• No results found

4. Evaluatie bankenbelasting als heffingsmaatregel

4.2 Toetsing randvoorwaarden van de Wet bankenbelasting

Aan de invoering van de Wet bankenbelasting heeft de toenmalige Minister van financiën De Jager een drietal randvoorwaarden gekoppeld; (a) behoud van een Europees ‘level playing field’, (b) er is oog voor de stapeling van regelgeving, en (c) een negatieve

uitwerking op de kredietverlening dient te worden voorkomen. Hierna wordt ingegaan op de vraag of nog wordt voldaan aan voormelde voorwaarden, die steeds ‘nadrukkelijk’129 zijn

gekoppeld aan het al dan niet invoeren van deze nieuwe belasting.

4.2.1 Behoud van concurrentiepositie Nederland

Ten behoeve van de invoering van de bankenbelasting heeft het kabinet in eerste instantie gesteld dat sprake moet zijn van Europese coördinatie om zodoende het internationale level playing field te handhaven. In de memorie van toelichting wordt opgemerkt130 dat

‘coördinatie geenszins gelijk staat aan harmonisatie van regelgeving binnen de Europese Unie’. Gesteld wordt dat aan deze randvoorwaarde is voldaan omdat door het kabinet is gekeken naar de ontwikkelingen hieromtrent in andere lidstaten van de Europese Unie. In de tijd dat Nederland de bankenbelasting introduceerde, werden namelijk in ten minste 10 andere lidstaten een (nationale) bankenbelasting of een resolutiefondsheffing ingevoerd (zie ‘Annex II’ voor een volledig overzicht). Echter, uit het evaluatierapport anno 2016 volgt dat het internationale speelveld inmiddels diffuser is geworden, onder meer door de

implementatie van het SRM. Volgens Duitsland, Finland en Slovenië zouden een nationale resolutiefondsheffing en de bijdragen aan het SRM niet naast elkaar moeten blijven bestaan. Verder hebben enkele lidstaten - waaronder Frankrijk - aangegeven een voorstander te zijn van afschaffing van de nationale bankenbelasting of resolutiefondsheffing, dan wel de belasting structureel te verlagen. Daarnaast geven weer andere lidstaten aan de opbrengst van de nationale bankenbelasting of resolutiefondsheffing gedeeltelijk aan te wenden ten

129 Kamerstukken II 2011/12, 33 121, nr. 3, p. 9. 130 Kamerstukken II 2011/12, 33 121, nr. 3, p. 9.

- 64 -

behoeve van het SRM. Tot slot zijn er nog enkele lidstaten – waar Nederland ook toebehoort - die voorstander zijn voor het handhaven van zowel de nationale bankenbelasting of

resolutiefondsheffing naast de bijdragen aan het SRM.

Ondanks voormelde ontwikkelingen binnen de Europese Unie wordt in het evaluatierapport van de bankenbelasting de – mijns inziens discutabele – conclusie getrokken dat de

concurrentiepositie van Nederland niet wordt beschadigd middels handhaving van de bankenbelasting naast het SRM. In de bijbehorende brief131 wordt verwezen naar het in de brief van 13 november 2014132 verwoorde standpunt, wat luidt als volgt: ‘Zo hebben de leden gevraagd of de bijdrage aan het resolutiefonds de bankenbelasting in Nederland gaat vervangen. In reactie op deze vraag merk ik op dat een aanpassing van de bankenbelasting, nog los van de budgettaire gevolgen, op dit moment niet aan de orde is’. Oftewel,

aanpassing of afschaffing van de Wet bankenbelasting is niet aan de orde.

4.2.2 Voorkomen stapeling van maatregelen

De tweede randvoorwaarde heeft een belangrijke rol gespeeld bij de vormgeving van het wetsontwerp. Volgens de Minister van Financiën133 bestaat de passivazijde van de balans

grofweg uit drie categorieën: deposito’s, kapitaal en ongedekte schulden. De deposito’s vallen onder de reikwijdte van het DGS en de kapitaalpositie wordt getroffen door de kapitaaleisen van Basel III. De bankenbelasting richt zich op het onderdeel van de balans dat niet word ‘geraakt’ door de maatregelen die voortvloeien uit de ex ante

depositogarantieheffing en de Capital Requirements Directive (CRD IV) en daarmee wordt stapelen van maatregelen over dezelfde onderdelen van de balans voorkomen. Aangezien sinds de implementatie van de wetgeving geen wijzigingen zijn aangebracht ten aanzien van het belastingobject - de ongedekte schuldpositie – wordt nog immer voldaan aan deze randvoorwaarde (Ministerie van Financiën, 2012G, p. 10).

131 Kamerstukken II 2015/16, 32 545, nr. 44

132 Kamerstukken 2014/15 21 501-07, nr. 1201, p. 9.

- 65 -

4.2.3 Voorkomen negatieve uitwerking op kredietverlening

DNB is in 2012 verzocht inzicht te verschaffen in het effect dat onderstaande gecombineerde maatregelen zouden kunnen hebben op het bankwezen en wat mogelijk de gevolgen zijn voor de kredietverlening. Deze drie maatregelen zijn naar aanleiding van de financiële crisis genomen ten behoeve van de weerbaarheid van de financiële sector en de stabiliteit van het financiële systeem:

1. De implementatie van Basel III;

2. De overstap naar een ex ante gefinancierd depositogarantiestelsel; 3. De implementatie van de bankenbelasting.

In de brief van 2 juli 2012134gaat DNB in op de gevolgen van de invoering van deze maatregelen en stelt daarbij dat het daadwerkelijke effect afhankelijk is van de

doorberekening van de bijbehorende kosten. Wat het uiteindelijke effect zal zijn op de kredietverlening is onder andere afhankelijk van de (her)kapitaliseringsmogelijkheden van banken. DNB komt uiteindelijk tot de conclusie dat de eerste 2 maatregelen positief bijdragen aan de stabiliteit van de financiële sector. De bankenbelasting daarentegen

bemoeilijkt volgen DNB het opbouwen van reserves en tast daarmee de weerbaarheid van de financiële sector juist aan.

In de kabinetsvisie met betrekking tot de bankensector in 2013135 wordt geconcludeerd dat het evident is dat de mate van kredietverlening aan het bedrijfsleven sinds de crisis is

gedaald. Volgens de minister van Financiën geldt als belangrijkste oorzaak de dalende vraag naar krediet. Verder zijn banken zelf debet aan de dalende kredietverstrekking daar zij de kredietvoorwaarden hebben aangescherpt ten gevolge van (i) de verslechterde financiële vooruitzichten voor bedrijven en huishoudens, (ii) het in lijn met de nieuwe opgelegde toezichtregels werken aan herstel en versterking van hun balansen, en (iii) de toegenomen kosten van kapitaal en lange termijn financiering. Voor de economie als geheel is het van belang dat het MKB voldoende toegang tot financiering heeft.

134 ‘Analyse DNB over effecten van verschillende maatregelen op balansen en kredietverlening van banken’

(http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/brieven/2012/07/02/brief-van-dnb.html)

- 66 -

Voorts blijkt uit het ‘Verslag van een schriftelijk overleg over de brief van 19 januari 2016 betreffende de evaluatie van de Wet bankenbelasting136’ dat het niet mogelijk om het effect van de bankenbelasting op de kredietverlening precies te kwantificeren. Achteraf is een dergelijke berekening niet mogelijk gebleken omdat het effect van de bankenbelasting niet kan worden geïsoleerd van andere ontwikkelingen in de bankensector. Tevens ontbreekt een directe relatie tussen deze belasting en de mate van kredietverstrekking gegeven het feit dat de bankenbelasting jaarlijks wordt geheven over – kort gezegd – de ongedekte schulden van een bank. Daarentegen is het evident dat de bankenbelasting een neerwaarts effect heeft op de jaarwinst van banken. Het is daarbij voorstelbaar dat banken aanvullende maatregelen hebben getroffen om deze additionele kosten te kunnen compenseren. Het is echter niet na te gaan of banken meer krediet zouden hebben verleend indien de Wet bankenbelasting geen doorgang had gevonden. Voorts volgt uit de brief die op 18 december 2014137 naar de Tweede kamer is gestuurd dat het niet in de rede ligt dat banken geen rendabele kredieten meer zouden verstrekken vanwege de bankenbelasting, de bijdragen aan het resolutiefonds en het depositogarantiefonds, en de kapitaalversterking (Ministerie van Financiën, 2014, p. 8).

Resumerend kan worden gesteld dat aan randvoorwaarde 1 niet wordt voldaan, gegeven de geconstateerde bewegingen bij de verscheidene lidstaten. Daarbij dient te worden opgemerkt dat door de Minister van Financiën nadrukkelijk is gewezen op Europese coördinatie en niet op Europese harmonisatie van de wetgeving. Daarentegen dient ervoor te worden gewaakt dat een (mogelijke) overbelasting de concurrentiepositie van Nederland in het Europese speelveld onnodige schade wordt toegebracht.

136 Dit verslag hoort bij het rapport ‘Evaluatie van de Wet bankenbelasting’ (Ministerie van Financiën, 2016A)

https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2016/03/23/bijlage-verslag-evaluatie-bankenbelasting

- 67 -