• No results found

Gevolgen van een opvoeding door helikopterouders. De mediërende rol van frustratie van de psychologische basisbehoeftes

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Gevolgen van een opvoeding door helikopterouders. De mediërende rol van frustratie van de psychologische basisbehoeftes"

Copied!
95
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

MASTERPROEF II

GEVOLGEN VAN EEN OPVOEDING

DOOR HELIKOPTEROUDERS

DE MEDIËRENDE ROL VAN FRUSTRATIE VAN DE

PSYCHOLOGISCHE BASISBEHOEFTES

Aantal woorden: 16.661

Anke Claeys

Studentennummer: 01502772

Promotor: Prof. dr. Bart Soenens,

Co-promotor: Prof. dr. Wim Beyers

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de richting Psychologie, afstudeerrichting Klinische Psychologie

(2)

Voor deze masterproef werd op het vlak van dataverzameling samengewerkt met Laïla Durlinger (01715422), Hannah Mennes (01412758) en Lisa Smeulders (01410241). De resultaten zijn daardoor gebaseerd op dezelfde dataset als degene die gebruikt wordt door deze medestudenten. De tekst van deze masterproef inclusief de onderzoeksvragen en de uitgevoerde analyses zijn echter individueel en kwamen in overleg met de promotoren tot stand.

(3)

Corona Verklaring Vooraf

De coronamaatregelen hebben weinig invloed gehad op het uitschrijven van deze masterproef. De dataverzameling gebeurde reeds vooraf, waardoor de crisis daarop geen verdere impact had. Het uitvoeren en verwerken van de analyses en verder uitschrijven van de masterproef gebeurden tijdens de quarantaine. Eveneens door enkele wijzigingen in de stagecontext werd besloten om de masterproef op 15 juni in te dienen. Deze preambule werd in overleg tussen de student en de promotoren opgesteld en door beide goedgekeurd.

(4)

Abstract

Deze studie had als doel om inzicht te verwerven in het voorkomen en de gevolgen van ouderlijke overbescherming bij adolescenten. Daarnaast werd beoogd na te gaan via welke tussenliggende processen deze opvoedingsstijl aan negatieve gevolgen gerelateerd is. Specifiek werd verwacht dat het voorkomen van overbeschermend opvoeden lager is dan wat de media en literatuur suggereren. Indien overbescherming voorkomt zou dit wel aan negatieve ontwikkelingsuitkomsten gerelateerd zijn. Op basis van de Zelf-Determinatie Theorie (ZDT; Deci & Ryan, 2000) werd verwacht dat frustratie van de psychologische basisbehoeftes aan autonomie, verbondenheid en competentie een mediërende rol zou spelen in deze verbanden. In een cross-sectionele zelfrapportagestudie werden enquêtes afgenomen bij adolescenten uit de 3e graad in Vlaamse middelbare scholen (N = 382) met een gemiddelde leeftijd van 17.15 jaar. De steekproef bestond voor 47.5% uit meisjes, 48% uit jongens en 4.5% uit jongeren die zich androgyn of interseks voelen. Alle variabelen werden gemeten aan de hand van goed gevalideerde vragenlijsten. Slechts een minderheid van de jongeren rapporteerden hoge vormen van ouderlijke overbescherming. De moeders bleken gemiddeld iets meer overbeschermend bevonden te worden dan de vaders. Een hogere mate van overbescherming was geassocieerd met internaliserende en externaliserende problemen, maar niet met verlaagd welbevinden. De verbanden tussen overbescherming en de probleemgedragingen werden gemedieerd door frustratie van de behoeftes aan autonomie en verbondenheid, maar niet door competentiefrustratie. Voor de internaliserende problemen was die mediatie volledig, voor de externaliserende problemen partieel. Concluderend kan gesteld worden dat er een laag voorkomen is van sterk overbeschermend opvoeden maar dat er wel een link bestaat met maladaptieve ontwikkelingsuitkomsten, een link die gemedieerd wordt door frustratie van de behoeften aan autonomie en verbondenheid.

(5)

Dankwoord

Graag wil ik hier mijn woord van dank uiten aan enkele personen zonder wie de realisatie van deze masterproef nooit mogelijk was geweest.

Als eerste wil ik mijn beide promotors bedanken om dit onderzoek op te starten en me de mogelijkheid te bieden eraan mee te werken. Jullie brachten me veel kennis bij over een zeer boeiend en actueel onderwerp. Mijn promotor Prof. Dr. Bart Soenens wil ik nogmaals uitdrukkelijk bedanken om steeds beschikbaar te zijn om mijn vragen te beantwoorden, me steeds constructieve feedback te bieden alsook vele tips en hulp bij het schrijven. Ook dankjewel aan mijn copromotor Prof. Dr. Wim Beyers voor alle hulp bij het verwerken van de data en het bieden van nuttige handvaten om door de bomen het bos te blijven zien.

Ook de participanten die bereid waren de lange vragenlijst in te vullen, wil ik graag nog eens in de bloemetjes zetten want zonder hen was er natuurlijk geen onderzoek mogelijk. Nogmaals bedankt aan de scholen die meewerkten zijnde de Broederschool Humaniora in Sint-Niklaas, het Mater-Dei Instituut te Brasschaat, het Sint-Victorinstituut in Alsemberg, het Sint-Gabriëlcollege en Moretus Ekeren te Boechout en in het bijzonder mijn middelbare school, het MAKZ Atheneum te Knokke-Heist.

Verder wil ik graag mijn ouders nog eens ontzettend bedanken voor de mogelijkheid die ze me geboden hebben om de opleiding psychologie te mogen aanvatten en tot een goed einde te kunnen brengen. Alsook mijn broers voor de steun en motivatie gedurende de lastigere momenten.

Mijn vriend wil ik ook heel erg bedanken om er steeds voor me te zijn en me te motiveren om door te blijven zetten. Alsook mijn vrienden, om samen te studeren in combinatie met de nodige koffiepauzes.

Ten slotte ook een dankjewel aan mijn medestudenten voor de vlotte en fijne samenwerking en voor de hulp die we elkaar konden bieden bij het voltooien van de Masterproef.

(6)

Inhoud

Inleiding ... 1

Overbeschermend Opvoeden ... 3

“Helikopteropvoeden”. ... 3

Mogelijke Gevolgen van een Overbeschermende Opvoeding ... 5

Internaliserende problemen. ... 5

Externaliserende problemen. ... 9

Welbevinden. ... 11

De Zelf Determinatie Theorie ... 13

Psychologische basisnoden. ... 13

Behoeftebevrediging. ... 14

Behoeftebevrediging versus behoeftefrustratie. ... 15

Huidig Onderzoek ... 20 Onderzoeksvragen en Hypotheses ... 21 Methode ... 24 Opzet en Procedure ... 24 Steekproef... 25 Meetinstrumenten ... 25 Opvoeding. ... 26 Psychologische Basisnoden. ... 28 Internaliserende problemen. ... 28 Welbevinden. ... 29 Externaliserende problemen. ... 29 Resultaten ... 30 Preliminaire Analyses ... 30 Missingness. ... 30 Descriptieve Gegevens ... 30 Algemene gegevens. ... 30

Gegevens over de opvoedingsstijl. ... 32

Effecten van de Achtergrondvariabelen ... 33

(7)

Effecten op de noodfrustratie. ... 34

Effecten op de ontwikkelingsuitkomsten. ... 35

Verklarende Statistieken ... 38

Partiële correlaties. ... 38

Noodfrustratie als Mediator ... 39

Mediaties moederlijke overbescherming. ... 42

Moederlijke overbescherming en Internaliserende problemen. ... 42

Moederlijke overbescherming en externaliserende problemen. ... 43

Mediaties vaderlijke overbescherming. ... 43

Vaderlijke overbescherming en internaliserende problemen. ... 43

Vaderlijke overbescherming en externaliserende problemen. ... 44

Discussie ... 46

Bespreking van de Resultaten ... 46

Prevalentie van de opvoedingsstijl. ... 46

Verband tussen overbescherming en ontwikkelingsuitkomsten. ... 47

Verband tussen overbescherming en noodfrustratie. ... 48

Verband tussen noodfrustratie en ontwikkelingsuitkomsten. ... 48

Mediatie via noodfrustratie naar de ontwikkelingsuitkomsten. ... 49

Theoretische Implicaties van het Onderzoek ... 50

Praktische en Klinische Implicaties voor de Praktijk ... 52

Sterktes en Beperkingen van het Onderzoek ... 53

Suggesties voor Toekomstig Onderzoek ... 54

Conclusie ... 55

Referenties ... 57

(8)

Lijst met tabellen

Tabel 1. Correlaties tussen de subschalen die angst-gedreven overbescherming meten

Tabel 2. Descriptieve gegevens van de dataset (gemiddelde, standaarddeviatie, minimum en maximum)

Tabel 3. Gemiddeldes en Standaarddeviaties van Ouderlijke Overbescherming

Tabel 4. Effecten van de achtergrondvariabelen, weergegeven per geslacht en per studierichting

Tabel 5. Partiële correlaties tussen de studievariabelen

Tabel 6. Frustratie van de psychologische basisbehoeften aan autonomie en

relationele verbondenheid als mediatoren tussen ouderlijke angst-gedreven overbeschermende opvoeding en ontwikkelingsuitkomsten internaliserende of externaliserende problemen

(9)

Lijst met figuren

Figuur 1. Psychologische Basisbehoeftes (ZDT; Deci en Ryan, 2008; Ryan en Deci, 2000)

Figuur 2. Onderzoeksmodel uitkomsten van een overbeschermende opvoeding via mediatie gefrustreerde psychologische basisbehoeften (autonomie, verbondenheid en competentie)

Figuur 3. Mediatie-analyse tussen overbescherming door de moeder en internaliserende problemen via de frustratie van autonomie. Sobel-t = 5.90 (p < .001), ΔR² = .26 (p < .001).

Figuur 4. Mediatie-analyse tussen overbescherming door de moeder en internaliserende problemen via de frustratie van autonomie. Sobel-t = 3.09 (p < .01), ΔR² = .16 (p < .001).

Figuur 5. Mediatie-analyse tussen overbescherming door de moeder en externaliserende problemen via de frustratie van autonomie. Sobel-t = 2.91 (p < .01), ΔR² = .07 (p < .001).

Figuur 6. Mediatie-analyse tussen overbescherming door de moeder en externaliserende problemen via de frustratie van verbondenheid Sobel-t = 2.97 (p < .05), ΔR² = .16 (p < .001).

Figuur 7. Mediatie-analyse tussen overbescherming door de vader en internaliserende problemen via de frustratie van autonomie. Sobel-t = 4.86 (p < .001), ΔR² = 27. (p < .001).

Figuur 8. Mediatie-analyse tussen overbescherming door de vader en internaliserende problemen via de frustratie van verbondenheid. Sobel-t = 4.31 (p < .001), ΔR² = .17 (p < .001).

Figuur 9. Mediatie-analyse tussen overbescherming door de vader en externaliserende problemen via de frustratie van autonomie. Sobel-t = 2.83 (p < .01), ΔR² = .08 (p < .001).

Figuur 10. Mediatie-analyse tussen overbescherming door de vader en externaliserende problemen via de frustratie van verbondenheid. Sobel-t = 3.91 (p < .001), ΔR² = .17 (p < .001).

(10)

Inleiding

Bij het horen van de term ‘helikopterouder’ of ‘overbeschermende ouder’ kan iedereen zich al snel iemand voor de geest halen. Het typische beeld van een ouder die staat te springen om alles voor zoon- of dochterlief gedaan te krijgen en mogelijke problemen te voorkomen is ook u waarschijnlijk niet onbekend. Wie weet hebben uw eigen ouders er wel trekken van of valt dit plaatje samen met de herinnering aan een overbezorgde moeder van een klasgenoot, die bij de minste problemen al met de leerkracht ging praten.

In het woordenboek wordt een “helikopterouder” omschreven als een ‘ouder die zijn kind te beschermend opvoedt in die zin dat hij alles probeert te overzien en de ontwikkeling van het kind volledig probeert te sturen, bijvoorbeeld door het kind overmatig veel aandacht te geven, het overal in te begeleiden en te anticiperen op alle mogelijke problemen die het kind zou kunnen tegenkomen’. (Algemeen Nederlands Woordenboek, 2008).

Deze ouders geven hun kinderen extreem veel aandacht en maken op alle vlakken van het leven beslissingen over hun kind heen. Ze mengen zich in keuzes op zowel school-, studie- en beroepsgebied maar zelfs op relationeel vlak maken ze beslissingen over met wie hun kinderen mogen omgaan, welke vrienden toegelaten zijn tot zelfs wie een goede partner zou zijn. Dit alles met goed bedoelde intenties in een zoektocht naar wat zogenaamd ‘het beste’ zou zijn voor hun kinderen (ANW, 2008).

Oorspronkelijk werd de term “helicopter parent” gelanceerd door Dr. Haim Ginott (1969) in zijn boek ‘Parents & Teenagers’. Hij maakte de metaforische vergelijking tussen ouders van tieners die net zoals helikopters boven hun kinderen cirkelen. In 1990 gebruikten Cline en Fay deze term in hun boek ‘Parenting with Love and Logic: Teaching Children Responsibility’ en later in de jaren 2000 werd het meer gebruikt door Amerikaanse academici. Vergelijkbare populaire termen die later opdoken in deze context zijn ‘Tiger moms’, ‘Bulldozer parents’, ‘Lawnmower parents’ en zo voort. Het uitbreidende vocabularium voor deze huidige opvoedingsstijlen, suggereert dat dit soort opvoeden momenteel alomtegenwoordig is. Oorspronkelijk kwam het fenomeen helikopteropvoeden voornamelijk uit Amerika overgewaaid, maar de dag van vandaag komt het ook steeds meer in Europese media aan bod. Er wordt beweerd dat het fenomeen recent nog extremer wordt, met de opkomst van technologie en het gebruik van sociale media. Want niet enkel de jongeren maar ook hun ouders gebruiken smartphones, waardoor het voor helikopterouders nog eenvoudiger is om voortdurend in contact te blijven met hun kinderen. Zo zou 7 op de 10 studenten ‘zeer vaak’

(11)

elektronische media (sms, mail of bellen) dan in persoon. De onderwerpen die dan het vaakst aan bod komen zijn persoonlijke problemen, familiekwesties en academische prestaties (Shoup, Gonyea, & Kuh, 2009). Wanneer de ouders constant betrokken zijn in het sociale milieu van hun kind en dus ook via sociale media, wordt het volgens sommigen moeilijk voor deze tieners om op zelfstandige basis te leren welke personen te vertrouwen zijn, wie zij zelf leuk vinden en hoe ze hun emoties moeten uiten of communiceren (Weber, 2015).

De behoefte aan zelfstandigheid verhoogt namelijk over de tijd heen, gezien jongeren ernaar streven om onafhankelijke jongvolwassenen te worden. Ouders horen dus hun mate van betrokkenheid en controle af te stemmen op het ontwikkelingsniveau van hun kinderen (Erikson, 1968; Kins et al., 2009; Luyckx et al., 2009; Soenens et al., 2007). Er bestaat reeds een groeiende bezorgdheid bij bepaalde schoolbesturen dat de ouders deze aanpassing niet doormaken en proberen om hun kinderen nog steeds onder controle te houden, zelfs wanneer zij al verder studeren aan de universiteit. Zo gaan sommige ouders bijvoorbeeld gaan spreken met het schoolsecretariaat namens hun volwassen kinderen (Hunt, 2008; Somers en Settle, 2010). Deze vorm van overbeschermen zou schadelijk zijn voor de studenten (Hofer en Moore, 2010).

Gegeven dat helikopteropvoeden in opmars zou zijn, is het belangrijk om de rol van dit type opvoeden in de ontwikkeling van jongeren te bestuderen. Uit recente studies zou namelijk blijken dat deze opvoedingsstijl met negatieve uitkomsten gepaard gaat. Andere onderzoeken vinden dan weer geen, of zelfs een positieve rol in het welbevinden van adolescenten (Howard, Alexander, & Dunn, 2020). Er is met andere woorden nog veel onduidelijkheid over dit thema.

Met deze masterproef wordt ingezoomd op de mogelijke tussenliggende rol van de psychologische basisbehoeftes aan autonomie, competentie, en verbondenheid in verbanden tussen een helikopteropvoeding en ontwikkelingsproblemen bij adolescenten. Op basis van de Zelf-Determinatie Theorie (ZDT; Ryan & Deci, 2017) zou inderdaad kunnen verwacht worden dat een helikopteropvoeding frustratie van de psychologische basisnoden met zich meebrengt, wat op zijn beurt met negatieve uitkomsten zou geassocieerd zijn.

In de volgende sectie wordt respectievelijk dieper ingegaan op wat er precies verstaan wordt onder ‘helikopteropvoeden’, wat voorgaande studies reeds bevonden hebben over de uitkomsten en effecten van deze opvoedingsstijl en wordt een link gelegd met de zelfdeterminatie theorie.

(12)

Overbeschermend Opvoeden “Helikopteropvoeden”.

‘Helikopteropvoeden’ is dan wel een populaire term waar de media graag gebruik van maakt, maar wat wordt er precies mee bedoeld? Ouders die deze opvoedingsstijl gebruiken worden beschouwd als ouders die hun kinderen overbeschermen, echter kan niet elke vorm van overbeschermend opvoeden over dezelfde kam geschoren worden.

Volgens onderzoek van Padilla-Walker en Nelson (2012) is er pas specifiek sprake van een ‘helikopteropvoeding’ wanneer er niet enkel een hoge ouderlijke betrokkenheid (begeleiding, emotionele steun, onthulling en geven van advies) maar ook een gebrek aan autonomie bestaat. De betrokkenheid wordt op dat moment ervaren als ongewenst of als een inbreuk op de eigen zelfstandigheid. Door de kinderen wordt de relatie dan dus gepercipieerd als een met een hoge begeleidende functie, betrokkenheid, emotionele steun maar met een gebrek aan autonomie, daarnaast is het gelinkt met een hoge mate aan controle.

Zo blijkt dat overbeschermen als aparte dimensie van ouderlijke controle kan worden beschouwd. Het laadt hoog op zowel psychologische controle als op gedragsmatige controle maar komt met geen van beide volledig overeen (Padilla-Walker en Nelson, 2012). Bij een psychologisch controlerende opvoeding worden kinderen onder druk gezet door de ouders via intern controlerende strategieën. De ouders proberen binnen te treden in de gedachten en gevoelens van hun kinderen en gebruiken daarvoor manipulatieve oudertechnieken zoals schuld-, schaamte- en angstinductie, onthouding van liefde en voorwaardelijke aandacht (Barber, 1996). Terwijl bij een gedragsmatige controle de ouders het gedrag van hun kinderen proberen te structureren en reguleren door bijvoorbeeld regels te induceren, toezicht te houden op het gedrag en eventueel te bestraffen (Barber, 1996; Steinberg, 1990). De belangrijkste componenten van een gedragsmatige controle zijn het communiceren van regels, toezicht houden op het naleven van die regels en het toepassen van straffen of maatregelen wanneer deze regels worden overtreden (Barber & Harmon, 2002; Barber & Xia, 2013). Helikopteropvoeden zou dan een combinatie zijn van hoge niveaus van zowel gedragsmatige als psychologische controle, waarbij ouders zeer sterk betrokken zijn op het gedrag van hun kind en hierbij ook intrusieve methoden hanteren.

Deze visie op helikopteropvoeden komt overeen met die van een overbeschermende of overdadige opvoeding in de vroege kindertijd zoals geconceptualiseerd door Hastings et al.

(13)

(2010). Helikopteropvoeden werd door hen beschouwd als ongepast en intrusief, maar tegelijk als gebaseerd op een sterke ouderlijke bezorgdheid over het welzijn en succes van het kind.

Volgens de conceptualisatie van Kins en Soenens (2013) kan het construct ‘overbescherming’ in zeven verschillende componenten worden verdeeld: Angstig opvoeden, vroegtijdige probleemoplossing, baybing, aantasten van de privacy, op een voetstuk plaatsen, hyperactivatie van emoties en extern attribueren van faalervaringen. Zij ontwikkelden op basis van die opdeling de Multidimensional Overprotection Scale (MOPS) die elk van deze aspecten meet. Deze vragenlijst zal worden gebruikt in het huidige onderzoek bij het nagaan van overbeschermend opvoeden.

Zij vonden in hun onderzoek eveneens dat binnen het overbeschermend opvoeden, dat als een multidimensioneel construct wordt gezien, er twee soorten overbescherming te onderscheiden zijn. De ene vorm is door een ouderlijke angst gedreven terwijl de andere voortkomt uit de poging om het ego van het kind te beschermen (Kins, & Soenens, 2013). De ego-betrokken vorm is gelinkt aan extern attribueren bij faalervaringen, dit betekent dat de ouders bij een eventueel falen de oorzaak buiten het kind zelf gaan leggen en overmatig complimenteren. De door angst gedreven overbescherming wordt gekenmerkt door angstig opvoeden, proactieve probleemoplossing, aantasting van de privacy en infantiliserende opvoedingsgedragingen. Deze angst-gedreven overbescherming is de opvoedingsstijl die beschreven kan worden door de term ‘helikopteropvoeden’ en in de verdere masterproef aldus beschouwd zal worden.

Een overbeschermende opvoeding komt voornamelijk voor gedurende twee fasen in de ontwikkeling, zijnde de peutertijd en de pubertijd (Pont, 2008). Kenmerkend voor deze twee perioden is de confrontatie met grenzen gesteld door de ouders en het experimenteren ermee. Tijdens de peuterjaren is het bijvoorbeeld typisch dat het kind het woord ‘neen’ leert kennen en gaat uittesten, waarmee ingegaan wordt tegen suggesties van de ouders (Mahler, 1972). Voor adolescenten is het eveneens typerend dat zij een hoge nood ervaren aan autonomie en grenzen gaan uittesten bij hun ouders. Zij ervaren dan ook voornamelijk de angst-gedreven overbeschermende helikopteropvoeding als overbeschermend. Gezien er in mindere mate studies bestaan betreffende deze doelpopulatie, werd in het huidige onderzoek voor deze interessante doelgroep gekozen. Het helikopteropvoeden of angst-gedreven overbeschermen is namelijk de vorm die in eerdere studies het vaakst gelinkt wordt met negatieve uitkomsten bij het kind. Deze uitkomsten betreffen onder meer internaliserende problematieken zoals

(14)

depressieve symptomen, angstproblemen en een lage levenstevredenheid. In de volgende sectie wordt daarop dieper ingegaan.

Mogelijke Gevolgen van een Overbeschermende Opvoeding

Wat vermeden wil worden door helikopterouders, namelijk probleemgedrag en verminderd welzijn, lijkt paradoxaal soms net wél op te treden bij de kinderen die deze opvoeding ondergaan. Uit verschillende studies blijken de gevolgen van een overbeschermende opvoeding meestal niet zo positief. Er worden verschillende verbanden gelegd met problemen die zowel internaliserend als externaliserend van aard kunnen zijn.

Internaliserende problemen.

Uit een studie van Segrin et al. (2012) blijkt dat het overbeschermen van jongvolwassenen gelinkt is aan een lagere tevredenheid over het (familie)leven, meer narcisme en ineffectieve coping skills. Die laatste zijn dan weer gerelateerd aan angst en stress. Op langere termijn zouden jongeren met overbeschermende ouders sneller opgeven en ook meer moeite ervaren met verwerken van faalervaringen, op professioneel vlak en in het ontwikkelen van diepte in hun relaties.

Het onderzoek van Reed, Duncan, Lucier-Greer, et al. (2016) had betrekking tot studenten (18 tot 25 jarigen) en peilde rechtstreeks naar de gevolgen van een helikopteropvoeding. Jongeren met helikopterouders bleken significant lagere niveaus van zelf-effectiviteit, levenssatisfactie en fysische gezondheid te rapporteren en daarnaast ook hogere niveaus van depressie en angstproblemen. Wanneer de studenten wel gesteund werden in hun autonomie rapporteerden ze een hogere levenstevredenheid, betere fysische gezondheid en een hogere zelf-effectiviteit of de mogelijkheid om met moeilijkere levenstaken of beslissingen om te gaan.

Een ander aspect van het helikopteropvoeden is dat deze ouders heel erg aanwezig en betrokken zijn. Eerder werd duidelijk dat een té hoge ouderlijke betrokkenheid zou leiden tot negatieve uitkomsten bij het kind. Zo zouden kinderen van overbetrokken moeders volgens verschillende studies meer internaliserende problemen hebben dan andere kinderen (Barber et al., 1994; Bayer et al., 2006; Fischer et al., 2007) ook na controle voor angstproblemen bij de

(15)

zijn voor de psychologische aanpassing van de kinderen bij het intreden van de adolescentie (Grolnick et al., 2000).

Ook in studies met klinische populaties kwam het verband tussen ouderlijke overbescherming en risico op psychopathologie naar voor. Zo bleek dat er een associatie bestaat tussen agora- en sociale fobieën en het rapporteren van overbescherming door ouders (Arrindell, Kwee, Methorst, Van Der Ende, Pol, & Moritz, 1989). Mensen met agorafobie gaven aan dat hun beide ouders minder emotioneel warm waren en dat de moeder afwijzend was. Patiënten met een sociale fobie beschouwden hun beide ouders als afwijzend, overbeschermend en vonden dat ze te weinig emotionele warmte uitten. Patiënten met een sociale fobie beoordeelden hun opvoeding negatiever dan mensen met agorafobie.

Overbescherming hangt eveneens samen met problemen in specifieke contexten, zoals school. De studie van Sideridis en Kafetsios (2008) vond significant verhoogde (faal)angst- en stressniveaus tijdens presentaties aan de universiteit, alsook een verlaagde taakprestatie bij studenten met overbeschermende ouders.

In de studie van Locke, Kavanagh en Campbell (2016) bleken ouders die een overbeschermende opvoeding hanteren vaker de verantwoordelijkheid op te nemen wat het huiswerk betreft, met als doel de academische prestaties te bevorderen. Desalniettemin vond men dat deze opvoeding (vooral in de adolescentie en de jongvolwassenheid) net nadelig kan zijn en de ontwikkeling van onafhankelijke en veerkrachtige prestaties kan ondermijnen. Het zou dus gaan resulteren in een beperkte veerkracht, aansprakelijkheid en verminderd verantwoordelijkheidsgevoel. De student kan ook ontmoedigd zijn wat de opleiding betreft en het gaat vaak gepaard met internaliserende problemen zoals verhoogde depressie en verminderde levenstevredenheid. Constructieve ouderlijke hulp bestaat daarentegen uit interesse tonen en de kinderen aanmoedigen om hun werk te voltooien, terwijl bij niet-constructieve hulp bijvoorbeeld het antwoord wordt verteld of de taak overgenomen wordt. De opvoedingsstijl kan op deze manier de ontwikkeling van een academische verantwoordelijkheid en zelfreguleringsvaardigheden gaan verhinderen.

Zoals eerder aangegeven is er ook een belangrijke mate van controle bij een overbeschermende opvoeding. Ook al is deze niet helemaal gelijk aan psychologische of gedragsmatige controle, is het er wel enigszins mee gecorreleerd. Vooral psychologisch controlerend opvoeden gaat gepaard met meer internaliserende problemen zoals depressie en angstproblemen en

(16)

bovendien soms met externaliserende problemen (Aunola en Nurmi, 2005; Barber et al., 1994; 1996; De Kemp et al., 2006; Soenens en Vansteenkiste, 2010). Ook wanneer gedragsmatige controle niet aan de ontwikkeling is aangepast kunnen bij jongeren dezelfde negatieve effecten gevonden worden als bij een psychologische controle.

Padilla-Walker en Nelson (2012) maakten binnen het controlerende opvoeden een opsplitsing tussen een controlerende opvoeding gedurende de kindertijd door de moeder of door de vader. Wanneer de moeder deze stijl handhaafde werd een link gevonden met een grotere kans op depressie, angst en impulsiviteit in de opkomende volwassenheid. Wanneer de vader controlerend was, werd de slechtste uitkomst gevonden wat betreft de nabijheid tussen ouder en kind, zelfwaarde, vriendelijkheid, depressie en angst bij het kind. De studie van Martin en Waite (1994) onderzocht de relaties tussen opvoedingsstijl en zelfmoordgedachten, -daden en depressie bij studenten uit de middelbare school. Bij de jongeren die de ouders beschreven als controlerend zonder affectie verdubbelde het risico op zelfmoordgedachten, verhoogde het relatieve risico op opzettelijke zelfverminking met factor 3 en vervijfvoudigde het relatieve risico op depressie. Uit een longitudinale studie van Perry, Dollar, Calkins, Keane, Shanahan (2018) bleek dat een overcontrolerende opvoeding tijdens de peutertijd (op 2-jarige leeftijd) negatief geassocieerd is met emotieregulatie en inhibitiecontrole op de leeftijd van 5 jaar. Deze kinderen rapporteerden meer emotionele problemen en schoolproblemen. De leerkrachten rapporteerden bovendien mindere sociale vaardigheden bij de 5-jarigen en een lagere academische productiviteit op de leeftijd van 10 jaar. Studenten die rapporteerden dat hun ouders overbetrokken en controlerend waren hadden een lager psychologisch welzijn en waren meer geneigd om medicatie in te nemen voor depressie en angstproblemen (LeMoyne en Buchanan, 2011).

Ondanks de vele literatuur over gevaren van een overbeschermende opvoeding, moeten de resultaten voorzichtig geïnterpreteerd worden. De voorgaande effectgroottes zijn namelijk meestal eerder klein en worden in de artikels en zeker in de media vaak als heel significant geïnterpreteerd met sterke uitspraken. Bovendien bestaan er ook enkele studies die het tegendeel beweren en die stellen dat er bij helikopteropvoeding geen verminderd welzijn optreedt bij de jongeren (Combs-Orme et al., 2003; Day & Padilla-Walker, 2009; Joussemet et al., 2008; Pomerantz et al., 2007).

(17)

persoonlijke competentie en verhoogde persoonlijke en sociale ontwikkeling (Shoup et al., 2009) evenals een hogere levenstevredenheid en betere psychologische aanpassing (Fingerman et al., 2012). Wanneer de ouders van jonge kinderen sterk betrokken zijn in hun leven en een aan de ontwikkeling aangepaste structuur bieden is er een betere emotionele (Cicchetti & Toth, 1998) en sociale outcome te merken (Grolnick & Ryan, 1989) met inbegrip van positievere relaties met peers (Barber et al. 1994) en minder gedragsproblemen op school (Grolnick & Ryan, 1989). Bijkomend blijkt een hoge betrokkenheid van de moeder gelinkt te zijn aan meer prosociaal gedrag en hoop volgens de adolescenten (Day & Padilla-Walker, 2009).

Globaal gesproken lijkt er zeker enige evidentie te bestaan voor een verband tussen de helikopteropvoedingsstijl en internaliserende problemen. Nogmaals dient benadrukt te worden dat niet alle reeds opgenoemde studies rechtstreeks peilden naar een ‘helikopteropvoeding’, het gaat om studies waarbij de gevolgen van minstens 1 van de aspecten van die opvoedingsstijl onderzocht werden. Daaruit blijkt wel telkens terug te keren dat er een significante correlatie bestaat met internaliserende problemen zoals depressie en angstproblemen. In de volgende paragraaf wordt gefocust op studies die het verband met externaliserende problemen nagaan.

(18)

Externaliserende problemen.

In een meta-analyse werden 1435 studies betrokken over associaties tussen opvoedingsstijlen en externaliserende problemen bij kinderen en adolescenten (Pinquart, 2017). Daaruit werd algemeen een samenhang gevonden tussen enerzijds ouderlijke warmte, gedragscontrole, autonomie ondersteuning en een autoritatieve opvoedingsstijl met anderzijds weinig externaliserende problemen. Zo werd ook een samenhang gevonden tussen een harde controle, psychologische controle, autoritair opvoeden, permissief en verwaarlozend ouderschap en hoge niveaus van externaliserende problemen. De sterkste associaties worden daarbij gevonden met harde controle en psychologische controle. Eveneens volgens Aunola en Nurmi (2005) is psychologische controle geassocieerd aan externaliserende problemen bij jonge kinderen.

Gezien de helikopteropvoeding deels met psychologische controle zou gepaard gaan, is er mogelijks ook een verband met externaliserende problematieken. Specifiek naar de link tussen dit soort opvoeding en externaliserende problemen werd tot dusver weinig onderzoek gedaan. Wel is geweten dat er in de adolescentie een hogere autonomie verwacht wordt en wanneer er hoge niveaus zijn van zowel controle als van steun, dit een risicovolle peer context en probleemgedrag voorspelt. Iedere vorm van ouderlijke controle die de autonomie beperkt is problematisch, vooral wanneer men de opkomende volwassenheid bereikt (Goldstein, Davis-Kean, & Eccles, 2005).

Verder zijn er enkele studies die op een directe manier verbanden onderzochten tussen ouderlijke overbescherming en externaliserende problemen. In een onderzoek van Bernardi, Jones en Tennant (1989) werd bijvoorbeeld een link gelegd tussen overbeschermende opvoeding en verslavingen. Een verslaving aan verdovende middelen zoals heroïne, was gerelateerd aan een overbescherming door vader of moeder, onafhankelijk van andere factoren (behalve depressie). Voornamelijk was er een verband met de vader, terwijl er bij alcoholisme meer een link met overbescherming door de moeder naar voor kwam.

In de studie van Rhodes en Kroger (1992) werden significant verhoogde niveaus van overbescherming door de moeder gedurende de kindertijd gerapporteerd door vrouwen in de late adolescentie met eetstoornissen. Verder rapporteerden zij significant meer separatieangst en minder gezonde separatiescores dan leeftijdsgenoten zonder een eetstoornis.

Deze laatst genoemde onderzoeken zijn al minder recent en onderzochten ‘overbeschermen’ in het algemeen. Het kan mogelijks een beeld scheppen van wat de gevolgen

(19)

ingegaan. Studies aangaande externaliserende problemen in de context van helikopteropvoeden zijn dus opmerkelijk veel minder talrijk. Vernieuwend in de huidige studie is dat daarom onder andere specifiek gefocust zal worden op het voorkomen van externaliserende problemen bij deze opvoedingsstijl.

(20)

Welbevinden.

In verschillende onderzoeken kwam reeds aan bod dat er sprake is van een verband tussen overbeschermend opvoeden en een verminderd welbevinden, of verminderde levenstevredenheid. Vanuit deze bevindingen zal in het huidige onderzoek ook worden gepeild naar het effect dat de jongeren ervaren van een overbeschermende opvoeding op hun subjectieve welbevinden.

De studie van Reed, Duncan, Lucier-Greer, et al. (2016). werd reeds aangehaald omdat deze rechtstreeks peilde naar het construct ‘helikopteropvoeden’ en verbanden vond met verschillende internaliserende problemen. Bij de 18- tot 25-jarige studenten werd naast deze verbanden ook een verband gevonden met verminderde levenstevredenheid. Dit was geen rechtstreeks verband, maar trad op met een verminderde zelf-effectiviteit als tussenliggende factor. Via dezelfde mediërende relatie werd eveneens een verminderde fysische gezondheid gerapporteerd. Een autonomie-ondersteunende opvoeding daarentegen leek bij te dragen aan het verhogen van de levenstevredenheid.

Segrin et al. (2012) vonden eveneens dat er bij jongvolwassenen die overbescherming rapporteerden een link bestaat met een verminderde levenstevredenheid, alsook over het familieleven is er een lagere tevredenheid. Dezelfde bevinding werd bevestigd in een studie van Shiffrin, Liss, Miles-McLean, Geary, Erchull, & Tashner (2014). Opnieuw werd een correlatie gevonden tussen een lagere levenstevredenheid en een helikopteropvoeding.

Niet alle studies geven echter eenduidig deze resultaten aan, zo bleek uit een studie van Howard, Alexander en Dunn (2020) dat helikopteropvoeden geen significante correlatie had met welbevinden. Zij volgden eerstejaars universiteitsstudenten op in de periode van september tot december. Naast de bevinding dat er aan het einde van het semester geen lager welbevinden optrad, vonden zij bovendien dat er ook geen sprake was van een hoog voorkomen van helikopterouders.

De tot hier besproken studies zijn allemaal correlationeel en zelfs cross-sectioneel van aard, dit wil zeggen dat de verbanden die gevonden worden significant aanwezig zijn, maar ze niet noodzakelijk causaal mogen worden geïnterpreteerd. Er kunnen steeds andere factoren, naast de overbescherming, een rol spelen. Het is ook niet enkel een effect van ouder op kind, er is een bidirectionaliteit in de relatie en dus eveneens een impact van het kind op de opvoeding

(21)

(Moilanen, Rasmussen, & Padilla-Walker, 2014). Zo is het bijvoorbeeld mogelijk dat de persoonlijkheidskenmerken van het kind of andere externe factoren een invloed hebben op de opvoeding door de ouders.

Deze masterproef beoogt geen causaliteit te onderzoeken maar gaat enkel correlaties na. Wel wordt hierbij een verband gelegd met wat een onderliggend verklaringsmechanisme kan zijn voor een eventueel verband tussen overbescherming en negatieve uitkomsten. Namelijk gefrustreerde psychologische basisbehoeftes, waarover meer uitleg in de volgende paragraaf.

(22)

De Zelf Determinatie Theorie

In de voorgaande sectie over verschillende mogelijke uitkomsten gerelateerd aan een overbeschermende opvoeding, werd reeds een verwijzing gemaakt naar de rol van de psychologische basisnoden. Deze behoeftes werden beschreven in de zelfdeterminatietheorie, een macrotheorie over motivatie, groei en persoonlijkheidsontwikkeling bij de mens (ZDT; Deci & Ryan, 2000; Ryan & Deci, 2017). De overkoepelende ZDT is samengesteld uit zes verschillende minitheorieën en heeft daardoor een cumulatief en intern coherent karakter.

Een van de minitheorieën waaruit het is opgebouwd is de ’Psychologische Basisbehoefte Theorie’, het is deze theorie die drie basisnoden naar voor schuift. De noden aan ‘Autonomie’, ‘Verbondenheid en ‘Competentie’ zouden cruciaal zijn voor mentale gezondheid en evenwichtige persoonlijkheidsontwikkeling (Vansteenkiste & Soenens, 2015).

Bovendien heeft de theorie een universeel karakter, iedereen is namelijk gebaat bij de bevrediging van de behoeftes, onafhankelijk van etniciteit, sociale economische status, leeftijd of geslacht (o.a. Chen, Van Assche, Vansteenkiste, Soenens, & Beyers, 2015; Deci, La Guardia, Moller, Scheiner, & Ryan, 2006; Kasser & Ryan, 1999; Deci & Ryan, 2011).

Psychologische basisnoden.

De eerste behoefte is deze aan autonomie en gaat om de mate waarin men zichzelf kan zijn en een gevoel van psychologische vrijheid kan ervaren in het dagelijkse voelen, denken en handelen (Deci & Ryan, 2000). De autonomie behoefte staat niet enkel gelijk aan een verwerving van zelfstandigheid of vrijheid (Steinberg & Silverberg, 1996). Deze behoefte heeft vooral betrekking op het ‘vrijwillig functioneren’, wat betekent dat mensen een gevoel van psychologische vrijheid en authenticiteit kunnen handelen. Terwijl de

interpretatie van autonomie als onafhankelijkheid vooral op de peuter- en pubertijd slaat, is autonomie als vrijwillig functioneren een levenslange en universele nood (Soenens & Vansteenkiste, 2010).

Figuur 1: Psychologische Basisbehoeftes (ZDT;

(23)

De tweede behoefte is deze aan relationele verbondenheid en heeft betrekking op het kunnen ervaren van een hechte en warme band met belangrijke mensen in de omgeving (ouders, vrienden, broers, zussen,…) (Baumeister & Leary, 1995; Deci & Ryan, 2000).

Een andere betekenis voor die nood aan verbondenheid is het gevoel te hebben dat iemand om je geeft (Milyavskaya & Koestner, 2011).

De nood aan competentie gaat over het zich bekwaam voelen om bepaalde uitdagende taken succesvol tot een goed einde te volbrengen en over (zelf)effectiviteit (Deci, 1975). Of ook de doeltreffendheid bij het uitvoeren van een bepaalde activiteit (White, 1959). Wanneer kinderen erin slagen om zelfstandig hun huiswerk te voltooien kan dit bijvoorbeeld een bevrediging van de nood aan competentie in de hand werken, lage punten halen kan dan weer het tegenovergestelde effect veroorzaken.

Behoeftebevrediging.

De ZDT stelt dat behoeftebevrediging van de net genoemde basisnoden de motor vormt in de evolutie naar een innerlijke organisatie en een meer ‘volwaardig functioneren’ (Deci, Ryan, & Guay, 2013). De bevrediging van deze behoeftes is volgens de ZDT essentieel voor psychologische groei, integriteit en welzijn. Verschillende studies toonden reeds een samenhang aan tussen behoeftebevrediging en groei en welbevinden (Deci & Ryan, 2000; Vansteenkiste et al. 2010).

Bij adolescenten wees onderzoek erop dat wanneer zij zich autonoom, verbonden en competent voelen, zij een verhoogd positief affect, levensgeluk, meer betrokkenheid en vitaliteit ervaren (Vansteenkiste, Lens, Soenens, & Luyckx, 2006). Bovendien treedt er minder probleemgedrag op wanneer de behoeftes voldaan zijn, men vertoont minder negatief affect, agressie, problematisch internetgebruik en depressieve of lichamelijke klachten (Wong, Yuen, & Li, 2015).

De bevrediging van de behoeften leidt tot positieve uitkomsten zoals een betere aanpassing en minder probleemgedrag op school (Ahmad, Vansteenkiste, & Soenens, 2013), alsook tot een verhoogde flexibiliteit in het relationeel functioneren (Hodgins & Knee, 2002).

Interindividuele verschillen in de bevrediging van de behoeftes verklaren en voorspellen in belangrijke mate de verschillen in welzijn (vitaliteit, levensgeluk en eigenwaarde) volgens Deci & Ryan (2000).

(24)

Chen, Vansteenkiste et al. (2015) stelden vast dat behoeftebevrediging het welbevinden van adolescenten positief voorspelde. Zelfs wanneer zij geen expliciet verlangen rapporteren naar een behoefte hebben ze er toch baat bij wanneer die behoefte vervuld wordt. Bovendien werd het universele karakter aangetoond van de effecten van zowel behoeftebevrediging als van behoeftefrustratie. Zo bleek uit een onderzoek in verschillende landen in Azië, Europa, Noord-Amerika en Zuid-Noord-Amerika dat de bevrediging van de drie basisbehoeftes eenzelfde verband vertoonde met welbevinden. Hoe meer de behoeftes bevredigd waren, hoe vitaler, energieker en meer tevreden over hun leven de participanten in deze studie zich voelden. Anderzijds kunnen probleemgedrag, pathologisch functioneren (een meer sombere of depressieve stemming) optreden wanneer er een actieve frustratie of tegenwerking en beschadiging bestaat van deze basisbehoeften. (Chen, Vansteenkiste, et al., 2015).

Behoeftebevrediging versus behoeftefrustratie.

Bevrediging is dus vaak gelinkt aan positieve uitkomsten, maar indien de behoeften echter actief gefrustreerd of gedwarsboomd worden heeft dat een aversief effect.

Er bestaat met andere woorden een belangrijk onderscheid tussen de bevrediging van deze noden en een frustratie ervan. Bij een frustratie is het namelijk niet enkel louter het ontbreken van een bevrediging, dit kan als een deprivatie worden beschouwd, maar gaat het werkelijk om een actieve frustratie van deze behoeften (Vansteenkiste & Ryan, 2013).

Een voorbeeld waarbij een frustratie van de behoefte aan verbondenheid kan optreden is wanneer iemand door anderen actief uitgesloten wordt. Wanneer diezelfde persoon bijvoorbeeld een volledige dag studeert en daardoor geen sociale contacten heeft, is dit een verschillende situatie. In het eerste geval wordt de behoefte actief gefrustreerd, terwijl in de tweede er slechts sprake is van een deprivatie (Bartholomew et al., 2011; Vansteenkiste & Soenens, 2015).

Frustratie van de psychologische basisnoden kan optreden wanneer iemand druk en verplichting ervaart, dit zou frustratie in de autonomie behoefte veroorzaken. Bij een gevoel van falen en mislukking wordt de competentie behoefte gefrustreerd en als laatste bij eenzaamheid wordt de behoefte aan verbondenheid niet ingevuld. Bovendien is die actieve frustratie van de noden het meest schadelijk is voor de mentale gezondheid (Vansteenkiste, & Ryan, 2013).

(25)

Bij iedere behoeftefrustratie horen specifieke emoties of gevolgen die ermee samenhangen (Ryan, Deci, Grolnick, & La Guardia, 2006; Ryan, Deci, & Vansteenkiste, 2015). Op korte termijn komen bij een autonomiefrustratie bijvoorbeeld gevoelens van druk en verplichting kijken. Bij frustratie van verbondenheid leidt dit tot gevoelens van eenzaamheid en sociale vervreemding. Competentiefrustratie leidt tot gevoelens van mislukking. Op lange termijn kan behoeftefrustratie leiden tot een problematische ontwikkeling en wanneer het voortduurt zelfs tot psychopathologieën (Ryan et al., 2006, 2015).

Wanneer er een chronische behoeftefrustratie optreedt stellen mensen soms op korte termijn compensatoir gedrag met het idee levensgeluk te kunnen bekomen. Een voorbeeld van zo’n strategie is wanneer jongeren opstandig verzet stellen (Deci & Ryan, 2000; Vansteenkiste & Ryan, 2013), waarbij jongeren in verzet gaan tegen wat hun ouders hen op een dwingende manier opleggen. Ze doen vervolgens het omgekeerde van wat eigenlijk van hen werd verwacht en proberen zo hun gefrustreerde autonomie-behoefte te compenseren. Dit gedrag wordt ook reactantie genoemd (Brehm, 1966). Een andere manier van omgaan met een behoeftefrustratie is het aannemen van een materialistische levensstijl en te gaan focussen op wat de huidige ‘consumptiesamenleving’ voorstelt als goed (Kasser, 2002). Dit heeft dan betrekking tot het aankopen van de nieuwste gadgets of zich op sociale media zoals Facebook of Instagram als succesvol op te stellen. Echter verbergt dit vaak een onvoldoende uitgebouwde identiteit en blijkt dit in vele gevallen met een intern tekort samen te hangen, doordat een materialistische identiteit eerder de behoeftebevrediging in de weg staat dan het te bevorderen (Unanue, Dittmar, Vignoles, & Vansteenkiste, 2014).

Invloed van de opvoeding.

Verschillende studies tonen aan dat indien de context de basisbehoeftes kan voeden, dit met de meest voordelige uitkomsten gepaard gaat wat de psychologische gezondheid, ontwikkeling en gedrag betreft (Ryan & Deci, 2000). Wanneer die context beknottend is, heeft dit verschillende negatieve consequenties zoals een verminderd welzijn (Deci & Ryan, 2008).

De opvoeding heeft dan ook een grote invloed op de bevrediging van deze basisbehoeftes. Zo onderzocht een studie de rol van de opvoedingscontext bij adolescenten (Cordeiro, Paixão, & Lens, 2015). Zij vonden dat de noodbevrediging ondermijnd wordt door een

(26)

psychologisch controlerende opvoedingsstijl, terwijl een behoefte-ondersteunende opvoedingsstijl met meer behoeftebevrediging gepaard ging.

Padilla-Walker en Nelson (2012) vonden dat wanneer kinderen rapporteren dat hun ouders overbeschermend opvoeden, ze hun ouders beschrijven als betrokken en emotioneel ondersteunend ook al voelden ze aan dat de ouders hen niet voldoende ondersteunden in de autonomie. Die autonomiebehoefte ondersteunen in de opvoeding zou net gepaard gaan met gunstige effecten bij het kind. Bij een autonomie-ondersteunende opvoeding laten de ouders bijvoorbeeld toe dat het kind een actieve rol opneemt in het oplossen van hun eigen problemen (Grolnick et al., 1991). Deze stijl zou een bevorderende werking hebben op het welzijn en de levenssatisfactie. Daarnaast leidt het ook tot een betere sociale en emotionele aanpassing en minder angstproblemen, gedragsproblemen en depressie (Grolnick & Ryan, 1989; Kenney-Benson & Pomerantz, 2005). Maar wanneer overbeschermen naar helikopteropvoeden gaat neigen, is het net vooral deze behoefte aan autonomie die gefrustreerd raakt.

Maar nog meer dan de opvoeding op zich die mogelijks problematisch is, gaat het voornamelijk om de manier waarop de jongere de opvoeding percipieert. Het is dus voornamelijk het subjectieve ervaren van ondersteuning (dan wel ondermijning) van de universele basisbehoeften dat bepalend is of de jongeren meer of minder welzijn ervaren (Chirkov & Ryan, 2001; Soenens et al., 2015). Van zodra jongeren de ervaring hebben dat hun psychische basisnoden ondersteund worden, vertonen zij een gunstigere aanpassing. Anderzijds kan de perceptie van een behoefte-ondermijning leiden tot een behoeftefrustratie waaruit psychopathologieën kunnen voortvloeien (Ryan, Deci, Grolnick, & La Guardia, 2006).

Op dit beschreven proces kunnen interindividuele factoren een invloed hebben zoals bijvoorbeeld de persoonlijkheid, de leeftijd of de culturele achtergrond van een kind die zijn opvoeding als behoefte-ondermijnend ervaart. Deze factoren kunnen meespelen in de manier waarop omgegaan wordt met deze opvoeding (Soenens et al., 2015). Alsook kan het mee bepalend zijn voor welke uitkomsten die opvoeding teweegbrengt (Mabbe et al., 2015). Daarbij kunnen die factoren bijvoorbeeld bepalen of een kind eerder opstandig zou reageren of het eerder internaliserend gaat verweken.

Het is dus van belang dat in de opvoeding door de ouders, deze basisnoden worden ondersteund (Soenens, Deci, & Vansteenkiste, 2017; Vansteenkiste & Soenens, 2015).

(27)

Men kan de mate waarin de opvoeding al dan niet behoefte-ondersteunend is, op drie dimensies beoordelen. Een eerste as over de autonomie-ondersteuning met aan de andere kant of het opvoeden dwingend is. Door het kind zijn perspectief te erkennen en het nemen van initiatieven aan te moedigen zou de autonomie-behoefte worden vervuld. Een tweede as heeft betrekking tot het gestructureerd of chaotische opvoeden door de ouders. Daarbij kunnen duidelijke richtlijnen, positieve feedback en hulp de nood aan competentie vervullen. Ten slotte is er een derde as waarbij de ouders ofwel relationele steun bieden of zich eerder kil en afstandelijk opstellen. Door warm en responsief te zijn kunnen ouders de behoefte aan verbondenheid steunen. Wanneer de ouders deze behoeften dwarsbomen, ontstaat er een verhoogd risico op een kwetsbaarheid voor psychopathologieën of een verhinderde ontwikkeling. Wanneer men wel subjectief een ouderlijke steun ervaart, is dit universeel gelinkt aan betere psychosociale aanpassing, veerkracht en welzijn (Grolnick et al., 1997; Skinner et al., 2005; Soenens, & Vansteenkiste, 2010).

Uitgaande van de Zelfdeterminatietheorie is de verklaring voor de negatieve gevolgen van een overbeschermende opvoedingsstijl te vinden in het feit dat de psychologische basisnoden zoals ze in de ZDT geconceptualiseerd worden, geschonden zijn (Deci en Ryan, 2008; Ryan en Deci, 2000; Soenens en Vansteenkiste, 2010). Wanneer de drie basisnoden vervuld zijn, ervaart men een grotere levenstevredenheid (Meyer et al., 2007), meer welzijn en lagere niveaus van depressie (Wei et al., 2005). Wanneer de ouders overcontrolerend zijn, kan het kind geschonden zijn in het gevoel van autonomie, verbondenheid en competentie en kan de relatie met het kind ondermijnd worden.

Eerder onderzoek toonde reeds de link aan tussen negatieve uitkomsten van een helikopteropvoeding via gefrustreerde psychologische basisbehoeftes (Schiffrin, Liss, Miles-McLean, Geary, Erchull, & Tashner, 2014). Uit hun studie kwamen significante verbanden naar boven tussen een helikopteropvoeding, waar zij als rechtstreeks construct naar peilden, met frustraties van alle drie de psychologische basisbehoeftes. De sterkste correlatie werd gevonden met de frustratie van de behoefte aan autonomie, gevolgd door de competentiefrustratie en de zwakste correlatie (met lagere significantie) werd gevonden met de frustratie van verbondenheid. Vervolgens vonden zij dat er een significant verband optrad tussen de frustratie van autonomie en het voorkomen van depressie. Idem bevonden ze een verband tussen verhoogde niveaus van depressie en competentiefrustratie, wat daarnaast ook met een verlaagde levenstevredenheid gepaard ging.

(28)

In lijn met deze literatuur en vooral deze laatste studie wordt er in het huidige onderzoek van gelijkaardige verbanden uitgegaan. De onderzoeksvragen en hypotheses worden in de volgende sectie besproken.

(29)

Huidig Onderzoek

Omdat het fenomeen ‘helikopterouders’ of overbeschermende ouders vrij recent is, is onderzoek desbetreffende dit thema nog vrij beperkt. Bovendien is het een thema dat eerder uit Amerika overgewaaid komt, waardoor bestaand onderzoek voornamelijk betrekking heeft tot deze populatie en onderzoek in België of Vlaanderen dan ook nog veel beperkter is. De focus is op de doelgroep van jongeren in de 3e graad in het middelbare onderwijs. Jongeren in het 5e, 6e en 7e jaar van het middelbare onderwijs in Vlaanderen hebben doorgaans een leeftijd van 16 tot 19 jaar en worden verondersteld al belangrijke stappen te zetten richting meer onafhankelijkheid (Beyers, Soenens, & Vansteenkiste, 2019). Deze tendens tot meer zelfstandigheid zou kunnen gekortwiekt worden door overbeschermend op te voeden, waardoor dit type opvoeden op deze leeftijd nefast is voor de psychologische basisnoden en welbevinden.

Bestaande studies wijzen erop dat een overbeschermende opvoeding eerder met negatieve gevolgen gepaard gaat. De meest opvallende outcome die steeds terugkeert zijn de internaliserende problemen of psychopathologieën. Depressieve symptomen en angstproblemen komen vaker voor bij de jongeren die een overbeschermende opvoeding ondergingen. Eveneens over de link met externaliserende problemen lijkt evidentie te bestaan, al zijn studies daarnaar nog beperkt en is het dus een grote meerwaarde om daar verder onderzoek naar uit te voeren. Specifiek in deze doelgroep waarbij het zeer typerend is dat men de grenzen van de ouders gaat uittesten en deze al eens durft te overtreden (Soenens, Vansteenkiste, & Beyers, 2019), lijkt het interessant om dieper in te gaan op de aanwezigheid van externaliserende problematieken. In ander onderzoek werd ook aangehaald dat er een negatieve link bestaat tussen ouderlijke overbescherming en een verminderd welzijn. Sommige studies vinden een positieve of geen link, er bestaat dus nog veel onduidelijkheid hieromtrent.

De media schuift op basis van wat tot dusver gevonden werd vaak sterke conclusies naar voren die een causaliteit impliceren. Dit doen zij op basis van correlationele verbanden met significante maar veeleer kleine effectgroottes. De huidige studie is in die zin deels replicerend van aard maar beoogt op een kritischere wijze met de resultaten en interpretaties om te gaan. Bovendien heeft het onderzoek een toegevoegde innovatieve waarde omdat het een bijdrage levert in de zoektocht naar tussenliggende processen die een mogelijks verklaringsmechanisme vormen voor de negatieve outcome van de overbeschermende opvoedingsstijl. Er wordt

(30)

verwacht dat de correlatie gemedieerd wordt door een frustratie van de psychologische basisbehoeften zoals ze in de ZDT (Deci & Ryan, 2000) beschreven worden.

Een andere meerwaarde in deze studie is eveneens dat er informatie werd verzameld over de opvoedingsstijl van beide ouders, waar in sommige studies enkel de focus op een moederlijke overbescherming wordt gelegd.

Onderzoeksvragen en Hypotheses

De figuur is een visuele weergave van het basismodel van waaruit de hypothesen vertrekken (Figuur 2). Een ouderlijke angst-gedreven overbescherming of helikopteropvoeding zou namelijk gerelateerd zijn aan een frustratie van de psychologische basisbehoeften (autonomie, relationele verbondenheid en competentie) bij de jongeren en via deze weg aan negatieve uitkomsten gelinkt zijn. De mogelijke uitkomsten die hier worden onderzocht zijn als eerste internaliserende problematieken zoals depressie en angstproblemen. Vervolgens wordt de link beschouwd met externaliserende problemen waaronder agressief gedrag of relationele agressie. Ten slotte wordt ook nagegaan of er een verband is met lager welbevinden.

Figuur 2: Onderzoeksmodel uitkomsten van een overbeschermende opvoeding via mediatie

(31)

Als eerste deel binnen de onderzoeksectie zal worden nagegaan hoe vaak dit angst-gedreven overbeschermend opvoeden in de realiteit daadwerkelijk optreedt. Wordt de frequentie van deze opvoedingsstijl uitvergroot en overdreven in de media of is het werkelijk zo veelvoorkomend bij deze adolescenten? Daarnaast zal ook een onderscheid worden gemaakt in enerzijds de opvoedingsstijl van de moeder en anderzijds de opvoedingsstijl die de vader hanteert. Hoe verschilt de perceptie door de jongeren van de opvoedingsstijl van de moeders van deze van de vaders?

De hypothese bij deze eerste vraag is dat overbeschermende opvoeding in de realiteit met een mindere frequentie voorkomt en het in de media eerder uitvergroot wordt, wat een vertekend beeld geeft. Binnen de onderzochte steekproef valt te verwachten dat de opvoedingsstijl slechts bij een beperkt percentage van de jongeren voorkomt.

In de literatuur wordt voornamelijk de overbescherming door moeders bestudeerd. De weinige beschikbare studies wijzen erop dat overbescherming vaker zou voorkomen bij moeders dan bij vaders.

De volgende onderzoeksvraag wil nagaan welke relatie er optreedt tussen een overbeschermende opvoeding en de verschillende ontwikkelingsuitkomsten. De onderzochte uitkomsten zijn de internaliserende problemen (angst en depressie), externaliserende problemen (fysieke en relationele agressie) en welzijn (vitaliteit en levenstevredenheid).

Bij deze onderzoeksvraag is de verwachting dat er een positief verband optreedt tussen een overbeschermende opvoeding en het voorkomen van zowel internaliserende als externaliserende problemen. Daarnaast wordt een negatieve relatie verwacht met welzijn. Een overbeschermende opvoeding zou dus gelinkt zijn aan meer internaliserende en externaliserende problemen en een verlaagd welzijn.

In de volgende en tevens laatste onderzoeksvraag zal aan de hand van een mediatie-analyse worden nagegaan of de frustratie van de psychologische basisbehoeftes uit de zelfdeterminatietheorie een tussenliggende rol speelt in de verbanden tussen ouderlijke overbescherming en de ontwikkelingsuitkomsten.

De door angst-gedreven overbeschermende opvoeding zou gerelateerd zijn aan een frustratie in de psychologische basisbehoeftes met bijgevolg een associatie met de verschillende problemen. Er wordt verwacht dat de opvoedingsstijl deze basisbehoeftes actief gaan frustreren. Een frustratie van de behoeftes aan voornamelijk autonomie en vermoedelijk ook

(32)

competentie. Een frustratie van de nood aan verbondenheid wordt op basis van de literatuur minder verwacht omdat de overbeschermende ouders heel betrokken wensen te zijn met hun kinderen. De verbanden die vermoedelijk in het voorgaande onderzoeksgedeelte gevonden worden met de maladaptieve uitkomsten kunnen dan aan de hand van dit onderliggende mechanisme verklaard worden. Er is dan niet langer sprake van een rechtstreeks verband tussen de overbeschermende opvoeding en de ongunstige ontwikkelingsuitkomsten maar van een mediatie door de behoeftefrustratie.

(33)

Methode Opzet en Procedure

Deze masterproef maakt deel uit van een grootschaliger longitudinaal onderzoek aan de Universiteit van Gent. Met die reden werd de dataset opgesteld door middel van een samenwerking tussen vier masterstudenten. Zij namen via mail en telefonisch contact op met directeurs van verschillende middelbare scholen in Vlaanderen met de vraag of de leerlingen van de derde graad mochten deelnemen aan het onderzoek. Daarbij kregen de directeurs een korte uitleg over het thema van de studie en ook de optie om achteraf een samenvattend rapport te ontvangen. Wanneer zij aangaven dat ze wouden deelnemen volgde een fysiek gesprek waarbij ze de vragenlijst konden doornemen, informatie kregen met betrekking tot de informed consent en ethiek van het onderzoek en de mogelijkheid hadden om verdere vragen te stellen. Vervolgens werden data vastgelegd waarop het voor de school haalbaar was om een lesuur vrij te maken om de enquête in te vullen. In de school waar ik mijn vragenlijsten mocht afnemen werd bijvoorbeeld een lesuur voorzien gedurende de levensbeschouwende vakken. De scholen hadden overigens de optie om de enquête manueel te laten invullen door de leerlingen, dan werd een papieren versie voorzien. Wanneer zij over voldoende computers beschikten was het aangewezen om een digitale versie van de enquête af te nemen.

De scholen die uiteindelijk ingestemd hebben om deel te nemen waren de Broederschool Humaniora gelegen te Sint-Niklaas, het MAKZ Atheneum te Knokke-Heist, het Mater-Dei Instituut te Brasschaat, het Sint-Victorinstituut in Alsemberg, het Sint-Gabriëlcollege en Moretus Ekeren te Boechout. Voor het onderzoek was het van belang dat de studenten uit de verschillende richtingen afkomstig waren. Zowel het Algemeen, Technisch als het Beroepsonderwijs werden betrokken.

Het invullen van de enquête nam ongeveer een lesuur in beslag en werd ofwel ingevuld op een papieren exemplaar (zie bijlage) ofwel via een digitaal formulier. In beide gevallen werden de contactgegevens van de deelnemers ook opgevraagd zodat zij later kunnen deelnemen aan het vervolg van de longitudinale studie.

Bij alle deelnemende leerlingen werd dezelfde vragenlijst afgenomen, hetzij digitaal of op papier. De vragenlijst bestond uit een introductie met uitleg over het onderzoek, een informed consent, vragen omtrent de achtergrondgegevens, een gedeelte uitsluitend voor adolescenten met gescheiden ouders, gevolgd door de verschillende onderdelen met betrekking tot

(34)

overbescherming en de variabelen noodzakelijk voor de specifieke onderzoeksvragen. Bij onduidelijkheden had men de mogelijkheid om vragen te stellen.

Steekproef

De huidige studie omvat 382 studenten uit de derde graad middelbaar onderwijs in Vlaamse scholen. Het geslacht werd niet binair bevraagd, maar door middel van een continue schaal. Bij de papieren versie liepen de opties tussen 0 en 8 (waarbij 0 voor ‘meisje’ staat en 8 voor ‘jongen’) bij de digitale vragenlijst kon men voor de respectievelijke geslachten scoren van 0 tot 100. Hierop gaf 47.5% een score kleiner of gelijk aan 2 aan, deze groep kan dus beschouwd worden als meisjes. 48% scoorde hoger of gelijk aan 7, deze groep kan als jongens worden beschouwd. De overige 4.5% is androgyn, interseks of twijfelend.

De gezinsstructuur is van 64.9% van de deelnemende jongeren intact, met samenwonende ouders. Bij 35.1% van de participanten is er sprake van een niet-intacte structuur, waarbij de ouders dus bijvoorbeeld gescheiden of gestorven zijn. Verder geeft 97.6% van de jongeren aan een Belgische of Europese afkomst te hebben, 2.4% is niet Europees. Wat de studierichtingen betreft volgt de meerderheid van de leerlingen Algemeen Secundair Onderwijs, namelijk 54.5% van de participanten. 17.3% van de studenten volgt Technisch Secundair Onderwijs en ten slotte volgt 28.3% een Beroeps Secundaire Onderwijsrichting. Van deze studenten was er 57.9% die aangaf in het 5e middelbaar te studeren, 33,2% in het 6e jaar en 8.9% in het 7e middelbaar. De leeftijd had een minimumwaarde van 15 jaar en 6 maanden en bedroeg maximaal 21 jaar en 0 maanden. Gemiddeld waren de studenten 17.15 jaar oud, dit met een standaarddeviatie van .97.

Meetinstrumenten

Bij het opstellen van de uiteindelijke vragenlijst diende selectief te worden omgesprongen met de keuze van de op te nemen vragen. De afweging moest gemaakt worden tussen de relevantie van de variabelen en de lengte en duurtijd van de vragenlijst. Na overleg en tests bij jongeren uit de doelgroep werden een selectie aan schalen weerhouden. Iedere vragenlijst had dezelfde structuur en volgorde: Een gedeelte met achtergrondgegevens, vragen met betrekking tot een eventuele scheiding van de ouders, vragen over de opvoeding door beide ouders en vragen met betrekking tot de jongere zelf.

(35)

In de volgende alinea’s worden enkel de schalen besproken die van belang zijn om de beschreven onderzoeksvragen te beantwoorden.

In het eerste deel van de vragenlijst werd gepeild naar enkele achtergrondvariabelen. Namelijk naar de leeftijd, het geslacht (continue schaal), studiejaar, studierichting, land van afkomst, gezinsstructuur, relatie tot de vader (biologisch, stief-, of pleegvader) en relatie tot de moeder.

Opvoeding.

Overbescherming werd gemeten aan de hand van de Multidimensional Overprotective Parenting Scale (MOPS) (Kins & Soenens, 2013; Brenning, et al., 2017; Van Petegem et al., 2019). De lijst bevat in totaal 35 items en waren zodanig opgelijst dat er een kolom was betreffende de moeder met daarnaast een kolom over de vader. Om specifiek angst-gedreven overbescherming te meten werd gebruik gemaakt van 4 subschalen die elk 5 items bevatten. De items werden beoordeeld aan de hand van een 5-punts Likertschaal met waarden van 1 of ‘Helemaal niet waar’ tot 5 of ‘Helemaal waar’.

De eerste subschaal die gemeten werd is Angstig Opvoeden. Met deze schaal worden ouderlijke angstgevoelens nagegaan die zich in excessief beschermend gedrag tegenover het kind uiten. De subschaal bevat 5 items, een voorbeelditem uit de vragenlijst is “Mijn moeder/vader is bang voor wat er zou kunnen gebeuren wanneer hij/zij niet in mijn buurt is.”. (αmoeder = .74, α vader = .81).

De volgende subschaal is prematuur problemen oplossen en wordt door 5 items gemeten. Deze schaal beoogt te peilen naar het voortijdig proberen oplossen van potentieel moeilijke situaties die zich voordoen bij de jongere. Dit is een typisch fenomeen die aan helikopteropvoeden gekoppeld wordt. Een voorbeelditem is: “Mijn moeder/vader regelt veel dingen in mijn leven zonder mijn mening te vragen.” (αmoeder = .71, αvader = .77).

Babying of infantiliseren is de derde subschaal, die met 5 items nagaat of de ouders hun zoon of dochter klein houden en weerhouden van het nemen van verantwoordelijkheid. Een voorbeeld “Mijn moeder/vader zegt vaak dat ik nog te jong ben om dingen te doen die leeftijdsgenoten wel mogen.” (αmoeder = .73, α vader = .73).

Privacy invasion of verstoren van de privacy is de volgende subschaal. Daarbij wordt nagegaan in welke mate de ouders willen weten wat de persoonlijke bezigheden zijn van hun

(36)

kind. Een voorbeelditem van deze schaal: “Mijn moeder/vader moeit zich in zaken die ik als persoonlijk ervaar.” (αmoeder = .71, α vader = .70).

De Cronbach’s alphas wijzen over de hele lijn op betrouwbare subschalen bij zowel de vragen met betrekking tot de moeder als bij deze met betrekking tot de vader (α > .70). Bovendien wordt in de uiteindelijke analyses een totaalscore gehanteerd voor angst-gedreven overbescherming. Meer bepaald werd het gemiddelde van de 20 items berekend als totaalscore voor angst-gedreven overbescherming. Deze schaal is met een Cronbach’s α van .90 betreffende de vaders en .89 over de moeders zeer betrouwbaar. Reeds in andere studies werd deze schaalscore berekend op dezelfde manier, bijvoorbeeld bij Brenning et al. (2017).

Een ander argument om de 4 subschalen samen te nemen is de onderlinge correlaties, die allen significant en vrij hoog zijn. In Tabel 1 worden de verschillende Pearson correlaties en hun significanties weergegeven voor enerzijds de schalen betreffende de moeder en anderzijds deze over de vader. Er wordt voor iedere schaal afzonderlijk ook een correlatie weergegeven met de totale score voor angst-gedreven overbescherming. Onder de diagonaal zijn de scores met betrekking tot de moeder te vinden en boven de diagonaal deze aangaande de vader.

Tabel 1

Correlaties tussen de subschalen die angst-gedreven overbescherming meten

1. 2. 3. 4. 5. Moeder/Vader 1. Angstig opvoeden 1 .66*** .51*** .49*** .82*** 2. Prematuur problemen oplossen .60*** 1 .58*** .60*** .85*** 3. Babying .59*** .60*** 1 .65*** .82*** 4. Privacy invasion .46** .56*** .64*** 1 .80*** 5. Totaalscore angst-gedreven overbescherming .80*** .82*** .88*** .78*** 1 Noot *p < .05 **p<.01 ***p<.001

(37)

Psychologische Basisnoden.

Met de korte versie van de Basic Psychological Needs Satisfaction and Frustration Scale werd gepeild naar behoeftefrustratie van de psychologische basisnoden (BPNSFS-short; Chen et al., 2015; Mabbe et al., 2018) aan de hand van 6 items. De participanten konden de vragen beantwoorden op een 5-punts Likertschaal waarbij 1 voor ‘Helemaal niet akkoord’ stond en 5 voor ‘Helemaal akkoord’. In deze masterproef wordt enkel gebruik gemaakt van de score voor noodfrustratie omdat op basis van ZDT voorspeld kan worden dat overbescherming een frustratie (eerder dan gewoon een gebrek aan bevrediging) van de psychologische basisnoden met zich meebrengt.

De totaalscore voor Noodfrustratie van de psychische basisnoden werd aan de hand van zes items gemeten (α = .77). Voor autonomie (2 items) is een item bijvoorbeeld “Ik voel me gedwongen dingen te doen waar ik zelf niet voor zou kiezen.” (α = .75), bij frustratie van relationele verbondenheid (2 items) “Ik voel me uitgesloten uit de groep waar ik bij wil horen.” (α = .73) en “Ik voel me teleurgesteld in veel van mijn prestaties.” (α = .71) voor de competentiefrustratie (2 items).

Internaliserende problemen.

De psychische klachten depressie en angst werden respectievelijk gemeten met de 12-item versie van de Center for Epidemiologic Studies Depression Scale en met een selectie van 6 items uit de State-Trait Anxiety Inventory (CES-D; Radloff, 1977; STAI-6; Marteau & Bekker, 1992). De vragen hadden betrekking tot gevoelens in de voorbije week en hadden 4 mogelijke antwoordopties: 0 zelden of nooit (minder dan 1 dag), 1 een paar keer (1 tot 2 dagen), 2 nu en dan of regelmatig (3 tot 4 dagen), 3 meestal of de hele tijd (5 tot 7 dagen).

De CES-D meet specifiek depressie (α = .83) met 12 items, bijvoorbeeld “Gedurende de voorbije week had ik huilbuien.” en “Gedurende de voorbije week genoot ik van het leven.”.

De STAI-6 meet aan de hand van 6 items angst (α = .83). Voorbeelditems uit de vragenlijst zijn “Gedurende de voorbije week voelde ik mij gespannen.” of “Gedurende de voorbije week maakte ik mij zorgen.”.

Omdat de schalen voor depressie en angst een sterke en significante onderlinge correlatie hebben van .79***(p <.001) kon van beide variabelen het gemiddelde worden genomen als een totale maat voor internaliserende problemen.

Afbeelding

Figuur 1: Psychologische Basisbehoeftes (ZDT;
Figuur 2: Onderzoeksmodel uitkomsten van een overbeschermende opvoeding via mediatie  gefrustreerde psychologische basisbehoeften (autonomie, verbondenheid en competentie)
Figuur 4: Mediatie-analyse tussen overbescherming door de moeder en internaliserende  problemen via de frustratie van autonomie
Figuur 5: Mediatie-analyse tussen overbescherming door de moeder en externaliserende  problemen via de frustratie van autonomie
+2

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

pleziervaartuigen voor een aantal prioritaire stoffen uit het Nederlandse milieubeleid. Het aanvullend scenario scoort vooral tussen 2000 en 2020 aanmerkeliik beter dan het IMEC-

Because Uamii’s mother and father did not even suspect what Uamii was going through, they could not be supportive during the time of the sexual abuse or the six years

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

In het eerste deel, dat zes hoofdstukken bevat, wordt weergegeven wat er bekend is op het gebied van de kernconcepten die aan de orde zijn bij deze vraagstelling, namelijk

At all points, there is wide variation in the stories, but it is clear that incest strongly damaged especially the relational dimension of the God images and vice versa that stringent

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

’Representation of God’ wordt door Rizzuto (1979) in ob- jectrelationele termen benoemd als een intrapsychisch proces waarbij kennis, herinnerin- gen, gevoelens en ervaringen