• No results found

De balans opgemaakt : is de bankenbelasting nog noodzakelijk als bijdrage aan de impliciete overheidsgarantie?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De balans opgemaakt : is de bankenbelasting nog noodzakelijk als bijdrage aan de impliciete overheidsgarantie?"

Copied!
77
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

- De Balans Opgemaakt –

Is de bankenbelasting nog noodzakelijk als bijdrage aan de impliciete overheidsgarantie?

Universiteit van Amsterdam

Faculteit Economie en Bedrijfskunde Master Fiscale Economie

Deckers, K.B.B. 0224928

(2)

- 2 - Inhoudsopgave

Verklaring eigen werk ... 4

Inleiding ... 5

Indeling & probleemstelling ... 6

1. De financiële crisis ... 9

1.1 Ontstaan van de kredietcrisis ... 10

1.1.1 Introductie ‘subprime’ hypotheek ... 12

1.1.2 Securitisatie ... 13

1.1.3 Collateralized Debt Obligations ... 15

1.1.4 ‘Credit Crunch’ – Interbancair wantrouwen ... 16

1.1.5 Lehman Brothers: systeemcrisis ... 18

1.2 Gevolgen van de kredietcrisis in Nederland ... 20

1.3 Structurele maatregelen financiële instellingen ... 23

1.3.1 Parlementaire Enquêtecommissie Financieel Stelsel ... 24

1.3.2 Corporate governance & beloningsbeleid ... 26

1.3.3 Implementatie Wet bankenbelasting ... 27

1.3.4 Basel III – Verhoging kapitaaleisen banken ... 28

2. Belastende effecten structurele maatregelen ... 32

2.1 De Europese Bankenunie ... 33

2.1.1 Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme ... 34

2.1.2 Gemeenschappelijk Afwikkelingsmechanisme ... 35

2.2 Doelstelling(en) opgelegde ‘bankheffingen’ ... 37

2.2.1 Bankenbelasting ... 37

2.2.2 Depositogarantiestelsel ... 39

2.2.3 Nationaal & Europees Resolutiefonds ... 41

2.3 Subject & object heffingsmaatregelen ... 43

2.3.1 Bankenbelasting ... 43

(3)

- 3 -

2.3.3 Nationaal & Europees Resolutiefonds ... 48

3. De bankenbelasting ... 51

3.1 Invloed ex ante depositogarantieheffing ... 52

3.2 Invloed kapitaaleisen Basel III ... 53

3.3 Invloed motie Van Vliet & Code Banken ... 54

4. Evaluatie bankenbelasting als heffingsmaatregel ... 56

4.1 Evaluatie doelstellingen van de Wet bankenbelasting ... 57

4.1.1 Bijdrage aan de impliciete overheidsgarantie ... 58

4.1.2 Bijdrage aan risicobeheersing ... 60

4.1.3 Aanpak onevenwichtig belonigsbeleid ... 60

4.2 Toetsing randvoorwaarden van de Wet bankenbelasting ... 63

4.2.1 Behoud van concurrentiepositie Nederland ... 63

4.2.2 Voorkomen stapeling van maatregelen ... 64

4.2.3 Voorkomen negatieve uitwerking op kredietverlening ... 65

5. Samenvattende conclusie en persoonlijke aanbevelingen ... 67

Bibliografie ... 71

Annex I: Berekening SRF bijdrage 2016 ... 75

Annex II: Tabel over de lidstaten die eenzijdig een heffing/belasting voor banken hebben ingevoerd ... 76

(4)

- 4 - Verklaring eigen werk

Hierbij verklaar ik, Kimberly Deckers, dat ik deze scriptie zelf geschreven heb en dat ik de volledige verantwoordelijkheid op me neem voor de inhoud ervan.

Ik bevestig dat de tekst en het werk dat in deze scriptie gepresenteerd wordt origineel is en dat ik geen gebruik heb gemaakt van andere bronnen dan die welke in de tekst en in de referenties worden genoemd.

(5)

- 5 - Inleiding

In de herfst van 2008 kleurden de beurskoersen dieprood en mondden de

solvabiliteitsproblemen bij banken uit tot de val van de Amerikaanse systeembank1 Lehman Brothers. Voormeld faillissement ontketende een schokreactie en een domino-effect op de financiële markten, wat uiteindelijk ontaardde in een mondiale crisis die het financiële systeem en de reële economie heeft getroffen; de zogenaamde kredietcrisis. De kredietcrisis, die haar oorsprong vindt in de zomer van 2007, heeft de kwetsbaarheden van zowel de financiële sector alsmede het toezicht hierop blootgelegd. Dientengevolge zijn grote veranderingen in de financiële sector doorgevoerd, waaronder een aangescherpt toezicht op de bancaire sector en de introductie van diverse heffingen, met als doel de financiële sector weerbaarder te maken en consumenten beter te beschermen (Ministerie van Financiën, 2014, p. 2).

De aanduiding ‘kredietcrisis’ dekt niet de gehele lading van de crisis omdat er niet alleen sprake was van een tekort aan beschikbare liquiditeiten en (langlopend) kapitaal maar tevens van een onderlinge vertrouwenscrisis in de gehele financiële sector (Faber, 2010, p.32). De Amerikaanse economische groei berustte voor de zomer van 2007 op de overspannen verwachting en ontwikkeling van de huizenprijzen en op het hoogtepunt hiervan ontstond met de val van Lehman Brothers een vertrouwensbreuk. Het wantrouwen dat voorts is ontstaan door de gevolgen van allereerst de kredietcrisis en de daaruit voortvloeiende staatsschulden- en eurocrisis, is een emotioneel instrument waarvan niemand weet hoe lang deze de financiële sector nog in haar macht zal en kan houden.

Het is evident geworden dat de financiële sector niet (meer) kan worden bestempeld als een op zichzelf staand eiland binnen ons economisch domein, maar dat deze een fundamenteel onderdeel vormt van onze economie én van de samenleving als gevolg van de toegenomen

1 Een systeembank is essentieel voor het financiële systeem en daarmee voor het functioneren van de economie

en samenleving. Deze banken zijn dusdanig groot en vervlochten met de economie dat een faillissement het hele financiële systeem aan het wankelen kan brengen. Daardoor zijn de overheden genoodzaakt deze banken te redden indien een faillissement dreigt. Banken die te groot zijn om failliet te laten gaan worden ook wel aangeduid met ‘Too Big To Fail‘(DNB, 2015, p. 23).

(6)

- 6 -

afhankelijkheid van de financiële sector. Door de vergrote afhankelijkheid van de financiële sector zijn zowel de economie als onze samenleving gevoelig geworden voor bewegingen op de financiële markten. Zowel de bezittingen als de schulden van huishoudens zijn in de afgelopen decennia enorm toegenomen met als gevolg dat een beweging van de rente of de aandelenmarkt een directe invloed heeft op de koopkracht en vermogenspositie. Andersom heeft - onder meer – de financiële globalisering en de hoge mate van verwevenheid van banken en andere systemische financiële instellingen binnen de financiële sector voor een versterking van macro-economische ontwikkelingen gezorgd (WRR, 2016, pp. 9-10).

Indeling & probleemstelling

Het is van uiterst belang dat de hierboven beschreven gespannen relatie tussen samenleving en financiële sector – waarvan de oorsprong en ontwikkeling in hoofdstuk 1 samengevat worden toegelicht - wordt hersteld. Middels een algehele hervorming van het financiële stelsel tracht men te komen tot een weerbaar(der) financieel systeem dat in staat dient te zijn een toekomstige crisis te voorkomen dan wel op te vangen. Voorts worden eveneens in hoofdstuk 1 zowel de acute maatregelen almede de structurele maatregelen besproken die – al dan niet noodgedwongen – door de overheid zijn genomen met als voornaamste doel het functioneren van het financiële systeem te stabiliseren en dit verder te versterken.

Om de financiële sector weerbaarder te maken is de regelgeving van voormelde sector aangepast, het prudentieel toezicht aangescherpt, zijn nieuwe heffingen geïntroduceerd ten behoeve van het Europese Resolutiefonds en het depositogarantiestelsel én is een

bankenbelasting opgelegd. Deze maatregelen en de belastende werking die zij ten aanzien van de bancaire sector met zich meebrengen, worden toegelicht in hoofdstuk 2.

Uit de op 29 juli 2016 gepubliceerde resultaten2 van de Europese stresstest volgt dat de Nederlandse bancaire sector er voor wat betreft de weerbaarheid er goed voor staat, ‘de kapitaalbuffers zijn verhoogd, banken zijn stabieler en de prikkels staan beter

(7)

- 7 -

gericht’(Ministerie van Financiën, 2016, p. 1). Concluderend kan men derhalve stellen dat in de problemen verkerende banken niet (direct) de steun van de overheid hoeven in te roepen. Echter, de in het verleden door de Staat verleende steun vormt juist de kern van de

bankenbelasting. De belangrijkste motivering voor de invoering van de bankenbelasting was namelijk (i) het vragen van een bijdrage aan de bancaire sector voor de impliciete

overheidsgarantie van de Staat. Verder diende deze nieuwe belasting (ii) een positieve bijdrage te leveren aan de risicobeheersing bij banken en (iii) de aanpak van perverse prikkels met betrekking tot het beloningsbeleid in de bancaire sector. Daarentegen volgt uit het evaluatierapport van de bankenbelasting dat op 19 januari 2016 is gepubliceerd

(Ministerie van Financiën, 2016B, pp. 1-2 ) dat niet kan worden aangetoond dat de

bankenbelasting daadwerkelijk heeft bijgedragen aan de laatste twee doelen, genummerd (ii) en (iii). Dientengevolge resteert alleen de bijdrage voor de impliciete overheidsgarantie als resterende doelstelling van de bankenbelasting. Gegeven de andere ten laste van de bancaire sector getroffen heffingsmaatregelen lijkt deze bijdrage overbodig te zijn geworden.

Derhalve komt de volgende probleemstelling in het kader van deze scriptie aan bod: ‘Is de bankenbelasting nog noodzakelijk als bijdrage aan de impliciete overheidsgarantie, oftewel kan worden volstaan met het Europese Resolutiefonds en het

depositogarantiestelsel?’

Gegeven de centraal staande probleemstelling worden in hoofdstuk 3 de essentiële aspecten omtrent de Wet bankenbelasting en de ratio achter deze belasting verder uitgewerkt. Voorts worden in hoofdstuk 4 allereerst de drie doelstellingen van de bankenbelasting geëvalueerd, (i) een vereffeningsmaatregel voor de verstrekte staatssteun, (ii) een bijdrage aan de

risicobeheersing en (iii) een sturende maatregel om onevenwichtig beloningsbeleid aan te pakken. Vervolgens vindt een toetsing plaats van de drie randvoorwaarden die zijn gekoppeld aan de invoering van de bankenbelasting; (a) behoud van een Europees ‘level playing field’, (b) er is oog voor de stapeling van regelgeving, en (c) een negatieve uitwerking op de kredietverlening aan niet-financiële ondernemingen dient te worden voorkomen.

(8)

- 8 -

Tot slot worden in hoofdstuk 5 de conclusies en aanbevelingen gepresenteerd met betrekking tot de bijdrage die de bankenbelasting aan de stabilisatie van het financiële systeem heeft geleverd. Verder wordt de vraag beantwoord of deze maatregel nog noodzakelijk is als bijdrage aan de impliciete overheidsgarantie. Hierbij wordt niet alleen de bankenbelasting zelf maar ook het totaal aan gevolgen van de genomen maatregelen en reacties onder de loep genomen.

(9)

- 9 -

1. De financiële crisis

De huidige uitdagingen in de financiële sector kunnen niet worden losgekoppeld van de financiële crisis die halverwege het jaar 2007 in de Verenigde Staten van Amerika is ontstaan. Volgens Blom (2010, p. 15) is de zeepbel op de Amerikaanse huizenmarkt de trigger van de crisis; deze werd gevoed door goedkope geldleningen en de – naïeve - veronderstelling dat prijsstijgingen van de huizenprijzen oneindig zouden blijven voortduren. De crisis is vervolgens gedurende de periode 2008-2009 overgewaaid naar Europa en duurt sinds 2010 nog immer voort als de Europese staatsschuldencrisis en de eurocrisis3.

De Amerikaanse huizenmarkt initieerde de zogenaamde kredietcrisis omdat de ‘subprime hypotheken4,’ die gesecuritiseerd werden verhandeld in de vorm van obligaties, binnen een korte tijd in een hoog tempo devalueerden. Ten gevolge van deze snelle waardevermindering kwamen financiële instellingen in de problemen, omdat de kapitaalbuffers onvoldoende bleken om dermate omvangrijke schokken op te kunnen vangen, en zijn vervolgens

honderden miljarden afgeschreven. De val van de Amerikaanse zakenbank Lehman Brothers op 15 september 2008 bleek later het begin van een domino-effect van in de problemen verkerende bedrijven ten gevolge van de in gang gezette financiële crisis.

De kredietcrisis heeft de verwevenheid van de banken en andere systemische financiële instellingen binnen de financiële sector blootgelegd en wordt door De Nederlandsche Bank (hierna ‘DNB) omschreven als een van de ‘meest hectische perioden in de geschiedenis van de Nederlandse financiële sector.5’ De wereldwijde crisis heeft Nederland ook hard geraakt

3 De termen eurocrisis en Europese staatsschuldencrisis duiden op de financiële crisis die in de eurozone is

uitgebroken nadat bekend werd dat Griekenland, zowel Lidstaat van de Europese Unie als van de eurozone, haar schulden niet meer zelfstandig kon dragen en failliet dreigde te gaan. Voor verdere achtergrondinformatie zie: ‘The European Debt Crisis Visualized’ (https://youtu.be/j4_tyEl84IQ) en ‘VPRO Tegenlicht, De Eurocrisis uitgelegd’ (http://www.vpro.nl/programmas/tegenlicht/lees/bijlagen/2015-2016/volk-macht-en-varoufakis/de-eurocrisis-uitgelegd.html).

4 Dit betreft een hypotheekvorm uit het laagste segment en staat in Nederland bekend onder de term

‘rommelhypotheek’.

5 Zie brief van DNB aan de Minister van Financiën De Jager d.d. 12 september 2012: De reactie van De

(10)

- 10 -

daar zij beschikt over een open economie en een relatief grote internationale financiële sector. De vermogensposities van verscheidene Nederlandse financiële instellingen bleken eveneens dusdanig aangetast dat financiële steun vanuit de overheid noodzakelijk was om ernstigere gevolgen voor het financiële stelsel te voorkomen.

Dit hoofdstuk behandelt (een korte samenvatting) van het ontstaan van de kredietcrisis, de impact die deze heeft gehad op de Nederlandse samenleving en de rol die de financiële instellingen hierin hebben gespeeld. Tot slot wordt uiteengezet welke acute maatregelen zijn genomen om de betrokken financiële instellingen voor een faillissement te behoeden en voorts welke structurele maatregelen door de Nederlandse overheid zijn ingezet, met als primair doel de financiële sector toekomstbestendig(er) te maken.

1.1 Ontstaan van de kredietcrisis

Wegens een stapsgewijze renteverlaging naar een historisch dieptepunt van 1% werd het betreden van de Amerikaanse geldmarkt - voor zowel particulieren als bedrijven - zeer toegankelijk en aantrekkelijk gemaakt. Allereerst heeft de ‘Federal Reserve System6’ (hierna

‘Fed’) vlak na de eeuwwisseling de rente verlaagd naar aanleiding van de internetcrisis gedurende 2000-2001 om zodoende het vertrouwen in de markt weer te herstellen. De Fed heeft vervolgens de rente opnieuw verlaagd ten gevolge van zowel de terroristische

aanslagen van 11 september 2001 als de omvangrijke boekhoudschandalen van onder andere

Wit – 2). (https://www.rijksoverheid.nl/documenten/brieven/2012/09/18/reactie-dnb-rapport-commissie-de-wit).

6 Het Federal Reserve System is de particuliere centrale bank van de Verenigde Staten van Amerika en wordt

informeel ook wel de ‘Fed’ genoemd. Het betreft de centrale bank van de Verenigde Staten van Amerika dat zich met name richt op het monetair beleid en het binnenlands betalingsverkeer. Deze bank wordt door een Raad van Commissarissen bestuurd die allen worden benoemd door de president van de Verenigde Staten van Amerika. De huidige voorzitter Janet Yellen is benoemd door (voormalig) president Barack Obama.

(11)

- 11 -

Enron7, WorldCom8 en Ahold9 in de hoop met hetzelfde instrument opnieuw het publieke vertrouwen te herstellen (Nibbering, 2006, p.38).

De Fed wordt verweten dat zij middels het laag houden van de rente de zeepbel op de huizenmarkt in de nasleep van de internetzeepbel in de hand heeft gewerkt en daarmee ook indirect heeft bijgedragen aan de financiële crisis. Volgens Baily et al. (2008, pp.36-37) is dit verwijt terecht omdat het tegengaan van zeepbellen onderdeel vormt van het totale monetair beleid. Daarentegen wordt ook opgemerkt dat de invloed van de Fed op de onderhavige zeepbel niet dient te worden overschat aangezien een andere belangrijke oorzaak van de lage rentevoet – niet alleen in de VS maar mondiaal gezien – het relatief grote aanbod van spaargelden is.

De volgende grafiek (Bron: DNB, 2010, p. 14) geeft het verloop van de beleidsrente – in procenten - weer ten aanzien van de Fed en de ECB gedurende de periode 1999 – 2009.

7 Enron betrof een Amerikaanse energiemaatschappij die een grote reputatie genoot en voor haar ondergang tot

de top 10 van de Fortune 500-lijst behoorde. In oktober 2001 is de Securities and Exchange Commission (de ‘SEC’) een onderzoek begonnen tegen Enron en hieruit bleek dat zij jarenlang haar cijfers had gemanipuleerd en incorrecte informatie naar buiten had gebracht terzake haar financiële gezondheid. In december 2011 vroeg Enron surséance van betaling aan wegens een negatieve correctie van $586 miljoen. De grote vraag was hoe toezichthoudend accountantskantoor Arthur Andersen deze cijfermanipulatie heeft kunnen toestaan. Wegens het Enronschandaal werd de integriteit van het accountantsberoep in twijfel getrokken en Arthur Andersen is opgehouden te bestaan (Pruijm, 2003, p. 1).

8 Op 25 juni 2002 maakte de Amerikaanse telecomconcern WorldCom een boekhoudkundige fraude met een

omvang van $3.8 miljard openbaar en op 21 juli 2002 is WorldCom vervolgens failliet verklaard. Het boekhoudschandaal omvatte o.a. het rapporteren van niet-bestaande inkomsten en het activeren van uitgaven die niet tot de investeringsuitgaven konden worden gerekend. In 2003 werd bepaald dat het inkomen van voorgaande jaren neerwaarts diende te worden bijgesteld met $11 miljard (Hamilton, p. 72).

9 Op 24 februari 2003 kwam Ahold naar buiten met een winstwaarschuwing voor 2002. Verder werd

medegedeeld dat zowel de jaarcijfers 2001 als de interim-resultaten van 2002 neerwaarts werden bijgesteld wegens de ontdekking van onregelmatigheden met betrekking tot haar Amerikaanse groothandelsdochter U.S. Foodservice. Verder bleken de cijfers van de Zuid-Amerikaanse dochter Disco incorrect daar de consolidatie met de Zweedse dochtermaatschappij ICA niet juist had plaatsgevonden Hier ten gevolge stapten Chief Executive Officer (hierna ‘CEO’) Cees van der Hoeven en Chief Financial Officer (hierna ‘CFO’) Michel Meurs op (Pruim, 2003, p.43).

(12)

- 12 - 1.1.1 Introductie ‘subprime’ hypotheek

Tussen 1992 en 2004 is de hypotheekverstrekking als percentage van het Amerikaans bruto binnenland product fors toegenomen, namelijk van 45% naar 65%. Deze toename werd – naast de aanhoudende lage rentevoet - mede veroorzaakt door het feit dat een omvangrijke marge kon worden gerealiseerd met het verstrekken van hypothecaire financieringen. Door de toenemende concurrentie op de desbetreffende markt werden gaandeweg de

leningvoorwaarden versoepeld en ontstond een nieuwe categorie hypotheken die de vraag op de huizenmarkt verder opdreef, de ‘subprime’. Hypotheeknemers hebben zich met de

verstrekking van deze hypotheekvorm bereid verklaard een hoog kredietrisico van de hypotheekgever te accepteren. De subprime hypotheek kon namelijk worden verstrekt aan personen die niet over (voldoende)10 kredietwaardigheid beschikten om bij een gewone bank een lening te kunnen afsluiten.

10 De subprime hypotheekvorm kon zelfs worden verstrekt indien er helemaal geen sprake was van enige vorm

(13)

- 13 - 1.1.2 Securitisatie

De huizenmarktzeepbel werd verder in de hand gewerkt door de Amerikaanse overheid zelf omdat zij banken middels deregulatie stimuleerde om zelfs hypothecaire financieringen te verstrekken aan weinig-kredietwaardige huizenkopers. Verder stond zij reeds decennialang toe dat banken hun solide hypothecaire leningen doorverkochten aan de semi-staatsbanken Fannie Mae en Freddie Mac, de zogenaamde ‘Govern Sponsored Enterprises’ (hierna ‘GSEs’)11 die in respectievelijk 1938 en 1970 door de overheid zijn opgericht. De GSEs

securitiseerden deze leningen middels het uitgeven van ‘Mortgage Backed Securities12’ (hierna ‘MBS’) op de kapitaalmarkt, waarmee zij – bij verkoop van voormelde obligaties - hun balans weer financierden (Blom, 2010, pp.15-17). De navolgende illustratie zet uiteen hoe een dergelijke MBS wordt geconstrueerd (Bailey, 2008, p.25).

11 De GSEs zijn door de Amerikaanse overheid ontwikkeld om de balans van hypotheekverstrekkers middels

securitisatie te ‘verkorten’. Banken verkochten de hypotheekleningen door aan de GSEs, verwijderden deze leningen vervolgens van hun eigen balans en met de opbrengsten van de doorverkopen werden nieuwe leningen verstrekt (Baily, 2008, p. 22).

12 Initieel financierden de GSEs de van banken doorverkochte hypothecaire leningen middel het uitgeven van

obligaties. Deze instellingen waren echter pioniers op het gebied van securitisatie, de eerste MBS werd door Freddie Mac reeds uitgegeven in juni 1983. Het rendement dat kan worden behaald met een MBS is gecorreleerd met het rendement op de onderliggende bundel hypothecaire leningen (Baily, 2008, p.22).

(14)

- 14 -

Securitisatie is een financiële techniek waarbij niet- of moeilijk verhandelbare activa (bijvoorbeeld een leningportefeuille) worden gebundeld om deze bundel (de zogenaamde ‘pool’) vervolgens te herverpakken in pakketten obligaties. Feitelijk wordt het recht op de (toekomstige) geldstromen van deze vorderingen - voortvloeiende uit de onderhavige leningovereenkomst – in de vorm van obligaties aan investeerders zoals hedge- en

pensioenfondsen en andere banken doorverkocht. Om een dergelijke transactie mogelijk te maken, worden de gebundelde leningen overgeheveld naar een speciaal voor dit doel

gecreëerde juridische entiteit; de ‘Special Purpose Vehicle’ (hierna ‘SPV’). Ter financiering van de aankoop van de gebundelde leningen geeft de SPV obligaties13 uit. Door het gebruik van securitisatie werd de risicopremie van een lening verlaagd door het specifieke

kredietrisico van de lening te diversifiëren (middels het ‘bundelen’ van de verscheidene leningdelen) en vervolgens te verhandelen, wat op zich een positief effect is. Echter, doordat banken in de veronderstelling waren dat de kredietrisico’s middels securitisatie sterk werden verminderd, verleenden zij meer krediet, en dus ook aan mensen en bedrijven die daar eigenlijk niet voor in aanmerking zouden moeten komen.

Securitisatie kon tevens als middel worden ingezet om regulering te ontwijken aangezien voor de leningen die door banken werden ondergebracht in een SPV geen kapitaal diende te worden aangehouden door de banken. Middels het gebruik van SPVs werd het voor banken mogelijk gemaakt om voormelde securitisatietechniek toe te passen. Zodoende konden zelfs de dubieuze subprime hypotheken worden doorverkocht en kon de hausse op de huizenmarkt door de banken worden gefaciliteerd. Door de toenemende aanwending van SPVs door banken in het kader van securitisatie zagen de GSEs hun markaandeel van de door hen gedomineerde securitisatiemarkt afnemen. (Baily, 2008, p.27).

13 Over het algemeen bestonden de door de SPV uitgegeven obligaties uit ten minste 3 typen (oplopend qua

risico): senior bonds, mezzanine bonds en equity of junior bonds. Het verschil in debiteurenrisico wordt middels de rating kenbaar gemaakt.

(15)

- 15 - 1.1.3 Collateralized Debt Obligations

Eén van de belangrijk(st)e functies van banken is kredietrisicomanagement; monitoren of de zakelijke- en particuliere kredietrelaties de (betalings)verplichtingen jegens de

kredietverstrekker correct nakomen om zodoende tijdig te kunnen ingrijpen wanneer zich een defaultsituatie dreigt voor te doen. Echter, middels securitisatie verdween deze controleprikkel bij de kredietinstellingen omdat het doorverkopen van de gebundelde leningen – wat inhield dat het specifieke risico van de desbetreffende leningen ook werd overgedragen - ertoe leidde dat het kredietrisico minder goed kon worden gecontroleerd door de banken, de specifieke lening was namelijk niet meer zichtbaar. Door het kredietrisico door te verkopen ging de prikkel verloren, wat ten koste is gegaan van het

risicomanagement.

Met de introductie van de ‘Collaterized Debt Obligation’ (hierna ‘CDO’) werd een volgende stap gezet binnen het securitisatiedomein. In vergelijking met de MBS worden in het geval van een CDO meerdere MBS tranches gebundeld met andere ‘Asset-Backed Securities’ (hierna ‘ABS’) zoals creditcard- , auto- en studieleningen. Een ‘Senior14’ CDO bestond

bijvoorbeeld grotendeels uit MBS en ABS tranches die voorzien waren van een goede rating (AAA). Echter, in tegenstelling tot de MBS, waarvan de activa daadwerkelijk bestond uit hypotheekbetalingen, omvatte de activa van de CDO de obligaties die voormelde

hypotheekbetalingen incasseerden. Met de CDO vond derhalve een hersecuritisatie plaats, oftewel de opzet van een MBS (conform de illustratie op pagina 13) werd opnieuw toegepast en het onderliggende (specifieke) kredietrisico werd weer verder gediversifieerd. Voorts is het - ten gevolge van de te rooskleurige inschattingen die kredietbeoordelaars maakten ten opzichte van deze producten – mogelijk gemaakt dat een mezzanine CDO, dat bestond uit een bundel van hoge risico ‘junior’ MBS en ABS, deels kon worden geconverteerd naar nieuwe senior obligaties met een AAA-rating, de hoogste (en dus veiligste) kwalificatie. Feitelijk was de betaalstroom van deze tranche van de mezzanine CDO die voorzien was van

(16)

- 16 -

een AAA-rating gebaseerd op MBS en ABS met een junior-rating, de laagste kwalificatie (Baily, 2008, 27).

Deze gang van zaken kon niet oneindig voortduren; zodra de Fed over zou gaan tot een renteverhoging, of de stijging van de huizenprijzen zou stagneren dan zou vanzelf duidelijk worden welke subprime-hypotheekgevers hun betalingsverplichtingen jegens de bank daadwerkelijk konden nakomen. De door banken gerealiseerde spreiding van het kredietrisico vermindert namelijk niet het systemische marktrisico – zoals een algehele huizenprijsdaling – aangezien dit risico zich in het financiële systeem zelf bevindt. Uiteindelijk duurde het tot begin 2007 – wanneer de Fed haar beleidsrente verhoogde, de aflossingsvrije perioden eindigden én de vraag naar huizen aan de onderkant van de huizenmarkt stagneerde - totdat de eerste overspanningssignalen van de Amerikaanse huizenmarkt zich aandienden en dientengevolge door de banken diende te worden afgeschreven op de subprime hypotheken. Echter, ten gevolge van de securitisatie en doorverkoop op de kapitaalmarkt was niet eenduidig vast te stellen welke partijen deze ‘rommelhypotheken’ in de boeken hadden staan. Voorts kondigt de Amerikaanse zakenbank Bear Stearns15 op 18 juli 2007 aan dat twee van haar hedgefondsen – die gespecialiseerd zijn

in het beleggen in complexe gestructureerde producten zoals CDOs - dusdanig hebben moeten afschrijven op investeringen in subprime hypotheken dat dit voor beide fondsen heeft geleid tot hun faillissement.

1.1.4 ‘Credit Crunch’ – Interbancair wantrouwen

Omdat een toonaangevende marktpartij een groot verlies had geleden, werd binnen de financiële sector gespeculeerd over welke andere partijen eveneens dergelijke schade zouden ondervinden van de verliesgevende gesecuritiseerde subprime hypotheken. Het hierdoor toenemende wantrouwen tussen de banken onderling zorgde ervoor dat de markt voor

15 Bear Stearns wordt uiteindelijk op 16 maart 2008 overgenomen door JP Morgan. Deze overname wordt

mede gefaciliteerd door de Fed die garanties ad USD 29 miljard afgeeft ten behoeve van de portefeuille subprime hypothekenobligaties van Bear Stearns (Acharya, 2009, p. 285).

(17)

- 17 -

interbancaire kredietverstrekking volledig opdroogde, wat dientengevolge de prijs van interbancair lenen opdreef; er was sprake van een zogenaamde ‘credit crunch’. Op den duur durfde men namelijk het kredietrisico niet meer aan naarmate meer partijen in

liquiditeitsproblemen verkeerden en daardoor dreigden om te vallen.

De opwaartse beweging van de spread – het verschil tussen de Overnight Index Swap (hierna ‘OIS’) en de rente die in Londen interbancair wordt afgerekend, de London

Interbank Offered Rate (hierna ‘LIBOR’) – die sinds de aankondiging van Bear Sterns werd geconstateerd, laat zien dat de interbancaire financiering duurder werd. In vergelijking met de spread die in normale tijden gold - circa tien basispunten (wat een tiende van een

procentpunt inhoudt) tot 50 basispunten – bedroeg deze per ultimo augustus 2008 ruim 100 basispunten en steeg deze later in de crisis door tot ruim 350 basispunten.

Bovenstaande grafiek met betrekking tot de (driemaands) LIBOR-IOS spread (Taylor, 2008, p. 9) gedurende het eerste jaar van de crisis laat duidelijk de spanningen in de geldmarkt zien tegen de achtergrond van de gebeurtenissen die zich aandienden na het door Bear Stearns geleden verlies. De OIS geeft weer wat de marktverwachtingen zijn voor de komende 3 maanden ten aanzien van de ‘Federal funds rate16’ in vergelijking met de driemaands

16 De Federal Funds rate wordt vastgesteld door het beleidsbepalend orgaan van de Fed, het Federal Open

market Committee. Het rentetarief geeft aan welke vergoeding banken elkaar in rekening brengen voor het ‘overnight’ lenen van Federal Funds. Alle banken dienen deze verplichte reserves aan te houden bij de Fed.

(18)

- 18 -

LIBOR. Het verschil tussen LIBOR en OIS wordt veroorzaakt door andere zaken dan

verwachtingen omtrent rentetariefontwikkelingen, zoals risico en liquiditeitseffecten (Taylor, 2008, p. 9). Beleggers raakten er vanaf augustus 2007 van doordrongen dat de als veilig, zeker en winstgevend aangemerkte beleggingen wel eens waardeloos en zeer risicovol zouden kunnen zijn geworden ten gevolge van de hypothekencrisis in de VS (Blom, 2010, p. 215).

1.1.5 Lehman Brothers: systeemcrisis

Na de overname van Bear Stearns door JP Morgen in maart 2008 ontstaan er medio juli 2008 zorgen omtrent de solvabiliteit van de twee grootste hypotheekbedrijven in de VS. Fannie Mae en Freddie Mac garanderen gezamenlijk circa 50 procent van alle in de VS afgesloten hypotheken, wat betekent dat zij van vitaal belang zijn voor de Amerikaanse huizenmarkt. Om de zorgen omtrent de liquiditeitsproblemen weg te nemen tracht de Amerikaanse overheid de situatie allereerst te stabiliseren middels het verruimen van de kredietlijnen. Tevens kent zij zich de bevoegdheid toe om aandelen van beide instellingen te kunnen kopen. Deze maatregelen bleken echter onvoldoende en de Amerikaanse autoriteiten zijn genoodzaakt om op 7 september 2008 een reddingsoperatie in te zetten waarmee beide financiële instellingen - op kosten van de belastingbetaler – de facto worden

genationaliseerd. Verder worden de bestaande kredietlijnen van beide hypotheekbanken opnieuw uitgebreid en stelt de overheid zich garant voor $ 100miljard. Feitelijk keren de hypotheekbanken – na te zijn geprivatiseerd - middels de nationalisatie weer terug in de ‘moederschoot’ van de overheid (DNB, 2010, pp. 22-23).

De problemen omtrent de hypotheekobligaties escaleren en op maandag 15 september 2008 gaat de Amerikaanse zakenbank Lehman Brothers failliet, wat de aanleiding is voor een wereldwijde vertrouwenscrisis. Opnieuw drogen de interbancaire geldmarkten op en dit leidt tot ernstige problemen voor onder meer zakenbank Merrill Lynch - die wordt overgenomen

Zodoende kunnen banken die over een surplus beschikken deze uitlenen aan banken die een tekort aan reserves hebben (https://www.federalreserve.gov/monetarypolicy/openmarket.htm), 18 december 2016.

(19)

- 19 -

door Bank of America - en verzekeraar American International Group Inc. (hierna ‘AIG’) - die allereerst17 met een kaptaalinjectie ad $ 85 miljard vanuit de Amerikaanse overheid voor een faillissement wordt behoed. Uiteindelijk valt de geldmarkt volledig stil als gevolg van de toename van de volatiliteit op de financiële markten, gecombineerd met de

terughoudendheid omtrent kredietverstrekking aan financiële instellingen.

Door het faillissement van Lehman Brothers verkeert ook een belangrijke (en oudste) Amerikaanse geldmarktfonds, het 'Reserve Primary Fund’ in de problemen omdat zij een verlies heeft moeten nemen ad $ 785miljoen op uitzettingen op Lehman Brothers. Het gevolg hiervan is dat het fonds haar beleggers niet meer de volledige inleg kon garanderen. Hierdoor vrezen investeerders ook voor de andere geldmarkfondsen; deze worden

vervolgens geconfronteerd met grootscheepse onttrekkingen, waardoor zij besluiten zich terug te trekken uit de Amerikaanse geldmarkt, wat de beschikbaarheid van de Amerikaanse dollar voor Europese banken onder druk zet.

Door de vertrouwenscrisis raken de aandelenmarkten in een vrije val. De verwachting van beleggers dat de overheid nog bij meerdere financiële instellingen noodgedwongen dient in te grijpen en dientengevolge een verwatering van de aandelenwaarden van de desbetreffende financiële instellingen optreedt, zorgt voor een versterking van de ingezette vrije val. De aandelenkoersen en korte rentes ondervinden een verdere neerwaartse druk omdat de reële economische gevolgen van de systeemcrisis (deels) al in de markten worden verdisconteerd. Resumerend: Door de val van Lehman Brothers is de verwevenheid van de mondiale

financiële dienstverlening zichtbaar geworden; diverse grote financiële instellingen

verkeerden in problemen en het volledige bancaire systeem dreigde volledig vast te lopen ten gevolge van het opdrogen van de interbancaire geld- en depositohandel (DNB, 2010, pp. 22-23).

17 Het reddingsplan wordt in november 2008 aangepast. De verstrekte lening ad $ 85 miljard wordt verlaagd

naar $ 60 miljard. Voorts wordt voor $ 40 miljard aan preferente aandelen gekocht en voor een bedrag van $ 52,5 miljard worden hypotheken - of hypotheken waarvoor IAG borg staat – door de Amerikaanse autoriteiten overgenomen. AIG sluit het boekjaar 2008 uiteindelijk af met een verlies ad $ 99,3 miljard (http://www.aig.com/content/dam/aig/america-canada/us/documents/investor-relations/2008-annual-report.pdf), 19 december 2016.

(20)

- 20 -

1.2 Gevolgen van de kredietcrisis in Nederland

De Europese banken bleken ook te beschikken over de gebundelde Amerikaanse subprime hypotheken (en daarop gebaseerde andere complexe financiële producten) waardoor de crisis zich razendsnel kon verspreiden. Hierdoor kwamen de financiële markten stil te liggen, wat uiteindelijk resulteerde in de krimp van de reële economie, hoge werkloosheidcijfers en ontspoorde overheidsfinanciën (DNB, 2010, p. 9). Mede dankzij financialisering18 is Nederland ook hard getroffen omdat zij beschikt over een open economie met een

omvangrijke, internationaal opererende, financiële sector. De ontwikkelingen volgen zich in Nederland snel op; hierna volgt een samengevatte uiteenzetting van acute crisismaatregelen die door de Nederlandse autoriteiten zijn genomen met als voornaamste doel de onrust op de financiële markten te temperen.

De Nederlandse Staat neemt op 29 september 2008 een belang van 49% in Fortis bank Nederland om vervolgens op 3 oktober 2008 de Nederlandse onderdelen van zowel Fortis Bank als ABN-AMRO te nationaliseren. Voorts trachten de lidstaten van de Europese Unie internationale consensus te bereiken over een gemeenschappelijke crisisaanpak ten behoeve van de bancaire sector. Uiteindelijk komen de Ministers van Financiën van de Europese Unie op 7 oktober 2008 tot een gecoördineerde aanpak van de crisis waaruit volgt dat de systeemrelevante banken worden ondersteund door de overheden en depositogaranties worden geharmoniseerd en verhoogd19.

Op 7 oktober 2008 wordt de in liquiditeitsproblemen geraakte IJslandse bank Landsbanki Islands door de overheid onder curatele gesteld. Omdat de internetspaarbank IceSave onderdeel uitmaakt van Landsbanki Islands vrezen duizenden20 Nederlandse spaarders voor

18 De verwevenheid van de internationale financiële markten is de afgelopen decennia dermate toegenomen dat

we kunnen spreken van een proces van financialisering: de steeds groter wordende rol van financiële motieven, markten en instellingen binnen het functioneren van economieën en samenlevingen (Ministerie van Financiën, 2016, p. 8).

19 Deze verhoogde dekking onder het depositogarantiestelsel (tot € 100.000,00) is uiteindelijk vastgelegd in de

Europese depositogarantierichtlijn is van kracht per op 31 december 2010 (DNB, 2010, p. 173).

20 Onder de handelsnaam IceSave was dit bijkantoor van Landsbanki Islands actief op de Nederlandse en Britse

markt. Per oktober 2008 hielden circa 108.000 Nederlanders een spaarrekening aan bij IceSave. Naast reguliere spaarders trok deze internetspaarbank ook Nederlandse provincies en gemeenten aan, waardoor de schade was opgelopen tot een bedrag van € 1,6 miljard (http://www.icesave.nl/), 23 december 2016.

(21)

- 21 -

hun spaartegoed dat zij hebben ondergebracht bij voormelde internetspaarbank. De

gedupeerde spaarders dienden derhalve een beroep te doen op zowel de Nederlandse als de IJslandse depositogarantieregeling. Doordat reeds (eveneens op 7 oktober 2008) was besloten de dekking onder het Nederlandse depositogarantiestelsel te verhogen van €20.000,00 naar €100.000,00 en daarbij ook het eigen risico af te schaffen, blijft de schade met betrekking tot het bij IceSave uitstaande spaartegoed uiteindelijk beperkt (DNB, 2010, p. 24).

Vervolgens wordt op 9 oktober 2008 door de Nederlandse autoriteiten bekend gemaakt dat de Staat zich voor € 20 miljard heeft gecommitteerd aan het verstrekken van kapitaal aan financiële instellingen21 in Nederland, ongeacht hun omvang, die fundamenteel gezond en kredietwaardig zijn, maar die desalniettemin met het oog op onvoorziene en externe schokken op de internationale financiële markten hun solvabiliteitsratio wensen te verhogen22. Het duurt niet lang totdat achtereenvolgens de financiële instellingen ING23,

Aegon24 en SNS Reaal25 om kapitaalversterking verzoeken; op 19 oktober 2008 wordt het kernkapitaal van ING met € 10 miljard versterkt, op 28 oktober 2008 ontvangt Aegon een kapitaalinjectie ad € 3 miljard en op 13 november 2008 worden de kapitaalbuffers van SNS Reaal met € 750 miljoen aangevuld. Gegeven de reeds verstrekte kapitaalsteun aan

Fortis/ABN-AMRO ad € 16,8 miljard komt het totaal uit op ruim € 30 miljard, zijnde 5% van het Nederlandse Bruto Binnenlands Product (hierna ‘BBP’). Volgens het CPB (2008, p. 8) was voormeld overheidsingrijpen noodzakelijk omdat het voor de economie van cruciaal belang is dat banken in staat zijn krediet te verstrekken ten behoeve van rendabele

investeringen en de burger haar spaargelden blijft toevertrouwen aan de desbetreffende

21 Het crisismanagement richt zich in het kader van de financiële stabiliteit primair op bancaire instellingen,

vanwege de cruciale betekenis van de bancaire diensten voor het functioneren van de gehele economie. Echter, ten gevolge van de toegenomen verwevenheid van de financiële sector is voormeld crisisinstrumentarium ten behoeve van kapitaalversterking ook opengesteld voor verzekeringsinstellingen (Kamerstukken II 2008/09, 31371, nr. 32).

22 Kamerstukken II 2008/09 31371, nr. 18 23 Kamerstukken II 2008/09, 31371, nr. 23 24 Kamerstukken II 2008/09, 31371, nr. 32 25 Kamerstuk: Kamerbrief 14 november 2008

(https://www.rijksoverheid.nl/binaries/rijksoverheid/documenten/kamerstukken/2009/03/10/brief-over-de-versterking-van-het-kapitaal-van-sns-reaal/fm08-2891.pdf), 23 december 2016.

(22)

- 22 -

financiële instellingen. Het is echter evident dat de financiële sector niet zal ontkomen aan hervormingen en saneringen (CPB, 2008, p. 6).

Gedurende de tweede helft van 2008 wordt duidelijk welke uitwerking de kredietcrisis heeft op de Nederlandse economie. Uit de Decemberraming van het CPB (2008A, p. 2) volgt dat na jaren van economische groei een economische krimp voor 2009 wordt voorspeld van 0,75%. Uit de door DNB samengestelde raming voor de Nederlandse economische

ontwikkelingen volgt eveneens een verwachte krimp (0,5%) voor 2009 (DNB, 2008, p. 60). Verder wordt aangegeven dat het in 2008 gerealiseerde begrotingsoverschot naar

verwachting in 2009 zal omslaan naar een begrotingstekort van 1,2%. Het CPB benadrukt dat Nederland met haar open economie het hardst wordt getroffen door de afnemende wereldhandel. In 2008 nam de relevante wereldhandel nog toe met 2¾% maar voor 2009 werd - voor de eerste keer sinds 1975 - een krimp voorzien van 2 ¾% (CPB, 2008A, p. 6). Zowel de bedrijfs- als de woninginvesteringen namen af, de particuliere consumptie liep terug en de werkloosheidscijfers namen toe (DNB, 2008, p. 60).

Voorts wordt middels een persconferentie op 17 februari 2009 door toenmalig premier Balkenende en CPB-directeur Teulings kenbaar gemaakt dat Nederland in een zware recessie verkeerde. De Nederlandse economie zou in 2009 uiteindelijk een krimp van 4% realiseren (DNB, 2010, p. 24).

(23)

- 23 -

1.3 Structurele stabilisatiemaatregelen

In de economie en in de samenleving nemen financiële instellingen een bijzondere rol in, welke rol door de Parlementaire Enquêtecommissie Financieel Stelsel als volgt wordt geformuleerd: ‘De financiële sector is geen gewone sector en banken zijn geen gewone ondernemingen. De economie is sterk afhankelijk van de stabiliteit van het financiële stelsel. Het betalingsverkeer, het opbouwen van persoonlijke reserves in de vorm van spaargelden, pensioenen en verzekeringen, het stelsel van sociale voorzieningen en de kredietverlening aan het bedrijfsleven steunen op de financiële sector. Daarmee is het publieke belang bij een stabiele financiële sector groot’ (Parlementaire Enquêtecommissie Financieel Stelsel, 2012, p. 540).

Naar aanleiding van de financiële crisis en gegeven de benodigde acute ingrepen door de overheid – zoals uiteengezet in hoofdstuk 1.2 – is door de Parlementaire Enquêtecommissie Financieel Stelsel vastgesteld dat het bestaande crisisinstrumentarium onvoldoende volstaat in het geval er sprake is van in nood verkerende kredietinstellingen. De absentie van

effectieve handvaten heeft er toe geleid dat overheidsmiddelen moesten worden aangewend om het algehele vertrouwen in de markt te herstellen. Het herstel van dit vertrouwen was een vereiste om een domino-effect van tekortkomende financiële instellingen en derhalve het instorten van de economie te voorkomen. Het laten failleren van instituten die voorzien in dermate essentiële bancaire functies werd als ontoelaatbaar bestempeld door de overheden gezien de systemische schade dat dit zou veroorzaken (Europese Commissie, 2010A, p.2). Wegens het tekortkomende bestaande crisisinstrumentarium is door de Tweede Kamer een parlementair onderzoek ingesteld onder leiding van Commissie De Wit. Middels het hieruit voortvloeiende hervormingsplan hebben de toezichthouders en overheden beleid ontwikkeld met als doel zowel de kans op als de impact van faillissementen van systeembanken te voorkomen.

(24)

- 24 -

1.3.1 Parlementaire Enquêtecommissie Financieel Stelsel

De Tweede Kamer heeft op 23 juni 2009 een parlementair - tweeledig - onderzoek ingesteld naar de overheidsmaatregelen, ontwikkelingen en incidenten met betrekking tot het

financieel stelsel26. Op 10 mei 2010 is door de Tijdelijke Commissie Onderzoek Financieel Stelsel – onder leiding van de heer Jan de Wit, lid van de politieke partij SP - het eerste deel afgesloten met het rapport ‘Verloren Krediet: eindrapport parlementair onderzoek financieel stelsel’27. Voormeld rapport zet de oorzaken van de ontwikkelingen op de financiële markt,

de structurele problemen en de in het verleden genomen maatregelen uiteen en vormt tevens de basis van 20 aanbevelingen die zijn gedaan ten behoeve van de structurele verbetering van het financiële stelsel. Voorts heeft de Tweede Kamer op 16 november 2010 de opdracht vastgesteld voor het tweede deel van het onderzoek, waarvan de uitvoering is toebedeeld aan de Parlementaire Enquêtecommissie Financieel Stelsel, eveneens onder leiding van Jan de Wit (hierna ‘Commissie De Wit). Commissie De Wit heeft aan de hand van haar onderzoek de door de Nederlandse overheid genomen crisismaatregelen - tijdens de periode september 2008 en januari 2009 – beoordeeld en haar analyses vertaald naar een toekomstgericht, opbouwend pakket van 20 aanbevelingen die dienen bij te dragen aan de beoogde versterking van de financiële sector en de verbetering van het crisismanagement. De bevindingen en aanbevelingen van Commissie De Wit zijn middels het eindrapport op 11 april 201228 openbaar gemaakt en uit dit rapport volgt (onder andere) de conclusie dat er fouten zijn gemaakt door de Nederlandse autoriteiten bij de omvangrijke staatssteun aan Fortis/ABN-AMRO en ING. Volgens de Parlementaire Enquêtecommissie Financieel Stelsel (2012, p. 427 e.v.) was zowel het Ministerie van Financiën29 als DNB onvoldoende

voorbereid op de gevolgen van een crisis met een dergelijke omvang; het aanwezige

26 Kamerstukken II 2009/10, 31 980, nr. 1. 27 Kamerstukken II 2009/10, 31 980, nr. 3–7. 28 Kamerstukken II 2011/12, 31 980, nr. 61

29 De minister van Financiën is de eerstverantwoordelijke voor de stabiliteit van het financiële stelsel en heeft

de bevoegdheid én de taak om besluiten hieromtrent te nemen. De verantwoordelijkheid voor de stabiliteit van het financiële stelsel deelt de minister met de prudentieel toezichthouder DNB (Parlementaire

(25)

- 25 -

crisisinstrumentarium kon niet voorkomen dat de algemene middelen door de Staat moesten worden ingezet.

Op Prinsjesdag van 18 september 2012 maakt de Minister van Financiën Jan Kees de Jager kenbaar dat de aanbevelingen van Commissie De Wit worden overgenomen omdat deze volgens de Minister leiden tot ‘belangrijke maatregelen om de financiële sector te versterken’30. In de kabinetsreactie op de Parlementaire Enquête Onderzoek Financieel

stelsel wordt nogmaals benadrukt dat het evident is dat alle maatregelen er op moeten zijn gericht dat een crisis zoals de kredietcrisis, die heeft geleid tot noodgedwongen en fors overheidsingrijpen, niet meer zal plaatsvinden (Ministerie van Financiën, 2012F, p. 3). Het uiteindelijke hervormingsplan van de financiële sector – dat mede is opgebouwd uit de aanbevelingen van voormelde 2 rapporten - omvat in totaal 40 maatregelen,31 welke zijn onder te verdelen in een vijftal domeinen: (i) een betere bescherming van de consument, (ii) de versterking en uitbreiding van het toezicht- en crisisinstrumentarium, (iii) het verbeteren van de governance en het tegengaan van het nemen van risico’s door financiële instellingen, (iv) het vergroten van de kapitalisatiekracht en veerkracht van financiële instellingen, en (v) een cultuurverandering bewerkstelligen.

In het kader van deze scriptie worden in de subhoofdstukken 1.3.2 tot en met 1.3.4 een aantal maatregelen besproken die puur gericht zijn op de beperking van risiconeming, door deze te belasten. Hoewel het nemen van risico’s door voormelde instellingen hun

winstgevendheid kan vergroten, is de overheid van mening dat vanwege de impact dat dit gedrag - in geval van mislopen - op de samenleving en overheidsfinanciën kan hebben, er een rem op het nemen van risico dient te worden gezet. Deze rem is door de overheid – onder meer - vormgegeven middels het doorvoeren van de navolgende ingrepen: De Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen (hoofdstuk 1.3.2), de bankenbelasting (hoofdstuk 1.3.3) - beiden behorende tot domein (iii), waarbij het beloningsbeleid ook onderdeel is van

30

https://www.rijksoverheid.nl/actueel/nieuws/2012/09/18/de-jager-neemt-aanbevelingen-commissie-de-wit-over, 24 december 2016. 31 ‘Aanpak financiële sector’

(https://www.rijksoverheid.nl/binaries/rijksoverheid/documenten/circulaires/2012/10/12/aanpak-financiele-sector-printvriendelijke-versie/aanpak-financiele-sector-printvriendelijk.pdf), 24 december 2016.

(26)

- 26 -

domein (v) -, en het Basel-III akkoord (hoofdstuk 1.3.4), onderdeel van domein (iv). Voorts komt in hoofdstuk 2 domein (ii) aan bod, de versterking en uitbreiding van het toezicht – en crisisinstrumentarium.

1.3.2 Corporate governance32 & beloningsbeleid

De governance van een financiële instelling heeft - onder andere - betrekking op het

risicomanagement, het beloningsbeleid en de bedrijfscultuur van de desbetreffende instelling en is gericht op een beheerste, verantwoordelijke en efficiënte bedrijfsvoering. Indien een financiële instelling beschikt over een effectieve governance dan wordt deze in staat geacht om risico’s adequaat en tijdig te kunnen identificeren, analyseren en beheersen.

Volgens DNB (2015, p. 30) vormt het beloningsbeleid een belangrijk onderdeel van de governance. De prikkels die uit het beloningsbeleid voortvloeien, hebben namelijk invloed op het gedrag van medewerkers en kunnen zowel positieve als negatieve effecten hebben voor de financiële stabiliteit. Indien de variabele beloning medewerkers aanzet tot betere prestaties dan is sprake van een positief effect. Daarentegen is sprake van een negatief effect indien variabel belonen overmatig risiconemen in de hand werkt. In de periode voorafgaande aan de crisis hebben hogere variabele beloningen medewerkers aangezet tot het nemen van excessieve risico’s, welk gedrag uiteindelijk uitmondde in financiële instabiliteit omdat de risico’s niet meer effectief konden worden beheerst (DNB, 2015, pp. 30-31).

Uit het hervormingsplan van Minister De Jager volgt een aantal maatregelen dat beoogt te hoge beloningsprikkels in te dammen, waaronder een bonusverbod ten aanzien van

financiële instellingen die kapitaalversterking vanuit de overheid hebben (of in de toekomst

32 Corporate governance is de Engelse term voor behoorlijk ondernemingsbestuur. Deze term wordt gebruikt

om aan te geven hoe een onderneming goed, verantwoord en efficiënt dient te worden bestuurd, alsmede hoe deze verantwoording dient af te leggen over het gevoerde beleid jegens belanghebbende partijen zoals de aandeelhouders. De gedragsregels die dienen te worden nageleefd door bestuurders, commissarissen en

aandeelhouders van beursgenoteerde bedrijven zijn opgenomen in de Corporate Governance Code; deze code is in 2003 door de toenmalige commissie Tabaksblat vastgesteld en in 2008 door Commissie Frijns aangepast. Per januari 2017 treedt de door de Commissie Van Manen in 2016 herziene Corporate Governance Code in (http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/corporate-governance), 24 december 2016.

(27)

- 27 -

zullen) ontvangen in verband met de stabiliteit van het financiële stelsel. Tevens zullen de bestuurders van deze instellingen geen recht verkrijgen op variabele beloning totdat de volledige staatssteun is terugbetaald. Voorts is een akkoord bereikt over maximum

beloningen van financiële instellingen waarvan het Ministerie van Financiën aandeelhouder is. De bestuurdersbeloningen – zowel vast als variabel – dalen met meer dan 20% en de ontslagvergoeding bedraagt maximaal één jaarsalaris.

Op 7 februari 2015 is de Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen33 (hierna ‘WBFO’) in werking getreden. Iedere onderneming dient te beschikken over een beheerst

beloningsbeleid34 en ten aanzien van bonussen geldt een bonusplafond van 20%35 van de vaste beloning. Verder zijn vertrekvergoedingen beperkt,36 is het mogelijk om variabele beloningen terug te vorderen dan wel aan te passen37 en is het bonusverbod38 - indien er sprake is van staatssteun - uitgebreid. Uiteindelijk dient het governance- en beloningsbeleid te leiden tot een cultuur waarin risicobewust gedrag vanzelfsprekend is.

1.3.3 Implementatie Wet bankenbelasting

Naar de mening van de regering is het gerechtvaardigd om een bijdrage aan

systeemrelevante instellingen te vragen voor de kosten die de overheidsinterventies met zich hebben meegebracht (Ministerie van Financiën, 2012G, p. 2). Reeds in 2010 is door het kabinet aangegeven dat zij voorstander is om deze bijdrage vorm te geven middels de invoering van een bankenbelasting - waarvan de heffingsgrondslag de zogenaamde

‘ongedekte schulden’ van een bank betreft - mits wordt voldaan aan 3 randvoorwaarden; (i) het level playing field binnen de Europese Unie dient te worden behouden, (ii) het onnodig stapelen van maatregelen moet worden voorkomen, en (iii) de invoering van de onderhavige belasting mag geen substantieel negatief effect veroorzaken terzake van de kredietverlening

33Staatsblad 2015, nr. 46

34 Afdeling 1.7.2 Beheerst beloningsbeleid, art. 1:117- art. 1:119 WBFO. 35 Afdeling 1.7.4 Maximale variabele beloning, art. 1:121 - art. 1:123 WBFO. 36 Afdeling 1.7.6 Maximale vertrekvergoeding, art. 1:125 WBFO.

37 Afdeling 1.7.7 Terugvordering en aanpassing van variabele beloningen, art. 1:126 en art. 1:127 WFBO. 38 Afdeling 1.7.8 Verbod op variabele beloning bij staatssteun, art. 1:128 en art. 1:129 WBFO.

(28)

- 28 -

(Ministerie van Financiën, 2012E, p. 3). Met de bankenbelasting wordt door de overheid een prijskaart afgegeven ten aanzien van de verstrekte impliciete overheidsgarantie, wat de hoofddoelstelling is van het wetsvoorstel (Ministerie van Financiën, 2012G, p. 2). Naast een bijdrage van de bancaire sector kent de bankenbelasting nog 2 andere doelstellingen; middels deze belasting wordt beoogd een bijdrage te leveren aan de risicobeheersing binnen het financiële systeem en tracht men de perverse prikkels in het beloningsbeleid van banken terug te dringen. Hierbij wordt door het Ministerie van Financiën (2012F, p.2) benadrukt dat de laatste doelstellingen ondergeschikt zijn aan de eerste doelstelling. Uiteindelijk is de Wet bankenbelasting ingevoerd per 1 oktober 2012. De uitwerking van de bankenbelasting en de invloed die het Basel III-akkoord, het

depositogarantiestelsel, de Code Banken en de motie Van Vliet hebben gehad, komen achtereenvolgens aan bod in de (sub)hoofdstukken 2.2.1, 2.3.1 en hoofdstuk 3.

1.3.4 Basel III – Verhoging kapitaaleisen banken

De kredietcrisis vormt tevens de aanleiding voor de aangescherpte en verhoogde kapitaaleisen die aan financiële instellingen zijn opgelegd om deze schokbestendiger te maken om zodoende de kans op een nieuwe crisis – en daarmee een beroep op staatssteun – te verkleinen. Tijdens de crisis kwamen financiële instellingen namelijk in de problemen omdat de kapitaalbuffers onvoldoende bleken om dermate omvangrijke schokken op te kunnen vangen; oftewel, de bezittingen van de banken waren kleiner dan de schulden waardoor deze niet langer in staat waren te voldoen aan de betalingsverplichtingen richting de verschaffers van vreemd vermogen. Men spreekt dan van insolvabiliteit.

Het eigen vermogen wordt gedefinieerd als het verschil tussen de waarde van de bezittingen (activa) en de schulden (passiva), en vormt een onderdeel van het kapitaal van een bank; het vermogen om verliezen op te vangen. De stabiliteit van een bank wordt echter niet alleen bepaald aan de hand van het aanwezige hoeveelheid kapitaal aan de passivazijde van de balans, maar wordt mede beïnvloed door de risico’s die een bank neemt aan de activazijde

(29)

- 29 -

van de balans. Doordat wordt geïnvesteerd in verschillende activa is het mogelijk dat twee banken, die beschikken over zowel hetzelfde balanstotaal als een gelijke hoeveelheid

kapitaal, een (totaal) verschillend risicoprofiel hebben. De risicogewogen kapitaaleisen – die hieronder worden weergegeven – houden rekening met de verschillende risicoprofielen van banken.

Bij de berekening van het kapitaal van banken wordt in Europa – en andere delen van de wereld - uitgegaan van de Bazelse kapitaalraamwerken39. Op grond van het aangescherpte Basel II-akkoord - het zogenaamde Basel III-akkoord - gelden strengere regels ten aanzien van de hoogte en kwaliteit van het onderhavige kapitaal. Via de Capital Requirements Directive en de Capital Requirements Regulation (CRD IV/CRR)40 is het Basel-III akkoord per 2014 in Europese wetgeving verankerd. Conform voormeld akkoord dient het

kernkapitaal41 van banken gedurende de periode 2014 – 2019 te groeien naar een minimum kernkapitaal van 4,5%, afgezet tegen de totale risicogewogen activa42 van een bank. Daar

bovenop dient tevens een (minimale) kapitaalconserveringsbuffer van 2,5% en een instellingspecifieke contracyclische buffer tussen 0% en 2,5% te worden aangehouden. Voorts is door de ‘Financial Stability Board’(‘FSB’)43 en de G20 besloten dat ten aanzien

van mondiaal systeemrelevante instellingen een opslag geldt ad minimaal 1% en maximaal 3,5%, de zogenoemde (a)‘Systemically Important Bank’(SIB)-buffer. Gegeven het

voornoemde kernkapitaalvereiste van 4,5% dienen de systeembanken uiteindelijk minimaal

39 Het Bazelse Comité (‘Basel Committee for Banking Supervision’) is een mondiale organisatie ten behoeve

van zowel centrale banken als andere bancaire toezichthouders. Verder vormt het Comité een forum voor de samenwerking op toezichtgebied (Ministerie van Financiën, 2016C, p. 3).

40 Het CRD IV/CRR pakket bestaat uit zowel een richtlijn als een verordening.

41 De ‘Common Equity Tier 1’ oftewel CET1, het kapitaal van de allerhoogste kwaliteit en de belangrijkste

indicator voor het weerstandvermogen (Ministerie van Financiën, 2016C, p. 4).

42 Deze risicogewogen kapitaaleis houdt voor een bank in dat een bepaalde hoeveelheid kapitaal dient te

worden aangehouden, welke omvang afhankelijk is van de risicoclassificatie van de activa op de balans (Ministerie van Financiën, 2016C, p. 3).

43 De FSB is het mondiale orgaan dat aanbevelingen ten behoeve van de financiële stabiliteit. Deze instantie

bepaalt welke banken als ‘mondiaal systeemrelevant’ worden aangemerkt, en hoe hoog de SIB-buffer dient te bedragen (Ministerie van Financiën, 2016C, p. 7).

(30)

- 30 - 8% tot 13% aan kernkapitaal aan te houden.

Dat voormelde instellingen zich van een omvangrijke kapitaalbuffer dienen te voorzien is van groot belang aangezien zij een centrale rol vervullen in het internationaal financiële verkeer en daarmee een gevaar kunnen vormen voor de financiële stabiliteit en het algeheel functioneren van de mondiale economie, indien sprake is van solvabiliteitsproblemen.

Voorts kan DNB op grond van nationale regelgeving aan niet-mondiaal systeemrelevante banken een (b)‘nationale systeemrelevantiebuffer’ opleggen van maximaal 2% van de

risicogewogen activa en een zogenoemde (c) ‘systeemrisicobuffer’- die maximaal 3% van de risicogewogen activa beslaat - om niet-cyclische (macroprudentiële) langetermijnrisico’s te sturen. Met betrekking tot voornoemde 3 buffers, die zijn aangemerkt met a, b en c, is het ‘hoogste van’ principe van toepassing om de totale gecombineerde buffer voor Nederlandse banken te bepalen. Indien een bank meerdere buffers krijgt opgelegd, dan geldt een

maximale systeembuffer op het hoogste niveau van deze buffers. De omvang van de gecombineerde buffer wordt dus als volgt bepaald: De kapitaalconserveringsbuffer + de instellingspecifieke contracyclische buffer + de hoogste buffer van; de mondiaal

systeemrelevantiebuffer óf de nationale systeemrelevantiebuffer óf de systeemrisicobuffer. Voorbeeld: ING Bank is door de FSB als enige Nederlandse bank tot mondiaal

systeemrelevante bank bestempeld en daardoor geldt voor ING een SIB buffer van 1%.

Risicogewogen kapitaaleisen onder Basel II, Basel III en CRD 4 (als percentage van risiscogewogen activa)

Basel II Basel III CRD IV

Common Equity Tier 1 (CET1) minimumeis 2% 4,5% 4,5%

Additional Tier 1 (AT1) 2% 1,5% 1,5%

Tier 2 (T2) kapitaalinstrumenten 4% 2% 2%

Kapitaalconserveringsbuffer (alleen CET1 kapitaal) n.v.t. 2,5% 2,5%

Contracyclische buffer (alleen CET1 kapitaal) n..v.t. 0% - 2,5% 0% - 2,5% Systeemrelevantie- en systeemrisicobuffer (alleen CET1 kapitaal) n.v.t. 1% - 2,5% 1% - 3,5% Indicatie minimale hoeveelheid vereist kernkapitaal (CET1) 2% 8% - 12% 8% - 13%

(31)

- 31 -

Voorts heeft DNB ING, Rabobank en ABN Amro als nationaal systeemrelevante bank aangemerkt en krijgen zij van DNB een systeemrelevantie eis opgelegd van 2%. Tot slot wordt door DNB een systeemrisicobuffer van 3% opgelegd aan ING, Rabobank en ABN Amro. Op grond van het ‘hoogste van’ principe bedraagt de totale systeembuffer voor ING Bank, Rabobank en ABN Amro 3% (Ministerie van Financiën, 2016C, p. 7).

Middels Basel III wordt naast de risicogewogen kapitaaleisen ook een ongewogen

kapitaaleis geïntroduceerd, de zogenaamde ‘leverage ratio’. Waarbij dus geen risicoweging van de activa plaatsvindt. Deze maatstaf geeft de verhouding tussen het uitgeleende geld en het eigen vermogen weer, oftewel de verhouding van de balansomvang ten opzichte van het aangehouden kapitaal. De leverage ratio dient een grens te stellen aan de opbouw van een te grote schuldpositie, één van de oorzaken van de kredietcrisis. Op grond van deze ratio worden banken geacht een bedrag aan eigen vermogen aan te houden dat tenminste gelijk is aan 3% ten opzichte van hun balansomvang. De balansomvang omvat zowel alle activa op de balans van een bank, alsmede de ‘off-balance’ verplichtingen die een bank buiten de balans om heeft (Ministerie van Financiën, 2016C, p. 8).

Uit de CRR volgt dat de Europese afspraken omtrent de leverage ratio uiterlijk in 2017 dienen te zijn vastgelegd, met als uitgangspunt de introductie van een bindende en

geharmoniseerde leverage ratio eis in 2018. Uit de Bazelse afspraken volgt dat een minimale leverage ratio eis van 3% zal worden geïntroduceerd. Nederland verlangt echter een hogere ongewogen buffer van de banken omdat de Nederlandse bankensector relatief groot is in vergelijking met de omvang van de economie; per 2018 dient een ongewogen buffer van 4% te worden aangehouden (Ministerie van Financiën, 2016, p. 2).

(32)

- 32 -

2. Belastende effecten structurele maatregelen

Vanwege de brede en diepe verwevenheid van financiële instellingen in de maatschappij is een stabiele financiële sector een basisvoorwaarde voor de economische welvaart van een land. Volgens Joosen (2015, p. 413) bevonden de nationale overheden en banken zich in een ‘duivelse omhelzing’ omdat de omvangrijke en talrijke reddingoperaties van banken direct negatieve gevolgen hadden voor de (nationale) overheidsfinanciën. Het is dus niet meer dan logisch dan dat de desbetreffende instellingen hun bijdrage dienen te leveren aan het herstel van de financiële stabiliteit en op een dusdanig andere manier dienen te opereren dat een dergelijke negatieve spiraal in de toekomst kan worden voorkomen. Volgens Hevel (2012, p.323) kan dit kan alleen worden bereikt middels een aanpassing van de huidige regelgeving en aanscherping van het prudentieel toezicht. Het feit dat de belastingbetaler mede de

rekening kreeg gepresenteerd van voormelde reddingsoperaties, leverde voor de politiek een krachtige motivatie op om tot een reeks van voorstellen van wet- en regelgeving te komen ten behoeve van de bancaire sector.

Voorts heeft de kredietcrisis de gebreken in het geldende Europese wetgevende raamwerk met betrekking tot de bankensector blootgelegd en aangetoond dat naast een versterkte coördinatie van het economisch en begrotingsbeleid, een geharmoniseerd toezicht is vereist binnen een monetaire unie. Het gebrek aan een uniforme en gecoördineerde Europese aanpak van de crisis heeft uiteindelijk geleid tot de doorvoering van verregaande structurele wijzigingen in de wetgevende bevoegdheid en het toezichtinstrumentarium, waarmee een verschuiving van de soevereiniteit van de wetgever en de toezichthouder van nationaal naar Europees niveau is bewerkstelligd (Joosen, 2015, pp. 414-415). Met de oprichting van de Europese Bankenunie (hierna ‘Bankenunie’) en de introductie van haar drie pijlers – die allen op Europees niveau worden georganiseerd – wordt beoogd zowel de negatieve

wisselwerking tussen slecht presterende banken en nationale overheden te beperken alsmede te zorgen voor adequaat, gecentraliseerd toezicht en een toereikend crisisinstrumentarium (Kool, 2014, p. 263).

(33)

- 33 -

In onderhavig hoofdstuk worden allereerst de Bankenunie en haar drie pijlers besproken en vervolgens wordt ingegaan op de doelstelling van drie heffingen die zijn opgelegd aan de bancaire sector om zodoende een bijdrage te leveren aan (het herstel van) de financiële stabiliteit: (i) De bankenbelasting, (ii) het depositogarantiestelsel en (iii) het resolutiefonds.

2.1 De Europese Bankenunie

In Europa is in de loop van 2013 en 2014 een enorme stap gezet richting een model van gecentraliseerd toezicht middels de introductie van de drie44 pijlers45 van de Bankenunie; het ‘Single Supervisory Mechanism’ (hierna ‘SSM’), een geharmoniseerd toezichtskader, het Single Resolution Mechanism (hierna ‘SRM’), een geharmoniseerd afwikkelingskader en een Europees Depositogarantiestelsel. Middels het organiseren van voormelde pijlers op Europees niveau is beoogd de verschuiving van de soevereiniteit van de wetgever en de toezichthouder te realiseren (Joosen, 2015, p. 416). Met een gemeenschappelijk

bankentoezicht en afwikkelingsmechanisme voor probleembanken is een Europees raamwerk gecreëerd, voorzien van een uniform en hoogwaardig bankentoezicht. Tevens zorgt het collectieve afwikkelingsmechanisme – dat in werking treedt zodra banken ‘ontsporen’ - niet alleen voor een gelijk Europees speelveld, maar ook voor een gelijke lastenverdeling over de grenzen heen.

Om het prudentieel toezicht aan te scherpen, staan sinds 4 november 2014 de 130 grootste en meest internationaal opererende banken46 onder direct toezicht van de Europese Centrale Bank (hierna ‘ECB’). De ECB heeft hiermee naast de verantwoordelijkheid voor monetaire

44 Tijdens de ECOFIN van 17 juni 2016 is besloten de plannen rondom een Europees depositogarantiestelsel

voorlopig stil te leggen en daarom wordt deze pijler binnen het kader van deze scriptie niet verder behandeld (10460/16. EF 199. ECOFIN 636. CODEC 919, paragraaf 8d).

45 Figuur p.34: De 3 pijlers van de Europese Bankenunie (bron: Single Resolution Board

(https://srb.europa.eu/sites/srbsite/files/single_resolution_fund_0.pdf), 11 januari 2017.

46 Kool (2014, p. 264) benadrukt hierbij dat het feitelijk toezicht van nagenoeg 6.000 andere -

‘niet-significante’- banken in de eurozone bij de nationale toezichthouder blijft. Concluderend blijft er dus interpretatie- en implementatieruimte over ten behoeve van de nationale toezichthouders.

(34)

- 34 -

stabiliteit ook de verantwoordelijkheid voor de financiële stabiliteit verkregen (Kool, 2014, p. 263).

Om deze doelstellingen te kunnen bewerkstelligen zijn – naast het versterken van de kapitaaleisen op grond van Basel III - een aantal instrumenten ingevoerd waarmee tijdig en adequaat kan worden ingegrepen indien sprake is van een insolvabele of faillerende bank. Zodoende kunnen de systeemrelevante functies van de bank worden gewaarborgd en tegelijkertijd de negatieve effecten van een falende bank op de economie en samenleving worden beperkt (Ministerie van Financiën, 2015, p. 1).

2.1.1 Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme

Het eerste kernelement van de Bankenunie betreft het Europees toezichtmechanisme dat per 4 november 2014 van start is gegaan, het SSM (het Gemeenschappelijk

Toezichtsmechanisme). Op grond van EU-Verordening nr. 1024/201347 is het SSM ingesteld om ervoor te zorgen dat het prudentieel toezicht op kredietinstellingen in de eurozone en in de niet tot de eurozone behorende EU-lidstaten - die aan het systeem willen deelnemen – op

47 Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank

specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen.

De belangrijkste uitgangspunten van de Bankenunie zijn; (i) te

waarborgen dat de afwikkeling van bankfaillissementen en de

vergoeding van depositohouders in de Bankenunie worden afgehandeld zonder een beroep te hoeven doen op financiële ondersteuning vanuit de publieke middelen , en (ii) destabilisatie van de financiële markten helpen voorkomen.

(35)

- 35 -

een coherente, uniforme en doeltreffende wijze ten uitvoer wordt gebracht48. Hiermee wordt beoogd het vertrouwen in de algehele financiële sector te herstellen, alsmede te voorkomen dat kredietinstellingen in financiële problemen komen. Het toezicht wordt uitgevoerd door een samenwerkingsverband tussen de ECB - in haar hoedanigheid van supranationale autoriteit – en de nationale toezichtautoriteiten van alle deelnemende landen. Binnen het SSM worden alle belangrijke toezichtsbesluiten genomen door het zogenaamde ‘Supervisory Board’, een orgaan binnen de ECB. De deelnemende landen worden middels een

toezichtsdirecteur vertegenwoordigd in deze toezichtsraad; in Nederland is voormelde taak toebedeeld aan DNB.

De werkzaamheden in het kader van het SSM steunen op een andere belangrijke pijler van de Bankenunie, namelijk het SRM, dat bestaat uit een gemeenschappelijke

afwikkelingsautoriteit en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds; het zogenaamde ‘Single Resolution Fund’ (oftewel het Europese Resolutiefonds) dat verderop in hoofdstuk 2 aan bod komt.

2.1.2 Gemeenschappelijk Afwikkelingsmechanisme

De tweede pijler van de Bankenunie betreft het Europese herstel- en

afwikkelingsmechanisme dat per 1 januari 2015 is geconcretiseerd middels de introductie van het SRM, het ‘Gemeenschappelijk Afwikkelingsmechanisme’, dat middels de EU-verordening 806/201449 is bekrachtigd. Het hoofddoel van het SRM is om ervoor te zorgen dat probleembanken op een ordelijke en geharmoniseerde wijze worden afgewikkeld, waarbij wordt beoogd de financiële ondersteuning vanuit de publieke middelen tot een minimum te beperken. Verder dient het afwikkelingsmechanisme ervoor te zorgen dat systeemrelevante entiteiten kunnen worden afgewikkeld zonder daarmee de financiële

48 Verordening (EU) Nr. 806/2014, paragraaf 7.

49 Verordening (EU) Nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014, tot vaststelling van

uniforme regels en een uniforme procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In het kader van het onderzoek naar het voorkomen van Chlamydia psittaci bij wilde vogels zijn in 2013 117 vogels onderzocht, waarvan er 2 positief zijn bevonden op de

A multi-level simulation concept is presented which determines effects of varying process parameters on structural parameter distributions, battery model parameter distributions

Wanneer die opvoeders wat aan hierdie navorsingstudie deelgeneem het se gedagtes oor hulle en hul kollegas se vlakke van emosionele welsyn egter ondersoek word, blyk dit dat

De toenemende etnische diversiteit in de buurt heeft volgens de respondenten invloed gehad op de afname van de sociale cohesie in de wijk, net zoals in het onderzoek van Putnam

A systematic way to determine the best tradeoff between interpolation accuracy and computational cost for a particular application is to compare errors: the interpolation error

Organisaties daarentegen waarbij issuemanagement meer aandacht heeft van het management en dieper in de organisatie is belegd, kunnen een (strategische) keuze tussen re- en

The first step in designing an EXSPECT prototype for an information system consists of designing the control and data flow of the various processors of the

To model a database one may define a channel that is connected to a processor both as input channel and output channel, and that contains always exactly one