• No results found

De overheid heeft ten gevolge van de kredietcrisis noodgedwongen fors moeten investeren in de stabiliteit van de Nederlandse bankensector. Deze steun is niet door de Staat verleend om een specifieke kredietinstelling te redden maar om de stabiliteit van de financiële sector veilig te stellen. Feitelijk heeft de gehele sector profijt gehad van de steun die destijds is verleend en daardoor heeft de regering de invoering van een bankenbelasting – die dient te worden gedragen door de gehele bancaire sector – als zijnde rechtvaardig bestempeld. Uit de Memorie van Toelichting101 volgt ook dat de bankenbelasting dient bij te dragen aan zowel de stabiliteit en gezondheid van het financiële stelsel als voor een betere beheersing van de risico’s, waar financiële instellingen dagelijks aan worden onderworpen, moet zorgen. De bankenbelasting wordt gezien als een middel om, gecombineerd met de ex ante financiering van het depositogarantiestelsel en de aangescherpte kapitaaleisen voortvloeiende uit Basel III, bij te dragen aan de stabilisering van het financiële stelsel en een betere beheersing van de (financiële) risico’s (Ministerie van Financiën, 2012E, p. 3). De regering heeft hierbij benadrukt dat de bankenbelasting niet als een ‘verzekeringspremie voor moeilijke tijden’ moet worden gekwalificeerd, maar als een complementair instrument tezamen met het aanscherpen van de kapitaaleisen en het ex ante gefinancierde DGS (Ministerie van Financiën, 2012G, p. 2).

Voorts heeft de regering de bankenbelasting mede ingevoerd om zodoende een bijdrage te leveren aan de bestrijding van perverse prikkels in het beloningsbeleid binnen de bancaire sector. In dit kader is recht gedaan aan de gedachte achter de motie Van Vliet middels een koppeling tussen de Code Banken en de tarieven van de bankenbelasting.

In hoofdstuk 3 worden voormelde elementen besproken die van invloed zijn geweest op het vormgeving van de Wet bankenbelasting; achtereenvolgens de gewijzigde financiering van het DGS, de aanscherping van de kapitaaleisen op grond van het derde Bazelse akkoord en de uitwerking van de motie van het lid Van Vliet in combinatie met de Code Banken.

- 52 -

3.1 Invloed ex ante depositogarantieheffing

Uit de memorie van toelichting blijkt dat bij de vormgeving van het wetsontwerp met betrekking tot de bankenbelasting rekening is gehouden met de introductie van de ex ante depositogarantieheffing. In beginsel wordt de heffingsgrondslag van de bankenbelasting gevormd door het balanstotaal dat voortvloeit uit de commerciële jaarrekening. Vervolgens kunnen een aantal specifieke passiva in aftrek worden gebracht op voormeld balanstotaal, waaronder de daadwerkelijk onder het depositogarantiestelsel gedekte deposito’s.102 De bankenbelasting wordt geheven over de resterende passiva, aangemerkt als de ongedekte schulden103. De Wet bankenbelasting richt zich specifiek op deze ongedekte schulden om overlap met het ex ante gefinancierde depositogarantiestelsel te voorkomen. De financiering van het depositogarantiestelsel is namelijk afhankelijk van de omvang van de gegarandeerde (oftewel gedekte) deposito’s van een bank (Ministerie van Financiën, 2012G, p. 6).

Feitelijk hebben de invoering van de Wet bankenbelasting en de invoering van het ex ante gefinancierde DGS wederzijds invloed op elkaar gehad. Naar aanleiding van het

amendement Braakhuis104 is de gebudgetteerde opbrengst van de bankenbelasting verdubbeld van €300 naar €600 miljoen. Deze verhoging is doorgevoerd bovenop alle andere belastende maatregelen ten behoeve van de bancaire sector. Daarom is besloten om het cumulatieve effect voor de banken te mitigeren, middels het uitstellen van de invoering van de ex ante financiering van het DGS105.

102 Deze aftrekpost omvat zowel de deposito’s die onder de dekking van het Nederlandse DGS vallen, als de

deposito’s die middels depositogarantiestelsels in andere landen worden gedekt.

103 Voor een schematische weergave, zie p. 46 van deze scriptie. 104 Kamerstukken II 2011/12, 33 121, nr. 29.

105 Op pagina 42 van deze scriptie (voetnoot 65) is reeds uiteengezet dat de invoering van de bankenbelasting

de eerste aanleiding is geweest om de invoering van het ex ante gefinancierd DGS met een jaar, tot 1 juli 2013, uit te stellen. De invoering is namelijk opnieuw uitgesteld ten gevolge van de ‘Tijdelijke wet resolutieheffing 2014’. Door de eenmalige resolutieheffing voortvloeiende uit voormelde wet én met het oog op de

- 53 -

3.2 Invloed kapitaaleisen Basel III

Naast het feit dat met betrekking tot het wetsontwerp van de bankenbelasting rekening is gehouden met de gewijzigde financieringswijze van het depositogarantiestelsel, is eveneens geanticipeerd op de aangescherpte kapitaaleisen, voortvloeiende uit het Basel III-akkoord. Zoals aangegeven in subhoofdstuk 1.3.4 dienen banken op grond van Basel III meer vermogen aan te houden, ter versterking van de solvabiliteitspositie. In het kader van de bankenbelasting vormt deze vermogenspositie een van de aftrekposten die in mindering dient te worden gebracht op het balanstotaal, alvorens men uitkomt bij de belastbare som. Op grond van art. 7 Wet banken belasting jo. art. 8a sub 1 Wet bankenbelasting wordt namelijk het zogenaamde ‘toetsingsvermogen’ gekwalificeerd als aftrekpost. Het doel van het toetsingsvermogen is het opvangen van eventuele verliezen.

Voorts wordt op grond van art. 2 sub j Wet bankenbelasting jo. art. 3:57 lid 2 van de Wet op het financieel toezicht voor de berekening van het toetsingsvermogen verwezen naar de ‘bij algemene maatregel van bestuur’ vastgestelde regels die betrekking hebben op de

solvabiliteit van financiële instellingen. Deze regels hebben in het bijzonder betrekking op de minimumomvang, samenstelling en berekening van de solvabiliteit, alsmede op de waardering van de vermogensbestanddelen die tot de solvabiliteit kunnen worden gerekend. Aan de hand van art. 59 derde lid van het Besluit prudentiële regels van de Wet op het financieel toezicht106 (hierna ‘Besluit’) wordt de minimumomvang van de solvabiliteit - met betrekking tot een bancaire instelling - gekoppeld aan de kapitaaleisen van Basel III: ‘De solvabiliteit van een bank of beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 3:57, eerste lid, of 3:58, eerste lid, van de wet, is voldoende, indien het aanwezige toetsingsvermogen van de onderneming voldoet aan de op de bank of beleggingsonderneming van toepassing zijnde kapitaaleisen uit deel 3 van de verordening kapitaalvereisten.’ Oftewel, middels voormeld Besluit wordt de aansluiting van de bankenbelasting met Basel III verwoord.

106 Besluit bijzondere prudentiële maatregelen, beleggerscompensatie en depositogarantie Wft, hoofdstuk 10

- 54 -

3.3 Invloed motie Van Vliet & Code Banken

Op 16 maart 2011 is de motie van het lid Van Vliet (hierna ‘motie Van Vliet’) aan de Tweede Kamer voorgesteld en op 22 maart 2011 is deze vervolgens aangenomen107. De motie pleit voor een rigoureuze aanpak van de bonuscultuur binnen de financiële sector omdat deze in belangrijke mate aan het ontstaan van de kredietcrisis zou hebben heeft bijgedragen. Gesteld wordt dat een kredietcrisis in de toekomst te allen tijde dient te worden voorkomen. Echter, het ontbrak de banken en verzekeraars aan dempende prikkels om de heersende bonuscultuur aan te pakken. Middels de motie Van Vliet wordt daarom een verzoek om een nieuwe fiscale maatregel bij de regering neergelegd waarmee de financiële bonussen van staatsgesteunde ondernemingen - zijnde ING, ABN Amro, ASR

Verzekeringen, SNS Reaal en Aegon - die sinds 2008 zijn uitgekeerd, eenmalig met een tarief van 100% te belasten in de loonheffing dan wel de aftrek van de uitgekeerde bonussen te weigeren in de vennootschapsbelasting.

De daadwerkelijke uitvoering van de motie bleek echter op een aantal juridische problemen te stuiten. Het grootste bezwaar met betrekking tot de uitvoering van de desbetreffende motie betreft de verzochte werking met terugwerkende kracht vanaf het boekjaar 2008. De Raad van State heeft onderkend dat het toekennen van terugwerkende kracht aan een fiscale maatregel niet mogelijk is indien deze niet reeds vóór het ingaan van de maatregel

voldoende kenbaar is gemaakt (Ministerie, 2011, p. 1). Dientengevolge is men op zoek gegaan naar een alternatieve (en juridisch handhaafbare) fiscale maatregel om de inhoud van de motie Van Vliet tot zijn recht te doen komen. Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in twee alternatieve maatregelen, te weten een bonusverbod voor bestuurders van staatsgesteunde financiële instellingen en een fiscale maatregel die is opgenomen in de Wet

bankenbelasting. Met de inwerkingtreding van de ‘Wet aansprakelijkheidsbeperking DNB en AFM en bonusverbod staatsgesteunde ondernemingen’108 wordt het mogelijk gemaakt om een bonusverbod op te leggen aan de bestuurder(s)109 van een financiële onderneming die ‘in

107 Kamerstukken II 2010/11, 31 980 nr. 30 108 Stb. 2012, 265

- 55 -

verband met de stabiliteit van het financiële stelsel steun geniet of heeft genoten in de zin van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.’ In de Wet bankenbelasting is een koppeling gemaakt met het beloningsbeleid in de vorm van een aangepaste tarifering. In beginsel valt het belastingtarief van de Wet bankenbelasting uiteen in twee percentages110. Een percentage van 0,022% geldt voor de langlopende schulden. Voor de kortlopende schulden wordt een verhoogd tarief van 0,044% gehanteerd omdat deze schuldpositie als risicovoller wordt gekwalificeerd. Voorts is ten behoeve van het beloningsbeleid aansluiting gezocht met de Code Banken en daaruit volgt dat een variabele beloning van een bestuurder niet meer mag bedragen dan 100% van zijn vaste beloning111. Het overschrijden van deze norm heeft als gevolg dat de tarieven van de

bankenbelasting met een factor 1,1 worden vermenigvuldigd112. Aanvullend dient te worden opgemerkt dat het percentage variabele beloning van 100% met ingang van 1 oktober 2014 is verlaagd naar 25%113, wat dus een aanzienlijke verzwaring is van de maatregel. Met zowel

het bonusverbod als de opgenomen maatregel in de Wet bankenbelasting wordt recht gedaan aan de gedachte achter de motie Van Vliet, namelijk de algemene maatschappelijke

opvatting dat het uitkeren van bonussen door staatsgesteunde financiële ondernemingen haaks staat op het feit dat de desbetreffende onderneming het zelf aan aantoonbare financiële stabiliteit ontbreekt. Ten tweede tracht men middels deze motie het maximaliseren van het bonusbeleid in het algemeen binnen de bancaire sector tegen te gaan (Ministerie van Financiën, 2011).

110 Art. 10 eerste lid, Wet bankenbelasting.

111 Paragraaf 6.4.2 Code Banken - 9 september 2010 112 Art. 10 tweede lid, Wet bankenbelasting.

- 56 -