• No results found

Burgerparticipatie in twee buurten in Amsterdam

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Burgerparticipatie in twee buurten in Amsterdam"

Copied!
44
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Burgerparticipatie in twee buurten in Amsterdam

Burgerparticipatie in woorden. Bron: http://www.inicio.nl/images/projecten/wordcloud.jpg

Bachelor scriptieproject: Governance en de gevolgen voor de ontwikkeling van stedelijke plaatsen 734301500Y

Planologie (als Major van Future Planet Studies) Sara Özogul en Dr. Jochem de Vries

Carmen Kistemaker, 10730974 carmen.kistemaker@gmail.com 19 juni 2017

(2)

2

1. Inleiding

‘Van verzorgingsstaat naar participatiesamenleving’ is sinds de troonrede van 2013 een dominante thema in de politiek geweest. Het kabinet wenst een verandering naar een participatiesamenleving waarin de burgers vaker zelf het heft in handen nemen in plaats van beroep doen op de overheid. Burgerparticipatie is een belangrijk domein van de participatiesamenleving en geldt voor alle terreinen, zoals arbeid en zorg, maar ook samen met de buren het groen onderhouden of een initiatief starten (Van Houwelingen et al., 2014). Er zijn twee verschillende soorten vormen van burgerparticipatie, namelijk zelfredzame of beleids-beïnvloedende participatie. Respectievelijk gaat het om vormen waarbij mensen vooral zelf aan de slag gaan of invloed uitoefenen op beleid van een instantie, zoals stemmen, lobbyen, inspraak en medezeggenschap. De Nederlandse regering propageert met name zelfredzame participatie, waarbij bewoners zoveel mogelijk verantwoordelijkheid moeten nemen voor zowel hun eigen leven als hun omgeving (van Houwelingen et al., 2014). Echter, een hogere participatie van burgers in de samenleving kan volgens Uitermark (2012) en Engbersen et al. (2015) leiden tot ongelijkheid tussen de buurten. Zij stellen dat slechts een selectieve groep zich kan organiseren en een burgerinitiatief op kan zetten en dat de kwetsbare groepen dit niet kunnen. Het doel is om te onderzoeken of het klopt dat burgerparticipatie zich beter ontwikkelt in een welgestelde buurt, waarin bewoners wonen zoals beschreven door Uitermark (2012) en Engbersen et al. (2015), dan in een achtergestelde buurt. Dit onderzoek moet een indicatie geven over de mate van burgerparticipatie in twee Amsterdamse buurten en kan als vergelijkingsmateriaal worden gebruikt in onderzoeken omtrent dit onderwerp in andere buurten.

Het doel van het onderzoek is dus om te onderzoeken of de hypothese van Uitermark (2012) en Engbersen et al. (2015), dat burgerparticipatie vooral in de sociaaleconomisch betere buurten gedijt, ook daadwerkelijk klopt. Deze probleemstelling wordt getoetst aan de hand van een vergelijking tussen twee Amsterdamse buurten, namelijk de Vondelbuurt en de Kolenkitbuurt. Naar aanleiding van dit onderzoek wordt deze hypothese bevestigd en vindt er meer burgerparticipatie plaats in de sociaaleconomisch sterkere Vondelbuurt. Het verschil is niet groot, maar heeft vooral te maken met de bewonerskenmerken en niet zozeer met de persoonlijke motivaties.

1.1 Wetenschappelijke relevantie

In de wetenschap bestaat er veel literatuur over de betekenis en vormen van burgerparticipatie, zoals de burgerparticipatie ladder van Arnstein of van Thomas of de drie generaties burgerparticipatie. Burgerparticipatie met als gevolg ongelijkheid is een omstreden fenomeen en wordt verschillend beschreven in de bestaande literatuur. Enerzijds, concluderen onder andere Uitermark (2012) en Engbersen et al. (2015) dat burgerparticipatie kan leiden tot ongelijkheid omdat niet iedereen over dezelfde middelen beschikt en dat burgerparticipatie dus minder voorkomt in sociaaleconomisch en etnisch kwetsbare buurten. Anderzijds, toont onder andere Tonkens & Verhoeven (2011) aan dat de conclusie van Uitermark (2012) en Engbersen et al. (2015) onjuist is en dat burgerparticipatie ook voorkomt in de kwetsbare buurten. Bestaande literatuur en onderzoeken laten tot nu toe tegenstrijdige conclusies zien. Deze scriptie moet een toevoeging zijn op de bestaande wetenschappelijke literatuur omtrent de verschillende mate van burgerparticipatie.

(3)

3

1.2 Maatschappelijke relevantie

Deze scriptie heeft ook een maatschappelijke relevantie. De overheid wenst meer participerende burgers in de samenleving, maar er zijn tegenstrijdige conclusies uit de bestaande literatuur hierover. Het is dus van belang een duidelijk beeld te creëren over de huidige situatie omtrent burgerparticipatie en de verschillen om te kijken welke conclusies uit de literatuur kloppen. Deze scriptie moet inzicht in de verklaringen over het ontstaan van burgerparticipatie geven.

1.3 Leeswijzer

In het tweede hoofdstuk wordt de probleemstelling beschreven en toegelicht. Dit is de focus van deze scriptie. Vervolgens wordt in het derde hoofdstuk het theoretisch kader beschreven, die bestaat uit een wetenschappelijk en beleidsmatig kader. Deze omvatten respectievelijk de bestaande concepten en opinies omtrent burgerparticipatie en het burgerparticipatie beleid dat door stadsdeel West in Amsterdam wordt toegepast. In het vierde hoofdstuk wordt de onderzoeksopzet beschreven. De hoofdvraag wordt opgesplitst in drie deelvragen, die gezamenlijk het antwoord vormen voor de hoofdvraag. Daarnaast wordt in dit hoofdstuk het conceptueel model en de operationalisering behandeld. Het vijfde hoofdstuk omvat de methodologische verantwoording van het onderzoek, waarin het type onderzoek, het onderzoekontwerp, de manier van dataverzameling, en de analysemethode wordt beschreven. In het volgende hoofdstuk worden de casussen toegelicht en beschreven. In hoofdstuk zeven worden de resultaten gepresenteerd. Vervolgens worden de discussie en conclusie behandeld. Als laatst volgen de referentielijst en bijlagen met de interviewvragen en foto’s.

(4)

4

2. Probleemstelling

Het begrip burgerparticipatie heeft een verandering ondergaan, namelijk van passieve burgerparticipatie naar actieve burgerparticipatie. Deze verandering is ontstaan, omdat de overheid wenste dat de burgers meer betrokken zouden worden en omdat de burgers zelf belang hebben bij meer zeggenschap en betrokkenheid over hun omgeving (Van de Wijdeven et al., 2013). Deze scriptie gaat onderzoeken of de stelling van Uitermark (2012), gesteund door Engbersen et al (2015) klopt. Zij benadrukken dat actieve burgerparticipatie alleen maar ontstaat in buurten met een hoog aandeel welvarende en veerkrachtige bewoners en dat kwetsbare wijken minder zouden participeren en hun buurt achterblijft, terwijl zij verbetering in de buurt het meest nodig hebben. Er is dus sprake van een participatie-paradox (van Houwelingen et al., 2014). Uitermark (2012) en Engbersen et al (2015) benadrukken ook dat burgerparticipatie daarom tot ongelijkheid tussen buurten kan leiden, maar het meten van ongelijkheid wordt buiten beschouwing gelaten in dit onderzoek in verband met het tijdsbestek.

De beschreven stelling en paradox wordt getoetst in twee buurten in Amsterdam, die als aandachtsgebied en welvarende buurt worden gerepresenteerd. De onderzoeksvraag is : ‘in hoeverre is er een verschil in actief burgerschap tussen enerzijds het aandachtsgebied de Kolenkitbuurt en anderzijds de welgestelde Vondelbuurt, en zo ja waarom is dat zo?’.

2.1 Definitie begrippen

Actief burgerschap : informele burgerinitiatieven waarbij de overheid niet per se betrokken hoeft te zijn en de burgers de ontwikkeling initiëren en (grotendeels) de leiding hebben over de inhoud en het proces. Een uitgebreide definitie wordt nog in het theoretisch kader gegeven.

Onderbouwing van de gekozen buurten : de gemeente Amsterdam heeft in 2015 een rapport uitgebracht die op basis van tweeëntwintig gebiedsanalyses, de stad heeft getypeerd naar tien soorten woonbuurten. Door die tweeëntwintig gebiedsanalyses heeft dit onderzoek een sterke representatie en wordt daarom ook gebruikt. Er wordt gekeken naar twee buurten, die het meest tegenstrijdig worden getypeerd, namelijk een ‘aandachtsgebied’ versus een ‘welgestelde buurt’. Voor de welgestelde buurt is gekozen voor de Vondelbuurt. Deze typeert zich door een hoog aandeel gezinnen, een goede sociaaleconomische status goede schoolprestaties, een laag aandeel van niet-westerse Amsterdammers en een hoge WOZ-waarde (Booi et al., 2015).

Voor het aandachtsgebied is gekozen voor de Kolenkit. Deze kenmerkt zich door ook een hoog aandeel gezinnen, maar een zwakke sociaaleconomische status , onder-gemiddelde schoolprestaties, een hoog aandeel niet-westerse Amsterdammers, en een lage WOZ-waarde (Booi et al., 2015). Deze twee buurten zijn gekozen, omdat zij beiden in stadsdeel West liggen en dit stadsdeel rekening houdt met het vergroten van actief burgerschap. Deze twee buurten liggen dus in hetzelfde stadsdeel maar vallen toch in de meest tegenstrijdige buurt-typen.

(5)

5

3. Theoretisch kader

3.1 Wetenschappelijk kader

3.1.1 Ontwikkeling burgerparticipatie

Burgerparticipatie is een omstreden begrip en kent vele definities in de bestaande literatuur. Volgens Roberts (2004) kan burgerparticipatie vanuit twee perspectieven bekeken worden, namelijk vanuit een wettelijk perspectief en een ethisch-sociologisch perspectief. Vanuit het eerst genoemde perspectief is burgerparticipatie een politieke status en toegewezen aan bepaalde mensen. Deze betrokkenheid in de democratie is slechts een institutioneel afspraak om tot wettelijke en bestuurlijke besluiten te komen. De burgerparticipatie heeft een beperkte invloed en heeft als doel dat er genoeg burgers zijn die andere burgers kiezen om beslissingen te maken (Roberts, 2004). Het tweede perspectief omvat niet alleen de institutionele overheidsregelingen, maar ook vrijwillige organisaties en betrokkenheid van de burgers. Het overheidsbeleid bestaat in dit geval niet alleen uit wettelijke en bestuurlijke besluiten, maar ook de normen en waarden van de burgers. Het gaat om het bouwen en behouden van een daadwerkelijke gemeenschap. In tegenstelling tot het eerste perspectief zijn hier alle burgers individuele, onafhankelijke en verantwoordelijke ‘moral agents’ (Roberts, 2004).

Deze twee perspectieven liggen ten grondslag aan een verandering in het denken over burgerparticipatie die in de jaren tachtig heeft plaatsgevonden. Voor de jaren tachtig lag de nadruk van de burgerparticipatie discussie vooral op burgerschap als ‘juridische status’ (past bij het wettelijk perspectief) en dit veranderde naar de nadruk op burgerschap als ‘goed gedrag’ (past bij het ethisch-sociologisch perspectief). De discussie rondom burgerschap had voorheen betrekking op de rechten, maar de nadruk verschoof naar de plichten. Dit is dus de verandering van passieve (wettelijk perspectief) naar actieve burgerparticipatie (ethisch-sociologisch perspectief) (Van de Wijdeven et al., 2013).

Er wordt onderzoek gedaan naar het ethisch-sociologisch perspectief en derde generatie burgerparticipatie. Volgens Lenos et al. (2006) zijn er rondom burgerparticipatie drie generaties, die achtereenvolgens een verdere uitwerking en doorontwikkeling van burgerparticipatie zijn (figuur 1). Deze generaties bestaan dus naast elkaar. De eerste generatie burgerparticipatie is inspraak, waarbij het plan of beleid als is gemaakt maar de steeds mondiger wordende burgers meedoen bij het besluitvormingsproces door middel van wettelijke inspraakmogelijkheden. Deze generatie past dus vooral bij het wettelijk perspectief. De tweede generatie omvat coproductie en ‘interactief beleid’, waarbij geparticipeerd wordt door de burgers in eerdere beleidsfasen. De overheid heeft bij deze generatie nog steeds de dominante rol en bepaalt aan welke onderwerpen de burgers mee mogen denken en in welke rol zij dit mogen doen. Bij de derde generatie gaat het om de informele burgerinitiatieven (Lenos et al., 2006). Deze initiatieven ontstaan wanneer de burgers kansen zien in hun omgeving en zelf of met andere burgers werkt aan een bepaalde ontwikkeling in hun buurt. Hierbij hoeft de overheid niet per se betrokken te zijn en initiëren de burgers en participeert de overheid indien zij nodig is (Kilic, 2008). De burgers zijn zowel leidend op de inhoud als op het proces van een ontwikkeling.

(6)

6 De bewoners hebben een idee en voeren dit grotendeels ook zelf uit. Derde generatie participatie gaat dus vooral om de informele1 burgerinitiatieven en niet om formele initiatieven, waarbij handtekeningen moeten worden verzameld om een bepaald thema op de politieke agenda te kunnen zetten, zodat daarmee via een representatieve democratie (passieve burgerparticipatie) een beslissing gemaakt kan worden (Van de Wijdeven et al., 2013). Met derde generatie burgerparticipatie2 zetten de burgers dus concrete initiatieven op, waarmee zij een bijdrage willen, zoals het opknappen van een speeltuin, het geven van taalles aan buurtgenoten of het onderhouden

van groen etcetera (Van de Wijdeven et al., 2013).

Figuur 1 : Drie generaties van burgerparticipatie. Bron : Lenos et al. (2006).

3.1.2 Typen burgerinitiatieven

Buurtinitiatieven zijn zelf bedacht en opgezet door de bewoners (bottom-up), maar dat betekent niet dat de initiatieven volledig losstaan van de gemeente. Deze kunnen ook een helpende hand bieden, maar nemen geen dominante rol aan (Kilic, 2008). Het kenmerkt zich door bewoners die vrijwillig en zonder beloning initiatieven of activiteiten opzetten in hun omgeving3 (Hurenkamp et al., 2006). Deze staan los van professionals of zijn in ieder geval op afstand tot hen tot stand gekomen (Hurenkamp et al., 2006). Op basis van de bestaande literatuur zijn er verschillende typen burgerinitiatieven. De eerste type is gericht op de leefbaarheid, zoals het onderhouden van de buurt in termen van schoon en veiligheid (Hurenkamp & Rooduijn, 2009). Een tweede type is solidariteit en dit houdt in dat men zorgt voor de zwakkere groepen in de buurt (Hurenkamp & Rooduijn, 2009). Een derde is natuur (Hurenkamp & Rooduijn, 2009), waarbij gedacht moet worden aan zelfbeheer van groen of het creëren van meer groen (Van de Wijdeven et al., 2013). Buurtinitiatieven ten behoeve van sociale doelstellingen, zoals sociaal contact is een vierde type (Van den Berg et al., 2011).

1 In de praktijk zie je overigens wel mengvormen, zoals het werken met een buurtbudget. Dit wordt ook gezien

als derde generatie burgerparticipatie, omdat het idee en de uitvoering nog steeds bij de burgers ligt.

2 Hierna wordt derde generatie burgerparticipatie verwezen als burgerparticipatie en actief burgerschap. Twee

benamingen zijn gekozen om eentonigheid in de tekst te voorkomen.

(7)

7 3.1.3 Invloeden op burgerparticipatie

Over het algemeen wordt actief burgerschap in de literatuur vanuit een positief perspectief beschreven, maar er is ook discussie rondom het onderwerp. Volgens Uitermark (2012) is burgerparticipatie een zeer ongelijkmatig proces en maakt hij een onderscheid in degene die actief burgerschap kunnen afdwingen en degene die dat niet kunnen. Hij veronderstelt dat burgers met een hoge opleiding, sterke netwerken en goede contacten met de overheid sneller geneigd zijn tot burgerinitiatieven en dus actief burgerschap. Hierbij heeft een buurt met een hoger aandeel van zulke bewoners sneller de neiging om hun buurt te verbeteren, dan buurten met kwetsbare groepen. Deze kritiek wordt ondersteund door Engbersen et al. (2015), die benadrukt dat het Mattheüseffect een risico is voor de participatiesamenleving en daarmee dus actief burgerschap. Hiermee wordt bedoeld dat in buurten met vaardige en weerbare burgers (vooral hoogopgeleiden) buurtinitiatieven sneller tot stand komen en dat dit niet het geval is in buurten met kwetsbare groepen. Deelname aan actief burgerschap is vaak selectief en het zijn meestal de hoogopgeleiden, hogere inkomensgroepen, mannen, mensen van middelbare leeftijd en autochtonen. Daarom is er vrees voor ongelijkheid tussen buurten, omdat de hoogopgeleiden en autochtonen (actieve burgers) meestal in de welvarende gebieden wonen en de minder actieve burgers, zoals jongeren, laagopgeleiden en niet-westerse inwoners in de achtergestelde buurten (Snel et al., 2015). Deze ondervertegenwoordiging van burgerparticipatie in relatief zwakkere sociaaleconomische en etnische wijken wordt bevestigd in een Rotterdams wijkprofiel (Snel et al., 2015). Kort samengevat, de mate van actief burgerschap kan bepaald worden door de sociaaleconomische status (opleiding en inkomen) en de etniciteit van de buurtbewoners.

Aan de andere kant is er ook literatuur waarbij er juist actief burgerschap is met laagopgeleiden of niet-westerse inwoners. Hierbij wordt burgerparticipatie bepaald door de motivaties van de bewoners, namelijk de woonduur, het vertrouwen hebben in een verbeterde leefbaarheid van de buurt of zich thuis voelen in de buurt (buurtbinding) (Tonkens & Verhoeven, 2011). Bewoners die bijvoorbeeld een negatief beeld over hun buurt hebben zullen minder geneigd zijn te participeren in hun buurt dan bewoners die vertrouwen hebben in de buurt, zich thuis voelen of zich willen inzetten omdat zij er al lang wonen. Deze drie motivaties zorgen er voor dat mensen actief gaan participeren in hun buurt. De mate van actief burgerschap wordt volgens deze ideeën van Tonkens & Verhoeven (2011) niet bepaald door de bewonerskenmerken, zoals hierboven beschreven, maar door de motivaties (woonduur, vertrouwen en buurtbinding) van bewoners.

De gemeente zou een derde belangrijke factor rondom de mate van actief burgerschap kunnen zijn. Zoals beschreven in de introductie wenst de overheid een transitie te bewerkstelligen van verzorgingsstaat naar participatiesamenleving. Burgers moeten in staat worden gesteld om hun eigen verantwoordelijkheid en initiatief te nemen. Het overheidsorgaan kan enerzijds een faciliterende rol aannemen en samenwerken met de burgers of anderzijds zo min mogelijk bemoeien en het overlaten aan de burgers. Er is literatuur die pleit voor het eerste, omdat een activerende overheid juist belangrijk kan zijn voor de activiteiten van burgers, maar er is ook literatuur waarin beschreven wordt dat overheidsbemoeienis een belemmerende werking kan hebben op de betrokken burgers (Tonkens & Verhoeven, 2011). Ook uit de internationale literatuur blijkt dat de overheden zoekende zijn omtrent hun positie in actief burgerschap, omdat het nieuw is, ze meer moeten loslaten en er minder directe sturingsmogelijkheden zijn (Van de Wijdeven et al., 2013). Daarom is het belangrijk om te onderzoeken wat de rol van de gemeente, in dit geval het stadsdeel, rondom actief burgerschap. In figuur 2 worden deze theorieën omtrent de hoofdvraag weergeven in een conceptueel model.

(8)

8

3.2 Beleidsmatig kader

Het onderzoek wordt in Amsterdam stadsdeel West gedaan, dus er wordt gekeken naar de visie van dit stadsdeel omtrent burgerparticipatie. Stadsdeel West heeft een beleidsdocument opgesteld genaamd ‘Ruimte voor burgers in West’ en hierin worden de drie generaties van burgerparticipatie onderscheiden (zie figuur 1). Zij willen zich verder ontwikkelen in de derde generatie en met als doel: ‘Het uitgangspunt is de eigen kracht en talent van de burgers’ (p.3 Gemeente Amsterdam Stadsdeel West, 2012). Zij stellen dat het daarbij noodzakelijk is om de rollen van de gemeente, organisaties en burgers opnieuw te definiëren en dat de burgers hierbij een grotere rol krijgen.

Dit beleidsdocument heeft verschillende doelen, namelijk onder andere de volgende :

- De betrokkenheid van de burgers moet worden vergroot, omdat zij hun eigen kennis, kunde en betrokkenheid hebben;

- Het stadsdeel wilt dus de betrokkenheid en invloed van de burgers vergroten en hiervoor moet ruimte gecreëerd worden;

- Het betrekken van de burgers gedurende het hele proces van beleidsvorming en –uitvoering; - De burger stimuleren om de verantwoordelijkheid te nemen voor de verbetering van de

kwaliteit van hun woonomgeving (Gemeente Amsterdam Stadsdeel West, 2012).

Dit document benadrukt de houding van het stadsdeel tegenover actief burgerschap en de waarde die zij hierin zien. De vraag is in hoeverre dit ook in de praktijk wordt gerealiseerd.

(9)

9

4. Onderzoeksopzet

4.1 Deelvragen

De hoofdvraag :‘in hoeverre is er een verschil in actief burgerschap tussen enerzijds het aandachtsgebied de Kolenkitbuurt en anderzijds de welgestelde Vondelbuurt, en zo ja waarom is dat zo?’. Deze vraag wordt aan de hand van de volgende deelvragen beantwoord :

1. Wat is de relatie tot de bewonerskenmerken van de burgers in de Kolenkitbuurt en Vondelbuurt en de mate van burgerparticipatie?;

2. Wat zijn de motivaties tot burgerparticipatie van de burgers in de Kolenkitbuurt en de Vondelbuurt?;

3. Wat is de rol van de gemeente rondom burgerparticipatie in de Kolenkitbuurt en de Vondelbuurt?.

4.2 Conceptueel model

Figuur 2: Conceptueel model.

De drie cirkels aan de linkerkant zijn de onafhankelijke variabelen en het vierkant is de afhankelijke variabele. De bovenste onafhankelijke variabele wordt behandeld in de eerste deelvraag, de tweede onafhankelijke variabele in de tweede deelvraag en de derde onafhankelijke variabele in de derde deelvraag. Gezamenlijk moeten zij de mate van actief burgerschap (de afhankelijke variabele) in elke buurt bepalen en ook hoe deze uitkomsten van de buurten verschillen. Waarom ze dan verschillen wordt ook onderzocht en kan verklaard worden aan (een van) de drie onafhankelijke variabelen.

(10)

10

4.3 Operationalisering met methode van onderzoek

4.3.1 Afhankelijke variabelen

De afhankelijke variabele is actief burgerschap/burgerparticipatie. Actief burgerschap wordt gemeten door het aantal burgerinitiatieven, die tot nu toe gerealiseerd zijn te tellen. Dit wordt gedaan aan de hand van websites, informatie uit de interviews en de lijsten die respondenten mij hebben gegeven over initiatieven.

4.3.2 Onafhankelijke variabelen

1. Bewonerskenmerken worden gemeten door een combinatie van al beschikbare data van het CBS of OIS, en interviews. Er wordt dan gevraagd in hoeverre de respondenten een relatie zien tussen de drie bewonerskenmerken en de mate van burgerparticipatie. Daarbij wordt gevraagd in hoeverre die drie indicatoren invloed hebben op hun eigen mate van burgerparticipatie.

2. Motivaties worden ook gevraagd in de interviews. In het interview worden deze drie indicatoren niet expliciet als enige mogelijke antwoord genoemd. Deze vragen omtrent de motivaties zijn expres open gelaten en de respondenten zijn hierin vrij geweest om een antwoord gegeven. Het is op deze manier gevraagd, aangezien een zo realistisch beeld gewenst is.

3. Rol van de gemeente wordt ook bepaald aan de hand van interviews met personen die actief zijn in de gemeente omtrent burgerparticipatie en van beleidsdocumenten. Daarbij is er ook aan de bewoners gevraagd wat de gewenste rol is van de gemeente.

(11)

11

5. Methodologische verantwoording van het empirisch onderzoek

5.1 Combinatie kwantitatief en kwalitatief onderzoek (‘mixed method’)

In dit onderzoek wordt een ‘ mixed method’ gebruikt, waarbij het onderzoek zowel kwantitatieve als kwalitatieve kenmerken heeft. Het kwantitatieve gedeelte beslaat de deductieve relatie tussen theorie en empirie, waarbij de theorie wordt getest aan de hand van de verkregen data (empirie) (Bryman, 2012). Er wordt onderzocht of de theorie van Uitermark (2012) en Engbersen et al. (2015) ook daadwerkelijk van toepassing is in deze casussen. De theorie is namelijk dat burgers in welgestelde buurten met een betere sociaaleconomische status makkelijker een burgerinitiatief op kunnen zetten dan burgers in achtergestelde buurten, die over het algemeen een lagere sociaaleconomische status hebben en etnisch kwetsbaarder zijn. Vanuit de theorie is een hypothese opgesteld en deze wordt getoetst aan de hand van de verkregen data. De hypothese is dat in de Kolenkitbuurt minder burgerparticipatie plaatsvindt dan in de Vondelbuurt, omdat het een sociaaleconomisch en etnisch kwetsbaardere wijk is (Booi et al., 2015) en de burgers waarschijnlijk minder middelen hebben om een initiatief tot stand te brengen. Indien de hypothese klopt wordt de theorie versterkt. Echter, als de hypothese niet klopt is verder onderzoek voor deze theorie omtrent

burgerparticipatie gewenst.

Het kwalitatieve gedeelte beslaat de ontologische en epistemologische karakter van het onderzoek. De ontologie gaat over wat en hoe de werkelijkheid is en heeft twee stromingen, namelijk objectivistisch en constructivistisch. In dit onderzoek wordt de constructivistische benadering gebruikt, waarbij de sociale wereld en diens fenomeen niet losstaan van de sociale actoren. De sociale wereld is onderhevig aan verandering en heeft interactie met de sociale actoren (Bryman, 2012). In dit onderzoek wordt het sociale fenomeen burgerparticipatie niet los gezien van de sociale actoren, maar heeft het juist interactie met elkaar. De epistemologie gaat over wat en hoe kennis is en heeft twee stromingen, namelijk positivisme en interpretivisme. Volgens het interpretivisme is de sociale wereld niet hetzelfde als de natuurlijk wetenschappelijke wereld (Bryman, 2012). In dit onderzoek wordt het sociale fenomeen burgerparticipatie onderzocht met een interpretatieve methode. Het kwalitatieve deel van dit onderzoek beslaat vooral de constructivistische en interpretivistische benadering van het onderzoek. Daarbij is het doel van dit onderzoek om dieper in te gaan op de casussen en hier betekenis aan te geven, wat kenmerkend is voor kwalitatief onderzoeken.

5.2 Onderzoek ontwerp (‘research design’)

Er zal een meervoudige casestudy worden uitgevoerd in dit onderzoek. Een casestudy is gekoppeld aan een specifieke locatie waarin een gemeenschap of organisatie leeft. In dit geval zijn het twee buurten die in bepaalde opzichten, zoals de sociaaleconomische of de etnische samenstelling van de bewoners, tegenovergesteld aan elkaar zijn en met dezelfde methode worden onderzocht. Het uitvoeren van een meervoudige casestudy resulteert in het beter begrijpen van theorie(ën) (Bryman, 2012) rondom burgerparticipatie, omdat er dus een vergelijking wordt gemaakt in twee tegenovergestelde casussen (Bryman, 2012). In dit onderzoek wordt de Vondelbuurt vergeleken met de Kolenkitbuurt. Daarbij wordt onderzocht of een bepaald fenomeen aan de hand is (minder burgerparticipatie in achtergestelde buurten) maar ook indien het zo is, wat de reden hierachter is (de waarom-vraag). ‘De waarom-vraag’ achter een fenomeen zoeken is typerend voor kwalitatief onderzoek.

(12)

12

Het doel van een (meervoudige) casestudy is om een intensieve en gedetailleerde analyse te maken over de gekozen casus(sen) (Bryman, 2012). Dit komt overeen met het kwalitatieve kenmerk om dieper in te gaan op een bepaald sociaal fenomeen.

5.3 Criteria meervoudige casestudy

5.3.1 Validiteit4

Hierbij gaat het om de integriteit van de resultaten van het onderzoek.

Externe validiteit gaat over de vraag of de resultaten van het onderzoek generaliseerbaar zijn (Bryman, 2012) en deze is laag bij een meervoudige case study, aangezien er slechts twee casussen worden onderzocht. Echter, het doel van dit onderzoek is niet om de resultaten te generaliseren, maar om de diepte in te gaan in de twee gekozen casussen. De diepte ingaan en kleine ‘samples’ zijn typerend voor kwalitatief onderzoek (Bryman, 2012). Daarbij zijn ruimtes, in dit geval buurten, uniek en is het dus niet altijd nodig om te generaliseren. Desalniettemin zouden de resultaten als vergelijkingsmateriaal gebruikt kunnen worden in andere onderzoeken omtrent burgerparticipatie in buurten om uiteindelijk een generalisatie te kunnen bewerkstelligen.

Ecologische validiteit gaat over de vraag in hoeverre de echte werkelijkheid wordt onderzocht. Deze is hoog in deze meervoudige casestudy, omdat de respondenten allemaal in de buurt wonen of veel inzicht en kennis hebben over deze buurt (de ambtenaren van de gemeente). Door de juiste mensen te benaderen is geprobeerd de ecologische validiteit hoog te houden.

5.4 Dataverzameling

5.4.1 Interviews

Er zijn verschillende interviews afgenomen met de bewoners van beide buurten en mensen die actief zijn in de gemeente omtrent burgerparticipatie in die buurten. In verband met privacy worden de echte namen niet gebruikt in het onderzoek en worden zij ‘bewoner 1’, ‘bewoner 2’ et cetera genoemd. De respondenten zijn ondervraagd aan de hand van een semigestructureerd interview, waarbij dezelfde soort vragen zijn gesteld, maar er ook ruimte was voor hun eigen kennis, ideeën en verhalen. Indien er iets naar voren kwam dat nuttig zou kunnen zijn voor het onderzoek, werd daar ook dieper op ingegaan. Het interview bestond uit drie delen die elk een deelvraag beantwoorden en dus over de bewonerskenmerken, de motivaties en de rol van de gemeente gaan (zie 4.3.1 en 11.1). De interviews zijn met toestemming opgenomen en daarna letterlijk overgetypt. Kenmerkend voor kwalitatief onderzoek en dit onderzoek is dat er een klein aantal respondenten zijn (small-N). De belangrijkste voorwaarde voor het kiezen van respondenten is dat zij in de buurt wonen. Hier is naar gevraagd en via Google opgezocht of de desbetreffende woonstraat ook in de buurt lag. Voor de respondenten van de gemeente was dit niet nodig, maar is de voorwaarde dat degene bezig is omtrent burgerparticipatie in de gekozen buurten.

4 Er zijn nog meer criteria op een casestudy, maar omdat deze grotendeels overeenkomen met de criteria op de

(13)

13 In totaal zijn er zes bewoners van de Vondelbuurt geïnterviewd, waaronder één telefonisch is gedaan. Daarbij zijn er nog twee andere personen geïnterviewd die actief zijn in de gemeente omtrent burgerparticipatie. De eerste persoon is de heer van Berkel, die in het Dagelijks Bestuur van Amsterdam West zit en zich bezighoudt met de ontwikkeling van burgerparticipatie in stadsdeel West. De tweede persoon is de heer de Kok, die gebiedsmakelaar is van onder andere de Vondelparkbuurt (hier is de Vondelbuurt een onderdeel van). Beide respondenten zijn benaderd via de website van de gemeente Amsterdam. De eerste bewoner heb ik benaderd door de straat op te gaan, aangezien er geen enkele website is over de Vondelbuurt en diens bewoners, zoals een bewonersplatform. Vervolgens heeft zij mij doorverwezen naar een andere bewoners die actief is rondom burgerparticipatie. En zo heeft dat ook met de andere bewoners plaatsgevonden. Deze manier van dataverzameling wordt ook wel ‘snowball sampling’ genoemd. Dit is een techniek waarbij eerst een kleine groep wordt benaderd en die stellen dan andere respondenten voor die ervaring of kennis hebben over het onderzoeksonderwerp (Bryman, 2012). Deze techniek is toegepast bij de bewoners, maar ook bij de respondenten van de gemeente, waarbij de heer van Berkel mij verwees naar de heer de Kok.

Tabel 1: Overzicht respondenten Vondelbuurt.

Respondenten Datum interview Hoe benaderd Hoe het interview afgenomen

Extra informatie

Bewoner 1 29 april 2017 Op straat benaderd

Face-to-face contact Bewoner 2 4 mei 2017 Via een collega Face-to-face

contact Bewoner 3 8 mei 2017 Via dezelfde

collega als bewoner 2

Face-to-face contact

Bewoner 4 10 mei 2017 Via bewoner 2 Face-to-face contact

Medeoprichter van Vrienden van de Vondelstraat Bewoner 5 10 mei 2017 Via bewoner 1 Face-to-face

contact

Medeoprichter van Stadsdorp VondelHelmers Bewoner 6 14 mei 2017 Via een vriendin Telefonisch Geen actieve

bewoner Jeroen van Berkel 22 mei 2017 Via website

gemeente Face-to-face contact Lid Dagelijks Bestuur m.b.t. burgerparticipati e

Henny de Kok 24 mei 2017 Via Jeroen van Berkel

Face-to-face contact

Gebiedsmakelaar van o.a. de

(14)

14 Vondelbuurt

In totaal zijn er drie bewoners van de Kolenkitbuurt geïnterviewd, waarvan één telefonisch is gedaan. Daarbij is de heer Jeroen van Berkel ook geïnterviewd voor deze buurt en is de gebiedsmakelaar van onder andere de Kolenkitbuurt, San San Liem, ook geïnterviewd. Het laatste interview is gedaan met Jorrit, medewerker van de organisatie Combiwel, die zich bezighoudt met burgerinitiatieven. In tegenstelling tot de Vondelbuurt heb ik de eerste bewoner kunnen benaderen via www.kolenkit.info, het bewonersplatform van de Kolenkitbuurt. De tweede bewoner is via de Facebook pagina ‘De Kolenkit Leeft’ gevonden en de derde bewoner is geïntroduceerd door de tweede bewoner. Daarbij heeft Jeroen van Berkel San San Liem geïntroduceerd en heeft San San Liem Jorrit geïntroduceerd. Voor deze buurt waren meer respondenten gewenst, maar na verschillende pogingen is het niet gelukt. Ten eerste, het benaderen van mensen op straat is moeilijker dan in de Vondelbuurt, en dit heeft, naar mijn ervaring, te maken met het feit dat er veel mensen met een migratieachtergrond (met name Turkse of Marokkaanse mensen) wonen in de Kolenkitbuurt die minder goed Nederlands spreken en misschien minder snel interesse hebben in een interview. Ten tweede is er contact geweest met een mevrouw die actief is in de buurt. Degene was zelf geen bewoner van de Kolenkitbuurt, maar kenden wel veel mensen. Echter, na verschillende pogingen tot contact (bellen en sms’en) is dit tot niets uitgelopen. Ten derde, heb ik nog een oproep op de Facebook pagina ‘De Kolenkit Leeft’ geschreven, maar ik kreeg daar geen reacties op. Echter, ik heb het proberen te verbeteren door een gevarieerde groep op basis van de bewonerskenmerken te interviewen. Deze hebben daarom misschien ook verschillende perspectieven rondom burgerparticipatie.

(15)

15

Tabel 2: Overzicht respondenten Kolenkitbuurt.

Respondenten Datum interview Hoe benaderd Hoe het interview afgenomen

Extra informatie

Bewoner 1 3 mei 2017 Via website www.kolenkit.inf o Face-to-face contact Voorzitter bewonersplatfor m Kolenkitbuurt Bewoner 2 11 mei 2017 Via Facebook

pagina en eigen website bewoner

Face-to-face contact

Bewoner 3 15 mei 2017 Via bewoner 2 Telefonisch Medeoprichter van Marokkaanse vrouwengroep Jeroen van Berkel 22 mei 2017 Via website

gemeente Face-to-face contact Lid Dagelijks Bestuur m.b.t. burgerparticipati e

San San Liem 31 mei 2017 Via Jeroen van Berkel Face-to-face contact Gebiedsmakelaar van o.a. de Kolenkitbuurt Jorrit 31 mei 2017 Via San San Face-to-face

contact

Medewerker organisatie Combiwel. Burgerinitiatieven worden bij hem ingediend voor het verkrijgen van een geldbedrag.

(16)

16 5.4.2 Beschikbare data

Tabel 3: Overzicht beschikbare data.

Data Gemeente

(beleids)documenten

Overige Websites

Cijfers Amsterdamse buurten via

https://www.ois.amsterdam.nl /feiten-en-cijfers/#

Gebiedsanalyse 2016 Oud-West/De Baarsjes Stadsdeel West (z.j.)

Begrenzing Kolenkitbuurt via https://www.amsterdam.nl/pr ojecten/kolenkit/

Cijfers Kolenkitbuurt,

Vondelbuurt en Amsterdam via http://statline.cbs.nl/Statweb/ publication/?DM=SLNL&PA=83 487ned&D1=0-1,3-4,11,16- 17,31,33-35,72,77,80,90,93,99,101,104& D2=818,960,1050-1051&HDR=T&STB=G1&VW=T

Bos en Lommer Gebiedsplan 2017 (z.j.)

Kolenkit slechtste wijk via http://www.parool.nl/amsterd am/kolenkit-slechtste-buurt-van-het-land~a156921

Cijfers Amsterdamse buurten via

http://www.ois.amsterdam.nl/ pdf/2016_stadsdelen_in_cijfer s.pdf

Gebiedsagenda Bos en Lommer Stadsdeel West 2015 (z.j.) Overzicht buurtbudget Vondelbuurt via file:///C:/Users/Carmen/Downl oads/buurtbudget_overzicht_b aarsjes_en_oud-west_2016%20(2).pdf Gebiedsanalyse Bos en Lommer (2014) Overzicht buurtbudget Kolenkitbuurt via file:///C:/Users/Carmen/Downl oads/activiteiten_buurtbudget _2016_gebiedsteam_bos_lom mer%20(1).pdf

Ruimte voor Burgers in West (2012)

Activiteiten Stadsdorp VondelHelmers via

http://www.stadsdorpvondelh elmers.nl/vh

Gebiedsanalyse 2015 Activiteiten Kolenkitbuurt via http://www.kolenkit.info/?pag e_id=863 en

http://www.kolenkit.info/?pag e_id=52

(17)

17

5.5 Analysemethode

In dit onderzoek wordt gestreefd een narratieve analyse uit te voeren, waarbij de focus vooral bij de ervaringen, verhalen en interpretaties ligt (Bryman, 2012). Met behulp van de verhalen van de actoren rondom burgerparticipatie, zoals de actieve bewoners, inactieve bewoners en mensen van de gemeente wordt geprobeerd een beeld te creëren omtrent de mate van burgerparticipatie (afhankelijke variabele) en diens mogelijke relaties en/of verklaringen met de bewonerskenmerken, motivaties en rol van de gemeente (onafhankelijke variabelen). Het gaat er dus om hoe burgerparticipatie wordt ervaren door de betrokkenen en waarom het juist wel of niet plaatsvindt door de mogelijke verklaringen (de drie onafhankelijke variabelen). Actief burgerschap is een fenomeen dat door de bewoners wordt nageleefd en uitgevoerd. De bewoners zijn dus een van de belangrijkste actoren omtrent dit fenomeen en maken het ook van dichtbij mee. Hun ervaringen, percepties en verhalen zijn van belang om actief burgerschap te begrijpen en de narratieve analyse is het meest geschikt om dat te onderzoeken.

Semigestructureerde interviews sluiten aan op deze analysemethode (Bryman 2012), aangezien er gevraagd kan worden naar de meningen, ervaringen en verhalen van de respondenten. Daarbij wordt er gekeken naar beleidsdocumenten en websites, die meer informatie geven over burgerparticipatie vanuit andere invalshoeken. Er wordt gelet op terugkerende thema’s en er wordt gebruik gemaakt van quotes, die de terugkerende thema weergeven.

5.5.1 Criteria narratieve analyse

Elke analysemethode heeft bepaalde neigingen en moet aan bepaalde criteria voldoen. Indien de methode niet aan een criteria voldoet wordt het als een nadeel of valkuil beschouwd. Echter, ik zie het als een eigenschap van de analysemethode en niet als een nadeel of valkuil. De sterke en zwakke punten van de gekozen analyse zullen hieronder besproken worden. Deze punten zijn afgeleid van de cursushandleiding van het vak ‘Methoden en Technieken 3e jaar planologie’, die weer zijn afgeleid van het boek van Bryman (2012).

Een van de sterke punten van de narratieve analyse is dat het een hoge ecologische validiteit heeft. Ecologische validiteit gaat erover of de echt wereld wordt onderzocht (Bryman, 2012). Dit is zeker het geval bij deze methode, aangezien de respondenten hun eigen ervaringen en verhalen beschrijven. Het is dus een reflectie van wat er in de echte wereld gebeurt.

Wat wordt beschouwd als een zwak punt van deze analyse betreft subjectiviteit. Het zijn namelijk interpretaties van de onderzoeker, die bepalen welke thema’s moeten worden verwerkt in het onderzoek en dit leidt tot een lage betrouwbaarheid (reliability) van een onderzoek. Het is namelijk moeilijk om bij kwalitatief onderzoek in de sociale wetenschap opnieuw dezelfde resultaten te krijgen, aangezien de sociale wereld en de verhalen/ervaringen continue aan het veranderen is en niets hetzelfde blijft zoals in een kunstmatig onderzoek het geval is (Bryman, 2012). Net zoals bij andere kwalitatieve onderzoeken, heeft dit onderzoek ook een lagere betrouwbaarheid. Echter, ik zie het meer als een eigenschap, want net zoals de echte wereld is niets standvastig en verandert de sociale wereld continue. Ik zie het niet als een zwak punt, maar als een eigenschap van de analysemethode.

(18)

18 Een ander zwak punt is de lage herhaalbaarheid (replicability), aangezien het onderzoek grotendeels van interviews afhangt en er geen vaste procedures zijn. Indien dit onderzoek nogmaals gedaan moet worden, zouden er namelijk andere respondenten geïnterviewd kunnen worden. Door de toevallige variatie van soorten bewoners, is het deels gelukt om deze lage betrouwbaarheid iets te verhogen, omdat er dan meerdere perspectieven zijn opgenomen in het onderzoek. Als er meerdere perspectieven betrokken zijn, dan is de kans groter dat in het volgend onderzoek een van die perspectieven ook wordt onderzocht.

Daarbij is geprobeerd de herhaalbaarheid te verhogen door de procedures voor de selectie van de respondenten (paragraaf 5.4.1), de gekozen indicatoren voor de concepten (paragraaf 3.1.3), de gebruikte onderzoeksmethode (paragraaf 5.5) en de analyse van de data (paragraaf 5.5.2) zo duidelijk mogelijk te beschrijven.

5.5.2 Procedure

Eerst zijn de teksten gemarkeerd in 5 categorieën, namelijk bewonerskenmerken, motivaties, de gemeente, informatie over initiatieven en overige informatie. Vervolgens is er gekeken naar terugkerende verhalen in de teksten (zie tabel 4). Aan de hand van deze terugkerende thema’s zijn de resultaten geanalyseerd. De selectie van quotes is gedaan op basis van welke het meest de kern van het verhaal weergeeft. Dit betekent dat niet alle quotes die gebruikt zijn in de analyse, zullen worden weergeven in de analyse in verband met de hoeveelheid woorden.

Tabel 4: Gebruikte thema’s per categorie. Bewonersken merken

Motivaties en belemmering en

Gemeente Initiatieven Overig

Kolenkitbuurt - opleiding - armoede - diverse groepen - sociaal contact - cohesie - contact met andere groepen -eenzaamheid - stimuleren - faciliteren - veel contact met bewoners De initiatieven die tijdens het gesprek zijn besproken - niet mixen van verschillende groepen - organisaties - professionals - niet generaliseren of niet weten Vondelbuurt - Opleiding - hoge inkomens - homogene op etniciteit - sociaal contact - persoonlijk-heid - tijd - behoefte, - faciliteren - op afroep - weinig contact bewoners - weinig initiatieven De initiatieven die tijdens het gesprek zijn besproken

-burgerparticip atie als reactie op problemen - niet

generaliseren of niet weten

(19)

19

6. Beschrijving casussen

6.1 De Kolenkitbuurt

De Kolenkitbuurt is een buurt die is gelegen in de wijk Bos en Lommer in het stadsdeel West in Amsterdam. Het is gebouwd kort na de Tweede Wereldoorlog, eind jaren veertig en bevindt zich tussen de ring A10 en het spoor. Aan de noordkant wordt het begrensd door de Haarlemmerweg en aan de zuidkant door de Erasmusbrug. De buurt bestaat uit drie delen (Gemeente Amsterdam, z.j.):

- Het Zuidelijk veld: het zuidelijke deel tussen de Erasmusgracht en de Bos en Lommerweg; - Het Middengebied: het middendeel tussen de Bos en Lommerweg en de Witzanghlaan; - De Kolenkitbuurt Noord: het gebied ten noorden van de Witzanghlaan (Gemeente

Amsterdam, z.j.).

Er is een kanttekening die gemaakt moet worden. Volgens de overkoepelende gebiedsanalyse waarop de buurten in eerste instantie zijn gebaseerd, bestaat de Kolenkit uit de Laan van Spartaan buurt, een deel van de Robert Scottbuurt en de Kolenkitbuurt. Echter, afgeleid van de interviews wordt de kolenkitbuurt op zichzelf als buurt gezien exclusief de andere twee buurten. Daarom worden beiden achterwege gelaten, omdat de Kolenkit in zijn geheel anders onvoldoende gerepresenteerd wordt met betrekking tot de afgenomen interviews5. De Kolenkitbuurt is dus het gebied, zoals hierboven beschreven en is onderdeel van de Kolenkit in zijn geheel. Samenvattend, de keuze van de buurt is eerst gedaan op basis van de omschrijving van de overkoepelende gebiedsanalyse en vervolgens is het afgeleid van deze omschrijving in combinatie met de informatie uit de interviews.

In maart 2007 is er onderzoek gedaan naar de 40 grootste probleemwijken van Nederland en daarin stond de Kolenkitbuurt. Echter, dit onderzoek ontbrak aan rangorde en deze werd vervolgens gemaakt door RTL Nieuws in 2009. Er werd geconcludeerd dat volgens het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) de Kolenkitbuurt de slechtste buurt van Nederland was. Een derde van de bewoners leefde in de bijstand, de helft van de kinderen groeiden op in een arm gezin en er was een hoge werkloosheid. De mensen voelden zich onveilig in deze buurt (Het Parool, 2009). Sinds deze titel zijn er verschillende nieuwsartikelen verschenen met betrekking tot het verbeteren van de Kolenkitbuurt op allerlei gebieden, zoals wonen, bedrijvigheid, leefbaarheid, en sociale cohesie.

De Kolenkitbuurt heeft een oppervlakte van ongeveer 41 hectare (Gemeente Amsterdam Diens Onderzoek Informatie Statistiek, z.j.). In 2016 woonden er 6055 mensen in 2501 woningen, wat inhoudt dat de gemiddelde bezetting per woning ongeveer 4 personen is. De gemiddelde woningwaarde is €192.000 en slechts 0.5% van de woningen is een eengezinswoning. Daarbij heeft 71.8% van de bewoners een niet-westerse achtergrond (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2017).

(20)

20

6.2 Vondelbuurt

De Vondelbuurt is een buurt die is gelegen in de wijk Oud-West in het stadsdeel West in Amsterdam. De buurt wordt aan het noorden begrensd door de Overtoom en aan het zuiden door het Vondelpark. De westkant wordt omsloten door de Kattenlaan en de oostkant door de Stadhouderskade (afgeleid van de plattegrond in Gebiedsanalyse 2016 oud-west/de baarsjes, z.j.). Daarbij bestaat naast de Vondelbuurt, ook de Vondelparkbuurt. De Vondelbuurt is een gedeelte van de Vondelparkbuurt, maar in dit onderzoek wordt dus de Vondelbuurt aangehouden zoals die in de gebiedsanalyses is beschreven. In het nieuws of de krantenartikelen komt de Vondelbuurt minder vaak ter sprake dan de Kolenkitbuurt en wordt zowel niet als slechtste buurt of beste buurt omschreven. In figuur 4 worden de Kolenkitbuurt en de Vondelbuurt weergeven.

De Vondelbuurt heeft een oppervlakte van ongeveer 22 hectare (Gemeente Amsterdam Diens Onderzoek Informatie Statistiek, z.j.) en heeft als vorm een lange strook langs een gedeelte van de Vondelpark (afgeleid van de plattegrond in Gebiedsanalyse 2016 oud-west/de baarsjes, z.j.) . In 2016 woonden er 1855 mensen in 908 woningen, wat betekent dat er ongeveer 2 personen een woning bezetten. De gemiddelde woningwaarde is €642.000. Daarbij heeft 14.6% van de totale bevolking een niet-westerse achtergrond (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2017).

6.3 Vergelijking buurten

Tabel 5 laat de hierboven beschreven statistieken en die van Amsterdam zien, die uit dezelfde bronnen zijn gehaald als die van de Kolenkitbuurt, de Vondelbuurt. Alle gegevens representeren het jaar 2016. De tabel laat grote verschillen zien tussen de Kolenkitbuurt en de Vondelbuurt.

Tabel 5: Statistieken Kolenkitbuurt, Vondelbuurt en Amsterdam.

Kolenkitbuurt Vondelbuurt Amsterdam

Oppervlakte in ha in land 41 22 16.472 Bevolking in personen 6055 1855 833.624 Woningvoorraad 2501 908 424.390 Gemiddelde huishoudensgrootte 2.4 2 1.8 Gemiddelde woningwaarde in euro 192.000 642.000 253.000 Percentage bewoners met niet-westerse afkomst 71.8 14.6 34.8

(21)

21

Figuur 4: Geografische ligging en begrenzing van de Kolenkitbuurt (boven). De dunne lichtrode lijn is de omgrenzing volgens de gebiedsanalyse. De dikke rode lijn is de omgrenzing volgens de gebiedsanalyse in combinatie met de informatie uit de interviews en deze wordt ook gebruikt. De geografische ligging en begrenzing van de Vondelbuurt volgens de

(22)

22

7. Resultaten

7.1 Analyse deelvraag 1

Opleiding, inkomen en etniciteit zijn de drie indicatoren voor de bewonerskenmerken en worden in de literatuur als mogelijke verklaring beschouwd voor de mate van burgerparticipatie. Hoewel de respondenten niet graag wilden generaliseren en over het algemeen opleiding, inkomen en etniciteit niet als invloed beschouwen op de mate van burgerparticipatie, zijn er wel andere terugkerende thema’s met betrekking tot deze indicatoren in hun verhalen. Deze zijn zowel de negatieve effecten van armoede, het gebrek aan een inkomen en diens bijkomende zorgen die ervoor zorgen dat burgerparticipatie geen prioriteit is, als het assertieve gedrag van hoogopgeleide mensen die zich sneller en makkelijker kunnen verenigen wat gunstig kan zijn bij het opzetten van initiatieven. Deze resultaten komen dus uiteindelijk zeer overeen met de hypothese van Uitermark (2012) en Engbersen et al. (2015).

7.1.1 De Kolenkitbuurt

De respondenten vinden het moeilijk te bepalen in hoeverre deze drie indicatoren bepalend zijn voor de mate waarin zij participeren, aangezien ze het niet wisten of niet wilde generaliseren. Wat betreft de indicator ‘opleiding’ ervaren de bewoners onder de respondenten dat niet per se als bepalend voor de mate waarin zij participeren. Het feit dat zij een bepaalde opleiding hebben genoten heeft geen directe invloed op hoe actief zij zijn.

‘Ik heb geen idee. Zelf weet ik niet of opleiding en etniciteit zo toe doen, eerder je persoonlijkheid’ (bewoner 2).

Dit wordt ondersteund door het feit dat er verschillende mensen, met betrekking tot opleiding, participeren. Zo zitten bewoner 1 en bewoner 2 in een groep van ongeveer tien personen die gezamenlijk een groenperk onderhouden (zie afbeelding 3). Dit is vrijwel een blanke groep die een hogere opleiding heeft genoten (bewoner 1 en bewoner 2, pers.comm., 2017). Maar er zijn ook groepen van vrouwen met een migrantenachtergrond, zoals een Marokkaanse vrouwengroep die elke donderdag in een grote groep gezamenlijk ontbijt en gesprekken voert. Dit zijn de vrouwen die geen hogere opleiding hebben genoten, maar ook actief zijn in een groep. Op zo’n donderdagochtend wordt er samen gegeten en gesprekken gevoerd over onderwerpen waar zij weer van leren (bewoner 1 en bewoner 3, pers.comm, 2017). De uitspraak van Uitermark et al. (2012), dat vooral de hoger opgeleiden participeren, wordt door de bewoners in de Kolenkitbuurt niet op die manier ervaren.

De bewoners ervaren dus geen directe relatie tussen opleiding en de mate waarin zij participeren. Echter, er zijn wel factoren die verbonden zijn aan een opleiding, zoals het spreken van de Nederlandse taal. Het onvoldoende spreken van de Nederlandse taal is voor sommigen een barrière om te participeren in de buurt, zo stellen Jorrit en van Berkel (2017). Hierin wordt ook ingezet door de gemeente en is een belangrijk thema in het gebiedsplan Bos en Lommer 2017. Er wordt ingezet op taal-en computerlessen, de laatste zijn voorheen ook gegeven door bewoner 1, zodat de bewoners de Nederlandse taal beheersen en beter hun weg kunnen vinden omtrent financiële mogelijkheden, deelnemen aan de samenleving, een opleiding volgen of betaald werk zoeken (Gemeente Amsterdam West, z.j.). Het beheersen van de Nederlandse taal hangt dus eigenlijk samen met opleiding en etniciteit.

(23)

23 Wat betreft het inkomen ervaren de bewoners dat niet per se als verklarend voor de mate waarin zij participeren. Het hebben van hoger inkomen zorgt er niet voor dat zij meer gaan doen in de buurt, want ook bewoners met geld vinden het fijn als initiatieven door de gemeente worden gefinancierd.

‘Je ziet te vaak dat burgers er te weinig voor over hebben om financieel iets te ondersteunen. Het is altijd plezierig als er gewoon financiën voor iets is. Ik heb ook geen zin om privé gelden te steken in

iets’ (bewoner 1).

Het hebben van een hoog inkomen er dus niet voor dat iemand gaat participeren in de buurt, want zowel groepen met een hoger inkomen als met een lager inkomen participeren (bewoner 1, bewoner 3 en eigen observaties in het buurtactiviteiten centrum, 2017). Echter, de respondenten zien allemaal wel een relatie in het hebben van geen of een laag inkomen en de mate waarin er wordt geparticipeerd. Het wordt namelijk als een belemmering voor actief burgerschap gezien. In de Kolenkitbuurt, zijn van alle huishoudens ongeveer 29% (2012) minimahuishoudens en zijn er relatief veel bewoners met een bijstandsuitkering (Gemeente Amsterdam West, 2014). Daarbij heeft de Kolenkitbuurt ook een hoog percentage langdurige werklozen (Gemeente Amsterdam, z.j). Dit betekent dat er veel armoede heerst in de buurt en dit wordt ook bevestigd door het merendeel van de respondenten. Het participeren in de buurt is voor die mensen geen prioriteit, want zijn bezig met de basis levensbehoeften.

‘Er wordt vaak gezegd dat het probleem van mensen in sociale woningen is ‘hoe overleef ik vandaag’. Het is geen prioriteit. Het percentage armoede is heel hoog en er heerst hier nog heel veel armoede in

de buurt. Bij armoede moet je denken aan kinderen in armoede en geen geld voor leuke dingen’. (Bewoner 1).

‘Heel veel van die mensen zijn gewoon aan het overleven, die hebben het druk met alle, gewoon hun leven op orde te houden en die hebben bijna geen ruimte boven het hoofd van ‘ik ga eens even

lekker’’ (van Berkel).

‘Als je hier al vijftig cent vraagt komt er niemand meer, want dat hebben mensen ook heel vaak niet. Ik denk bijvoorbeeld dat daarbij komt als jij in de sores van alledag zit omdat je moet proberen rond

te komen dan is dat jouw focus, ben je met je primaire levensbehoefte bezig’. (Jorrit).

De relatie tussen het inkomen en de mate van participatie wordt met name beschreven als iemand met weinig of een laag inkomen minder geneigd is te participeren, omdat het geen prioriteit is. Hierin wordt een deel van de bewering van Snel et al (2015), dat er minder participatie minder zal plaatsvinden in sociaaleconomisch zwakkere buurten, bevestigd . Echter, dat betekent niet dat het hebben van een hoog inkomen ervoor zorgt dat er juist wel geparticipeerd wordt, wat ook door hen wordt beweerd. Het hebben van een hoog inkomen is dus geen verklarende factor voor de mate van burgerparticipatie.

De gemeente is actief rondom het thema armoede in de Kolenkitbuurt. Zo zijn er verschillende hulporganisaties en een vertrouwenspersoon actief in de buurt (van Berkel, pers.comm., 2017). Zowel in het gebiedsplan van Bos en Lommer (2017) als de gebiedsagenda Bos en Lommer (2015) wordt er door de gemeente veel ingezet om de armoede te verminderen en te voorkomen. Er wordt hierover informatie en voorlichting gegeven (Gemeente Amsterdam West, z.j.), zoals een ‘armoede lunch’ die Liem en Jorrit samen geven om de kwetsbaardere mensen in te lichten over praktische informatie omtrent gelden of hen een veilige omgeving te bieden waarin zij hun vragen durven te stellen omtrent dit onderwerp. Het durven vragen en vertellen is namelijk een groot probleem,

(24)

24 omdat het als een taboe of schaamte wordt gezien (Liem, pers.comm., 2017).

Er zijn verschillende gemeenschappen gebaseerd op hun afkomst in de Kolenkitbuurt. Driekwart van de bewoners is van niet-westerse afkomst en er is met name een grote Turkse en Marokkaanse gemeenschap (van Berkel, pers.comm., 2017). Alle respondenten, zowel bewoners als gemeente ambtenaren, ervaren en merken dat de verschillende groepen niet mixen en weinig tot geen contact hebben met elkaar. Dit wordt ook bevestigd door onderzoek van Reus et al. (2011), die benoemen dat de groepen in de Kolenkitbuurt onderling sterk verbonden zijn, maar nauwelijks contact hebben met andere groepen.

‘En wat je ook ziet dat de gentrificatie als resultaat, dat menging niet werkt’ (bewoner 1). ‘Je ziet toch in buurten als dit dat een aantal groepen langs elkaar leven en met dit soort dingen

(burgerinitiatieven6) kun je mensen ook dichter bij elkaar brengen’ (Jorrit).

‘Wat mij het meest opvalt is dat de groepen mensen, zoals die groep (wijst naar Marokkaanse vrouwengroep) en de Nederlandse groep is dat we naast elkaar leven en niet samen’ (bewoner 2). ‘We hebben het wel geprobeerd (betrekken van Nederlandse bewoners bij hun initiatieven) maar het is wel jammer. Het is eigenlijk voor iedereen bedoeld, iedereen is welkom. Maakt niet uit wie je bent,

het gaat meer van iedereen is welkom. Maar helaas’ (bewoner 3).

Terwijl de respondenten, o.a. van Marokkaanse afkomst en Nederlandse afkomst, contact met de andere groepen wensen, gebeurt het in de praktijk weinig. De respondenten zien de etniciteit niet als verklarend voor de mate waarin participeren en dat iedereen, ongeacht afkomst, wel (vooral gescheiden) participeert in de buurt. In tegenstelling tot wat Snel (2015) beweert dat met name autochtone bewoners sneller geneigd zijn om te participeren, wordt dat aan de hand van de interviews niet ervaren. Deze uitspraak wordt ook ontkracht door het feit dat er een groep Marokkaanse vrouwengroep actief, de vrouwen van B.A.C.K., is in de buurt (bewoner 1 en Jorrit en Liem, pers.comm., 2017) en dus niet alleen de autochtone bewoners. De respondenten zien geen directe relatie tussen de mate van waarin zij participeren en hun afkomst. Echter, er wordt wel opgemerkt door Jorrit en van Berkel (2017) dat er taalbarrières zijn onder de Marokkaanse en Turkse gemeenschap, die het moeilijker voor hen maakt om initiatieven te starten en dit heeft ook weer met opleiding te maken. Ook Jonker (2008) benadrukt het belang van taalvaardigheden omtrent participeren.

Samenvattend, in de Kolenkitbuurt ervaren de bewoners de drie bewonerskenmerken, die door Uitermark (2012), Engbersen et al. (2015) en Snel et al. (2015) worden voorgesteld, niet als bepalend voor de mate waarin zij participeren. Het zijn met name de hoogopgeleide, Nederlandse bewoners die in de buurt participeren, maar er zijn ook Marokkaanse vrouwengroepen. Er wordt wel opgemerkt dat de hoge graad van armoede, dus een gebrek aan inkomen, een belemmering is waarom er zo weinig mensen participeren. Participeren in de buurt is dan geen prioriteit voor deze mensen.

6 Indien een gedeelte van een quote onderlijnd is, wordt daarmee verwezen naar het onderwerp waarover wij

(25)

25 7.1.2 De Vondelbuurt

Net zoals de respondenten in de Kolenkitbuurt vonden de Vondelbuurt bewoners het ook lastig om deze vraag te beantwoorden. In de Vondelbuurt heeft 60% van de bevolking tussen 15-74 jaar een hoog opleidingsniveau afgerond (Gemeente Amsterdam Dienst Onderzoek Informatie en Statistiek , 2016) en de bewoners omschrijven de buurt ook als vrij homogeen met betrekking tot opleidingsniveau. De helft van de respondenten ziet wel een mogelijke relatie tussen de twee variabelen. Dit wordt ook benadrukt door eigen ervaringen die de bewoners hebben meegemaakt, bijvoorbeeld op de school van hun kinderen of bij een vorige baan. Zij zien dat hoogopgeleiden vaker hun mening durven te geven of hun verhaal durven te doen in een (on)bekende groep, zij assertief zijn, zij zich makkelijk kunnen verenigen en de weg kunnen vinden naar de juiste personen die zij nodig hebben (bewoner 3, bewoner 4, bewoner 5 en de Kok, pers.comm., 2017). Dit zijn eigenschappen die het opzetten van een initiatief kunnen vergemakkelijken. De bewoners zien wel dat de een hoge opleiding een invloed kan hebben op de mate van participatie. Echter, het wordt niet gezien als de bepalende factor van burgerparticipatie. De relatie die Uitermark (2012) en Snel et al., wordt deels bevestigd in deze buurt, namelijk door het feit dat er wel een relatie is, maar dat opleiding geen verklarende factor is voor actief burgerschap.

‘Dan kom je toch weer op dat hoge opgeleiden. Ja dat zijn ook mondige types he, dus als er problemen zijn dan denk ik dat wij sneller ergens aan de bel gaan trekken of roeren’ (bewoner 3,

pers.comm., 2017).

‘Wat ik met name zie is dat hoogopgeleid vaak samen gaat met assertief. En dat betekent dat mensen redelijk snel denken dat ze het overheidsbeleid kunnen beïnvloeden en dat ze ook verhaal

gaan halen als ze iets niet begrijpen’ (bewoner 4, pers.comm., 2017).

‘Nee dat denk ik niet (dat burgerparticipatie wordt beïnvloed door de drie bewonerskenmerken) , maar voor hoogopgeleid vast wel, dat helpt reuze. Hoogopgeleide mensen in het algemeen voelen

zich minder de speelbal van de krachten om hen heen’ (bewoner 5, pers.comm., 2017). De Vondelbuurt wordt als een rijke buurt beschouwd door de respondenten en dit wordt ook bevestigd door de statistieken van de gemeente, waarbij het gemiddeld persoonlijk inkomen van de bewoners €60.300 is. Ter vergelijking, het gemiddelde persoonlijk inkomen van de stad Amsterdam is €33.800 en van de Kolenkit €23.600 (Gemeente Amsterdam Dienst Onderzoek Informatie en Statistiek, 2016). Geen enkele bewoner ervaarde dit als een verklaring waarom zij zelf of iemand anders juist zou participeren. Een enkeling merkte op dat het ontbreken van een inkomen een belemmering kan zijn omtrent burgerparticipatie, omdat het dan geen geld oplevert (bewoner 3, pers.comm., 2017). Deze constatering komt overeen met die van de bewoners van de Kolenkitbuurt ook. In tegenstelling tot wat Snel et al. (2015) zegt, dat burgerparticipatie juist voorkomt bij mensen die een hoog inkomen hebben, zien de bewoners het niet zo bij henzelf en in het algemeen.

De helft van de bewoners ziet een mogelijke relatie tussen etniciteit en de mate van participatie, niet bij henzelf maar over het algemeen (bewoner 2, bewoner 3 en bewoner 4, pers.com., 2017). Etniciteit is de sociaal-culturele identiteit van een persoon en heeft onder andere nationaliteit, religie, taal of cultuur als kenmerken. Met name gaat het volgens hen dan om de cultuur die mensen hebben, maar ook de persoonlijkheid van een persoon. Het wordt over het algemeen moeilijk bevonden om deze relatie concreet vast te stellen in hun buurt, aangezien het een eenzijdige buurt op basis van etniciteit (statistieken en interviews) en er dus geen vergelijking gemaakt kan worden. De stelling dat de mate van burgerparticipatie verklaard kan worden aan de etniciteit (Snel et al.,

(26)

26 2015), zien de respondenten dus niet op die manier terug. Het wordt namelijk vooral ook bepaald door de persoonlijkheid.

‘Ik weet het niet. Ik denk dat het meer aan de persoon ligt. Als je het hebt over Nederlandse, er zijn er genoeg die helemaal niks doen. En er zijn heel veel mensen die dat wel doen. Ik denk dat sommigen banger zijn misschien en dat bijvoorbeeld mensen met een andere cultuur wantrouwiger kunnen zijn’

(bewoner 2).

‘Gek genoeg denk ik dat in onze cultuur eigenlijk zijn we niet ingebakken hebben om bij elkaar over de vloer te gaan en veel uit te wisselen. We zijn allemaal nogal op ons zelf, cultureel gezien denk ik.

Terwijl andere culturen veel meer in een wij, in een groep en een soort vanzelfsprekend delen’ (bewoner 3).

Samenvattend, in de Vondelbuurt worden deze drie bewonerskenmerken ook niet zozeer als bepalend gezien, maar wordt de mate van opleiding toch wel vaker genoemd. De respondenten beschrijven dat het vooral de hoogopgeleide bewoners zijn die meedoen in hun buurt, maar dat dat ook over het algemeen wel zo is. ‘Assertief zijn’, ‘makkelijk hun weg vinden’, ‘iets durven zeggen of vinden’ worden herhaaldelijk benoemd. Dit wordt ook versterkt met andere persoonlijke anekdotes, waarbij er wordt benadrukt dat vooral hoogopgeleide mensen meedoen.

7.2 Analyse deelvraag 2

De woonduur, het vertrouwen in de buurt, en zich thuis voelen in de buurt zijn de drie indicatoren voor de motivaties. In de literatuur worden deze beschouwd als mogelijke verklaringen voor de mate van actief burgerschap. Echter, gebaseerd op de interviews in beide buurten worden deze drie indicatoren irrelevant beschouwd door de bewoners. Hoewel inkomen en opleiding een belangrijke invloed hebben op de mate van burgerparticipatie en de buurten hierin aanzienlijk verschillen, blijken de onderliggende motivaties van de bewoners in beide buurten toch sterk overeen te komen. Het gaat vooral om het sociale aspect, namelijk het contact met de bewoners en de cohesie te versterken.

7.2.1 De Kolenkitbuurt

Het vertrouwen in de buurt, het thuis voelen in de buurt of de woonduur zijn nooit als voornaamste motivatie genoemd. Het sociale aspect aan participeren in de buurt, is de meest genoemde motivatie voor de bewoners om mee te doen. Over het algemeen wordt er namelijk ook een onvoldoende gegeven omtrent sociale cohesie, namelijk een 5.1 (Gemeente Amsterdam West, 2014). Het samenzijn, de cohesie en het contact hebben vinden de bewoners onder de respondenten belangrijk.

‘ja zeker, vooral sociale cohesie vind ik belangrijk’ (bewoner 1).

‘We zijn sociale wezens dus we hebben van nature contacten nodig. Daarom denk ik wel dat het (actief burgerschap) belangrijk is. Dat blijkt wel, ik doe het (participeren) dus ik vind het belangrijk. Ik

denk dat het voor andere mensen ook belangrijk is.’ (bewoner 2).

‘Ten eerste wat wij in de groep hebben, het zijn gewoon groep mensen die niet werken en ze zoeken sociaal contact zeg maar en dat zijn mensen die willen gewoon sociaal contact. Het zijn meestal echt de moeders die daar (buurt activiteiten centrum) zitten met elkaar. Het is opfrissend in de ochtend en

(27)

27 Daarbij ervaren de bewoners dat actief burgerschap ook voor meer menging tussen de verschillende gemeenschappen kan zorgen. Er wordt nogal gescheiden geleefd, zoals is beschreven in 7.1.1 en ze denken dat het opzetten van burgerinitiatieven een brug kan slaan tussen de verschillende groepen, waarbij ook van elkaar geleerd wordt in de vorm van kennis en kunde omtrent bepaalde onderwerpen (bewoner 1, bewoner 2, bewoner 3 en van Berkel, pers.comm., 2017). Het heeft voor sommigen dus ook een doel om zichzelf te ontwikkelen en te leren van elkaar (bewoner 3 en van Berkel, pers.comm., 2017). Daarbij heeft een hogere graad van actief burgerschap ook voordelen omtrent andere thema’s, zoals criminaliteit, vandalisme, leefbaarheid van de buurt, wat ten gunste is voor de leefbaarheid van de buurt (bewoner 2, van Berkel, pers.comm, 2017).

‘Ik denk dat dat soort dynamiek waar mensen echt zelf gewoon met hun omgeving aan de slag gaat, uiteindelijk ook op alle andere terreinen gewoon goed is [...]. Mensen gaan meewerken aan het

veiliger en mooier maken van de buurt, dan beseffen ze ook dat het hun buurt is’ (van Berkel). Een belangrijk aspect wat de respondenten gezamenlijk hebben is dat ze relatief meer tijd hebben en geen negen tot vijf baan hebben. De één werkt niet, de ander is gepensioneerd of de ander werkt zelfstandig (bewoner 1, bewoner 2 en bewoner 3, pers.comm., 2017). Hierdoor is de tijd flexibeler in te delen voor actief burgerschap. Het te weinig tijd hebben, bijvoorbeeld door een te drukke baan en het verzorgen van het huishouden wordt ook wel als belemmering gezien voor participatie (bewoner 1, pers. comm., 2017).

Een ander noemenswaardige motivatie, omdat die ook bij een groot gedeelte terugkomt bij de Vondelbuurt (zie 7.2.2), is het voorkomen om later eenzaam te zijn. Het nu opzetten van nieuwe contacten zorgt ervoor dat je in de toekomst minder snel alleen zal zijn in je eigen buurt en je kan bouwen op degene die direct in je omgeving zijn. Deze motivatie is bij een enkele bewoner genoemd, maar toch belangrijk aangezien het overeenkomt met de motivaties in de Vondelbuurt.

‘Ja precies om dat (eenzaamheid) te voorkomen, om dat voor te zijn. Dat dat gewoon niet gaat spelen. Nu ook een mevrouw die haar rib heeft gebroken, zo ineens gaat het dan wat minder. Dat zou mij ook kunnen overkomen als ik alleen zou zijn. Dan is het ook fijn als er naar je omgekeken wordt en dat bereik je natuurlijk door ervoor te zorgen dat je gezien wordt en meedoet. Deel uitmaakt van de

buurt’ (bewoner 3).

Samenvattend, in tegenstelling tot wat Tonkens & Verhoeven (2011) benadrukken, dat vertrouwen, thuis voelen in de buurt of de woonduur invloed hebben op de mate van burgerparticipatie, worden deze motivaties in de praktijk helemaal niet genoemd door de bewoners. Het sociale aspect, zoals contact en cohesie, aan participeren wordt het belangrijkst geacht door de bewoners.

7.2.2 De Vondelbuurt

Net zoals de Kolenkitbuurt zijn de indicatoren voor motivaties nooit genoemd. Overeenkomstig met de Kolenkitbuurt is sociale cohesie en meer contact met de medebewoner de terugkerende motivatie. Echter, een enkeling verklaarde dat er geen behoefte is aan sociale cohesie of contact met de bewoners. Sociale contacten haalt degene al uit diens eigen kringen en netwerken (bewoner 6, pers.comm., 2017).

‘Meer om de cohesie. Dus daar zal ik altijd aan meedoen omdat je dan je buren kent’ (bewoner 2). ‘Nee ik denk dat ik een actieve burger ben, soms zou ik nog actiever willen zijn. Ik vind het ook heel erg leuk om met allerlei verschillende mensen contact te hebben en een soort gevoel van samenhang.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Binnen de 23 zaken op het terrein van traditionele georganiseerde criminaliteit zien we de verschillende witwasmodaliteiten zoals die in de vorige monitorronde zijn beschreven:

33 † Het antwoord moet de volgende strekking hebben (één van de volgende):. • De natuur werd meestal gezien als superieur aan de mens, als beeld van

a) Ja, ik weet exact wat Initiatiefrijk De Wolden inhoudt. b) Ja, ik weet ongeveer wat Initiatiefrijk De Wolden inhoudt. Initiatiefrijk De Wolden is

Award wordt uitgereikt aan het bedrijf uit de regio dat zich het meest inzet voor mensen die om wat voor reden dan ook steun no- dig hebben om in hun werk goed

Als hij zijn verdediging (politiek, de ambtelijke organisatie, het maatschappelijk middenveld) niet goed kan inzetten , wordt hij steeds verder in het doel teruggedrongen. Maar,

Deze methoden gaan dus wel over actieve burgers, maar niet per se over actief burgerschap en staan dus niet in dit overzicht..

Een Doctoraal scriptie Sociale Geografie met als onderwerp Vandalisme in Amsterdam. Eén punt béhoeft thans nog een nadere toelichting en dat is de leesbaarheid

Ik heb, zoals in paragraaf 2.3 terug te vinden is, de keuze gemaakt om bij vijf woningbouwcorporaties, verschillend in grootte en actief in gebieden met een verschillende mate