• No results found

Cooperatieve of zelfstandige beregening? : Vergelijkende kostenbeschouwingen in afhankelijkheid van de oppervlakte

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Cooperatieve of zelfstandige beregening? : Vergelijkende kostenbeschouwingen in afhankelijkheid van de oppervlakte"

Copied!
65
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

COÖPERATIEVE OF ZELFSTANDIGE

BEREGENING?

VERGELIJKENDE KOSTENBESCHOUWINGEN

IN AFHANKELIJKHEID VAN DE OPPERVLAKTE

DOOR DRS. F. H. BORN EN B. J. TE PASKE APRIL 1962 # " " E % . ƒ _ £ - ^ ONTVANGEN ^

" l 9 JULi 1962

In x BI3LI0THEEK ,

AFDELING BEDRIJFSECONOMISCH ONDERZOEK LANDBOUW

(2)

INHOUD

Biz.

Woord vooraf 7 Inleiding 9 HOOFDSTUK I De geïnvesteerde bedragen voor bestaande

beregenings-instaUaties in Zuidoost-Noordbrabant 12 HOOFDSTUK I I Uitgangspunten en prijzen voor begrotingen 17

§ 1. De vorm van de kavels 17 § 2. De vereiste capaciteit van de installatie 17

§ 3. Waterwinning en energievoorziening 17

a. De boorput 18 b. H e t pompaggregaat 19 c. Pompgebouwtje, elektrische aansluiting, zuig- en

persleiding . , 19 d. H e t totaal te investeren bedrag 19

§ 4. De regenintensiteit 19 § 5. De keuze en de opstelling van de sproeiers . . . . 20

§ 6. De sproeileidingen 21 § 7. De hoofdleidingen 22 HOOFDSTUK III Vergelijkende begrotingen van investeringen en jaarkosten . 24

§ 1. Zelfstandige beregening 24 § 2. Coöperatieve beregening bij gelijke oppervlakte per

deelnemer binnen één coöperatie, echter met

verschil-lend aantal deelnemers 27 § 3. Vergelijking van zelfstandige en coöperatieve

berege-ning 29 § 4. Coöperatieve beregening bij een ongelijke oppervlakte

per deelnemer 31 § 5. Vergelijking van coöperatieve beregening bij gelijke

oppervlakte per deelnemer met die bij ongelijke

opper-vlakte per deelnemer en met zelfstandige beregening 33 HOOFDSTUK I V Toetsing van de vergelijkende begrotingen aan enkele

prak-tijkvoorbeelden 38 HOOFDSTUK V Enige bijzondere problemen in verband met coöperatieve

beregening 43 § 1. De mate van samenwerking met sproeileidingen . . . 43

§ 2. De optimale omvang van de coöperatie 45 § 3. Juridische aspecten van beregening 46 § 4. Nachtvorstbestrijding in de fruittteelt 48

Samenvatting 50 Bijlagen 55

(3)

TABELLEN

Biz.

1. Prijzen van aluminium snelkoppelbuizen en hulpstukken 22

2. Prijzen van sproeiers 22 3. Prijzen ondergrondse hoofdleiding met hydranten, inclusief montage . . . 23

4. Gemiddelde investeringen en jaarkosten bij zelfstandige beregening . . . 24 5. Gemiddelde investeringen en jaarkosten bij coöperatieve beregening (gelijke

oppervlakte per deelnemer binnen een coöperatie) 28 6. Gemiddelde investeringen en jaarkosten bij coöperatieve beregening

(on-gelijke oppervlakte per deelnemer) 33

BIJLAGEN

I Investeringen per ha voor bestaande regeninstallaties in

Zuidoost-Noord-brabant 57 II De samenhang tussen de capaciteit per sproeier en het aantal sproeiers per

zijleiding - bij een drukverlies van een Va atmosfeer - bij sproeileidingen met

diverse diameters en gegeven onderlinge afstand van de sproeiers 58

III Begrotingen voor zelfstandige beregening 59-60-61-62-63 (diverse rechthoekige kavels)

IV Begrotingen voor coöperatieve beregening 64-65-66-67 (diverse rechthoekige kavels)

V Begrotingen ter bepaling van de optimale omvang van de coöperatie . . 68 (rechthoekige kavels)

(4)

F I G U R E N

Biz. HOOFDSTUK I De geïnvesteerde bedragen voor bestaande

beregenings-installaties in Zttidoost-Noordbrabant 12 1. De geïnvesteerde bedragen per ha bij coöperatieve

beregening 13 2. De geïnvesteerde bedragen per ha bij zelfstandige

beregening 14 3 Vergelijking van de gemiddelde investeringen per ha bij

zelfstandige en coöperatieve beregening 15 4. De geïnvesteerde bedragen voor boorputten bij

zelf-standige en coöperatieve beregening . 15

HOOFDSTUK II Uitgangspunten en prijzen voor begrotingen 17 5. Investeringen voor pompaggregaat en elektromotor . . 18

6. Investeringen voor boorput, pompaggregaat en

toebe-horen 20 HOOFDSTUK I I I Vergelijkende begrotingen van investeringen en jaarkosten . 24

7. De investeringen per ha bij zelfstandige beregening . . 26 8. De jaarkosten per ha bij zelfstandige beregening . . . 26 9. De investeringen per ha bij coöperatieve beregening

(gelijke oppervlakte per deelnemer) 28 10. De jaarkosten per ha bij coöperatieve beregening (gelijke

oppervlakte per deelnemer) 28 11. Vergelijking van de gemiddelde investeringen per ha bij

zelfstandige en coöperatieve beregening (coöperaties

met gelijke oppervlakte per deelnemer) 29 12. Vergelijking van de gemiddelde jaarkosten per ha bij

zelfstandige en coöperatieve beregening (coöperaties

met gelijke oppervlakte per deelnemer) 29 13. Investeringen per ha voor boorput, pompaggregaat en

toebehoren bij zelfstandige en coöperatieve beregening 30 14. Investeringen per ha voor hoofdleidingen bij

zelfstan-dige en coöperatieve beregening . . . 31

15. Vergelijking van de gemiddelde investeringen per ha voor zelfstandige en coöperatieve beregening (coöpera-ties met gelijke en met ongelijke oppervlakten per

deel-nemer) 33 16. Vergelijking van de gemiddelde jaarkosten per ha voor

zelfstandige en coöperatieve beregening (coöperaties met gelijke en met ongelijke oppervlakten per deelnemer) 34 17. Vergelijking van de investeringen per ha die over de

deelnemers zijn omgeslagen bij coöperaties met gelijke

(5)

Biz HOOFDSTUK IV Toetsing van de vergelijkende begrotingen aan enkele

prak-tijkvoorbeelden 38 18. De jaarkosten per bedrijf voor coöperatieve en

zelf-standige beregening bij bestaande omstandigheden . . 38 19. De jaarkosten per ha voor coöperatieve en zelfstandige

beregening bij bestaande omstandigheden 39 20. De invloed van het verschil tussen werkelijke en

unifor-me omstandigheden op de investeringen per ha bij

coöperatieve beregening 41 21. De invloed van het verschil tussen werkelijke en

unifor-me omstandigheden op de jaarkosten per ha bij

coöpe-ratieve beregening 41

HOOFDSTUK V Enige bijzondere problemen in verband met coöperatieve

beregening 43 22. Besparing door samenwerking met sproeileidingen op de

investeringen per ha bij coöperaties met een gegeven

oppervlakte per deelnemer 43 23. Besparing door samenwerking met sproeileidingen op

de jaarkosten per ha bij coöperaties met een gegeven

oppervlakte per deelnemer 44 24. De invloed van de omvang der coöperatie op de

in-vesteringen per ha bij een gegeven oppervlakte per

deel-nemer 46 25. De invloed van de omvang van de coöperatie op de

jaarkosten per ha bij een gegeven oppervlakte per

(6)

WOORD VOORAF

De toepassing van kunstmatige beregening op droogtegevoelige land-bouwgronden is de laatste jaren belangrijk toegenomen.

Bij de overweging om tot aanschaffing van een regeninstallatie over te gaan dient voor elk bedrijf te worden vastgesteld of de extra kosten -die ten gevolge van beregening moeten worden gemaakt - zullen op-wegen tegen de mogelijk te behalen meeropbrengsten.

In „Bedrijfseconomische Mededelingen, No. 27" is dit voor bepaalde omstandigheden nagegaan en is een uitspraak gedaan over de rentabi-liteit van beregening op droogtegevoelige zandgrond wanneer elk bedrijf zijn eigen installatie aanschaft.

Uit bovenvermeld onderzoek is gebleken, dat het inkomen op deze be-drijven d.m.v. kunstmatige beregening zeker kan stijgen, mits de boer de bedrijfsvoering op het juiste moment en op de juiste wijze aanpast. De grootte van de bedrijven en de verkavelingstoestand vormen in de Nederlandse zandgebieden echter voor een groot aantal bedrijven een belemmering om van de mogelijkheden, die beregening biedt, te profi-teren. Gezien de kleine oppervlakte die kan worden beregend is het veel-al economisch niet verantwoord een beregeningsinstveel-allatie aan te schaf-fen. In de praktijk heeft men hiervoor een oplossing gevonden door be-regening toe te passen in coöperatief verband.

In dit rapport zullen de investeringen en de kosten van beregenings-coöperaties worden vergeleken met de investeringen en kosten van be-regeningsbedrijven met een eigen installatie.

Het een en ander is onderzocht voor omstandigheden, zoals die gelden voor Zuidoost-Noordbrabant. Andere gebieden kunnen hiervan, voor wat betreft de watervoorziening en de verkavelingstoestand, belangrijk afwijken.

Het verkrijgen van inzicht in het kostenverloop en het vaststellen van het punt waarbij coöperatieve beregening - economisch gezien - interes-sant wordt, is het doel van deze studie.

De berekeningen, welke ten grondslag liggen aan dit rapport, zijn ge-baseerd op gegevens van L.E.I.-bedrijven en op gegevens, welke worden verstrekt door de Rijkslandbouwvoorlichtingsdienst te Eindhoven. Bij het samenstellen van verschillende in dit rapport vermelde begrotingen had overleg plaats met de heer S. C. Jorissen, beregeningsdeskundige van het consulentschap Eindhoven, terwijl voorts van de opmerkingen van

(7)

ir. C. Baars, beregeningsdeskundige van het P.A.W., een dankbaar ge-bruik werd gemaakt.

Het onderzoek werd verricht door F. H. Bom, ec. drs. en B. J. te Paske

van de afdeling Bedrijfseconomisch Onderzoek Landbouw.

De Directeur,

Prof. dr. A. KRAAL 's-Gravenhage, april 1962.

(8)

I N L E I D I N G

In Noordbrabant zijn veel bedrijven met een beregeningsinstallatie. Men kent hier bedrijven met zelfstandige beregening en bedrijven met ge-meenschappelijke beregening. Deze gege-meenschappelijke beregening kan men in de praktijk nog weer onderscheiden in drie groepen:

a. coöperatieve beregening waarbij geen combinatievorming voorkomt; b. coöperatieve beregening waarbij verschillende beregeningscombinaties

worden overkoepeld in de coöperatieve vereniging;

c. beregeningscombinaties op basis van een eenvoudige overeenkomst. In elk der bovengenoemde groepen zou men ook nog weer onderscheid kunnen maken tussen het al of niet gemeenschappelijk aanschaffen en exploiteren van sproeileidingen. Dit onderscheid is echter niet zo duide-lijk omdat ook allerlei tussenvormen van samenwerking met sproei-leidingen voorkomen. Het ene uiterste is, dat al het materiaal - met inbegrip van de sproeileiding - gemeenschappelijk eigendom van de coöperatie is en het andere is, dat iedere deelnemer in een coöperatie individueel zijn sproeileidingen aanschaft. Daartussen liggen de ver-schillende mogelijkheden dat een deelnemer met een of meer andere deel-nemers samenwerkt. Men kan hier dus verschillende vormen van samen-werking aantreffen.

In Noordbrabant komen verschillende vormen van gemeenschappelijke beregening en samenwerking met sproeileidingen voor. Bekend is hier b.v. de coöperatieve beregeningsvereniging in Someren. In deze vereni-ging is al het materiaal van de installatie gemeenschappelijk eigendom van de coöperatie met inbegrip van zijleidingen en sproeiers. Het is een groot complex met zes boorputten en pompaggregaten die met elkaar in verbinding staan en beslaat een oppervlakte van ongeveer 160 ha. In verband met de grote omvang en de gemeenschappelijke exploitatie van sproeileidingen heeft men een regenmeester in dienst die de distributie van sproeileidingen over de deelnemers moet regelen. Hij bepaalt tevens het tijdstip waarop beregening bij de deelnemers beurtelings kan plaats-hebben. Men heeft dus niet zoveel sproeileidingen beschikbaar dat alle deelnemers gelijktijdig kunnen beregenen. Dit heeft het bezwaar dat men de sproeileidingen steeds van de ene deelnemer naar de andere moet ver-plaatsen.

Bij de oprichting van deze vereniging is o.m. bepaald, dat iedere deel-nemer in evenredigheid met zijn te beregenen oppervlakte moet bijdragen in de kosten die de investeringen met zich brengen.

(9)

Een andere vorm van gemeenschappelijke beregening vindt men in de coöperatieve verenigingen te Leende en Veldhoven. Deze verenigingen overkoepelen een aantal combinaties die elk voor zich een zekere mate van zelfstandigheid hebben. Dit is mogelijk, omdat een combinatie een afgerond complex is met een boorput, pompaggregaat en een onder-gronds buizennet. Een dergelijke kleinere eenheid heeft het voordeel dat het toezicht veel eenvoudiger is. Men heeft hier geen regenmeester nodig omdat iedere deelnemer zijn eigen sproeileidingen beschikbaar heeft (soms ook enkele deelnemers gezamenlijk). Wanneer men zal beregenen wordt in onderling overleg geregeld. In het algemeen heeft iedere deel-nemer zoveel sproeiers dat men gelijktijdig beregenen kan. De beschik-bare capaciteit van de installatie is nl. in evenredigheid met de opper-vlakte van deelneming over de deelnemers verdeeld. Men doet dit door het toewijzen van een bepaald aantal sproeiers van een bepaalde capaci-teit aan de deelnemers. Bij het vaststellen van het juiste aantal sproeiers per deelnemer moet men met verschillende omstandigheden en beper-kingen rekening houden, zoals de totale capaciteit waarvoor de deel-nemer in aanmerking komt, de op de markt verkrijgbare sproeiers, de perceelsvorm, de ligging van de hoofdleiding, het aantal sproeileidingen, de regenintensiteit, de opstelling en de werpafstand van de sproeiers enz.*

De investeringen worden hier per combinatie bepaald. Omdat de om-standigheden per combinatie - die deel uitmaakt van de coöperatieve vereniging - verschillend zijn, zijn ook de investeringen per ha niet ge-lijk. De deelnemers van de ene combinatie behoeven derhalve niet mede de lasten te dragen van een andere combinatie waar de omstandigheden ongunstiger zijn.

De totale investering per deelnemer is de som van:

1. het aandeel in de combinatie, waarvan hij deel uitmaakt;

2. het ledenaandeel in de initiële kosten van de coöperatieve vereniging; 3. het door hemzelf (of samen met een andere deelnemer) aangeschafte

bovengrondse materiaal.

De hier beschreven combinatievorming binnen de coöperatie maakt het toetreden van nieuwe combinaties tot de vereniging ook eenvoudig. Immers elke combinatie heeft haar eigen kosten, welke over de leden van de combinatie worden omgeslagen, zodat slechts de initiële kosten van de coöperatieve vereniging bij toetreding van een nieuwe combinatie -moeten worden herverdeeld.

Tenslotte dienen nog enkele opmerkingen te worden gemaakt over een vorm van gemeenschappelijke beregening zoals wij die aantreffen in de combinatie Riethoven. In tegenstelling met de voorgaande berust deze combinatie op een eenvoudige overeenkomst. Hier dus geen coöperatie in de zin van de wet op de coöperatieve vereniging. Economisch gezien is deze vorm ook wel aantrekkelijk omdat men dezelfde voordelen heeft

(10)

als een combinatie die coöperatief overkoepeld is. Ten aanzien van de rechtszekerheid is de rechtspersoonlijkheid bezittende coöperatieve ver-eniging echter een betere basis voor gemeenschappelijke beregening.

Ook wat betreft de financiering en het verkrijgen van medewerking bij de elektriciteitsmaatschappijen heeft de coöperatieve vereniging voor-delen.

In dit rapport wordt verder geen onderscheid gemaakt tussen coöperaties en combinaties op basis van een eenvoudige overeenkomst. Wanneer het woord „coöperatie" gebruikt wordt kan evengoed aan de „combinatie" worden gedacht omdat het voor ons betoog geen verschil uitmaakt. Op de juridische aspecten van gemeenschappelijke beregening wordt in hoofdstuk V nog ingegaan.

(11)

HOOFDSTUK I

DE GEÏNVESTEERDE BEDRAGEN

VOOR BESTAANDE BEREGENINGSINSTALLATIES I N ZUIDOOST-NOORDBRABANT

In dit hoofdstuk worden de investeringen vergeleken van bedrijven die zelfstandig beregenen met deelnemers in beregeningscoöperaties. De geïnvesteerde bedragen zijn ontleend aan gegevens van een aantal L.E.I,-beregeningsbedrijven en aan gegevens verstrekt door de Rijks-landbouwvoorlichtingsdienst te Eindhoven. Ze hebben betrekking op bedrijven en coöperaties in Zuidoost-Noordbrabant.

Het geïnvesteerde bedrag per deelnemend bedrijf voor coöperatieve be-regening is vastgesteld door het totaal door de coöperatie geïnvesteerde bedrag om te slaan naar rato van het aantal te beregenen hectaren. Hier-bij is ter bepaling van het totaal geïnvesteerde bedrag per deelnemer nog opgeteld het bedrag voor bovengrondse leiding en sproeiers. Het boven-grondse materiaal wordt ni. in de meeste gevallen door elke deelnemer in de coöperatie voor eigen rekening aangeschaft; in sommige gevallen evenwel ook door enkele deelnemers gezamenlijk.

In bijlage I is een overzicht gegeven van de feitelijke investeringen per ha van 40 bedrijven die zelfstandige beregening toepassen en van 84 deelnemers in coöperaties.

De vermelde installaties zijn aangeschaft in de jaren 1957 tot en met 1959. De figuren 1 en 2 geven een beeld van de investeringen per ha bij verschillende beregenbare oppervlakten. In figuur 1 betekent iedere punt een deelnemer in een coöperatie en in figuur 2 een bedrijf dat zelfstandig beregent.

Uit deze figuren blijkt, dat er een grote spreiding is in de hoogte van de investeringen bij een bepaalde oppervlakte. Dit geldt zowel voor be-drijven die zelfstandig beregenen als voor bebe-drijven die deelnemen in een coöperatie. De geconstateerde spreiding in de te investeren bedragen bij gelijk te beregenen oppervlakte is begrijpelijk, omdat de omstandigheden tussen de bedrijven en de installaties aanzienlijk uiteen kunnen lopen. De curven in de puntenwolken geven de gemiddelde investeringen per ha aan afhankelijk van de oppervlakte beregenbare grond. In figuur 3 zijn beide curven in één grafiek opgenomen.

Uit figuur 3 komt naar voren, dat bij een oppervlakte beneden 4 ha de gemiddelde investeringen bij deelneming in een coöperatie lager zijn. Bij een te beregenen oppervlakte boven 4 ha zijn de gemiddelde investerin-gen bij deelneming in een coöperatie blijkbaar hoger dan bij zelfstandige beregening.

(12)

De geïnvesteerde bedragen per ha bij coöperatieve beregening .Gld. 3000 r 2800 2600 -1000 24001- . . . 2200 2000 18001— 1600 -1400 1200

i

J L _L _l_ _L 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

ha beregenbare grond per deelnemer

Uit figuur 1 blijkt dan ook dat relatief weinig bedrijven boven 4 ha te beregenen grond deelnemen aan coöperatieve beregening, terwijl figuur 2 laat zien dat in deze groep maar betrekkelijk weinig bedrijven beneden 4 ha zelfstandig beregenen.

Dat niettemin toch nog een aantal bedrijven met meer dan 4 ha te regenen grond deelneemt in een coöperatie behoeft echter niet te be-tekenen dat deze bedrijven beter zelfstandig hadden kunnen beregenen. De verkaveling van deze bedrijven kan nl. zo ongunstig zijn, dat zelf-standige beregening een nog veel hogere investering zou vereisen. Ook is er nog een aantal bedrijven met minder dan 4 ha beregenbare grond dat zelfstandig beregent. Dit kan b.v. veroorzaakt zijn door de omstandigheid dat men niet tot overeenstemming kon komen met ge-bruikers van aangrenzende percelen. Voorts kan het voorkomen dat

(13)

De geïnvesteerde bedragen per ha bij zelfstandige beregening Gld. 3000 2800 -2600 2400 2200 2000 1800 1600 1400 1200 1000 800 600

i

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

ha beregenbare grond per bedrijf iemand geheel onafhankelijk wil zijn en zelfstandig beregening toepast ondanks de hogere investering die dit vereist.

Men kan zich nu afvragen of de gegeven praktijkwaarnemingen vol-doende houvast bieden om in alle situaties te kunnen kiezen tussen coöperatieve en zelfstandige beregening. Dit is zeer zeker niet het geval. Zo wijst b.v. een vergelijking tussen de investeringen voor de boorputten bij coöperatieve en zelfstandige beregening in de richting dat deze putten niet gelijkwaardig zijn.

(14)

Vergelijking van de gemiddelde investeringen per ha bij zelfstandige en coöperatieve beregening Gld. 2200 2000 1800 1600 1400 1200 1000 800 600 -> coöperatieve beregening zelfstandige beregening I I L 4 5 6 7 8 9 10

ha beregenbare grond per bedrijf resp. per deelnemer

De geïnvesteerde bedragen voor boorputten bg coöperatieve en zelf zelfstandige beregening Gld. 4500 4000 3500 3000 2500 2000 1500 1000 500 -• 1 X • • • • X

•i

• • • • 1 X • • • • • • I xx X • • I X X X X x * * X X I I I X X X X x X coöperatieve beregening • zelfstandige beregening I I I I I I 10 12 14 16 18 20 22 24 26

(15)

Ten aanzien van de waterwinning uit een boorput wordt de eis gesteld dat bij de benodigde capaciteit de afzuiging niet meer dan 2 meter mag bedragen. Onder afzuiging wordt verstaan de daling van de waterstand in de boorput, wanneer daar de gewenste hoeveelheid water aan wordt onttrokken.

Bij een grotere afzuiging dan 2 meter neemt de kans op verzanden toe en de duurzaamheid wordt kleiner.

Nu heeft het Instituut voor Landbouwtechniek en Rationalisatie in de desbetreffende jaren een onderzoek ingesteld naar de kwaliteit van nor-tonputten die voor beregening worden gebruikt. Hieruit is gebleken dat

zeer veel putten niet aan de gestelde eisen voldoen.1

Het ligt o.i. min of meer voor de hand dat de in figuur 4 gesignaleerde verschillen grotendeels betrekking hebben op de door het Instituut voor Landbouwtechniek en Rationalisatie geconstateerde kwaliteitsverschil-len.

Indien nu de bedrijven met zelfstandige beregening een even groot be-drag in de put hadden geïnvesteerd als de coöperaties, dan zou de grens, waarbij het voordeliger is coöperatief te beregenen, waarschijnlijk tussen 5 en 6 ha liggen.

Daar wij van onze waarnemingen niet weten of de andere omstandig-heden vergelijkbaar zijn t.a.v. de bedrijven met coöperatieve en zelf-standige beregening is het mogelijk dat de gevonden grens van 5 à 6 ha als algemene regel niet aanvaardbaar is. Wij weten immers niet hoe de verkaveling van de grond van deze bedrijven en coöperaties is, of de waterbehoefte en waterverkrijging vergelijkbaar zijn en of er verschillen bestaan in installatie, krachtbron, enz.

Deze onzekerheden maken het voor de analyse van de investerings- en kostenverschillen bij coöperatieve en zelfstandige beregening noodzake-lijk in de volgende hoofdstukken een aantal begrotingen te maken onder meer uniforme omstandigheden.

1 Zie „Landbouwmechanisatie" jrg. 11, No. 6, juni 1960.

(16)

HOOFDSTUK II

U I T G A N G S P U N T E N E N P R I J Z E N VOOR B E G R O T I N G E N

In het voorgaande werd reeds opgemerkt dat om een goed inzicht te verkrijgen in de investerings- en kostenverschillen bij zelfstandige en coöperatieve beregening het nodig is deze investeringen en jaarkosten te begroten en te vergelijken bij uniforme omstandigheden.

In dit hoofdstuk worden de uitgangspunten en prijzen vermeld, welke aan deze begrotingen ten grondslag liggen.

§ 1. DE VORM V A N D E K A V E L S

In de praktijk treft men een grote variatie aan zowel in de vorm als de onderlinge afstand van de percelen en kavels. In onze uniforme be-grotingen gaan wij steeds uit van rechthoekige kavels en percelen, die aaneengesloten liggen. Dit geldt zowel voor zelfstandige, als voor coöpe-ratieve beregening. Wel wordt voor elke oppervlakte een wisselende ver-houding tussen lengte en breedte van de kavels en percelen aangenomen. § 2. D E VEREISTE CAPACITEIT V A N D E INSTALLATIE

Over het algemeen wordt voor droogtegevoelige zandgronden een hoe-veelheid water van ± 24 mm per week voldoende geacht om in droge perioden het watertekort te kunnen bestrijden.

Dit betekent dat 24/1000 m X 10.000 m2 = ± 240 m3 water per ha

per week nodig is, waarvoor - wanneer wordt uitgegaan van 70-80 be-regeningsuren per week - de capaciteit van de installatie gem. ± 3,25

m3 per ha per uur moet zijn.

In de begrotingen is aangenomen dat een afwijking van 10 % naar boven en beneden toelaatbaar is.

§ 3. WATERWINNING EN ENERGIEVOORZIENING

Ten behoeve van de waterwinning moet men in Zuidoost-Noordbrabant over een boorput beschikken en over energie om het water op te pompen en in de leidingen te persen. Voor de energievoorziening kan men in veel gevallen een keus doen tussen een elektromotor en een dieselmotor. Voor onze begrotingen gaan wij ervan uit dat een elektrische aansluiting mo-gelijk is. Meestal moet echter een voorziening worden getroffen met de elektriciteitsmaatschappij om de benodigde hoeveelheid krachtstroom op de daarvoor bestemde plaats te kunnen afnemen. Verder is het gebrui-kelijk het pompaggregaat op te stellen in een pompgebouwtje waar de aansluiting met zuig- en persleiding plaatsheeft. Voorts treffen wij hier

(17)

aan een handpomp met afsluiter, een manometer met kraan, een hoofd-afsluiter enz.

a. De boorput

De vereiste hoeveelheid water van gem. 3,25 m3 per ha per uur moet

worden opgepompt uit een boorput die deze hoeveelheid water zandvrij kan leveren.

Uit figuur 4 is gebleken dat de bedrijven met zelfstandige beregening als regel minder in de boorput investeren dan de coöperaties. Dit wijst erop dat deze putten niet gelijkwaardig zijn.

De boorputten die de coöperaties gebruiken zijn over het algemeen vol-doende deugdelijk. De levensduur van deze putten zal langer zijn dan van de goedkopere putten welke veelal voor zelfstandige beregening worden gebruikt. Voor onze begrotingen zullen wij uitgaan van de putten zoals die over het algemeen bij de coöperaties in Zuidoost-Noord-brabant in gebruik zijn. De gemiddelde prijs hiervan bedraagt ongeveer

ƒ 3 0 , - per m3 pompcapaciteit per uur plus een constant bedrag van

ƒ 1000,-.

Voorts is aangenomen dat de bron aan het begin van de kavel wordt

geboord en dat een boorput maximaal ± 85 m3 water per uur kan

leveren.

Investeringen voor pompaggregaat en elektromotor FIGUUR S

50 60 70 80

(18)

De vereiste capaciteit per ha is in het voorgaande gesteld op 3,25 m3

per uur. Hieruit valt af te leiden dat men tot een oppervlakte van ± 25 ha met één boorput kan volstaan.

b. Het pompaggregaat

Bij het pompaggregaat zijn tevens opgenomen de elektromotor, de aan-sluiting met zuig- en persleiding, de handpomp, de manometer en de hoofdafsluiter. Het zal duidelijk zijn dat de hiervoor te investeren be-dragen groter worden bij toenemende capaciteit van de installatie. In figuur 5 wordt aan de hand van prijsopgaven van verschillende leve-ranciers van beregeningsinstallaties het verband aangegeven tussen de hoogte van de investeringen en de capaciteit van de installatie. Hierbij merken wij op, dat het laatste deel van de curve slechts berust op enkele waarnemingen, zodat het noodzakelijk was dit deel te schatten. c. Pompgebouwtje, elektrische aansluiting, zuig- en persleiding

De bedragen voor het pompgebouwtje, de elektrische aansluiting, de zuig- en persleiding zijn op basis van de praktijkwaarnemingen zo goed mogelijk geschat. In onderstaand staatje worden deze kosten voor enkele capaciteiten aangegeven. Voor de tussenliggende gevallen wordt een rechtlijnig verband verondersteld tussen de te investeren bedragen en de capaciteit van de installatie.

Capaciteit van de installatie Te investeren bedrag lOmVuur ƒ 6 5 0

-25m3/uur „

950,50 nvVuur „ 1 4 5 0 75 nvVuur „ 1 9 5 0 -d. Het totaal te investeren bedrag

Figuur 6 laat het verband zien tussen het totaal te investeren bedrag in boorput, pompaggregaat en toebehoren en de capaciteit van de instal-latie. Voor elke benodigde capaciteit van de installatie kan nu het totaal te investeren bedrag direct worden afgelezen.

§ 4. D E REGENINTENSITEIT

De laatste jaren wordt vrijwel uitsluitend de z.g. langzame beregening toegepast. Hierbij kan de regenintensiteit variëren van 3-8 mm per uur zonder dat structuurbederf van de grond optreedt. In de hierna volgende begrotingen is, in verband met de indeling van de werktijden op het bedrijf, uitgegaan van een regenintensiteit van 3 en 6 mm per uur (met een toegestane afwijking van 10 % meer of minder).

Bij een regenintensiteit van 3 en 6 mm per uur moeten de zijleidingen - wanneer 24 mm wordt toegediend - resp. om de acht en om de vier uur worden verplaatst. Bij het gekozen aantal beregeningsuren (70-80 uur per week) is ervan uitgegaan, dat afhankelijk van de omstandig-heden ook 's nachts enige tijd kan worden beregend; dit is onder meer van belang in verband met nachttarieven voor de stroomlevering.

(19)

Investeringen voor boorput en pompaggregaat en toebehoren Gld. 8000 r 7000 6000 5000 4000 3000 2000 1000 I i i i i I i i i i I i i i i I i i i i I 10 20 30 40 50 60 70 80 capaciteit van de installatie nr'/h

§ 5. D E K E U Z E E N D E OPSTELLING V A N D E SPROEIERS

Om begrotingen te kunnen maken voor bedrijven met een uiteenlopende te beregenen oppervlakte en met verschillende kavelvormen is het nood-zakelijk over een groot aantal sproeiers van ongelijke capaciteit te be-schikken. In de handel zijn dan ook sproeiers met zeer gevarieerde mo-gelijkheden te koop. Van déze sproeiers worden door de fabriek de

capaciteit in m3 per uur en de diameter van de sproeicirkel bij een

be-paalde atmosferische druk aangegeven.

Voor elke sproeier van een gegeven capaciteit kan nu, wanneer de voor een bepaald geval gewenste of noodzakelijke regenintensiteit bekend is, de daarbij passende opstelling worden aangegeven.

Anderzijds kan voor elke - b.v. in verband met de kavelvorm — ge-wenste of noodzakelijke opstelling van de sproeier en met een bepaalde regenintensiteit als uitgangspunt de daarbij passende sproeiercapaciteit worden aangegeven.

Er is dus een verband tussen de capaciteit van de sproeier, de regen-intensiteit en de opstelling van de sproeiers. Bij het opstellen van onze begrotingen is met al deze factoren rekening gehouden.

In deze begrotingen is afhankelijk van de omstandigheden gebruik ge-maakt van de volgende opstellingen in rechthoeksverband.

Als de afstand van de zijleiding op de hoofdleiding 18 m bedraagt, worden de hydranten op onderlinge afstanden van 36 m geplaatst, bij 24 m op afstanden van 48 m en bij 30 m op afstanden van 60 m. Er wordt in dit verband nog op gewezen dat een kleine afstand tussen de hydranten meer arbeid vergt omdat men de zijleiding vaker moet ver-plaatsen.

(20)

Afstand sproeier Afstand zijleiding op de zijleiding op de hoofdleiding 1 2 m 18m 18m 18m 18 m 24 m 24 m 24 m 24 m 30 m § 6. DE SPROEILEIDINGEN

De sproeiers komen afhankelijk van de omstandigheden op onderlinge afstanden van 12, 18 en 24 m op de zijleidingen te staan. De diameter van de buizen moet zodanig worden gekozen dat het drukverschil tussen de eerste en de laatste sproeier op een zijleiding maximaal een halve at-mosfeer bedraagt. In dit geval geeft de eerste sproeier 10 °/o meer water dan de laatste. In bijlage II is het verband tussen de capaciteit van de sproeiers en het aantal sproeiers per zijleiding grafisch weergegeven. De curven in deze figuur geven dit verband aan bij een drukverlies van een halve atmosfeer bij sproeileidingen met diverse diameters bij gegeven onderlinge afstand van de sproeiers. Het vaststellen van de vereiste diameter voor de sproeileiding geschiedt nu als volgt: Wanneer men heeft bepaald dat op een zijleiding b.v. 10 sproeiers met een capaciteit

van 2,5 m3 per uur en per sproeier moeten voorkomen met een

onder-linge afstand tussen de sproeiers van 18 m, dan blijkt uit de middelste figuur van bijlage II dat een buis met een diameter van 60 mm het drukverlies van een halve atmosfeer overschrijdt. Daarentegen blijft een buis van 76 mm 0 aanzienlijk beneden het toegestane drukverlies. Het zou nu mogelijk zijn de sproeileiding samen te stellen uit buizen van 60 en 76 mm 0.

In onze begrotingen wordt van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt omdat in de praktijk is gebleken dat het herhaaldelijk sorteren van de buizen na het transport te veel arbeid vraagt. De vereiste diameter van de sproeileiding uit bovenstaand voorbeeld wordt dus in dit geval be-paald op 76 mm voor de gehele zijleiding.

Bij het vaststellen van het totale aantal sproeiers voot. de verschillende kavelbreedten heeft men enerzijds de beperkingen t.a.v. de capaciteit van de gehele installatie, de capaciteit van de sproeiers, de regeninten-siteit en de opstelling van de sproeiers (zie de vorige paragrafen) en anderzijds de uiteenlopende kavelvormen. Volledigheidshalve wordt erop gewezen dat binnen de genoemde beperkingen en de voorkomende kavels het ook noodzakelijk is, afhankelijk van de omstandigheden, het aantal sproeileidingen te variëren.

De aangehouden prijzen van de zijleidingen, hulpstukken en sproeiers zijn vermeld in de tabellen 1 en 2.

(21)

Prijzen van aluminium snelkoppelbuizen en hulpstukken 0 50 mm 0 60 mm 0 76 mm 0 89 mm 0 100 mm Buizen Zwanehalsbochten Bochten van 90° T-stukken Eindslui tingen per meter per stuk per stuk per stuk per stuk £ 6,. 40,-„ 30,-„ 40,-,. 10,-f 7,. 45,-„ 35,-„ 45,-„ 10,-f 9,. 55,-„ 40,. 55,-„ 12,-£ 13,. 70,-„ 50,-„ 70,-„ 15,-£ 16,-„ 100,-„ 65,-„ 90,-„

20,-Prijzen van sproeiers

Opstelling Werpafstand TABEL 2 Regenintensiteit 3 mm/uur 6 mm/uur 12/18 18/18 18/24 24/24 24/30 10,75 m 12,75 m 15,00 m 17,00 m 19,25 m £ ,, 30,-„ 55,. 55,-— i 30,-„ 30,. 50,-„ 60,-„ 7 5 60,-„ § 7. DE HOOFDLEIDINGEN

In onze begrotingen met rechthoekige kavels wordt er steeds van uit-gegaan, dat de hoofdleiding ondergronds wordt aangelegd en wel bij zelfstandige beregening van het pompaggregaat af in de lengterichting midden door de kavel. De hydranten komen, afhankelijk van de om-standigheden, op onderlinge afstanden van 36, 48 of 60 m te staan. Bij coöperatieve beregening is eveneens aangenomen dat het pompaggregaat aan de voorzijde in het midden van de kavel is opgesteld. Als regel moeten hier meer hoof dleidingen in de lengterichting worden aangelegd. Deze hoofdleidingen met hydranten worden dan verbonden door aan weerszijden van het pompaggregaat (dus in de dwarsrichting) een leiding zonder hydranten te leggen. Voor het drukverlies in een hoofd-leiding met hydranten wordt een maximum van 1 atmosfeer aange-houden. Het drukverlies is afhankelijk van de lengte en de doorsnede van de buizen, alsmede van de snelheid waarmee het water door de buizen stroomt (m per seconde). Wanneer bij zelfstandige beregening een bedrijf over meer dan één sproeileiding beschikt is er bij het vast-stellen van de vereiste diameter voor de hoofdleiding van uitgegaan dat alle sproeileidingen op een perceel zijn opgesteld aan het einde van de hoofdleiding. Het is duidelijk dat deze eis, die men in de praktijk ook stelt, invloed heeft op de diameter van de buizen. Bij verspreide op-stelling zou men met dunnere buizen kunnen volstaan.

Bij coöperatieve beregening is ter bepaling van de diameter van de hoofdleiding wel rekening gehouden met een verspreide opstelling van de sproeileidingen. Immers iedere deelnemer gebruikt hier als regel zijn eigen sproeileidingen.

Het toegestane drukverlies van 1 atmosfeer mag voor de hoofdleiding niet worden overschreden. Indien nodig, is wel gebruik gemaakt van de

(22)

mogelijkheid voor één kavel buizen met verschillende diameters te ge-bruiken.

De voor de hoofdleiding te gebruiken buizen en de aangehouden prijzen zijn gegeven in tabel 3. Deze prijzen zijn met inbegrip van hydranten en montage. Hierbij is aangenomen dat de hydranten op onderlinge af-standen van 48 m zijn geplaatst. In die gevallen waar de hydranten ontbreken of op andere afstanden zijn geplaatst is een correctie op de vermelde prijzen aangebracht.

Prijzen ondergrondse hoofdleiding met hydranten (afstand 48 m)

inclusief montage TABEL 3 Materiaal Plasticleiding Plasticleiding Plasticleiding Plasticleiding Plasticleiding Plasticleiding Eternietleiding Eternietleiding Diameter mm 45 60 70 80 100 117 125 150 Prijs per m gld. 3,75 5 , - 6,-6,75 8 , -10,50 1 1 , 1 3 ,

(23)

-HOOFDSTUK III

VERGELIJKENDE BEGROTINGEN VAN INVESTERINGEN EN JAARKOSTEN

Met de in hoofdstuk II gegeven uitgangspunten kunnen wij nu de in-vesteringen en de kosten begroten van bedrijven of gedeelten van be-drijven met een regeninstallatie.

Zowel voor zelfstandige als voor coöperatieve beregening werden grotingen opgesteld bij verschillende te beregenen oppervlakten per be-drijf; steeds werd uitgegaan van een kavelvorm, welke uit oogpunt van beregening nog als vrij gunstig kon worden gekwalificeerd.

Voor het treffen van een juiste vergelijking tussen de beregeningskosten - voor zelfstandige en coöperatieve beregening - zijn evenwel steeds dezelfde kavelvormen aangehouden.

§ 1. ZELFSTANDIGE BEREGENING

Voor bedrijven met een eigen regeninstallatie zijn begrotingen gemaakt bij een te beregenen oppervlakte van 2, 3, 4, 5, 7V2, 10, I2V2, 15, 17V2, 20, 22V2 en 25 ha.

Voor elke oppervlakte zijn echter weer een aantal mogelijke kavel-vormen onderscheiden, welke naar het oordeel van de onderzoeker uit oogpunt van beregening nog aan redelijke eisen voldoen. Dit betekent dat voor zelfstandige beregening in totaal ± 100 begrotingen zijn ge-maakt. Bijlage III vermeldt de gespecificeerde gegevens van deze be-grotingen. Tabel 4 geeft de gemiddelde bedragen per bedrijf en per Gemiddelden van de begrote investeringen en jaarkosten

bij zelfstandige beregening TABEL 4

T e bere-genen oppervl.

Gem. investering per bedr. per ha

Rente en afschrijving per bedr. per ha

Onderhouds kosten per ha Gem. ener-giekosten per ha Totaal jaarkosten per ha ha 2 3 4 5 7'/» 10 12'/i 15 17"/i 20 22'/i 25 gld. 3900,- 4400,- 5000,- 5700,- 7600,- 9500,- 11200,- 13600,- 15600,- 18200,- 20700,-22200,. gld. 1950,- 1470,- 1250,- 1140,- 1010,-950,. 900,-910,. 890,-910,. 920,- 890,-gld. 350,- 400,- 450,- 520,- 710,- 880,- 1050,- 1290,-1480,. 1750,- 2010,- 2140,-gld. 175,- 133,- 113,- 104,- 95,- 88,- 84,-86,. 85,-88,. 89,. 86,-gld. 20,- 15,- 13,- IL- IO,- 10,- 9,-gld. 43,- 40,- 38,-37,. 36,- 35,-34,. 34,-34,. 34,-gld. 238,- 188,- 164,-152,. 141,. 133,, 128,- 129,- 128,-131,. 132,-129,.

(24)

oppervlakte eenheid, welke in de onderscheiden gevallen moeten worden geïnvesteerd, terwijl tevens de jaarkosten zijn vermeld.

De jaarkosten van de beregening (exclusief arbeidskosten) bestaan uit de volgende componenten:

1. afschrijving. 2. rente. 3. onderhoud. 4. energiekosten.

Over het algemeen zal een beregeningsinstallatie in + 20 jaar moeten worden afgeschreven, voor de bovengrondse zijleiding en sproeiers is evenwel een kortere levensduur aangehouden, nl. 10 jaar.

Voor de berekening van de rente over het geïnvesteerde kapitaal is uit-gegaan van een percentage van 5, voor de onderhoudskosten is 1 % van het geïnvesteerde kapitaal aangehouden.

Bij de vaststelling van de gemiddelde energiekosten per ha is de hoeveel-heid water geschat welke gemiddeld van jaar tot jaar op deze gronden dient te worden gegeven. Aangenomen is dat per seizoen ongeveer 100 mm water moet worden toegediend. Bij een capaciteit van + 25 mm per week moet per seizoen gemiddeld vier weken worden beregend. Dit komt overeen met ± 3 0 0 draaiuren per seizoen.

Zoals uit het vorige hoofdstuk reeds is gebleken wordt in onze begro-tingen steeds uitgegaan van energievoorziening d.m.v. elektriciteit. Voor de vaststelling van het gemiddelde stroomtarief is er rekening mee houden, dat een gedeelte van de beregening kan plaatshebben door ge-bruik te maken van het voordelige nachttarief. De energiekosten zijn derhalve geschat op 10 cent per kWh. Verder is in aanmerking genomen dat op kleine bedrijven in verhouding meer motorcapaciteit nodig is dan op grotere bedrijven. Dit heeft ten gevolge dat de energiekosten per ha enigszins dalen bij toenemende oppervlakte.

De figuren 7 en 8 geven een indruk van de investeringen en de jaarkosten per ha van de in bijlage III vermelde begrotingen. Uit de spreiding die in de figuren eveneens is aangegeven blijkt, dat bij een oppervlakte van b.v. 15 ha het verschil tussen de hoogste en laagste investering ongeveer ƒ 250,- per ha bedraagt (fig. 7). Ook de jaarkosten vertonen bij een gegeven oppervlakte verschillen van f 2 0 , - tot f 3 0 , - per ha (fig. 8). Hoewel deze spreidingen bij een gegeven oppervlakte alleen kunnen worden toegeschreven aan verschillen in kavelvorm, is het toch niet mogelijk gebleken om voor de in de begroting gekozen kavels een uni-form verband te vinden tussen de lengte (of de breedte) van de kavels en de hoogte van investeringen en kosten. Slechts in enkele gevallen kan men constateren dat de langste kavel bij een gegeven oppervlakte de hoogste investeringen en kosten vereist.

Uit de figuren 7 en 8 blijkt verder, dat de gemiddelde investeringen en jaarkosten per ha dalen naarmate een grotere oppervlakte wordt be-regend. Deze daling zet zich voort tot ± I2V2 ha.

(25)

zelfstan-De begrote investeringen per ha bij zelfstandige beregening Gld. 2000 1800 1600 1400 1200 1000 800 600 >

f

0%m

-v^

7'/, 10 12'/. 15 17'/. 20 22'/. 25

ha beregenbare grond per bedrijf

De begrote jaarkosten per ha bij zelfstandige beregening

Gld. 240 220 200 180 160 140 1 2 0

-l

- L ^ l 7'/. 10 12'/. 15 17'/. 20 22'/. 25

(26)

dige en coöperatieve beregening zal worden getroffen, op deze gegevens nog uitvoerig worden teruggekomen. Allereerst zal echter voor een aan-tal vergelijkbare gevallen worden vastgesteld, hoe de investeringen en jaarkosten zich gedragen wanneer de beregening plaatsheeft in coöpera-tief verband.

§ 2. COÖPERATIEVE BEREGENING BIJ GELIJKE OPPERVLAKTE PER DEELNEMER B I N N E N EEN COÖPERATIE, ECHTER MET VERSCHILLEND A A N T A L DEELNEMERS

De investeringen en de kosten voor beregening in coöperatief verband zullen ongetwijfeld beïnvloed worden door het aantal deelnemers van de coöperatie. Zo zal een coöperatie van b.v. 20 ha met 20 deelnemers van elk 1 ha een hoger investerings- en kostenniveau hebben dan een coöperatie met 4 deelnemers van elk 5 ha. Om de invloed van het aantal deelnemers op het investerings- en kostenniveau te kunnen nagaan, is in het hierna volgende allereerst uitgegaan van het min of meer theore-tische geval dat binnen één coöperatie elke deelnemer een gelijke opper-vlakte grond heeft. Daarna zal in § 4 het meer praktische geval worden behandeld dat een coöperatie is samengesteld uit deelnemers met een ongelijke oppervlakte grond.

Voor een doelmatige vergelijking van de gegevens zijn begrotingen voor coöperaties opgesteld voor deelneming met resp. 1, 2, 3, 4, 5, 7V2 en 10 ha. Voor elke oppervlakte per deelnemer zijn, evenals bij zelfstandige beregening, weer een aantal mogelijke kavelvormen onderscheiden. Dit betekent dat voor coöperatieve beregening in totaal ± 80 coöperaties zijn begroot.

Hierbij zijn de volgende uitgangspunten in acht genomen:

a. de diverse kavelvormen van de deelnemers zijn overeenkomstig de rechthoekige kavels uit § 1, terwijl voorts is aangenomen dat de totaal door een coöperatie te beregenen oppervlakte ook rechthoekig van vorm is;

b. alle deelnemers beschikken steeds over eigen bovengronds materiaal. Derhalve zijn de sproeileidingen dan ook gelijk aan die van de des-betreffende kavel uit § 1 ;

c. de omvang van de coöperaties schommelt tussen 15 en 24 ha.

Bijlage IV vermeldt de gespecificeerde gegevens van deze begrotingen, waarvan een aantal gemiddelden in tabel 5 zijn samengevat.

Van de in bijlage IV vermelde begrotingen zijn de investeringen en jaar-kosten per ha in de figuren 9 en 10 gegeven. Zowel de gedaante van deze figuren als de spreiding vertoont veel overeenkomst met de voor-gaande figuren waar de zelfstandige beregening werd weergegeven. Voor de oorzaken van de spreiding kan dan ook worden verwezen naar de daar gemaakte opmerkingen. Het niveau van de curven wordt in § 3 vergeleken.

(27)

Gemiddelden van de begrote investeringen en jaarkosten bij coöperatieve beregening (gelijke oppervlakte per deelnemer binnen een coöperatie)

Gem. opper vi. coöperatie Oppetvl. per deelnemer Gem. investering per deel. nemer per ha Rente en a per deel' nemer (schrijving

per ha Onderh.-kosten per ha Energie« kosten per ha Totale jaar' kosten per ha ha ha gld. gld. gld. 21,20 1 1490 1490 146 21,50 2 2410 1210 230 21,00 3 3200 1070 300 20,00 4 3960 880 370 20,00 5 4890 980 450 18,75 7'/. 7090 940 660 20,00 10 9130 910 860

De begrote investeringen per ha bij coöperatieve (gelijke oppervlakte per deelnemer)

Gld. 1800 1600 1400 1200 1000 800 600 4

?

gia. 146 115 100 93 90 88 86 beregening 1 gld. 15 12 11 10 10 9 9 1 gld. 34 34 34 34 34 34 34 ^ 1 gld. 195 161 145 137 134 131 129 FIGUUR 9 1 1 2 3

De begrote jaarkosten per ha bij coöperatieve beregening (gelijke oppervlakte per deelnemer)

Gld. 2 0 0 | -180 160 140 120 100 4 5 v 7'/, 10

ha beregenbare grond per deelnemer

\ . I

4 5 ^ ^ 7v, 10

(28)

S 3. VERGELIJKING VAN ZELFSTANDIGE EN COÖPERATIEVE BEREGENING De in de tabellen 4 en 5 gegeven gemiddelde investeringen en jaarkosten per ha zijn in de figuren 11 en 12 uitgezet.

Vergelijking van de gemiddelde investeringen per ha bij zelfstandige en coöperatieve beregening (coöperaties met gelijke oppervlakte per deelnemer) FIGUUR n

Gld. 2000 1800 1600 1400 1200 1000 800 600 _

1

\ zelfst. beregening coöp. beregening J L J L J_ J L I _L 9 10 11 12 13 14 15 ha beregenbare grond per bedrijf

resp. per deelnemer

Vergelijking van de gemiddelde jaarkosten per ha bij zelfstandige en coöperatieve beregening (coöperaties met gelijke oppervlakte per deelnemer) FIGUUR 12

zelfst. beregening

9 10 11 12 13 14 15

ha beregenbare grond per bedrijf resp. per deelnemer

(29)

Uit deze figuren blijkt:

a. dat bij zelfstandige beregening bij een oppervlakte van I2V2 ha het laagste kosten- en investeringsniveau is bereikt. Het zelfstandig bere-genen van een grotere oppervlakte leidt dus niet tot lagere kosten per oppervlakte-eenheid;

b. dat bij coöperatieve beregening de kosten per ha sterk samenhangen met de oppervlakte van deelneming in de coöperatie. Immers de begrote coöperaties hebben steeds een omvang van gemiddeld ± 20 ha. Duidelijk blijkt dat naarmate de oppervlakte grond per deelnemer toeneemt de kosten per ha dalen. Het is dus veel voordeliger met een klein aantal deelnemers een coöperatie van 20 ha op te zetten dan met een grote groep waarbij elke deelnemer slechts met een kleine oppervlakte deel-neemt. Dit wordt in hoofdzaak veroorzaakt door ons uitgangspunt dat iedere kleine deelnemer over eigen sproeileidingen moet beschikken. Deze voorwaarde vereist een aanzienlijk grotere hoeveelheid materiaal en dat niet alleen omdat kleine deelnemers in verhouding meer sproei-leidingen nodig hebben, maar ook omdat in dit geval de vaste sproei-leidingen dichter bij elkaar moeten liggen. In hoofdstuk V wordt aandacht aan dit probleem besteed en becijferd hoe groot de besparingen zijn wanneer men overgaat tot gemeenschappelijke aanschaf van sproeileidingen; c. dat bij coöperatieve beregening de investeringen en kosten per ha op een belangrijk lager niveau liggen.

De oorzaak van dit niveauverschil blijkt uit de figuren 13 en 14 welke de investeringen per ha voor boorput, pompaggregaat en toebehoren resp. voor de hoofdleiding weergeven.

Investeringen per ha voor boorput, pompaggregaat en toebehoren bij

zelfstandige en coöperatieve beregening FIGUUR 13 Gld. 1400 1200 1000 800 600 400 200 -_ 1 \ \ \ \ \ \ \ \ \ coop, beregening 1 1 1 1 2 4 6 8 1 1 10 12 zelfst. beregening 1 1 1 1 1 1 14 16 18 20 22 24

ha beregenbare grond per bedrijf resp. per deelnemer

(30)

Investeringen per ba voor hoofdleidingen bij zelfstandige en

coöperatieve beregening FIGUUR U

Gld. 800 600 400 200 coöp. beregening zelfst. beregening I I I 1 L 10 12 14 16 18 20 22 24 ha beregenbare grond per bedrijf resp. per deelnemer

Het blijkt nu dat het voordeel van coöperatieve beregening een gevolg is van de lage investeringen per ha voor boorput, pompaggregaat e.d. Dit voordeel wordt evenwel voor een deel weer tenietgedaan door de hogere investeringen per ha voor de hoofdleidingen bij coöperatieve beregening. Per saldo blijft echter de investering bij coöperatieve beregening - voor-al in het traject beneden 5 ha - belangrijk lager. De investeringen in sproeileidingen hebben wij in deze vergelijking niet betrokken, omdat deze bij een gegeven oppervlakte gelijk zijn voor zelfstandige en coöpe-ratieve beregening;

d. dat naarmate de te beregenen oppervlakte toeneemt het niveauver-schil tussen de curven steeds kleiner wordt. Tot een oppervlakte van

± 10 ha is coöperatief beregenen nog steeds voordeliger dan zelfstandig beregenen.

In hoofdstuk I waar de praktijkwaarnemingen werden besproken -vonden wij daarentegen dat deze grens bij 5 à 6 ha lag, hetgeen zou be-tekenen dat het slechts voor bedrijven die minder dan 5 à 6 ha beregenen interessant zou zijn in een coöperatie deel te nemen. H e t verschil tussen de praktijkwaarnemingen (hoofdstuk I) en deze begrotingen kan gedeel-telijk worden verklaard doordat het gekozen uitgangspunt afwijkt van datgene wat in de praktijk voorkomt.

Het uitgangspunt dat elk bedrijf voor een gelijk deel in de coöperatie zal deelnemen is nl. theoretisch en alleen gebruikt om de invloed van het aantal deelnemers - bij constante oppervlakte der coöperatie - te illu-streren.

ä 4. COÖPERATIEVE BEREGENING B I J E E N ONGELIJKE OPPERVLAKTE PER DEELNEMER

Tot dusver hebben wij de investeringen en jaarkosten per deelnemer voor de coöperatieve beregening steeds beschouwd met als uitgangspunt een gelijke oppervlakte per deelnemer binnen een coöperatie. De invloed

(31)

van het aantal deelnemers of - wat hetzelfde is bij constante totale op-pervlakte per coöperatie - de opop-pervlakte per deelnemer op investerin-gen en kosten kon op deze wijze worden bepaald.

Het is echter in verband met het in de vorige paragraaf gesignaleerde verschil met de praktijkwaarnemingen noodzakelijk na te gaan hoe hoog investeringen en kosten per deelnemer zijn indien een coöperatie is samengesteld uit deelnemers met ongelijke grondoppervlakte.

Voor dit doel gaan wij er weer van uit, dat de deelnemers zelf de zij-leidingen en sproeiers aanschaffen, terwijl de boorput, de ondergrondse leidingen, het pompaggregaat e.d. voor gemeenschappelijke rekening zijn. Het deel van de installatie dat gemeenschappelijk wordt aange-schaft wordt evenredig aan de oppervlakte van deelneming omgeslagen. Voor het opzetten van een coöperatie waarvan de deelnemers een on-gelijke grondoppervlakte hebben staat een groot aantal mogelijkheden open die stuk voor stuk kunnen worden begroot. Met behulp van de gegevens van bijlage IV is het evenwel ook mogelijk om op eenvoudige wijze voor iedere willekeurige coöperatie ten naaste bij de investeringen en jaarkosten per deelnemer te berekenen.

Wij zullen hier een voorbeeld uitwerken voor een coöperatie met zes

deelnemers waarin ieder deelneemt met resp. 1, 2, 3, 4, 5 en 7llz ha.

De oppervlakte van de coöperatie bedraagt dan 221/2 ha. De

gemeen-schappelijke investeringen kunnen nu als volgt worden berekend (zie gemiddelden bijlage IV).

Oppervlakte per deelnemer 1 ha 2 ha 3 ha 4 ha 5 ha 7Vt ha Totaal 22V2 ha Gemiddelde van gemeenschappelijke investering ƒ 980 — „ 1.650 — » 2 . 3 3 0 ->. 2.950,-„ 3.640,— „ 5.120,-ƒ 16.670,—

Het deel van de installatie dat per eenheid van oppervlakte over de deelnemers wordt omgeslagen bedraagt dus ƒ 16.670:22V2 ha = ƒ 740,-per ha. De investeringen en jaarkosten 740,-per deelnemer zijn in tabel 6 samengevat.

(32)

Gemiddelden van de begrote investeringen en jaarkosten bij coöperatieve beregening (ongelijke oppervlakte per deelnemer)

Opp. per deelnemer Aantal deelnemers 1 ha 1 2 ha 1 3 ha 1 4 ha 1 5 ha I 7,50 ha 1 Investeringen per deelnemer

Omslag

Zijleidingen en sproeiers Totaal

Per ha

Jaarkosten per deelnemer Rente en afschrijving Onderhoud Energie Totaal Per ha gld. 740 520 1260 1260 127 13 34 174 174 gld. 1480 750 2230 1120 216 22 68 306 153 gld. 2220 860 3080 1030 290 31 102 423 141 gld. 2960 1000 3960 990 367 40 136 543 136 gld. 3700 1250 4950 990 459 50 170 679 136 gia. 5550 1970 7520 1000 700 75 255 1030 137

§ 5. VERGELIJKING V A N COÖPERATIEVE BEREGENING BIJ GELIJKE OPPER-VLAKTE PER DEELNEMER MET DIE BIJ ONGELIJKE OPPEROPPER-VLAKTE PER DEELNEMER E N MET ZELFSTANDIGE BEREGENING

De figuren 15 en 16 geven de investeringen en de jaarkosten per ha uit de figuren 11 en 12, aangevuld met de gegevens van tabel 6.

Vergelijking van de gemiddelde investeringen per ha voor zelfstandige en coöperatieve beregening (coöperaties met gelijke en met ongelijke

oppervlakte per deelnemer) FIGUUR 15 Gld. 2000 r-1800 1600 1400 1200 1000 8 0 0

-t

_L _l_ 7 8 9 10 11 ha beregenbare grond per bedrijf resp. per deelnemer

(1) investeringen per ha bij zelfstandige beregening;

(2) investeringen per ha bij deelneming in een coöperatie; binnen de coöperatie hebben de deelnemers een gelijke grondoppervlakte (zoals aangegeven op blz. 27);

(3) investeringen per ha bij deelneming in een coöperatie; binnen de coöperatie hebben de deelnemers een ongelijke grondoppervlakte (zoals aangegeven op blz. 32).

(33)

Vergelijking van de gemiddelde jaarkosten per ha voor zelfstandige en coöperatieve beregening (coöperaties met gelijke en met ongelijke oppervlakte per deelnemer)

Gld. 240r~ (1) 220 - \ 200 - (2) \ 1 8 0 - (3j\ N . 160 - "'•-..\ \ . 1 4 0 - '> ,••*> ,—^i«^]^TrrrTTrrrT~--^. 1 2 0 -\_ J I I L 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11

ha beregenbare grond per bedrijf resp. per deelnemer

(1) jaarkosten per ha bij zelfstandige beregening;

(2) jaarkosten per ha bij deelneming in een coöperatie; binnen de coöpe-ratie hebben de deelnemers een gelijke grondoppervlakte (zoals aan-gegeven op blz. 27);

(3) jaarkosten per ha bij deelneming in een coöperatie; binnen de coöpe-ratie hebben de deelnemers een ongelijke grondoppervlakte (zoals aangegeven op blz. 32).

Uit de figuren 15 en 16 blijkt nu dat bij b.v. 2V2 ha zelfstandig te be-regenen grond de investering ƒ 1630,- per ha zal bedragen (1), bij 2V2 ha in een coöperatie waarin alle deelnemers een gelijke grondoppervlakte hebben, een investering van ƒ 1120,- per ha vereist is (2) en bij 2V2 ha in een coöperatie met een ongelijke oppervlakte per deelnemer de

in-vestering ƒ 1060,- per ha is (3). De jaarkosten per ha bij 21/z ha te

be-regenen grond bedragen resp. ƒ 207,- (1), ƒ 152,- (2) en ƒ 147,- (3). Voorts blijkt, dat curve 3 veel vlakker verloopt en tevens curve 2 bij

± 3V2 ha snijdt. De betekenis van dit snijpunt zal in het volgende worden nagegaan.

Zoals in het voorgaande reeds werd uiteengezet is het bij coöperatieve beregening in de praktijk gebruikelijk dat - met uitzondering van zij-leidingen en sproeiers, welke door de deelnemers individueel worden aangeschaft - de investeringen evenredig worden omgeslagen naar de oppervlakte van deelneming in de coöperatie. De omslagen welke aan de curven 2 en 3 ten grondslag liggen zijn in figuur 17 gegeven.

Uit het dalende verloop van curve 2 blijkt dat indien een coöperatie is opgebouwd uit deelnemers met 1 ha, de omslag per ha veel hoger is dan

(34)

Vergelijking van de investeringen per ha die over de deelnemers zijn omgeslagen bij coöperaties met gelijke en met ongelijke oppervlakte per deelnemer Gld. 1000 f- <2> 900 f- \ \ 800[i- Nv 700 600 500

(3)-t

I I I I L 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

ha beregenbare grond per deelnemer (2) bij gelijke oppervlakte per deelnemer

(3) bij ongelijke oppervlakte per deelnemer

veroorzaakt door het feit, dat in het eerste geval meer ondergrondse leidingen en hulpstukken per ha nodig zijn dan in het tweede geval. Curve 3 loopt horizontaal en geeft aan dat de omslag per ha gelijk blijft ongeacht de oppervlakte per deelnemer (tabel 6). Deze curve is de weer-gave van een coöperatie welke is opgebouwd uit deelnemers met onge-lijke grondoppervlakte.

Hier is aansluiting gezocht bij wat ook in de praktijk veelvuldig voor-komt, nl. dat de meeste coöperaties bestaan uit een variërend aantal deelnemers met diverse oppervlakten grond.

Het niveau van deze horizontale lijn geldt alleen voor de coöperatie uit ons voorbeeld. Wanneer de coöperatie is samengesteld uit meer of minder kleine deelnemers, verandert ook het niveau van deze lijn. Hieruit volgt dat ook het punt waar de curven 2 en 3 elkaar snijden, afhankelijk is van het aantal deelnemers der coöperatie en hun oppervlakte van deel-neming.

In de geschetste situatie geeft het snijpunt in figuur 17 aan dat deel-nemers met minder dan 3V2 ha het voordeligst kunnen coöpereren in-dien ook grotere deelnemers tot de coöperatie toetreden. Voor de be-drijven boven 3V2 ha wordt de omslag per ha evenwel hoger indien ook kleine deelnemers worden toegelaten. De grotere bedrijven kunnen het voordeligste coöpereren met deelnemers met ongeveer gelijke opper-vlakten grond.

Uit het voorgaande kan men concluderen dat de in de praktijk gebrui-kelijke evenredige omslag per ha voor de grotere deelnemers bezwaren zal opleveren, omdat hun lasten worden verzwaard ten gerieve van de kleine deelnemers. Deze conclusie gaat evenwel slechts op in de

(35)

ge-schetste situatie waarin voor de kleine deelnemers relatief veel onder-grondse leidingen worden gelegd. In de praktijk zal het niet steeds nodig zijn ten behoeve van kleine bedrijven extra ondergrondse leidingen aan te leggen. Het is zelfs denkbaar dat in bijzondere gevallen een kleine deelnemer de totale omslagkosten verlaagt. In de meeste gevallen zal echter - alvorens tot oprichting van een beregeningscoöperatie kan worden overgegaan - een onderlinge ruilverkaveling moeten plaats-hebben om de situatie vooral t.a.v. de kleine deelnemers gunstiger te maken. Ook dan blijft echter de mogelijkheid bestaan dat toetreding van kleine deelnemers tot een hogere omslag per ha leidt. In dat geval kan soms een oplossing worden gevonden door de kleine deelnemers meer bovengronds materiaal voor eigen rekening te laten aanschaffen.* Hier-door zal dan minder ondergrondse leiding nodig zijn, waarHier-door de om-slag per ha door hun deelneming niet wordt verhoogd.

Terugkerende tot de figuren 15 en 16 blijkt hieruit verder, dat curve 1 (zelfstandige beregening) bij 8,00 ha op ongeveer gelijk niveau ligt als curve 3 (coöperatieve beregening met ongelijke oppervlakte per deel-nemer). In de gegeven situatie betekent dit, dat het voor een te be-regenen oppervlakte van 8,00 ha vrijwel geen verschil maakt of men zelfstandig dan wel coöperatief beregent. Kan men echter met uit-sluitend deelnemers boven 5 ha een coöperatie vormen, dan geeft dit nog weer enige besparingen op investeringen en jaarkosten (curve 2). Ten aanzien van de vraag bij welke oppervlaktegrens de overgang van coöperatieve naar zelfstandige beregening ligt, geeft het voorgaande ons verschillende antwoorden.

a. In hoofdstuk I waar de bestaande installaties in Zuidoost-Noord-brabant worden vergeleken ligt deze grens bij 5 à 6 ha.

b. In paragraaf 3 van dit hoofdstuk - waar met behulp van begrotingen een vergelijking is gemaakt tussen zelfstandige en coöperatieve be-regening — bleek deze grens bij ± 10 ha te liggen. Dat de grens hier bij een grotere oppervlakte ligt kan voor een deel worden verklaard uit het gekozen uitgangspunt. Elk bedrijf met zelfstandige beregening wordt nl. vergeleken met een groep bedrijven van dezelfde opper-vlakte die samen een coöperatie hebben gevormd. Hoewel deze wijze van coöpereren tot de laagste investeringen en kosten leidt is dit uit-gangspunt wel erg theoretisch om er praktische conclusies aan te verbinden.

c. Om aan de bezwaren onder b tegemoet te komen is in paragraaf 4 een vergelijking gemaakt met een coöperatie waarvan de deelnemers geen gelijke grondoppervlakte hebben. De grens waarbij het hier voordeliger wordt een eigen installatie aan te schaffen ligt bij ±

1 De kleine deelnemers kunnen op hun beurt dit nadeel compenseren door met één of meer andere deelnemer(s) samen te werken met sproeileidignen.

(36)

8 ha althans in ons aangenomen geval. Deze oppervlakte is echter toch nog groter dan de onder a genoemde grens. Het is evenwel duidelijk, dat het niveau van curve 3 uit de figuren 15 en 16 niet absoluut is, maar zich wijzigt naarmate meer of minder kleine deel-nemers in de coöperatie worden opgenomen. Dit betekent, dat ook de genoemde grens van 8 ha hiermede zal variëren. Wanneer b.v. in een coöperatie alleen grotere deelnemers voorkomen zal de grens hoger worden; zijn er veel kleine deelnemers, dan wordt de grens lager. Hieruit volgt, dat voor oppervlakten tussen ongeveer 5 en 10 ha de omstandigheden beslissend zijn t.a.v. de vraag of men voordeliger coöpe-ratief dan wel zelfstandig kan beregenen. Wel mogen wij concluderen dat oppervlakten beneden 5 ha vrijwel altijd voordeliger coöperatief kunnen worden beregend terwijl men bij oppervlakten boven 10 ha over het algemeen net zo goed zelfstandig kan beregenen.

In het volgende hoofdstuk wordt het een en ander getoetst aan enkele praktijkvoorbeelden. Het zal dan blijken dat de grens waarbeneden coöperatieve beregening voordeliger is in het algemeen ligt bij + 8 ha.

(37)

HOOFDSTUK IV

TOETSING VAN DE VERGELIJKENDE BEGROTINGEN AAN ENKELE PRAKTIJKVOORBEELDEN

De in hoofdstuk III gegeven begrotingen waren gebaseerd op uitgangs-punten onder uniforme omstandigheden. Het spreekt vanzelf, dat de investeringen en kosten hoger zullen zijn wanneer wordt uitgegaan van omstandigheden zoals wij die over het algemeen in de praktijk aan-treffen.

Hoewel het niveau van de feitelijke investeringen ook reeds in hoofd-stuk I is behandeld, heeft de vergelijking welke daar wordt gemaakt tussen zelfstandige en coöperatieve beregening het bezwaar dat deze vergelijking geschiedt onder ongelijksoortige omstandigheden. De groep bedrijven met zelfstandige beregening is nl. een geheel andere dan de groep met coöperatieve beregening.

De jaarkosten per bedrijf voor coöperatieve en zelfstandige beregening

bij bestaande verkaveling

Gld. 1100 1000 900 800 700 600 500 400 300 200 -- , _ \ -zelfst. beregening - f coöp. beregening J_ _L _L 4 5 6 ha beregenbare grond per bedrijf resp. per deelnemer

(38)

Ten einde aan dit bezwaar tegemoet te komen zullen wij van een aantal deelnemers in bestaande coöperaties de investeringen en jaarkosten be-groten, indien zij zelfstandig zouden beregenen. Hierbij worden de uit-gangspunten van hoofdstuk II in acht genomen, voorzover zij betrek-king hebben op de technische eisen die aldaar aan de installatie worden gesteld, alsmede de daar aangehouden prijzen. De overige omstandig-heden worden aan de werkelijkheid ontleend en betreffen de verkave-ling en de plaats van de boorput en de hoofdleiding.

In de figuren 18 en 19 worden de jaarkosten vergeleken bij zelfstandige

en coöperatieve beregening.1

Uit de spreiding van de waarnemingen blijkt, dat er belangrijke ver-schillen in de jaarkosten zijn. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat de vorm van de kavels en de percelen onderling belangrijk verschilt. Bij minder gunstige kavelvormen zijn de investeringen aanmerkelijk hoger. Dit speelt vooral een rol wanneer op min of meer lange smalle kavels de hoofdleiding aan de rand moet worden gelegd. In dergelijke gevallen

De jaarkosten per ha voor coöperatieve en zelfstandige beregening

bij bestaande verkaveling FIGUUR 19

Gld. 320 300 280 260 240 220 200 180 160 140 > • zelfst. beregening X~ * X coöp. beregening J I _L 4 5 6

ha beregenbare grond per bedrijf resp. per deelnemer

1 Voor het vergelijkbaar maken van investeringen en kosten zijn voor de coöperaties enkele storende verschillen gecorrigeerd.

(39)

vraagt de hoofdleiding een vrij hoge investering, die niet door de sproei-leiding wordt gecompenseerd.

Uit de figuren 18 en 19 blijkt verder, dat in alle gevallen het zelfstandig beregenen hogere kosten met zich brengt dan coöperatieve beregening. Vooral bij te beregenen oppervlakten kleiner dan 4 ha zijn de verschillen aanzienlijk. Hierbij dient nog te worden opgemerkt dat bij coöperatieve beregening de deelnemers steeds over eigen bovengronds materiaal be-schikken. In dit verband wordt erop gewezen dat deelnemers in coöpe-raties hun investeringen nog verder kunnen beperken door ook samen te werken met bovengronds materiaal (zie hoofdstuk V § 1).

Naarmate de te beregenen oppervlakte toeneemt worden de verschillen tussen zelfstandige en coöperatieve beregening steeds kleiner. Hoewel wij geen waarnemingen hebben tussen 6V2 en 10 ha, mag men uit het beloop van de curven wel afleiden dat er bij ± 8 ha geen verschillen meer bestaan. Toch zal men in de praktijk ook bij deze oppervlakte nog van geval tot geval moeten nagaan of men zelfstandig zal beregenen dan wel of men zal trachten een coöperatie te vormen. Het is heel goed mogelijk dat op een zeer gunstige kavel van b.v. 8 ha het zelfstandig beregenen voordeliger is dan het deelnemen in een coöperatie van b.v. 20 ha. Daarentegen zal men een ongunstige kavel van b.v. 8 ha in veel gevallen voordeliger coöperatief kunnen beregenen dan zelfstandig. Hieruit moet men concluderen dat voor ieder geval afzonderlijk dient te worden onderzocht of samenwerking met gebruikers van aangren-zende percelen door middel van coöperatie tot lagere kosten kan leiden. Letten wij op gemiddelde omstandigheden, dan blijkt dat het uit een oogpunt van investeringen en kosten niet spoedig verantwoord is om tot zelfstandige beregening over te gaan bij oppervlakten beneden 8 ha. Dat men in de praktijk dikwijls bij veel kleinere oppervlakten al tot zelfstandige beregening besluit (zie hoofdstuk I) heeft waarschijnlijk andere dan economische motieven.

Voor toetsing van de vergelijkende begrotingen uit hoofdstuk I I I aan de praktijkvoorbeelden in dit hoofdstuk, rest ons nog te wijzen op het verschil in niveau van investeringen en kosten. Wij beperken ons hierbij tot een vergelijking van investeringen en kosten per ha van coöperatieve beregening. Deze vergelijking is gegeven in de figuren 20 en 21. De curven van investeringen en jaarkosten onder de werkelijke omstandig-hebben omstandig-hebben betrekking op gegevens van deelnemers in coöperaties (welke in dit hoofdstuk zijn opgenomen). De curven van de investerin-gen en jaarkosten onder uniforme omstandigheden komen overeen met de curven 3 uit de figuren 15 en 16 (deelnemers in één coöperatie met een ongelijke oppervlakte per deelnemer).

Beide curven geven dus het beloop aan van coöperaties waarvan de deelnemers een ongelijke grondoppervlakte hebben. Dit verklaart ook de vrijwel gelijke gedaanten van de curven.

Uit de figuren blijkt, dat naarmate de te beregenen oppervlakte toe-neemt het verschil kleiner wordt. Bij een oppervlakte van 2 ha zijn de

(40)

De invloed van het verschil tussen werkelijke en uniforme omstandigheden

op de investeringen per ha bij coöperatieve beregening FIGUUR 20

Gld. 1400i— 1300 1200 1100 1000 900

i

werkelijke omstandigheden uniforme omstandigheden _ l I L 4 5 6 7

ha beregenbare grond per deelnemer

De invloed van het verschil tussen werkelijke en uniforme omstandigheden

op de jaarkosten per ha bij coöperatieve beregening FIC

Gld. 190 180 170 160 150 140 130 120 -werkelijke omstandigheden uniforme omstandigheden

1

1 2 3 4 5 6 7 ha beregenbare grond per deelnemer

investeringen per ha voor de werkelijke omstandigheden ruim ƒ 200,-hoger dan voor de uniforme omstandigheden. Bij een oppervlakte van 7 ha is dit verschil nog maar ƒ 100,- per ha. Voor deze verschillen die 10 à 20 °/o bedragen zijn verschillende oorzaken aan te wijzen. De wer-kelijke verkaveling is op zichzelf vrij redelijk, maar toch altijd ongun-stiger dan de rechthoekige kavels bij de uniforme omstandigheden. Verder is de plaatsing van boorput, pompaggregaat en hoofdleiding bij

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

[r]

V is het vlakdeel dat wordt begrensd door de grafiek van f en de x -as.. In figuur 3 is driehoek OAB

[r]

[r]

Als je naar de figuur kijkt zie je dat voor het bepalen van de grootte van de rechthoek eigenlijk alleen de langste twee stroken belangrijk zijn.. De langste zijde van de rechthoek

− Als in het tweede antwoordalternatief in het eerste antwoordelement is doorgerekend met een in de vorige vraag berekend getal, hiervoor geen scorepunt in

[r]

Dat er invloed is van intrinsieke factoren blijkt uit de verschillende modellen, al lijkt de locatie van een retailunit ook in dit onderzoek de belangrijkste bepalende