INHOUD Franse intellectuelen Drees en de partij s &_o 3 2ooo
BOEKEN
De machteloosheid
van de Franse
intellectuelen
Aart Aarsbergen bespreekt:Luuk van Middelaar, Politicide, De moord op de politiek in de Franse filos'!fie, Amsterdam: Van Gennep 1999
'Ik denk dater aileen Franse intel-lectuelen bestaan', zei Bernard-Henry Levy in augustus I988
tegen NRC Handelsblad met de
typi-sche hybris van een Franse intel-lectueel. Franse denkers, de
execu-teurs testamentair van de Franse Re-volutie, hebben nooit geschroomd zich in het publieke debat te men-gen en onomwonden politieke uitspraken te doen; sterker nog,
zij hebben het niet zelden als een
heilige plicht gevoeld. Beroemd voorbeeld is natuurlijk de onver-mijdelijke Jean-Paul Sartre, de man die in de periode I9.)8-I969
aileen al in Le M on de zo' n
eenenne-gentig petities ondertekende of medeondertekende en nog op hoge leeftijd het maolstische blad
]a Cause du peuple liep uit te venten.
De fakkel werd na zijn dood
over-genomen door de activistische fi-losoof en cultfiguur Michel
Fou-cault en de laatste decennia is het
vooral de mediagenieke Bernard-Henry Levy die de aandacht voor zich opeist. Deze schrijver,
filo-soof en cineast introduceerde in I 976 de 'nieuwe filosofen', trad
op als Mitterrands hofwijsgeer en
bevindt zich nog altijd in de
voor-hoede van het politieke debat. Parijs is een invloedrijk
cen-trum van politiek-filosofische overpeinzing, maar van politiek heeft het illustere gezelschap den-kers van na I 945 geen kaas
gege-ten, zo luidt in het kort de stelling van de historicus en filosoof Luuk
van Middelaar in zijn hoek Politi-cide, De moord op de politiek in de Franse filosrjie. Dit
gemeenschap-pelijk onbegrip heeft geleid tot
een ernstige aanslag op de
demo-cratie. Pogingen tot politiek den-ken zijn steevast uitgelopen op de
verdediging van terrorisme of op
uitingen van politieke machte-loosheid. De Franse
constitutio-nele democratie werd met min -achting bejegend terwijl deze er
nu juist voor zorgt dat
intellectu-elen vrij over deze zaken konden nadenken en discussieren.
Meester en knecht
Luuk van Middelaar neemt als ver -trekpunt voor zijn vivisectie van
de Franse politieke filosofie de
op-vattingen van de Russische
emi-gn~-geleerde Alexandre Kojeve
(I902-I968), die in de jaren
der-tig aan de presder-tigieuze Ecole Prati-que des Hautes Etudes een serie colleges gaf over Hegels
Phanome-nologie des Geistes (I8o7). Kojeve rekende op kordate wijze af met de op Immanuel Kant
georien-teerde filosofie van universele
waarheden en een tijdloze moraal, die de duistere, irrationele kanten
van de politiek zeals in het fas-cisme, nietkon verklaren. Volgens Kojeve kent de geschiedenis een
begin en een einde en is de motor achter deze ontwikkeling de
He-geliaanse meester-knechtdialec-tiek. De menselijke geschiedenis is
een strijd op leven en dood om
puur prestige ( 'lutte
a
mort de purprestige') en juist in die strijd vol -trekt zich de menswording. Deze dialectische worsteling tussen meester en knecht moet volgens goed Hegeliaans gebruik tot een
1 r s il 'T e tl tl
opheffrng, een synthese, komen in
een homogene staat die daarmee
het einde van de geschiedenis
in-luidt. Kojeve positioneerde dit
eindpunt aanvankelijk in de Franse
Revolutie - de opkomst van de
nieuwe burgers of citoyens - en
later in communistisch Rusland,
waarbij Stalin de eervolle rol
kreeg van grondvester van de
uni-versele eindstaat.
Kojeves Hegelinterpretatie,
verwoord in een agressief
vocabu-laire en opgetuigd met een
oor-logszuchtige retoriek, heeft nog
lang in de Franse filosofie
nage-galmd. Het eigenzinnig en
explo-sief brouwsel van Hegel
aange-lengd met scheuten Marx,
Heidegger en Nietzsche, had een
onweerstaanbare
aantrekkings-kracht op de bloem van de Franse
intellectuelen die de colleges van
Kojeve frequenteerde. Twee
ge-neraties Franse filosofen werden
diepgaand door de Russische
emigre bemvloed. Allereerst de
generatie van '4S, de marxistisch
existentialisten. De centrale
fi-guur was Sartre, de 'onbetwiste
opperrabijn van denkend
Frank-rijk'. Alleen een communistische
wereldrevolutie kon volgens de
marxistische optiek de ketenen
van de laatste knechten - het
pro-letariaat-verbreken. De
Sovjet-Unie moest de belofte van de
Franse Revolutie inlossen en
mocht daarbij het wapen van de
terreur niet schuwen. Sartre
voerde zijn engagement tot het
ui-terste: zijn existentialistische
uit-gangspunt dat de mens geen vaste
ankers heeft en te allen tijde
ver-antwoordelijk is voor zijn eigen
daden, leidde tot een megalomane
getuigenispolitiek. Omdat Sartre,
als existentialist veroordeeld tot
s &._o 3 2ooo
BOEKEN
de vrijheid, zich voor alles
verant-woordelijk achtte, moest hij zich
over de duvel en z'n oude moer
uitspreken en in alle debatten een
standpunt innemen.
Maar ook de Nietzscheaanse
generatie van '6o, met belangrijke
zegslieden als Michel Foucault en
Gilles Deleuze, waren
schatplich-tig aan het denken van Kojeve.
Ook zij bedienden zich van de
meester-knechtdialectiek en
ge-loofden dat de mens door strijd
pas werkelijk mens kon worden.
Maar hun filosofische
uitgangs-punten boden geen ruimte voor
een werkelijk politiek denken.
Foucaults beroemde concept van
de disciplinaire macht, een niet
gelokaliseerde macht die de mens
onderwerpt en tot aanpassing
dwingt, laat zich niet in politieke
termen vertalen. De
neo-Nietz-scheanen richten zich op het
indi-vidu en staarden zich blind op het
persoonlijk verzet - van de
kun-stenaar, de revolutionair of de gek
- tegen de orthodoxie van de
meerderheid. In hun analyse van
de politiek komen ze daarom niet
verder dan het postuleren van een
anarchistische oorlog van allen
tegen allen.
De ontdekkinB van de Goelas
Na 1976 vindt er in Franse
filoso-fische kring een belangrijke
her-orientatie plaats. De 'nieuwe
filo-sofen', die, wakker geschud door
Alexander Solzjenitsyns De Goelas
Archipel, met veel bombarie
bra-ken met hun marxistische
verle-den, keerden terug naar Kant en
de tijdloze universele waarheden
waarmee Kojeve veertig jaar
eer-der had gepoogd af te rekenen.
Hun hoop op een revolutie die de
wereld een betere verblijfplaats
voor de mens zou maken,
ver-vloog en zij verloren daarmee ook
elk vertrouwen in de politiek: 'de
aanjagers van de grote
ideologi-sche schoonmaak der Franse
intel-ligentsia [spoelden] uit smetvrees
badwater en kind door hetzelfde
putje'. De Franse denkers,
lief-hebbers van Grote Woorden,
kon-den moeilijk Ieven met de
betrek-kelijkheid van het politieke spel,
ze konden slecht uit de voeten met
wat Den Uyl in 1 970 in dit blad
omschreef als 'de smalle marge
van democratische politiek'. Ze
wendden zich teleurgesteld af en
concentreerden zich op de
mo-raal, - vandaar ook de sterke
na-druk die zij op de mensenrechten
legden.
Er is een belangrijk en
verras-send element dat de filosofen uit
Van Middelaars hoek met elkaar
verbindt: zij deden niet echt aan
politiek. De intellectuelen, of ze
zich nu Kojevaan of anti-Kojevaan
beschouwden, waren moralisten.
Hun aandacht richtte zich op de
wijze waarop naar hun idee de
po-litiek zou moeten werken, niet
hoe zij in de weerbarstige
werke-lijkheid functioneerde. De Franse
politieke filosofie plaatste zich
daarom buiten de politiek, de
spraakmakende en geengageerde
intellectuelen beleden
uiteinde-lijk een buitenpolitiek moralisme.
Volgens Luuk van Middelaar, die
daarmee aansluit bij een meer
're-alistische' politieke school in de
voetsporen van Machiavelli,
Mon-tesquieu en Tocqueville, gaat het
er niet om wat politiek wenselijk
is maar politiek mogelijk.
Filoso-fen doen graag uitspraken over de
mens maar politiek- en daar raakt
Van Middelaar in navolging van
Hannah Arendt een belangrijk
16o
punt- is niet iets wat in een enkel
mens zit, het is een proces dat plaatsvindt tussen mensen. Deze
no tie maakt een terugkeer naar de
politiek mogelijk.
Een man die een weg terug zocht
was Alain Finkelkraut met zijn
pleidooi voor het herstel van de
oude Franse esprit n!publicain en
een reactivering van het politieke
burgerschap, van de aloude
ci-toyen. Terecht noemt Van
Midde-laar dit een nostalgische beweging
die zich beroept op een cultured ideaal dat door de
maatschappe-lijke werkelijkheid reeds lang is
in-gehaald. Vroeger was een Franse
citoyen onvoorwaardelijk bereid voor La Patrie te sterven, maar in
een peri ode van mondialisering en
individualisering hebben
derge-lijke republikeinse deugden
ern-stig aan wervingkracht ingeboet.
Nee, de man die de heilloze
cir-kelgang van de Franse politieke
fi-losofie op doeltreffende wijze
heeft verbroken, Van Middelaars
intellectuele held, is Claude
Le-fort, die een werkelijk
democra-tisch denken heeft ontwikkeld.
Lefort (in navolging van
Machia-velli over wie hij in 1 9 7 2 een
vuist-dikke dissertatie schreef) ziet het
als taak van de politiek de sociale
tegenstellingen die elke
samenle-ving teisteren, beheersbaar te
maken. Met de val van de
guilloti-nebijl in de hals van Lodewijk XVI
op 2 1 januari 1 7 9 3 verloor de
po-litiek haar belichaming, sindsdien is de plaats van de macht leeg: de-mocratische politici mogen de
macht voor enige tijd uitoefenen
maar nooit toe-eigenen. De staat zweeft min of meer los van de
sa-menleving en moet de moeilijke
keuzes maken. 'Het unieke van de
s &..o 3 2ooo
BOEKEN
democratische samenleving is dat
ze haar intrinsieke verdeeldheid
niet verhult; ze is 'de
institutiona-lisering van het conflict',
parafra-seert Van Middelaar. Claude
Le-fort neemt zo een middenpositie
in tussen de dwangmatige
getuige-nispolitiek van Sartre en de
poli-tieke machteloosheid van de
intel-lectuelen van na 1 9 7 6.
Luuk van Middelaar heeft een
ver-rassend en intelligent hoek
ge-schreven waarin hij in een aantal
grote streken het Franse denken
over politiek schetst. Het is zeker
knap als je bedenkt dat de
26-ja-rige Van Middelaar, die de Franse
intellectuele geschiedenis van
deze eeuw buitengewoon grondig
heeft verkend, dit boek heeft
ge-schreven als eindscriptie voor zijn
studie geschiedenis en filosofie. Natuurlijk verliezen individuele
nuances zich in de grote lijnen van
zijn betoog, maar hij jongleert
vir-tuoos met ideeen en weet
uitein-delijk bijna alles op zijn goede
plaats te zetten. Toch heeft hij het
misschien net iets te mooi willen maken. De keuze om de
bespre-king van Claude Lefort tot
sluit-stuk van zijn betoog te maken lijkt
wat gewrongen. Leforts boek over Machiavelli dateert uit 19 7 2 en
het maakt hem daarom een
tijdge-noot van de generatie van '6o, de
neo-Nietzscheanen Deleuze en
Foucault. Strikt genomen kwam
de herwaardering voor het
neo-kantiaans denken van de 'nieuwe
filosofen' dus niet voor maar na
Le-forts terugkeer van de politiek. De ontwikkeling in het Franse
poli-tieke denken vertoont daarom een
minder vloeiende lijn dan Van
Middelaar suggereert.
Het is bovendien merkwaardig
dat een intellectueel
zwaarge-wicht als Raymond Aron ( 1
9os-1 9 8 3), die in tal van geschriften al vanaf de jaren vijftig de liberale
democratie heeft gepropageerd en
tegen de ideologische dwalingen van vee! van zijn tijdgenoten in be-scherming heeft genomen, wordt veroordeeld tot enkele
verwijzin-gen in de lopende tekst en flinke
aandacht in het notenapparaat. Hij
had als wegbereider van een
de-mocratisch denken een
prominen-ter plaats verdiend. Van Middelaar
behandelt hem in de marge omdat
hij Aron toch vooral een outsider
vindt maar dat geldt mutatis
mutan-dis ook voor Claude Lefort, wiens werk pas in 1 9 7 6 buiten de kring
van linkse critici van het
Sovjet-to-talitarisme werd opgemerkt door
zijn boek over de Goelag, Un hom me en trop, en die nog altijd een tamelijk bescheiden populariteit geniet.
Een ander figuur die men in de dis-cussie node mist, is de historicus Fran9ois Furet (1927-1997). Hij onderwierp de gangbare historio-grafie van de Franse revolutie aan
een grondige en invloedrijke
revi-sie. Van Middelaar citeert hem een enkele keer met instemming maar zijn belangrijkste verdienste, de afrekening met de in intellectuele
kring lang gekoesterde catechisme
revoJutionnaire, blijft OnVermeld. I
Furet verklaart de revolutie niet
zoals lang te doen gebruikelijk in
termen van sociale of
klassen-strijd, a!Lde bourgeoisrevolutie die het feodalisme aan de kant schoof. Hij ziet, in tegenstelling tot zijn marxistische vakbroeders en voorgangers Georges Lefebvre
en Albert Soboul, de Franse
ge-beurtenis, als een schakel in de ontwikkeling naar de constitutio-nele democratie. Hij ruilt daar-mee Marx in voor Alexis de Toc-queville, een belangrijke stap op
de weg terug naar de politiek. Furet sluit aan bij de ideeen van de door Lefebvre ooit zo gewraakte Amerikaanse historicus R.R. Pal-mer die de Franse Revolutie zag als een onderdeel van een grote
'democratische' revolutionaire
beweging die vele Ianden in Eu-ropa (zoals de Patriottenbeweging
in de Nederlanden) en
Noord-Amerika beroerde.
Carel Peeters noemt Politicide in zijn recensie in Vrij Nederland een
hoek dat wei erg goed in de tijd past: 'het is zeitaemiiss: toon en ar-gument van zijn betoog worden bepaald door het nu gunstige
kli-Drees
en
de
partij
Henny Buiting bespreekt: Maarten Brinkman, Willem Drees, de s DA P en de PvdA, Amsterdam: Stichting beheer IISG, 1998.\
)
Elke poging het lange Ieven van
Willem Drees (1886-1988) te
be-schrijven, moet wei de gedaante
aannemen van een uitputtingsslag. Deze constatering geldt ook de hier besproken dissertatie van
Maarten Brinkman, ofschoon
deze zich beperkt 'tot een
be-schrijving van Drees' plaats in, en
zijn verhouding tot, de
[sociaal-democratische] partij'. Het bio-grafische aspect wordt dus groten-deels buitengesloten, maar het
s &..o 3 2ooo
BOEKEN
maat voor eenno-nonsense-in-stelling ten aanzien van ideeen.'
Van Middelaar zoekt inderdaad
nauw aansluiting bij de realistische politieke benadering - de aan-dacht voor mensenrechten
om-schrijft hij uitdagend als een
'on-beduidende gril' - en Claude Le-forts 'democratie als lege plek' heeft iets steriels. Politiek is in de praktijk nu eenmaal meer dan het koeltjes afwegen van belangen.
Leforts definitie van democratie
sluit politieke hartstocht en
ideo-logische bevlogenheid buiten. Net als in het neokantiaanse denken is
er bij Lefort/Van Middelaar
on-voldoende ruimte voor de
emo-tionele kronkelingen van het poli
-tiekespel.
Oat neemt niet weg dat ik grote
waardering heb voor dit hoek. In
J'Opium des intellectuels (19H)
resterende terrein garandeert toch de presentatie van een
over-vloed aan belangwekkende
histo-rische gegevens. Als theoretisch Leitmotiv van de studie fungeert de tweeslag in Drees' Ieven tussen diens 'verbondenheid met de so-cialistische beweging en het
socia-listische gedachtegoed enerzijds en anderzijds zijn rol van praktisch ingesteld bestuurder en van [ ... ]
'constructeur van de
samenwer-king' met andere politieke par-tijen'.
Hoewel de auteur geen
uitsluit-sel geeft over de
(politiek-ideolo-gische) uitgangspunten van zijn
studie, hebben we allerminst van
doen met een neutrale
beschou-wer, maar veeleer met iemand die
haalt Raymond Aron iemand
Qohn Bowie) aan met een raak
oordeel over het Franse
intellec-tuele Ieven: 'Het is een van de meest deprimerende aspecten van
de briljante Franse cultuur dat
op-vattingen die evidente flauwekul
zijn zoveel gezag krijgen.' Hetis de
grote verdienste van Luuk van
Middelaar dat hij hiervoor in
Poli-ticide een verklaring heeft we ten te
geven.
AART AARSBERGEN Historicus
1. Ik verwijs hierbij naar het interessante boek van Sunil Khilnani, ArauinB Revolution, The lntellectuol Lqi in Postwar France, vooral het hoofdstuk
'The Revolution is Over: Frantyois Furet and the Historians Challenge' (Yale University Press: New Haven en
Londen, 1993).
de sociaal-democratische
voor-man en zijn beweging een warm
hart toedraagt. Daar is op zich
niets rnis mee, ware het niet dat
dit impliciete uitgangspunt een
kritische distantie belemmert. Dit geldt bijvoorbeeld de
verhande-ling over de politieke jongelings-jaren van Drees, die als achttienja-rige toetreedt tot een SDAP, die
verscheurd wordt door een felle
ideologische en machtspolitieke
strijd over de partijkoers. Brink-man bestempelt zonder eigenlijke
argurnentatie de linkse marxisten
die in 1907 het oppositieblad De
Tribune oprichten, als schuldigen
aan de partijstrijd en het
partij-schisma van 1909. Ditondankshet