht 1 2 3 4 5 6 7 Goed

Nadelig 1 2 3 4 5 6 7 Voordelig

 Volgende pagina

Geef antwoord op de volgende stelling.

Aankomende week ga ik elke dag twee stuks fruit per dag eten.

Zeer onwaarschijnlijk 1 2 3 4 5 6 7 Zeer waarschijnlijk

 Volgende pagina

Beantwoord de volgende vraag:

1. Ik heb een tekst gelezen over onderzoeken naar het eten van fruit bij o Gezinnen

o Volwassenen

Geef antwoord op de volgende stellingen.

Ik identificeer me met de groep waar de tekst over gaat.

(35)

Ik voel me verbonden met de groep waar de tekst over gaat.

Helemaal niet 1 2 3 4 5 6 7 Helemaal wel

 Volgende pagina

Beantwoord de volgende vragen.

Hoe oud ben je?

Wat is uw hoogst genoten opleiding?

Ik ben een o Man o Vrouw

Mijn lengte is … centimeter. Ik weeg … kilo

Debriefing

Beste deelnemer,

Hartelijk dank voor het deelnemen aan dit onderzoek. Het doel van dit onderzoek is om meer inzicht te krijgen in het effect van sociale normen over gezinnen of over leeftijdsgenoten op de houding en intentie met betrekking tot het eten van (meer) fruit. In de tekst die je hebt gelezen zat een sociale norm verwerkt over leeftijdsgenoten of over gezinnen. Er werd namelijk verteld dat er uit eerdere onderzoeken op middelbare scholen is gebleken dat 73% van de gezinnen of van de middelbare scholieren zelf proberen twee stuks fruit per dag te eten. Deze onderzoeken zijn verzonnen om te onderzoeken of het geven van informatie over leeftijdsgenoten of gezinnen die veel fruit eten, ervoor zorgt dat middelbare scholieren die dit lezen ook meer fruit gaan eten.

Ook onderzoek ik de rol die de de mate waarin je jezelf verbonden voelt met deze twee groepen speelt. De uitkomsten van dit onderzoek zijn van belang voor het aanpakken van obesitas onder middelbare scholieren.

Ik wil je daarom nogmaals hartelijk danken voor je deelname.

Groeten,

(36)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

A study of typical sound paths and their time intervals indicates that a transition time point may exist between early reflected sound and late reflected sound

With this article the author intends to fill one of these gaps in the narrative of social history and focuses specifically on the experiences of teachers who taught

The aim of this research was to analyse the profile of nutrition interventions for combating micronutrient deficiency with particular focus on food fortification reported in

Lise Rijnierse, programmaleider van ZZ-GGZ benadrukte dat dit het moment was om argumenten voor deze signalen aan te scherpen of te komen met argumenten voor alternatieve

Voor enkele onderwerpen werden de verbeter- mogelijkheden geschetst aan de hand van korte pitches: over de implementatie van richtlijnen door Menno Tusschenbroek (LPGGZ);

The purpose of this thesis was to investigate whether a nudge in the form of a commitment to exercise in an effective way to increase the attendance rates of people in

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Het mest- gedrag van de varkens is essentieel in de Star+-stal aangezien deze stal veel dichte vloer heeft, waardoor er een vrij groot risico bestaat op het bevuilen van deze