• No results found

Earnings management en de invoering van IFRS : waarom komen studies die zich richten op de vraag of de invoering van IFRS de mogelijkheden tot toepassing van earnings management heeft doen reduceren tot verschillende co

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Earnings management en de invoering van IFRS : waarom komen studies die zich richten op de vraag of de invoering van IFRS de mogelijkheden tot toepassing van earnings management heeft doen reduceren tot verschillende co"

Copied!
29
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Earnings management en de

invoering van IFRS

Waarom komen studies die zich richten op de vraag of de invoering

van IFRS de mogelijkheden tot toepassing van earnings management

heeft doen reduceren tot verschillende conclusies/uitkomsten?

Manon Boots 10194436

Ingediend: 30 juni 2014 – Eindversie Bachelorscriptie Economie & Bedrijfskunde Studievariant: Accountancy & Control

Faculteit Economie en Bedrijfskunde - Universiteit van Amsterdam Scriptiebegeleider: dhr. drs. E.M. van der Veer

(2)

Abstract

Recentelijk is er veel discussie ontstaan omtrent de in 2005 verplichte invoering van IFRS voor Europese beursgenoteerde ondernemingen. Met name de invloed van IFRS op het gebruik van earnings management staat hierbij centraal. Studies die zich richten op de vraag of de invoering van IFRS de mogelijkheden tot toepassing van earnings management heeft doen reduceren, komen tot verschillende uitkomsten/conclusies. In deze scriptie wordt onderzocht, door middel van het analyseren van studies, waarom zij tot verschillende

conclusies komen. Van de 7 geanalyseerde studies zijn er 3 die concluderen dat de invoering van IFRS de mogelijkheden tot toepassing van earnings management heeft doen reduceren, 3 die het tegenovergestelde aantonen (IFRS heeft de mogelijkheden tot toepassing van earnings management doen toenemen), en 1 studie die stelt dat de invoering van IFRS geen effect heeft gehad op de mogelijkheden tot toepassing van earnings management. Aan de hand van de uit de analyse verkregen resultaten kunnen hier de volgende mogelijke verklaringen voor worden gegeven: studies komen qua onderzoeksopzet niet met elkaar overeen

(steekproefomvang/algehele conclusie – aparte uitkomst per land/maatstaven), richten zich niet op eenzelfde land (lokale GAAP verschillen van elkaar in de ruimte die het biedt tot subjectiviteit van het management, en hebben zo invloed op de uitkomst van de onderzoeken), en onderscheid wordt gemaakt tussen de voluntary en mandatory adoption van IFRS.

(3)

Inhoudsopgave

Abstract...2

Inhoudsopgave...3

1 Inleiding...4

2 Earnings management...5

2.1 Definitie earnings management...5

2.2 Motieven earnings management...6

2.3 Vormen earnings management...7

2.3.1 Winstegalisatie...8

2.3.2 Winstmaximalisatie...8

2.3.3 Winstminimalisatie...8

3 De invoering van International Financial Reporting Standards (IFRS)...9

3.1 Doel invoering IFRS...9

3.2 Verloop invoering IFRS...10

4 De invloed van de invoering van IFRS op earnings management...10

4.1 Beoordelingsmaatstaven...11

4.2 Beoordeling...13

4.2.1 Studies die een reductie in earnings management waarnemen na adoptie IFRS...13

4.2.2 Studies die een toename in earnings management waarnemen na adoptie IFRS...17

4.3 Waarom komen studies tot verschillende uitkomsten/conclusies?...22

5 Conclusie...26

(4)

1 Inleiding

Op 1 januari 2005 dienden Europese beursgenoteerde ondernemingen, in het geval van de geconsolideerde jaarrekening, lokale Generally Accepted Accounting Principles (GAAP) te vervangen door International Financial Reporting Standards (IFRS). De verplichte invoering van IFRS had als voornaamste doel de vergelijkbaarheid van jaarrekeningen te vergroten en de kwaliteit van de rapportering van winst te verbeteren (Ozkan, Singer en You, 2012). Op basis van het hiervoor genoemde doel is door de tijd heen de discussie ontstaan of de

invoering van IFRS hier daadwerkelijk toe heeft geleid. Met name de invloed van IFRS op het gebruik van earnings management (winststuring) binnen ondernemingen staat hierbij centraal. Verscheidene studies hebben zich gericht op de vraag wat de invloed van de invoering van IFRS op earnings management is. De uitkomsten van deze studies zijn niet eenduidig. Zo stellen onder andere Barth, Landsman en Lang (2008) dat na de invoering van IFRS een reductie in het gebruik van earnings management heeft plaatsgevonden, terwijl Beest (2008) juist concludeert dat er een toename heeft plaatsgevonden.Ahmed, Neel en Wang (2013) sluiten zich aan bij de bevindingen van Beest. De centrale vraag die uit de discussie

voortvloeit, waarop in deze scriptie de aandacht gevestigd wordt, is als volgt: Waarom komen studies die zich richten op de vraag of de invoering van IFRS de mogelijkheden tot toepassing van earnings management heeft doen reduceren tot verschillende conclusies/uitkomsten? De volgende mogelijke verklaringen komen uit onderzoek naar voren: studies komen qua onderzoeksopzet niet met elkaar overeen (steekproefomvang/algehele conclusie – aparte uitkomst per land/maatstaven), richten zich niet op eenzelfde land, en onderscheid wordt gemaakt tussen de voluntary en mandatory adoption van IFRS.

Om tot de voorgaande beantwoording van de centrale vraag te komen, welke een toevoeging zal zijn aan al bestaande literatuur, aangezien hier nog weinig onderzoek naar verricht is, wordt stapsgewijs een literatuuronderzoek uitgevoerd. De werkwijze hiervoor ziet er als volgt uit: in paragraaf 2 wordt in het theoretisch kader ingegaan op de definitie van het begrip ‘earnings management’, de achterliggende motieven die aan het gebruik van earnings management ten grondslag liggen, en de vormen waarin earnings management wordt

toegepast. In paragraaf 3 vindt een uitwerking plaats van de hierboven genoemde IFRS-invoering, met het daarbij behorende doel. In paragraaf 4 worden de (literatuur)studies die ingaan op de invoering van IFRS, en de invloed van deze invoering op earnings management, geanalyseerd. De conclusie wordt in paragraaf 5 geformuleerd, waarbij de resultaten van de analyse en het antwoord op de centrale vraag worden samengevat.

(5)

2 Earnings management

In deze paragraaf, onderdeel van het theoretisch kader, wordt achtergrondinformatie gegeven met betrekking tot earnings management. Allereerst wordt het begrip ‘earnings management’ gedefinieerd. Vervolgens vindt er een beschrijving plaats van de motieven die aan het gebruik van earnings management ten grondslag liggen. Tot slot wordt ingegaan op de verschillende varianten van earnings management die binnen een onderneming toegepast worden, of kunnen worden.

2.1 Definitie earnings management

Hoewel de door de jaren heen aan earnings management gegeven definities dicht bij elkaar liggen, komt er in de literatuur geen eenduidige definitie naar voren. Echter, veel voorkomend in studies zijn met name de definities waarmee Schipper (1989) en Healy en Wahlen (1999) earnings management in verband brengen. Zij luiden als volgt:

- Schipper: ‘Earnings management can be defined as non-neutral financial reporting in which managers intervene intentionally in the financial reporting process to produce some private gain.’ (1989, p. 92)

- Healy en Wahlen: ‘Earnings management occurs when managers use judgment in financial reporting and in structuring transactions to alter financial reports to either mislead some stakeholders about the underlying economic performance of the company or to influence contractual outcomes that depend on reported accounting numbers.’ (1999, p. 368)

Vrij vertaald kan uit deze definities afgeleid worden dat het bij earnings management gaat om winststuring, niet-neutrale financiële rapportering, door managers om stakeholders te

misleiden of contractuele uitkomsten te beïnvloeden. Dit alles uit het oogpunt van zelfverrijking. Hiermee is er een negatief beeld over het begrip earnings management ontstaan, welke niet altijd terecht is: earnings management kan ook door managers gebruikt worden om inside information naar stakeholders te communiceren, zodat zij een ‘beter’ beeld kunnen vormen van de verwachte, toekomstige prestaties van een onderneming (Pourciau, 1993).

(6)

Een ‘neutralere’ definitie van earnings management, die in deze scriptie zal worden aangehouden, wordt gegeven door Scott (2011):

- Scott: ‘The choice by a manager of accounting policies, or actions affecting earnings, so as to achieve some specific reported objective.’ (2011, p. 403)

Uit deze definitie komt naar voren dat het bij earnings management gaat om winststuring binnen de richtlijnen voor verslaggeving om op deze manier specifieke, gerapporteerde doelen te kunnen behalen. De mate van earnings management, en de mate waarin de

mogelijkheid tot toepassing van earnings management bestaat, hangt zo af van de ruimte die de richtlijnen voor verslaggeving ‘biedt’ tot subjectiviteit van het management.

2.2 Motieven earnings management

Aan het gebruik van earnings management ligt een aantal motieven ten grondslag. Gedacht kan worden aan het volgende (niet-limitatief): behalen van targets (bonus voor managers), verkrijgen/aantrekken van gunstige schuldcontracten, voldoen aan, of overtreffen van, verwachtingen van analisten/de markt en het communiceren van inside information naar stakeholders. Elk van deze motieven zullen hieronder in een aparte alinea nader worden toegelicht.

Het contract van een manager, ter beloning van zijn werkzaamheden, bestaat per periode vaak uit een vast salarisbedrag plus uitkering van een bonus indien aan vooraf vastgestelde targets wordt voldaan. Een manager kan bij de keuze tussen verschillende accountingmethoden kiezen voor de methodes die positief bijdragen in het behalen van de targets. Er wordt opportunistisch gehandeld om een bonus te verkrijgen: earnings

management treedt op (Watts en Zimmerman, 1990).

Francis, LaFond, Olsson en Schipper (2004) stellen dat naast het behalen van targets, het verkrijgen of aantrekken van gunstige schuldcontracten een tweede motief is tot de toepassing van earnings management. De kosten die gerelateerd zijn aan het eigen- en vreemd vermogen (cost of capital (equity and debt)) van een onderneming hangen af van

bedrijfsspecifieke informatie, waarvan earnings de belangrijkste bron zijn. Hoe hoger en constanter de earnings, hoe lager de cost of debt. Bij hoge earnings is het risico voor schuldeisers kleiner dat een onderneming zijn leningen niet kan terugbetalen. Een lager

(7)

rentepercentage, en dus een gunstig(er) schuldcontract, kan hier tegenover worden gezet. Dit is een prikkel die tot de toepassing van earnings management kan leiden.

Een derde motief dat aan het gebruik van earnings management ten grondslag ligt, voortkomend uit de studie van Badertscher (2011) naar de relatie tussen overwaardering van een onderneming en earnings management, is het voldoen aan, of overtreffen van

verwachtingen van analisten/de markt. In de markt wordt de waarde van een onderneming gebaseerd op earnings en earnings growth. Indien een onderneming wordt overgewaardeerd, kunnen managers door middel van het gebruik van earnings management de verwachtingen die analisten en de markt met betrekking tot earnings en earnings growth hebben, in stand houden of zelfs verhogen. Op deze manier blijft de overwaardering van de onderneming in tact. Wanneer niet meer aan de verwachtingen van analisten en de markt voldaan kan worden, zal de overgewaardeerde onderneming in waarde dalen tot de reële waarde van deze

onderneming is bereikt.

Pourciau (1994) voegt aan de hierboven genoemde niet-limitatieve opsomming een vierde motief toe: earnings management kan door managers gebruikt worden om inside information naar stakeholders te communiceren. In tijden dat een onderneming slecht presteert, wordt earnings management toegepast als signaalfunctie naar de markt. In de verwachting dat de prestaties van de onderneming in de toekomst zullen verbeteren,

gebaseerd op inside information, gebruiken managers accountingmethoden die resulteren in een toename van de huidige earnings. Hiermee laat een manager zien dat deze huidige earnings onnauwkeurig, en zo ongeschikt, zijn om toekomstige earnings mee te kunnen voorspellen: inside information wordt naar stakeholders gecommuniceerd.

2.3 Vormen earnings management

Winstegalisatie, winstmaximalisatie en winstminimalisatie (Big Bath accounting) zijn de meest voorkomende varianten/strategieën van earnings management (Bange en de Bondt, 1998). Deze strategieën worden in paragraaf 2.3.1 tot en met paragraaf 2.3.3 besproken.

(8)

2.3.1 Winstegalisatie

Bij winstegalisatie, ook wel income smoothing genoemd, worden gerapporteerde winsten over de jaren heen uitgesmeerd. Er wordt een stabiel winstpatroon van de onderneming weergegeven. Het uitsmeren van winsten kan door middel van ‘real smoothing’ of ‘artifical smoothing’ (Albrecht en Richardson, 1990). Wanneer het management van een onderneming maatregelen neemt om zijn economische activiteiten op zo’n manier te structureren dat zij een gelijkmatig winstniveau genereren, is er sprake van real smoothing. In het geval van artifical smoothing beïnvloeden managers de timing van het boeken van winsten. In jaren met hoge winsten wordt de rapportering van winsten afgevlakt, en in jaren van lage winsten worden gerapporteerde winsten opgevoerd. Het opvoeren van winsten is onder andere mogelijk door voorzieningen te laten vrijvallen.

2.3.2 Winstmaximalisatie

Refererend aan het motief ‘behalen van targets’, aangehaald in de vorige subparagraaf, kan een manager tot het besluit komen om, voornamelijk in de vorm van winstmaximalisatie, earnings management toe te passen (Healy, 1985). Indien in dit geval targets, en zo bonussen, behaald kunnen worden, worden winsten door de jaren heen gemaximaliseerd.

2.3.3 Winstminimalisatie

Opvolgend op winstmaximalisatie, kan winst ook geminimaliseerd worden als men tracht targets niet te kunnen bereiken met maximalisatie van het huidige winstniveau (Healy, 1985). Bij winstminimalisatie worden winsten door gebruikmaking van onder andere voorzieningen doorgeschoven naar volgende periodes. Naast het gebruik van winstminimalisatie in relatie tot het behalen van targets, vindt een mogelijke toepassing van winstminimalisatie plaats in het geval een onderneming in een boekjaar grote verliezen behaalt. In deze periode worden dan zoveel mogelijk verliezen genomen, denk hierbij aan het doorvoeren van een stelselwijziging, gezien de toch al slechte prestaties van de onderneming. Bange en de Bondt (1998) duiden deze extreme vorm van winstminimalisatie aan met Big Bath accounting. Het doel van Big

(9)

Bath accounting is in dit geval niet het communiceren van inside information naar stakeholders, maar het op deze manier kunnen rapporteren van betere resultaten in eerstvolgende periodes.

3 De invoering van

International Financial Reporting Standards (IFRS)

In deze tweede paragraaf van het theoretisch kader wordt achtergrondinformatie gegeven met betrekking tot de voor Europese beursgenoteerde ondernemingen verplichte invoering van IFRS. Allereerst wordt ingegaan op het achterliggende doel van het voorgaande. Vervolgens vindt er een omschrijving plaats van het verloop van de verplichte invoering van IFRS. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de ‘voluntary’ en ‘mandatory’ aanname van de richtlijn.

3.1 Doel invoering IFRS

IFRS is een raamwerk van verslaggevingsregels, die tot 2001 werd aangeduid als IAS (International Accounting Standards) (Janssen en van Wensveen, 2003). De verplichte invoering van IFRS voor Europese beursgenoteerde ondernemingen had als voornaamste doel de vergelijkbaarheid van jaarrekeningen te vergroten en de kwaliteit van de rapportering van winst te verbeteren, zoals al in de introductie van deze scriptie naar voren is gekomen (Ozkan et al., 2012). Het vergroten van de vergelijkbaarheid van jaarrekeningen en het verbeteren van de kwaliteit van de rapportering van winst, zal op zijn beurt (moeten) leiden tot een

efficiëntere functionering van de Europese kapitaalmarkt (Brüggemann, Hitz en Sellhorn, 2012). Groei en werkgelegenheid nemen toe ten gevolge van een verbeterde allocatie van kapitaal, grensoverschrijdende investeringen en een verlaging in kapitaalkosten voor ondernemingen.

(10)

3.2 Verloop invoering IFRS

Ball (2012) beschrijft in zijn artikel ‘International Financial Reporting Standards (IFRS): pros and cons for investors’ het ontstaan van IFRS. Tussen 1973 en 2000 werden internationale verslaggevingsregels opgesteld door de International Accounting Standards Committee (IASC). Dit raamwerk van verslaggevingsregels werd met IAS aangeduid. In april 2001 nam de International Accounting Standards Board (IASB) de hiervoor genoemde functie van de IASC over. Al bestaande IAS-standaarden en nieuwe opgestelde verslaggevingsregels worden sindsdien met IFRS aangeduid, waarbij notitie moet worden gemaakt dat een aantal IAS-standaarden zijn aangepast of vervangen door IFRS-IAS-standaarden.

De adoptie van IFRS door ondernemingen heeft geleidelijk plaatsgevonden. Op 19 juli 2002 werd in een Europese verordening (Regulation EC No. 1606/2002) vastgelegd dat vanaf 2005 Europese beursgenoteerde ondernemingen, voor de geconsolideerde jaarrekening, lokale GAAP verplicht dienden te vervangen door IFRS (European Commission, 2014). Echter, al vóór deze verplichte (mandatory) invoering hadden in een aantal landen ondernemingen de mogelijkheid IFRS toe te passen (voluntary adoption (early adopters)). Hierbij gaat het onder andere om landen als Duitsland en België (European Commission, 2012).

4 De invloed van de invoering van IFRS op earnings management

In deze paragraaf worden de (literatuur)studies die ingaan op de invoering van IFRS (voor Europese beursgenoteerde ondernemingen), en de invloed van deze invoering op earnings management, geanalyseerd. Ten eerste vindt er een opstelling plaats van maatstaven,

afleidend uit de te analyseren studies, aan de hand waarvan vast kan worden gesteld of IFRS, ten opzichte van lokale GAAP, de mogelijkheden tot toepassing van earnings management heeft doen reduceren. Vervolgens worden lokale GAAP en IFRS getoetst op de opgestelde maatstaven. Dit zal een beoordelende subparagraaf zijn. Tot slot wordt, voortvloeiend uit het voorgaande, ingegaan op de centrale vraag van deze scriptie: Waarom komen studies die zich richten op de vraag of de invoering van IFRS de mogelijkheden tot toepassing van earnings management heeft doen reduceren tot verschillende conclusies/uitkomsten?

(11)

4.1 Beoordelingsmaatstaven

De belangrijkste maatstaven waaraan de mate van toepassing van earnings management gemeten kan worden, en zo ook indirect de mogelijkheid tot toepassing van earnings

management, zijn: (discretionary) accruals (Dechow, Sloan en Sweeney, 1995) en corporate governance structure (structuur van het bestuur van een onderneming) (Xie, Davidson en DaBalt, 2003). In vergelijking tot elkaar is de eerste maatstaf het meest voorkomend in studies. Deze maatstaf wordt bovendien vaak gebruikt in het meten van de relatie corporate governance structure – earnings management.

Dechow et al. (1995) onderscheiden in hun artikel ‘Detecting earnings management’ vijf modellen aan de hand waarvan het gebruik van earnings management gedetecteerd kan worden: het Healy model, het DeAngelo model, het Jones model, het gewijzigde Jones model en het Industrie model (niet nader toegelicht in deze scriptie). Accruals vormen in deze modellen de leidende draad. Zij zijn het geheel van boekhoudkundige items (opbrengsten en kosten) dat een verschil veroorzaakt tussen het gerapporteerde winstcijfer van een

onderneming en de gerealiseerde cash flow (van der Bauwhede, 2003). De totale accruals kunnen worden opgedeeld in ‘non-discretionary accruals’ (verwachte/niet-discretionaire accruals) en ‘discretionary accruals’ (niet-verwachte/discretionaire accruals).

Non-discretionary accruals zijn het gevolg van de economische activiteiten van een onderneming. Het is het verwachte niveau van accruals dat hieraan gerelateerd kan worden. Discretionary accruals zijn daarentegen niet het gevolg van de economische activiteiten van een

onderneming. Zij zijn het gedeelte van de totale accruals dat beïnvloed wordt door de door managers gekozen accountingmethoden en wijzigingen hierin. De discretionary accruals, en zo ook het winstcijfer van een onderneming, kunnen op deze manier in een bepaalde richting worden gestuurd: earnings management treedt op. Refererend aan de aangehaalde modellen, die de toepassing van earnings management kunnen detecteren, tracht men met behulp van deze modellen de non-discretionary accruals en discretionary accruals van elkaar te scheiden. Door onder andere gebruik te maken van één van deze modellen worden in studies die zich richten op de vraag wat de invloed van de invoering van IFRS op earnings management is de hoogte van discretionary accruals bepaald. Hieraan wordt de mate van toepassing van

earnings management gemeten.

De tweede maatstaf waaraan de mate van toepassing van earnings management gemeten wordt, is de structuur van het bestuur van een onderneming (corporate governance structure). Deze maatstaf houdt verband met de eerste maatstaf, (discretionary) accruals. Xie

(12)

et al. (2003) stellen dat de samenstelling en opbouw van de Raad van Bestuur en het audit committee van een onderneming, twee karakteristieken van een corporate governance structure, in relatie staan tot de waarschijnlijkheid dat managers gebruikmaken van earnings management. Klein (2002) concludeert uit onderzoek dat een afname in de onafhankelijkheid van de Raad van Bestuur en het audit committee van een onderneming gepaard gaat met een toename in discretionary accruals, wat kan wijzen op de toepassing van earnings

management.

De Raad van Bestuur van een onderneming kan op twee manieren worden

opgebouwd: als een ‘one-tier’ of een ‘two-tier’ (Kroeze, Timmerman en Wezeman, 2013). In het geval van een one-tier board is er, zoals de naam al zegt, één board die wordt

vertegenwoordigd door zowel de Raad van Commissarissen als de directie van een onderneming. Bij een two-tier board bestaat de Raad van Bestuur uit de directie van de onderneming, waarop een aparte Raad van Commissarissen toezicht houdt. De

onafhankelijkheid van de Raad van Bestuur is in het geval van een two-tier board, in vergelijking tot een one-tier board, groter. Wordt vervolgens gekeken naar het audit committee van een onderneming, dan kan gezegd worden dat zij toezicht houdt op het primaire proces van financiële verslaggeving van een onderneming (Klein, 2002). In

samenkomst met de interne financiële managers en externe accountants van de onderneming wordt onder andere de jaarrekening van de onderneming beoordeeld. Gesteld kan worden dat het audit committee onafhankelijk is indien de leden van het audit committee niet in

verwantschap staan met de onderneming. Dit is mede het gevolg van de eisen die verslaggevingsregels/standaarden stellen aan de opbouw van het audit committee.

Met het gegeven uit de voorgaande twee alinea’s wordt in studies die zich richten op de vraag wat de invloed van de invoering van IFRS op earnings management is, onderzocht of na de adoptie van IFRS verandering heeft plaatsgevonden in de onafhankelijkheid van de Raad van Bestuur en audit committee van een onderneming (vanwege mogelijke

veranderingen in eisen die gesteld worden aan de opbouw van de Raad van Bestuur en het audit committee), en of op deze manier de invoering van IFRS de mogelijkheden tot toepassing van earnings management heeft doen reduceren. Naast het voorgaande is van belang om het volgende op te merken: gesteld wordt dat IFRS transparantie met zich meebrengt, zoals in de volgende subparagraaf aan bod zal komen. Ook dit kan (mogelijk) leiden tot een reductie in het gebruik van earnings management, vanwege een toename in de effectiviteit van de Raad van Bestuur en het audit committee van een onderneming: druk van bovenaf neemt toe.

(13)

4.2 Beoordeling

In de vorige subparagraaf zijn twee maatstaven, (discretionary) accruals en corporate

governance structure, opgesteld waarmee na kan worden gegaan of de invoering van IFRS de mogelijkheden tot toepassing van earnings management heeft doen reduceren. In deze

subparagraaf worden lokale GAAP en IFRS getoetst op de opgestelde maatstaven. Paragraaf 4.2.1 zal in het teken staan van het analyseren van de studies die concluderen dat de invoering van IFRS de mogelijkheden tot toepassing van earnings management heeft doen reduceren. Hiertegenover worden de studies gezet die het tegenovergestelde concluderen: de invoering van IFRS heeft de mogelijkheden tot toepassing van earnings management doen toenemen. Dit zal aan bod komen in paragraaf 4.2.2.

4.2.1 Studies die een reductie in earnings management waarnemen na adoptie IFRS

Hieronder worden, zoals hiervoor kort aangegeven, 3 studies geanalyseerd die stellen dat de invoering van IFRS de mogelijkheden tot toepassing van earnings management heeft doen reduceren. Het gaat hierbij om de onderzoeken van Barth et al. (2008), Marra, Mazzola en Prencipe (2011) en Iatridis en Rouvolis (2010) (respectievelijk).

Barth et al. (2008) hebben onderzocht, beschreven in het artikel ‘International Accounting Standards and Accounting Quality’, of de toepassing van IAS (de voorloper van IFRS, zoals in paragraaf 3 aan bod kwam) geassocieerd kan worden met een hogere accounting kwaliteit (accounting quality). Dit in vergelijking tot het gebruik van lokale GAAP. Eén van de

kenmerken die in relatie staat tot, en van invloed is op, accounting kwaliteit, waar Barth et al. (2008) zich onder andere op richten in hun onderzoek, is earnings management. Aangenomen wordt het volgende: hoe minder earnings management wordt toegepast, hoe hoger de kwaliteit van accounting. Bij het kunnen concluderen of earnings management bij toepassing van IAS is gereduceerd, wordt door Barth et al. (2008) (naast 3 andere maatstaven) gebruikgemaakt van de maatstaf (discretionary) accruals. Accruals worden hierbij gecorreleerd aan de gerealiseerde cash flow. Een negatieve correlatie duidt, zo wordt aangenomen, op earnings smoothing: managers verhogen accruals in het geval de gerealiseerde cash flow laag is.

De onderzoeksopzet bestaat uit een steekproef van 327 ondernemingen uit 21 landen (voornamelijk binnen de Europese Unie) die IAS tussen 1994 en 2003, periode van voluntary

(14)

adoption van IFRS, hebben aangenomen. Hierbij worden de accruals die gecorreleerd zijn aan de gerealiseerde cash flow van IAS-ondernemingen (zij die IAS aannamen in de gegeven periode) vergeleken met die van ondernemingen die IAS niet toe hebben gepast in de periode nadat IAS-ondernemingen dit wel deden (hierna aangeduid als NIAS-ondernemingen). Hiermee wordt getoetst of de mogelijkheden tot toepassing van earnings management onder IAS groter, dan wel kleiner, zijn dan de mogelijkheden tot toepassing van earnings

management onder lokale GAAP. Uit onderzoek tonen Barth et al. (2008) aan dat voor IAS-ondernemingen de correlatie tussen accruals en de gerealiseerde cash flow minder negatief is dan de correlatie tussen accruals en de gerealiseerde cash flow van NIAS-ondernemingen: IAS-ondernemingen ‘smoothen’ in mindere mate hun earnings dan NIAS-ondernemingen. Hieruit wordt geconcludeerd dat de mogelijkheden tot toepassing van earnings management onder IAS kleiner zijn dan onder lokale GAAP, ondersteund door de drie overige maatstaven.

Om specifieker na te gaan of de adoptie van IAS de mogelijkheden tot toepassing van earnings management heeft doen reduceren, wordt door Barth et al. (2008) ook een

vergelijking gemaakt tussen de perioden voor- en nadat IAS-ondernemingen IAS hebben geïmplementeerd. Bij de conclusie die uit deze vergelijking voortkomt, wordt aansluiting gevonden bij het voorgaande: IAS heeft de mogelijkheden tot toepassing van earnings management doen reduceren.

Samengevat, in zijn geheel kan geconcludeerd worden, op basis van het onderzoek van Barth et al. (2008), dat de invoering van IFRS de mogelijkheden tot toepassing van earnings management heeft doen reduceren. In het onderzoek ligt de nadruk op de voluntary adoption van IFRS. Barth et al. (2008) verwijzen in hun artikel dan ook naar IAS in plaats van IFRS. Aansluiting bij de uitkomst die voortkomt uit het onderzoek van Barth et al. (2008), wordt gevonden door Marra et al. (2011). Echter, in hun onderzoek naar de invloed van de invoering van IFRS op earnings management, beschreven in het artikel ‘Board monitoring and earnings management pre-and post-IFRS’, wordt gebruikgemaakt van de maatstaf corporate

governance structure. De focus ligt op de onafhankelijkheid, en veranderingen hierin, van de Raad van Bestuur en audit committee van een onderneming: twee karakteristieken van een corporate governance structure, zoals in paragraaf 4.1 is toegelicht. Dit in tegenstelling tot het onderzoek van Barth et al. (2008) waarin de mate van toepassing van earnings management gemeten wordt op basis van de maatstaf (discretionary) accruals.

De onderzoeksopzet bestaat uit een steekproef van 222 Italiaanse beursgenoteerde ondernemingen die in 2005 zijn overgestapt van lokale (Italiaanse) GAAP naar IFRS

(15)

(mandatory adoption). Opgenomen zijn de ondernemingen met een, tussen 2003 en 2006, notering aan de Milan Stock Exchange. Aan de keuze van Marra et al. (2011) om Italië als uitgangspunt te nemen, ligt de aanname dat Italië één van weinige landen is waarin een groot verschil bestaat tussen zijn lokale GAAP en IFRS ten grondslag. Vervolgens, om te kunnen concluderen of de invoering van IFRS de mogelijkheden tot toepassing van earnings management heeft doen reduceren, wordt gebruikgemaakt van de maatstaf corporate

governance structure, zoals hiervoor is aangegeven. Een vergelijking wordt gemaakt tussen de onafhankelijkheid van de Raad van Bestuur en audit committee van ondernemingen

rapporterend onder lokale GAAP (2003-2004) en de onafhankelijkheid van de Raad van Bestuur en audit committee van (dezelfde) ondernemingen rapporterend onder IFRS (2005-2006). Hierbij worden (discretionary) accruals als uitgangspunt genomen: afname in de onafhankelijkheid van de Raad van Bestuur en audit committee van een onderneming gaat gepaard met een toename in discretionary accruals (zie ook paragraaf 4.1).

Marra et al. (2011) concluderen uit onderzoek dat de invoering van IFRS (mandatory adoption) de negatieve relatie tussen de onafhankelijkheid van de Raad van Bestuur/het audit committee en earnings management heeft versterkt. Na de invoering van IFRS is de

effectiviteit en onafhankelijkheid van de Raad van Bestuur en het audit committee

toegenomen. Een reductie in earnings management heeft zich voorgedaan. Marra et al. (2011) zijn van mening dat de effectiviteit van de Raad van Bestuur en het audit committee is

toegenomen ten gevolge van een hoger niveau van informatieverstrekking/openbaarmaking van informatie (disclosure) en transparantie die IFRS met zich meebrengt. Dit maakt het vervolgens makkelijker om de accounting policies (waarderingsgrondslagen) die door een onderneming worden toegepast te identificeren en controleren.

Een derde artikel waarin men tot de conclusie komt dat de invoering van IFRS de mogelijkheden tot toepassing van IFRS heeft doen reduceren, luidt als volgt: ‘The post-adoption effects of the implementation of International Financial Reporting Standards in Greece’. Iatridis en Rouvolis (2010) onderzoeken met een steekproef van 254 Griekse, aan de Athens Stock Exchange genoteerde, ondernemingen wat het effect van de overgang van lokale (Griekse) GAAP naar IFRS op earnings management is. Net zoals Barth et al. (2008) maken zij onder andere gebruik van de maatstaf (discretionary) accruals. Accruals worden gecorreleerd aan de gerealiseerde cash flow. Gesteld wordt dat een negatieve correlatie duidt op earnings management (smoothing): managers verhogen accruals in het geval de

(16)

Behorend tot de Europese Unie geldt ook voor Griekenland dat beursgenoteerde ondernemingen sinds 2005 lokale GAAP verplicht dienden te vervangen door IFRS. De mogelijkheid tot voluntary adoption van de richtlijn bestond hier voor ondernemingen die gecontroleerd worden door certified auditors (gecertificeerde accountants). Daarnaast waren er in de periode voorafgaand aan de implementatie van IFRS Griekse beursgenoteerde ondernemingen die vrijwillig, naast het rapporteren onder lokale GAAP, op IFRS gebaseerde toelichtingen (disclosures) op de jaarrekening verstrekten. Een motivatie die hierachter schuilgaat, is het verbeteren van de vergelijkbaarheid van jaarrekeningen (de jaarrekening van een Griekse beursgenoteerde onderneming en de jaarrekeningen van overige Europese

beursgenoteerde ondernemingen die IFRS al voor 2005 implementeerden), om zo vreemd- en eigen vermogen mogelijk makkelijker aan te kunnen trekken.

Terugkomend op het onderzoek, Iatridis en Rouvolis (2010) komen bij het meten van earnings management aan de hand van de correlatie tussen accruals en de gerealiseerde cash flow tot de volgende resultaten: in 2004 (pre-official period, ondernemingen die deel

uitmaken van de steekproef rapporteren onder lokale GAAP) wordt een correlatie gemeten van -0,517, in 2005 (official period: eerste jaar van invoering van IFRS) een correlatie van -0,527 en in 2006 (post-official period) een correlatie van -0.344. Hieruit kan worden afgeleid dat het gebruik van earnings management in het eerste jaar waarin IFRS werd toegepast, 2005, licht toenam, maar daarna ‘sterk’ reduceerde. Iatridis en Rouvolis (2010) schrijven de toename in het gebruik van earnings management toe aan de mogelijkheid dat Griekse beursgenoteerde ondernemingen bij overgang naar rapportering onder IFRS hun financiële cijfers eenmalig wilden verbeteren en/of negatieve gevolgen die de implementatie mogelijk met zich meenam, wilden ‘smoothen’. Echter, ondersteund door twee andere maatstaven waaraan Iatridis en Rouvolis (2010) het gebruik van earnings management meten, luidt de algehele conclusie van het onderzoek dat de invoering van IFRS de mogelijkheden tot toepassing van earnings management heeft doen reduceren (in het geval van Griekenland). Resumerend, zowel Barth et al. (2008) als Marra et al. (2011) en Iatridis en Rouvolis (2010) concluderen uit onderzoek dat de invoering van IFRS de mogelijkheden tot toepassing van earnings management heeft doen reduceren. Om tot deze conclusie te komen, wordt door 2 van de 3 studies (Barth et al. (2008) en Iatridis en Rouvolis (2010)) gebruikgemaakt van de maatstaf (discretionary) accruals. Daarentegen maken Marra et al. (2011) gebruik van de maatstaf corporate governance structure.

(17)

4.2.2 Studies die een toename in earnings management waarnemen na adoptie IFRS

Paragraaf 4.2.2 staat in het teken van het analyseren van de onderzoeken van Callao en Jarne (2010), Ahmed et al. (2013), Beest (2008) en van Tendeloo en Vanstraelen (2005). Van deze 4 studies concluderen de eerste 3 studies dat de invoering van IFRS de mogelijkheden tot toepassing van earnings management heeft doen toenemen. Van Tendeloo en Vanstraelen (2005) komen in eerste instantie ook tot de voorgaande conclusie. Echter, bij uitbreiding van het onderzoek nemen zij waar dat de invoering van IFRS geen effect heeft gehad op de mogelijkheden tot toepassing van earnings management.

In tegenstelling tot de hiervoor geanalyseerde onderzoeken, concluderen Callao en Jarne (2010) uit onderzoek dat de overgang van lokale GAAP naar IFRS het gebruik van earnings management heeft versterkt in de Europese Unie. Callao en Jarne (2010) richten zich op niet-financiële ondernemingen met een notering aan de beurs in één van de volgende 11 EU-lidstaten: België, Duitsland, Engeland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Italië, Nederland, Portugal, Spanje en Zweden. De steekproef bestaat uit 1408 ondernemingen. Net zoals Barth et al. (2008) meten Callao en Jarne (2010) de mate waarin earnings management wordt toegepast aan de hand van de maatstaf (discretionary) accruals, en richten zij zich in hun onderzoek niet op één specifiek land. Echter, zoals hierna naar voren zal komen, wordt de presentatie van de uit onderzoek voortkomende resultaten in het artikel van Barth et al. (2008) voor alle landen samengenomen, terwijl Callao en Jarne (2010) bij het meten van de mate van toepassing van earnings management onderscheid maken tussen de verschillende landen die deel uitmaken van de steekproef. Er vindt per land een aparte presentatie van de resultaten plaats.

Het onderzoek, en de daarbij behorende steekproef, omvat de periode 2003-2006. Deze periode wordt opgedeeld in twee subperioden, 2003-2004 en 2005-2006, om aan de hand van de maatstaf (discretionary) accruals te kunnen meten wat de invloed van de invoering van IFRS op earnings management is. Hierbij worden niet alleen de totale discretionary accruals bepaald, maar vindt er ook een onderscheid plaats tussen korte- en lange termijn discretionary accruals.

Gekeken naar de totale discretionary accruals, en de variatie hierin tussen de perioden 2003-2004 en 2005-2006, komt uit onderzoek naar voren dat na de invoering van IFRS totale discretionary accruals zijn toegenomen in het geval van België, Engeland, Frankrijk en Griekenland. Ook voor Finland, Italië, Spanje en Zweden geldt een toename. Deze toename is

(18)

echter niet-significant. In het geval van de drie overige landen (Duitsland, Nederland en Portugal) zijn de totale discretionary accruals na de invoering van IFRS afgenomen. Vervolgens, uit vergelijking van de (hoogte van) korte termijn discretionary accruals in de periode 2003-2004 met de (hoogte van) korte termijn discretionary accruals in de periode 2005-2006, kan geconcludeerd worden dat in België, Finland en Zweden een niet-significante toename heeft plaatsgevonden in korte termijn discretionary accruals. In Duitsland, Italië, Nederland en Portugal zijn de korte termijn discretionary accruals afgenomen. Dit in tegenstelling tot Engeland, Frankrijk en Spanje, waar het niveau van korte termijn

discretionary accruals is toegenomen. In het geval van Griekenland heeft zich daarentegen een niet-significante daling voorgedaan. Tot slot, bij bepaling van de lange termijn discretionary accruals wordt voor alle landen, met Italië als uitzondering, een toename geconstateerd in lange termijn discretionary accruals na de invoering van IFRS. Voor Italië geldt een niet-significante toename.

Al met al, bij het samennemen van de voorgaande resultaten concluderen Callao en Jarne (2010) dat discretionary accruals zijn toegenomen na de verplichte invoering van IFRS. Bij vergelijking met de geobserveerde toenames, worden de geobserveerde afnames in de totale en korte termijn discretionary accruals als niet-significant aangemerkt. Wordt het gegeven over de discretionary accruals gekoppeld aan earnings management, dan luidt de algehele conclusie van het onderzoek als volgt: de invoering van IFRS heeft de

mogelijkheden tot toepassing van earnings management doen toenemen in de Europese Unie.

Een tweede onderzoek waarin men tot dezelfde uitkomst als Callao en Jarne (2010) komt, wordt beschreven in het artikel ‘Does Mandatory Adoption of IFRS Improve Accounting Quality? Preliminary Evidence’. Hoewel het tegenovergestelde wordt geconcludeerd, is de opzet van dit onderzoek gelijkwaardig aan die van Barth et al. (2008). Ahmed et al. (2013) onderzoeken of de toepassing van IFRS geassocieerd kan worden met een hogere accounting kwaliteit. Dit in vergelijking tot het gebruik van lokale GAAP. Eén van de kenmerken die in relatie staat tot, en van invloed is op, accounting kwaliteit, waar Ahmed et al. (2013) zich onder andere op richten in hun onderzoek, is earnings management. De mate waarin income smoothing, een aspect van earnings management, wordt toegepast, wordt (naast twee andere maatstaven) bepaald aan de hand van de maatstaf (discretionary) accruals. Accruals worden hierbij gecorreleerd aan de gerealiseerde cash flow.

(19)

De onderzoeksopzet bestaat uit een steekproef van 3262 ondernemingen uit 35 landen. 20 van de 35 landen die deel uitmaken van de steekproef vereisten in 2005 de implementatie van IFRS voor beursgenoteerde ondernemingen. De overige 15 landen vereisten deze implementatie niet, of staan zelfs rapportering onder IFRS niet toe. Zij worden als

‘benchmark’ gebruikt om te kunnen bepalen of de invoering van IFRS de mogelijkheden tot toepassing van earnings management heeft gereduceerd. In de steekproef wordt de periode 2002-2007 aangehouden. Ahmed et al. (2013) verwijzen hierbij naar de pre-IFRS period (2002–2004) en post-IFRS period (2006–2007).

De analyse naar de correlatie tussen accruals en de gerealiseerde cash flow wijst uit dat voor ondernemingen die IFRS in 2005 implementeerden deze correlatie negatiever is geworden. Hiervoor is een vergelijking gemaakt tussen de pre-IFRS period en post-IFRS period, en is het resultaat tegenover de ‘benchmark’-ondernemingen gezet. Dit laatste om algemene trends uit het resultaat te filteren. Ook voor de ‘benchmark’-ondernemingen geldt dat de correlatie tussen accruals en de gerealiseerde cash flow negatiever is geworden, maar de verandering hierin is minder groot dan voor ondernemingen die IFRS implementeerden. Geconcludeerd kan worden dat voor de laatstgenoemde ondernemingen het gebruik van income smoothing is toegenomen, en zo ook dat de invoering van IFRS de mogelijkheden tot toepassing van earnings management heeft doen toenemen.

De uitkomst die voortkomt uit de onderzoeken van Callao en Jarne (2010) en Ahmed et al. (2013) vinden aansluiting bij de uitkomst die voortkomt uit het onderzoek van Beest (2008). Zijn onderzoek wordt beschreven in het artikel ‘Invoering IFRS leidt tot meer winststuring’. De titel van het artikel geeft de conclusie van het onderzoek weer: de invoering van IFRS heeft de mogelijkheden tot toepassing van earnings management doen toenemen. Voor de volgende landen wordt aan de hand van de hoogte van discretionary accruals de mate van toepassing van earnings management gemeten: Engeland, Nederland en Duitsland. Het jaar 2003 (pre-adoption period) wordt vergeleken met het jaar 2007 (post-adoption period). Tabel 1 (zie blz. 20) geeft de resultaten van het onderzoek weer.

(20)

Tabel 1 – Mate van winststuring voor en na invoering IFRS

Bron: Beest (2008)

Zoals uit tabel 1 kan worden afgelezen, bedragen in 2003 de discretionary accruals voor Engeland, Nederland en Duitsland respectievelijk 991,26 miljoen, 779,49 miljoen en 2046,42 miljoen. Beursgenoteerde ondernemingen dienden vervolgens in 2005 lokale GAAP te vervangen door IFRS. Na de invoering van IFRS zijn de discretionary accruals toegenomen. In 2007 bedragen de discretionary accruals voor Engeland, Nederland en Duitsland

respectievelijk 1697,22 miljoen, 2146,77 miljoen en 5160, 20 miljoen. Hieruit kan niet alleen geconcludeerd worden dat de invoering van IFRS de mogelijkheden tot toepassing van earnings management heeft doen toenemen, maar ook dat de mate waarin earnings

management wordt toegepast zelfs is verdubbeld in het geval van Nederland en Duitsland: in het jaar 2007 is het niveau van discretionary accruals (meer dan) verdubbeld ten opzichte van het jaar 2003.

Punt van kritiek dat bij dit onderzoek geplaatst kan worden, is dat in het artikel geen vermelding plaatsvindt van de steekproefomvang (het aantal ondernemingen dat deel uitmaakt van de steekproef) waarop de uitkomsten van het onderzoek zijn gebaseerd. Beest (2008) geeft daarnaast geen toelichting op het ‘soort’ ondernemingen die in het onderzoek zijn meegenomen (financiële ondernemingen/niet-financiële ondernemingen, noterend aan welke beurs (en in welke periode), enzovoort). Zodoende kan de relevantie van dit artikel, met de daarbij behorende uitkomst, mogelijk in vraagstelling worden getrokken. Van belang is dat in ieder geval met het voorgaande rekening wordt gehouden bij het maken van een vergelijking tussen de resultaten van diverse onderzoeken.

(21)

Tot slot, van Tendeloo en Vanstraelen (2005) onderzoeken in het geval van Duitsland, beschreven in het artikel ‘Earnings Management under German GAAP versus IFRS’, of de invoering van IFRS de mogelijkheden tot toepassing van earnings management heeft doen reduceren. Net zoals in het grootste deel van de hiervoor geanalyseerde onderzoeken maken zij hierbij gebruik van de maatstaf (discretionary) accruals. De uitkomst van deze studie is niet geheel eenduidig. Dit zal hieronder nader worden toegelicht.

De onderzoeksopzet bestaat uit een steekproef van 636 beursgenoteerde

ondernemingen, rapporterend onder IFRS (23%) of lokale (German) GAAP (77%). De steekproef omvat de periode 1999-2001: in Duitsland was het voor beursgenoteerde

ondernemingen al sinds 1998 mogelijk om IFRS toe te passen (voluntary adoption) (European Commission, 2012). Van Tendeloo en Vanstraelen (2005) vergelijken in hun onderzoek de ondernemingen die sinds 1998 onder IFRS rapporteren met de ondernemingen die (zijn blijven) rapporteren onder lokale GAAP, om tot het antwoord te komen op de vraag of de invoering van IFRS de mogelijkheden tot toepassing van earnings management heeft doen reduceren. De hoogte van de discretionary accruals wordt vastgesteld, evenals de correlatie tussen accruals en de gerealiseerde cash flow.

Het onderzoek resulteert in het volgende: gekeken naar de hoogte van discretionary accruals, zijn deze significant hoger voor ondernemingen die in 1998 IFRS implementeerden dan voor ondernemingen die rapporteren onder lokale GAAP. Ook bij bepaling van de correlatie tussen accruals en de gerealiseerde cash flow komt men tot dezelfde uitkomst: income smoothing wordt door ondernemingen die IFRS in 1998 implementeerden meer toegepast dan door ondernemingen die onder lokale GAAP zijn blijven rapporteren. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de invoering van IFRS de mogelijkheden tot toepassing van earnings management heeft doen toenemen, ten opzichte van lokale (German) GAAP. Echter, van Tendeloo en Vanstraelen (2005) houden vervolgens in hun onderzoek rekening met ‘hidden reserves’ (vrij vertaald: verborgen reserves; ontstaan door onderwaardering van activa of overwaardering van passiva). Zij zijn niet verboden onder German GAAP. Worden hidden reserves meegenomen in de vaststelling van accruals, dan komt hieruit voort dat de hoogte van discretionary accruals en de mate waarin earnings smoothing wordt toegepast niet significant afwijkt tussen ondernemingen die onder IFRS rapporteren en ondernemingen die onder lokale GAAP rapporteren. De algehele conclusie van het onderzoek luidt dan ook als volgt: de invoering van IFRS heeft de mogelijkheden tot toepassing van earnings management niet doen reduceren, maar ook niet doen toenemen.

(22)

Resumerend, bij gebruikmaking van de maatstaf (discretionary) accruals concluderen Callao en Jarne (2010), Ahmed et al. (2013) en Beest (2008) uit onderzoek dat de invoering van IFRS de mogelijkheden tot toepassing van earnings management heeft doen toenemen. Ook van Tendeloo en Vanstraelen (2005) meten in hun onderzoek de mate van toepassing van earnings management aan de hand van de maatstaf (discretionary) accruals. Zij concluderen dat de invoering van IFRS geen effect heeft gehad op de mogelijkheden tot toepassing van earnings management.

4.3 Waarom komen studies tot verschillende uitkomsten/conclusies?

Zoals in paragraaf 4.2 naar voren komt, evenals uit de centrale vraag van deze scriptie

afgeleid kan worden, komen studies die zich richten op de vraag of de invoering van IFRS de mogelijkheden tot toepassing van earnings management heeft doen reduceren tot

verschillende uitkomsten/conclusies. Zo concluderen Barth et al. (2008), Marra et al. (2011) enIatridis en Rouvolis (2010) uit onderzoek dat de invoering van IFRS de mogelijkheden tot toepassing van earnings management heeft gereduceerd, terwijl Callao en Jarne (2010), Ahmed et al. (2013) en Beest (2008) het tegenovergestelde aantonen: IFRS heeft de mogelijkheden tot toepassing van earnings management doen toenemen. Daarnaast, van Tendeloo en Vanstraelen (2005) zijn één van de weinigen die uit onderzoek concluderen dat de invoering van IFRS geen effect heeft gehad op de mogelijkheden tot toepassing van earnings management.

In deze laatste subparagraaf zal antwoord worden gegeven op de centrale vraag van deze scriptie: Waarom komen studies die zich richten op de vraag of de invoering van IFRS de mogelijkheden tot toepassing van earnings management heeft doen reduceren tot

verschillende conclusies/uitkomsten? Een aantal mogelijke verklaringen worden aangedragen, voortkomend en afgeleid uit de hiervoor geanalyseerde studies.

Ten eerste, de meest voor de hand liggende verklaring die kan worden gegeven over het feit dat de geanalyseerde studies niet tot dezelfde uitkomst komen, is dat zij qua

onderzoeksopzet niet met elkaar overeenkomen. Verschil bestaat tussen de steekproefomvang waarop de onderzoeken gebaseerd zijn. Bijvoorbeeld: Barth et al. (2008) gebruiken in hun onderzoek een steekproef van 327 ondernemingen uit 21 landen. Ahmed et al. (2013) daarentegen een steekproef van 3262 ondernemingen uit 35 landen. De steekproefomvang waarmee Marra et al. (2011) onderzoek verrichten omvat 222 Italiaanse ondernemingen. Zij

(23)

richten zich op één specifiek land. Dit in tegenstelling tot Barth et al. (2008) en Ahmed et al. (2013). Ook Iatridis en Rouvolis (2010) doen onderzoek naar één land: Griekenland. Zij onderzoeken met een steekproef van 254 Griekse ondernemingen wat het effect van de overgang van lokale (Griekse) GAAP naar IFRS op earnings management is. Opvallend aan het voorgaande is dat de gebruikte steekproefomvang in de studie van Barth et al. (2008), relatief gezien, beduidend kleiner is. Men kan zich afvragen of Barth et al. (2008) bij het vergroten van de steekproefomvang tot dezelfde conclusie zal komen (IFRS heeft de

mogelijkheden tot toepassing van earnings management doen reduceren). Verdergaand op de steekproefomvang, werd bij het onderzoek van Beest (2008) al aangegeven dat deze niet in het artikel wordt vermeld. Ook hiermee moet rekening worden gehouden in het vergelijken van de resultaten van de geanalyseerde onderzoeken.

Ten tweede, 4 (Barth et al. (2008), Callao en Jarne (2010), Ahmed et al. (2013) en Beest (2008)) van de 7 geanalyseerde studies richten zich in hun onderzoek niet op één specifiek land. Hiervan maken 2 studies, Barth et al. (2008) en Ahmed et al. (2013), bij het meten van de mate van toepassing van earnings management geen onderscheid tussen de verschillende landen die deel uitmaken van de steekproef. De presentatie van de uit onderzoek voortkomende resultaten wordt voor alle landen samengenomen, waarop een algehele

conclusie gebaseerd wordt. Indien Marra et al. (2011), Iatridis en Rouvolis (2010) en van Tendeloo en Vanstraelen (2005) ondernemingen opererend, en met een notering aan de beurs, in meerdere Europese landen aan hun steekproef zouden toevoegen, en alle onderzoeken vervolgens een algehele conclusie vormen (aan de hand van een gelijkwaardige

steekproefomvang), is het wellicht mogelijk dat de geanalyseerde studies wel tot eenzelfde uitkomst/conclusie komen.

Ten derde, de mate waarin de toepassing van earnings management gemeten wordt, verschilt per studie. Net zoals de twee voorgaande verklaringen is dit een verschil in onderzoeksopzet. Hoewel de meeste onderzoeken gebruikmaken van de maatstaf

(discretionary) accruals, heeft elke studie zijn eigen ‘variant’. Zo baseert Beest (2008), net zoals Callao en Jarne (2010), zijn conclusie enkel op bepaling van de hoogte van de

discretionary accruals (waar ook enige subjectiviteit mee gepaard gaat), terwijl onder andere van Tendeloo en Vanstraelen (2005) hun onderzoek uitbreiden door niet alleen de hoogte van de discretionary accruals vast te stellen, maar ook de correlatie tussen accruals en de

gerealiseerde cash flow. Men zou zich kunnen afvragen hoe relevant/betrouwbaar de

onderzoeken zijn waarin de uitkomst alleen gebaseerd is op vaststelling van de discretionary accruals.

(24)

Ten vierde, enigszins het verschil in onderzoeksopzet loslatend, studies komen tot verschillende uitkomsten, omdat zij bij het doen van hun onderzoek naar de vraag of de invoering van IFRS de mogelijkheden tot toepassing van earnings management heeft doen reduceren zich niet op eenzelfde land richten. De lokale GAAP die deze landen hanteerden voor de invoering van IFRS hebben invloed op de uitkomst van de onderzoeken. Zoals in paragraaf 2 uiteen is gezet, hangt de mate waarin de mogelijkheid tot toepassing van earnings management bestaat af van de ruimte die de richtlijnen voor verslaggeving ‘biedt’ tot

subjectiviteit van het management. Regelgeving kan worden aangemerkt als rules-based of principles-based (Palepu, Healy en Peek, 2013). Principles-based standaarden hebben als voordeel dat managers (onder andere) transacties niet volgens rigide regels dienen te

rapporteren, maar dat zij enige ruimte tot subjectiviteit verkrijgen om ervoor te kunnen zorgen dat de financiële statements van ondernemingen de economische realiteit van transacties weerspiegelen. Dit brengt als nadeel met zich mee dat het de mogelijkheden tot toepassing van earnings management vergroot. IFRS wordt door Palepu et al. (2013) als principles-based aangemerkt. Indien een studie zich richt op een land met een lokale GAAP die meer ruimte biedt tot subjectiviteit voor het management dan IFRS, leidt dit tot de conclusie dat de invoering van IFRS de mogelijkheden tot toepassing van earnings management heeft doen reduceren. Indien het omgekeerde het geval is, zal de uitkomst niet overeenkomen met het voorgaande. In dit geval wordt geconcludeerd dat de invoering van IFRS de mogelijkheden tot toepassing van earnings management heeft doen toenemen. Dit is dan ook een verklaring waarom studies tot verschillende uitkomsten kunnen komen.

Tot slot, hoewel deze scriptie zich tot een aantal onderzoeken beperkt, kan over het algemeen het volgende afgeleid worden: het zijn de onderzoeken die zich richten op de voluntary adoption van IFRS, en hierbij een steekproefperiode van voor 2005 hanteren, die concluderen dat de invoering van IFRS de mogelijkheden tot toepassing van earnings

management heeft doen reduceren/geen effect heeft gehad. Zo baseren Barth et al. (2008) hun conclusie op een steekproef van 327 ondernemingen uit 21 landen (voornamelijk binnen de Europese Unie) die IAS tussen 1994 en 2003 hebben aangenomen. Aan de hand van deze periode wordt door een vergelijking te maken tussen IAS- en NIAS-ondernemingen geconcludeerd dat de invoering van IFRS de mogelijkheden tot toepassing van earnings management heeft gereduceerd. Van Tendeloo en Vanstraelen (2005) doen onderzoek naar Duitsland. In Duitsland was het voor beursgenoteerde ondernemingen al sinds 1998 mogelijk om IFRS toe te passen (zie tabel 2, blz. 26). De steekproef omvat de periode 1999-2001. Zij

(25)

komen tot de uitkomst dat de invoering van IFRS geen invloed heeft gehad op de

mogelijkheden tot toepassing van IFRS. Ahmed et al. (2013) schrijven het voorgaande toe aan ‘self selection’: early adopters hadden prikkels om IFRS vrijwillig toe te passen (aantrekken van financiering op de kapitaalmarkt (eigen- en vreemd vermogen)), en zo de

vergelijkbaarheid van jaarrekeningen te vergroten en de kwaliteit van de rapportering van winst te verbeteren. Dit is ook het geval bij het onderzoek van Iatridis en Rouvolis (2010). Zij richten zich in hun onderzoek op Griekenland. Tevens in Griekenland bestond de

mogelijkheid tot voluntary adoption van IFRS (zie tabel 2, blz. 26). Iatridis en Rouvolis (2010) concluderen dat de invoering van IFRS de mogelijkheden tot toepassing van earnings management heeft doen reduceren. Vervolgens, onderzoeken die zich richten op de

mandatory adoption van IFRS, en ook deze periode aanhouden in de steekproef, tonen aan dat het effect van self selection zich door de tijd heen op kan heffen: een reductie in het gebruik van earnings management gaat over in een toename in het gebruik van earnings management. Zo wordt in het onderzoek van Beest (2008) aangetoond dat in het geval van Duitsland de invoering van IFRS de mogelijkheden tot toepassing van earnings management heeft doen toenemen. Hierbij wordt de periode 2003-2007 gehanteerd: een periode waarmee het effect van de mandatory adoption van IFRS gemeten kan worden. Zodoende is deze uitkomst in strijd met het onderzoek van van Tendeloo en Vanstraelen (2005).

Echter, het onderzoek van Marra et al. (2011) ligt niet in lijn met de laatste verklaring. Zij baseren hun onderzoek op een steekproef van 222 Italiaanse beursgenoteerde

ondernemingen die in 2005 zijn overgestapt van lokale (Italiaanse) GAAP naar IFRS

(mandatory adoption). In Italië bestond geen mogelijkheid tot de voluntary adoption van IFRS (zie tabel 2, blz. 26). Toch komen zij tot de conclusie dat de invoering van IFRS de

mogelijkheden tot toepassing van earnings management heeft doen reduceren. Empirisch onderzoek dat zich specifiek richt op de voorgaande verklaring (het zijn de onderzoeken die zich richten op de voluntary adoption van IFRS, en hierbij een steekproefperiode van voor 2005 hanteren, die concluderen dat de invoering van IFRS de mogelijkheden tot toepassing van earnings management heeft doen reduceren/geen effect heeft gehad) zal moeten uitwijzen of deze verklaring daadwerkelijk opgaat. Is het generaliseerbaar? En speelt self selection hierin de leidende factor?

(26)

Tabel 2 - Implementation of the IAS Regulation (1606/2002) in the EU and EEA

Was earlier adoption (before 2005) of IAS allowed? If yes, for what type of companies/from when?

Belgium Yes, consolidated accounts for all companies

Finland 1. Listed companies consolidated accounts: 30.9.2003

2. Other companies (not insurance companies): all accounts 2004

France No

Germany Yes, consolidated accounts; option for listed companies (as from 1998) and for unlisted companies from 2003

Greece Yes, some companies (Companies which are audited by certified auditors): 31.12.2004

Italy No

Netherlands No

Portugal Derogations on an individual basis

Spain No

Sweden No

UK No

Bron: European Commission, 2012

Deze tabel, gepubliceerd door de European Commission (2012), geeft weer voor welke landen voluntary adoption van IFRS was toegestaan. Inbegrepen in de tabel zijn de landen waarop de in paragraaf 4.2 geanalyseerde studies zich specifiek richten.

5 Conclusie

Centraal in deze scriptie staat de in 2005 verplichte invoering van IFRS (een raamwerk van verslaggevingsregels) voor Europese beursgenoteerde ondernemingen, en de invloed van deze invoering op earnings management. Zoals in paragraaf 2 naar voren is gekomen, gaat het bij earnings management om winststuring binnen de richtlijnen voor verslaggeving om op deze manier specifieke, gerapporteerde doelen te kunnen behalen. Earnings management is mogelijk in de vorm van winstegalisatie, winstmaximalisatie of winstminimalisatie.

Na de invoering van IFRS, welke als voornaamste doel had de vergelijkbaarheid van jaarrekeningen te vergroten en de kwaliteit van de rapportering van winst te verbeteren, hebben verscheidene studies zich gericht op de vraag wat de invloed van de invoering van IFRS op earnings management is. De uitkomsten van deze studies zijn niet eenduidig. Zo stellen onder andere, refererend aan de inleiding, Barth et al. (2008) dat na de invoering van IFRS een reductie in het gebruik van earnings management heeft plaatsgevonden, terwijl Beest (2008) en Ahmed et al. (2013) juist concluderen dat er een toename heeft

(27)

de aandacht is gevestigd, is als volgt: Waarom komen studies die zich richten op de vraag of de invoering van IFRS de mogelijkheden tot toepassing van earnings management heeft doen reduceren tot verschillende conclusies/uitkomsten?

Ter beantwoording van de centrale vraag zijn 7 studies geanalyseerd. Van deze 7 studies komen 3 tot de conclusie dat de invoering van IFRS de mogelijkheden tot toepassing van earnings management heeft doen reduceren, 3 die het tegenovergestelde concluderen, en 1 studie die stelt dat de invoering van IFRS geen effect heeft op de mogelijkheden tot

toepassing van earnings management. De uitkomsten van deze studies zijn gebaseerd op de in paragraaf 4.1 opgestelde maatstaven (discretionary) accruals en corporate governance

structure. Aan de hand hiervan kan de mate van toepassing van earnings management gemeten worden.

In paragraaf 4.3 werd antwoord gegeven op de centrale vraag van deze scriptie. Samengevat kunnen de volgende mogelijke verklaringen worden gegeven over het feit dat de geanalyseerde studies niet tot dezelfde uitkomst komen: studies komen qua onderzoeksopzet niet met elkaar overeen (steekproefomvang/algehele conclusie – aparte uitkomst per

land/maatstaven), richten zich niet op eenzelfde land (lokale GAAP verschillen van elkaar in de ruimte die het biedt tot subjectiviteit van het management, en hebben zo invloed op de uitkomst van de onderzoeken), en onderscheid wordt gemaakt tussen de voluntary en mandatory adoption van IFRS. Het zijn de onderzoeken die zich richten op de voluntary adoption van IFRS, en hierbij een steekproefperiode van voor 2005 hanteren, die concluderen dat de invoering van IFRS de mogelijkheden tot toepassing van earnings management heeft doen reduceren/geen effect heeft gehad. Dit kan worden toegewezen aan self selection. Onderzoeken die zich richten op de mandatory adoption van IFRS, en ook deze periode aanhouden in de steekproef, tonen aan dat het effect van self selection zich door de tijd heen op kan heffen: de invoering van IFRS heeft de mogelijkheden tot toepassing van earnings management doen toenemen. Vanwege het onderzoek van Marra et al. (2011), dat niet in lijn ligt met de laatste verklaring, zal toekomstig empirisch onderzoek moeten uitwijzen of deze verklaring inderdaad opgaat.

(28)

Referenties

Ahmed, S.A., Neel, M., & Wang, D. (2013). Does Mandatory Adoption of IFRS Improve Accounting Quality? Preliminary Evidence. Contemporary Accounting Research, 30, (4), 1344–1372.

Albrecht, W.D., Richardson, F.M. (1990). Income smoothing by economy sector. Journal of Business Finance & Accounting, 17, (5), 713-730.

Badertscher, B.A. (2011). Overvaluation and the Choice of Alternative Earnings Management mechanisms. The Accounting Review, 86, (5), 1491-1518.

Ball, R. (2006). International Financial Reporting Standards (IFRS): pros and cons for

investors. Accounting and Business Research, 36, (1), 5-27.

Bange, M.M., Bondt, W.F.M. de, (1998). R&D budgets and corporate earnings targets. Journal of Corporate Finance, 4, (2), 153-184.

Barth, M.E., Landsman, W.R., & Lang, M.H. (2008). International Accounting Standards and Accounting Quality. Journal of Accounting Research, 46, (3), 467-498.

Bauwhede, H. van der, (2003). Resultaatsturing en kapitaalmarkten. Een overzicht

van de academische literatuur. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie, 5, 196-204.

Beest, F. van, (2008). Invoering IFRS leidt tot meer winststuring. Accountancy Nieuws, 24, 14-16.

Brüggemann, U., Hitz, J., & Sellhorn, T. (2012). Intended and Unintended Consequences of Mandatory IFRS Adoption: A Review of Extant Evidence and Suggestions for Future Research. European Accounting Review, 22, (1), 1–37.

Callao, S., Jarne, J., (2010): Have IFRS Affected Earnings Management in the European Union? Accounting in Europe, 7, (2), 159-189.

Dechow, P.M., Sloan, R.G., & Sweeney, A.P. (1995). Detecting Earnings Management. The Accounting Review, 70, (2), 193-225.

European Commission (2012). Implementation of the IAS Regulation (1606/2002) in the EU and EEA

(http://ec.europa.eu/internal_market/accounting/docs/ias/ias-use-of-options_en.pdf), 5 juni.

European Commission (2014). IAS regulation

(http://ec.europa.eu/internal_market/accounting/legal_framework/ias_regulation/index en.htm), 4 juni.

Francis, J., LaFond, R., Olsson, P.M., & Schipper, K. (2004). Costs of equity and earnings attributes. The Accounting Review, 79, (4), 967–1010.

Healy, P. M. (1985). The Effect of Bonus Schemes on Accounting Decisions. Journal of Accounting and Economics, 7, (1), 85-107.

Healy, P.M., Wahlen, J.M. (1999). A Review Of The Earnings Management Literature And Its Implications For Standard Setting. Accounting Horizons, 13, (4), 365-383.

Iatridis, G., Rouvolis, S. (2010). The post-adoption effects of the implementation of International Financial Reporting Standards in Greece. Journal of International Accounting, Auditing and Taxation, 19, (1), 55-65.

Jansen, K., Wensveen, M. van, (2003). IFRS-implementatie: een praktische aanpak, MCA Tijdschrift voor Organisaties in Control, 5, 20-24.

Klein, A. (2002). Audit committee, board of director characteristics, and earnings management. Journal of Accounting and Economics, 33, (3), 375-400.

Kroeze, M.J., Timmerman, L., & Wezeman. J.B. (2013). De kern van het ondernemingsrecht. Derde druk, Deventer: Kluwer.

(29)

Marra, A., Mazzola P., & Prencipe, A. (2011). Board monitoring and earnings management pre-and post-IFRS. The International Journal of Accounting, 46, 205–230.

Ozkan, N., Singer, Z., & You, H. (2012). Mandatory IFRS Adoption and the Contractual Usefulness of Accounting Information in Executive Compensation. Journal of Accounting Research, 50, (4), 1077-1107.

Palepu, K.G., Healy, P.M., & Peek, E. (2013). Business analysis and valuation. IFRS edition. Third edition, Hampshire: Cengage learning

Pourciau, S. (1993). Earnings management and nonroutine executive changes. Journal of Accounting and Economics, 16, (1), 317-336.

Schipper, K. (1989). Commentary on Earnings Management. Accounting Horizons, 3, (4), 91-102.

Scott, W.R. (2011). Financial Accounting Theory. 6th Edition, Toronto: Pearson Prentice Hall.

Tendeloo, B. van, Vanstraelen, A. (2005). Earnings Management under German GAAP versus IFRS. European Accounting Review, 14, (1), 155-180.

Watts, R. L., Zimmerman, J.L. (1990). Positive Accounting Theory; A Ten Year Perspective. The Accounting Review, 65, (1), 131-156.

Xie, B., Davidson, W.N., & DaBalt, P.J. (2003). Earnings management and corporate governance: the role of the board and the audit committee. Journal of Corporate Finance, 9, (3), 295-316.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Moreover, reports indicate that the number of women who undergo this surgery has increased (Ahmadi, 2016; Kaivanara, 2015). Putting aside women who undergo this surgery to

Hoe dan ook bestaat thans onvoldoende bewijs voor een gunstig effect van percutane sluiting van van een PFO bij patiënten met een cryptogeen herseninfarct, zelfs in aanwezigheid

These are the proceedings of the 10th International Conference on Advances in Computer Entertainment (ACE 2013), hosted by the Human Media Interaction research group of the Centre

Om te onderzoeken of het wel of niet hebben van een esthetische reden voor het labiareductie verzoek invloed heeft op het effect van de fotoserie onveranderde vulva’s op het

80 Als het syndicaat niet heeft voorzien in een eventueel faillissement van de security agent en de overdracht van de parallel debt in een dergelijk geval, betekent dit dat

When the Bosnian Serb forces attacked the UN protected enclave in Srebrenica in July 1995, most women, children and elderly fled to the UN compound to seek shelter.. However,

contracting perspectief). Uit het literatuuronderzoek is mij gebleken dat er verscheidene onderzoeken zijn gedaan naar het effect van de invoering van IFRS op de omvang van

(2006) hebben onderzoek gedaan binnen Europa naar earnings management en concluderen dat er bij niet beursgenoteerde ondernemingen in hogere mate gebruik wordt gemaakt