• No results found

MH17 & Parijs: rampen in 140 tekens. Een onderzoek naar het gebruik van sociale mediabronnen in liveblogs van NOS, NU.nl en De Telegraaf.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "MH17 & Parijs: rampen in 140 tekens. Een onderzoek naar het gebruik van sociale mediabronnen in liveblogs van NOS, NU.nl en De Telegraaf."

Copied!
108
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

MH17 & Parijs: rampen in 140 tekens

Een onderzoek naar het gebruik van sociale mediabronnen in liveblogs

van NOS, NU.nl en de Telegraaf

Universiteit van Amsterdam

Masterscriptie Journalistiek en Media

Heleen Gorris

Begeleider: Erik Borra

Tweede lezer: Peter Vasterman

Afstudeerrichting: Schrijvende journalistiek Studentnummer: 10009280

(2)
(3)

3

Dankwoord

Voor u ligt de masterscriptie ‘MH17 & Parijs: rampen in 140 tekens’. Een onderzoek naar het gebruik van sociale mediabronnen in liveblogs van NOS, NU.nl en de Telegraaf. Deze

scriptie is geschreven ter afsluiting van de master Journalistiek en Media aan de Universiteit van Amsterdam.

Allereerst wil ik mijn scriptiebegeleider Erik Borra hartelijk danken voor zijn scherpe oog en opbouwende feedback. Ook heb ik het als erg prettig ervaren dat er onder de begeleiding van Erik Borra met afgesproken deadlines werd gewerkt om delen van de scriptie in te leveren en na te laten kijken. Dit heeft ervoor gezorgd dat ik met een tevreden gevoel terugkijk op het schrijven van deze masterscriptie en er geen moment is geweest waarop ik echt ben

vastgelopen.

Daarnaast wil ik graag de geïnterviewde (eind)redacteuren Daan Heijink, Joris Peters en Gerard de Kloet hartelijk danken voor het op korte termijn tijd vrijmaken voor een interview. Met het schrijven van deze masterscriptie is er een eind gekomen aan mijn studieperiode en deze anderhalf jaar durende master. Ik kan met zekerheid zeggen dat ik met een zeer positief gevoel terugkijk op deze periode en alles wat ik heb geleerd. Mijn speciale dank voor de afgelopen anderhalf jaar gaat dan ook uit naar Mirjam Prenger en Mark Deuze. Hoe zij zich inzetten voor een geweldig lesprogramma en een hoog niveau van de opleiding is

prijzenswaardig!

Heleen Gorris

(4)

4

Inhoudsopgave

Journalistiek verslag……… 5

1. Introductie ……… 7

2. Theoretisch kader ………. 10

2.1. Sociale media als bron voor journalistiek ………. 10

2.2.Liveblogs en verslaggeving tijdens rampen ………. 13

2.3.Brongebruik en bronverificatie ……… 15 3. Methodologisch kader……… 20 3.1. Concepten ……….. 20 3.2. Corpus ……… 21 3.3. Meet- en analysemethode ……….. 23 3.3.1. Inhoudsanalyse ……….. 26 3.3.2. Diepte-interviews ……….. 29 4. Resultaten ……….. 32

4.1. Liveblogs en verslaggeving tijdens rampen ……….. 32

4.1.1 MH17 ………. 32

4.1.2. Parijs ……….. 39

4.1.3. Liveblogs: beide casussen vergeleken ……….. 45

4.2. Sociale media als bron voor journalistiek ………. 48

4.2.1. MH17 ……… 49

4.2.2. Parijs ………. 54

4.2.3. Sociale media: beide casussen vergeleken ………... 58

4.3. Brongebruik en bronverificatie ……….. 60

4.3.1. Afzender ………. 60

4.3.2. Burgers en ongeverifieerde bronnen ………. 65

4.3.3. Het verificatieproces ………. 68

5. Conclusie ………. 72

Bibliografie ………. 78

(5)

5

Journalistiek verslag

Een video van een brandend vliegtuig dat op weg is zich met een enorme vaart te pletter te slaan, met een paar honderd passagiers aan boord. ‘Vliegtuig neergestort’. Of een video van een bomexplosie, ergens in een westerse stad. ‘aanslag in Parijs’. Beide video’s komen van YouTube en Twitter en zouden afkomstig zijn van de locatie van de ramp waar jij als nieuwsorganisatie net de eerste berichten over binnenkrijgt en een liveblog voor start. Wat doe je?

Dit dilemma speelt op hedendaagse nieuwsredacties tijdens de verslaggeving omtrent grote rampen. Enerzijds is de taak van nieuwsorganisaties lezers snel informeren, anderzijds moet de informatie altijd feitelijk kloppen. In het digitale tijdperk kan iedereen online informatie plaatsen. Internet blijkt in deze tijd een dankbare plek voor het verspreiden van ‘nepnieuws’ en alternative facts. Hoe gaan de nieuwsorganisaties NOS, NU.nl en de Telegraaf om met sociale media als in de verslaggeving iedere seconde telt en er nog heel veel onbekend is? En hoe wordt informatie geverifieerd? Daar wordt in dit onderzoek naar gekeken. Aan de hand de casussen MH17 en de serie aanslagen in Parijs in november 2015 wordt de vraag beantwoordt ‘hoe zetten journalisten uitingen op sociale media in tijdens hun berichtgeving op liveblogs?’

Dat sociale media een rol spelen in liveblogs blijkt uit dit onderzoek. In 20 tot 40 procent van de berichten is een verwijzing naar een sociaal medium te vinden. Twitter is daarbij het populairst, bijna alle gebruikte sociale mediabronnen komen van hiervandaan. De hashtags op Twitter maken het makkelijk een beeld te krijgen van wat zich op een bepaalde plek afspeelt. Maar ook Instagram is in opkomst en wordt door media steeds meer gebruikt om foto’s van rampplekken te zoeken.

Het grootste deel van de gebruikte sociale mediabronnen is afkomstig van persbureaus, andere journalisten en andere media. Dat is niet gek: de onderzochte

mediaorganisaties hebben veel vertrouwen in mede-journalisten en officiële instanties. Toch wordt informatie van burgers of onbekenden wel degelijk gebruikt in liveblogs. Alle drie de media hebben bij de casus MH17 een video van de BUK-raketinstallatie die het vliegtuig ui de lucht zou hebben geschoten geüpload. Dit materiaal was niet geverifieerd.

Voordat zo’n niet geverifieerde video gepubliceerd wordt buigt het hele team zich over het materiaal. Zijn de beelden zo belangrijk dat ze meteen gepubliceerd moeten worden? Lijken de omgevingskenmerken in de video op die van de betreffende rampplek? Wie heeft de video geüpload en wanneer? Hoelang bestaat die account al? En vindt de verslaggever ter

(6)

6

plaatse de beelden en de afzender betrouwbaar? Deze vragen moeten worden beantwoord voordat er materiaal van onbekende komaf online komt. Dat gebeurt allemaal in overleg, online tools om bijvoorbeeld de authenticiteit van foto’s te beoordelen wordt bij de onderzochte media niet gebruikt.

Dat overleg kost tijd. Tijd die kostbaar is tijdens een ramp. Toch nemen redacteuren die tijd wel als er twijfel bestaat over de afkomst van materiaal. Zeker als dat materiaal nieuwswaardig is of een heel belangrijke toevoeging is aan de nieuwscyclus. In het geval van de video van de BUK-raket bewees de video mogelijk dat de Russische separatisten schuldig waren aan het neerschieten van vlucht MH17.

Al met al zijn er uit dit onderzoek geen signalen gekomen dat verificatie van

informatie en bronnen door de komst van sociale media onder druk staat. Geconcludeerd kan worden dat redacteuren en journalisten geen monopolie op informatie meer hebben, omdat iedereen online alles kan vinden, maar wel belangrijk zijn om informatie van sociale media te beoordelen, wegen en onwaarheden door te prikken.

(7)

7

1. Introductie

‘Maleisisch passagiersvliegtuig opgestegen vanuit Amsterdam neergestort op Oekraïens grondgebied’. Het is 17 juli 2014, iets voor half zes in de middag Nederlandse tijd als NU.nl haar liveblog opent met dit bericht. Het is het begin van de informatiestroom van wat één van de grootste rampen uit de recente Nederlandse geschiedenis blijkt te zijn. 196 Nederlandse burgers van alle leeftijden vonden de dood (Rijksoverheid, 2014).

Anno 2014 was er een plek waar als eerst informatie verscheen: sociaal mediakanaal Twitter. Gruwelijke ongefilterde foto’s, berichten en geruchten waren op Twitter en

Facebook tijdens en meteen na de ramp vrijwel meteen te vinden.

Omdat het gebied waar het vliegtuig neer is gestort oorlogsgebied was, was het voor veel Nederlandse media ingewikkeld journalisten ter plaatse te krijgen. Wat doen

Nederlandse journalisten en redacteuren vanaf de redactie wanneer er zich een ramp voltrekt die veel impact heeft op Nederland, maar ergens anders in de wereld plaatsvindt? Wat voor invloed heeft het huidige internettijdperk op de verslaggeving van rampen? En wat doe je met een video van een neerstortend vliegtuig dat viral gaat na een crash?

Journalisten hebben standaarden als objectiviteit, transparantie en waarheidsvinding hoog in het vaandel staan (Diekerhof & Bakker, 2012; NVJ Code voor de journalistiek). Het naleven van deze waarden kost tijd. Een gerucht zomaar opschrijven is verboden, het moet bevestigd worden door twee onafhankelijke bronnen. Door de komst van internet en met name sociale media is de nieuwscyclus drastisch versneld (Tereszkiewicz, 2014). Wanneer zich een ramp met de omvang van bijvoorbeeld MH17 voordoet moeten journalisten nog sneller handelen.

Daarnaast blijkt uit onderzoek naar kijk- en leescijfers van Stichting Kijkonderzoek (SKO, 2014) dat nieuws- en actualiteitenprogramma’s rondom ingrijpende rampen hogere kijkcijfers halen dan op een reguliere nieuwsdag. Dat betekent dat hoewel veel Nederlanders hun nieuws van internet halen (Reuters, 2016), men zich bij rampen naar traditionele media keert. Essentieel is dan te onderzoeken hoe die media te werk gaan in het informeren van kijkers en lezers. Eerder onderzoek toont aan dat het handhaven van journalistieke

standaarden in het sociale mediatijdperk één van de grootste uitdagingen is (Schapals & Thurman, 2016). In hoeverre lukt dat in Nederland?

Deze vragen zijn bij mij gerezen naar aanleiding van mijn stage bij NRC Handelsblad. Een deel van die tijd was op de internetredactie, waar regelmatig liveblogs van rampen bij worden gehouden. Daar merkte ik op dat het niet altijd makkelijk is om in het oerwoud aan

(8)

8

informatie op sociale media snel te weten welke informatie wel en niet betrouwbaar is. Daarnaast heb ik tijdens diezelfde stage geschreven over zogenoemd ‘nepnieuws’, onjuiste informatie gepresenteerd als nieuws. Deze berichten zijn lang niet altijd van echt te

onderscheiden. De discussie over nepnieuws werd vlak na de verkiezingen in de Verenigde Staten actueel, toen bleek dat er op sociale media foutieve informatie in de vorm van

nieuwsberichten (compleet met verzonnen quotes) circuleerden en dat daar door middel van advertenties geld mee verdiend wordt (BuzzFeedNews, 2016). Daarnaast beschuldigde zowel Hillary Clinton als Donald Trump elkaar van het verspreiden van ‘desinformatie’. Uit

onderzoek van de Stanford University bleek dat een meerderheid van jongeren en ook volwassenen nepnieuws niet zonder meer herkent (The Wall Street Journal, 2016).

Wat heeft de informatiestroom op internet voor invloed wanneer er onder tijdsdruk gewerkt moet worden bij Nederlandse media? Die vraag interesseert mij en heeft geresulteerd in de volgende onderzoeksvraag:

Hoe zetten journalisten uitingen op sociale media in tijdens hun berichtgeving op liveblogs?

Om deze vraag volledig te kunnen beantwoorden zijn een aantal deelvragen opgesteld.

1. Hoe vaak worden er in liveblogs van de drie besproken media sociale mediabronnen (zoals Twitter, Facebook en YouTube) gebruikt?

2. Waar worden sociale mediabronnen voor gebruikt? Als nieuwsfeit of ter illustratie van berichtgeving van officiële kanalen?

3. Hoe worden sociale mediabronnen geverifieerd door journalisten die liveblogs bijhouden? Hoe zoeken zij naar primaire bronnen op sociale media? Welke

technieken gebruiken zij voor het bepalen van de betrouwbaarheid van de bronnen?

In dit onderzoek zal gekeken worden naar de omgang met sociale mediabronnen in liveblogs bij drie Nederlandse media, te weten NOS, NU.nl en De Telegraaf. Naast de casus MH17 zullen de aanslagen in Parijs op 13 november 2015 ter vergelijking worden bekeken. Dit om zowel tussen twee casussen als tussen drie verschillende media te kunnen vergelijken.

In dit onderzoek zal ten eerste een inhoudsanalyse van de liveblogs van NOS, NU.nl en De Telegraaf van respectievelijk de vliegtuigcrash van MH17 en de aanslagen in Parijs worden gemaakt. Deze inhoudsanalyse zal zowel een kwantitatieve als kwalitatieve component hebben om te kijken hoe vaak en hoe sociale media in liveblogs wordt ingezet. Vervolgens zullen er aan de hand van semigestructureerde vragenlijsten diepte-interviews worden gevoerd met redacteuren die mee hebben gewerkt aan de liveblogs van MH17 en de

(9)

9

aanslagen in Parijs. Door middel van de interviews tracht dit onderzoek meer inzicht te verschaffen in het gebruik van sociale media in liveblogs door Nederlandse media.

In het theoretische kader zullen drie voor dit onderzoek relevante concepten uit de literatuur kritisch worden gesproken en gecombineerd om de relevantie van dit onderzoek, namelijk het gebruik van sociale media door journalisten in Nederlandse liveblogs in kaart te brengen, aan te tonen. De drie concepten zijn ‘sociale media als bron voor journalistiek’, ‘liveblogs en rampenverslaggeving’ en ‘brongebruik en bronverificatie’. Uit de uiteenzetting van deze concepten blijkt dat er in de literatuur nog nauwelijks is gekeken naar de inzet van sociale media in journalistieke producties tijdens rampen. Daarnaast is er in Nederland nog helemaal geen onderzoek gedaan naar het verschijnsel liveblogs.

Het gebruik van sociale media als bron in liveblogs zal in een bredere context worden geplaatst. De relevantie van onderzoek naar sociale media in de journalistiek zal worden gekoppeld aan de invloeden van internet en sociale media op de traditionele journalistieke waarden.

In het methodologisch kader zal de keuze voor de twee onderzoeksmethoden gedetailleerd worden toegelicht, alsmede de beperkingen van deze methoden. Er zal uiteengezet worden dat een combinatie van kwantitatieve en kwalitatieve methoden een gedetailleerder inzicht kan geven in de hoofdvraag. Vervolgens zullen de resultaten van het onderzoek worden besproken en zal er worden afgesloten met een conclusie en discussie.

(10)

10

2. Theoretisch kader

Om te komen tot een beantwoording van de onderzoeksvraag en te weten hoe redacteuren omgaan met informatie op sociale media is het van belang te laten zien wat sociale media voor invloed heeft op de journalistiek, hoe liveblogs zijn ontstaan en werken en aan welke journalistieke principes redacteuren zich houden. Door juist deze concepten te combineren zal inzicht worden verschaft in de wisselwerking tussen de inzet van sociale media,

verificatie van informatie en de snelheid van liveblogs en verslaggeving tijdens rampen. Het voortschrijdend wetenschappelijk inzicht zal per concept kort worden belicht. De concepten zullen met elkaar in verband gebracht worden en vervolgens zal er kritisch worden gekeken naar de concepten en zal dit onderzoek worden gepositioneerd binnen de concepten.

2.1. Sociale media als bron voor journalistiek

Sinds hun komst zijn sociale media niet meer weg te denken uit het leven van veel, voornamelijk westerse burgers met een internetverbinding. Omdat sociale media zoals Twitter, Facebook en YouTube pas een decennium geleden zijn opgericht, is het

onderzoeksveld naar sociale media op zich en haar invloed op de journalistiek relatief nieuw (Newman, 2009).

Wat zijn sociale media eigenlijk? In dit onderzoek wordt de volgende definitie gehanteerd: een online service die het voor individuen mogelijk maakt een profiel te creëren, informatie te posten en digitale vrienden te identificeren met wie gemakkelijk informatie en links gedeeld kunnen worden (Singer et al., 2011). Wetenschappelijk kwam er met name aandacht voor de rol van sociale media in de journalistiek sinds de opstanden in Iran in 2009 en Tunesië en Egypte in 2011 (Ali & Fahmy, 2013).

Om beter te begrijpen wat de invloed van sociale media op de journalistiek is zal eerst kort worden gekeken naar de opkomst van het internet in de jaren negentig. Wat begon als een manier om intern als bedrijf te communiceren, werd een manier om over de hele wereld te communiceren via een online computerverbinding (Stassen, 2010). Zo ontstond het internet en daarmee talloze wereldwijde websites.

De eerste journalistieke website werd in november 1993 gelanceerd door de

journalistiek- en communicatiefaculteit van de University of Florida. Vanaf begin 1994 was het Californische weekblad Palo Alto Weekly het eerste blad dat regelmatig op internet publiceerde (Carlson, 2003; Stassen, 2010). Grote Amerikaanse kranten als Time Magazine en The New York Times volgde snel. Ook werd het internet als bron voor research voor

(11)

11

journalisten belangrijker (Machill & Beiler, 2009). Gebruikte in 1994 nog geen 20 procent van de journalisten in Amerika en Europa het internet als bron, in 2000 was dit al ruim 80 procent (Machill & Beiler, 2009). Vooral zoekmachines als Google wonnen in deze periode aan populariteit. Hoewel zoekmachines en het internet veel voordelen hebben, zoals het snel beschikbaar hebben van informatie, stippen Machill en Beiler (2009) aan dat er ook risico’s aan zijn verbonden. Zo is het moeilijk de achtergrond en authenticiteit van bronnen te achterhalen. Daarnaast zijn journalisten afhankelijk van de algoritmes van de gebruikte zoekmachine, die bepaald welke informatie wel en niet getoond wordt (Machill & Beiler, 2009).

Eind jaren negentig transformeerde het inmiddels wereldwijde web van een verzameling van statische websites naar een meer dynamisch platform op basis van applicaties waardoor de gebruiker direct interactie op het internet heeft. Dit wordt ook wel het ‘Web 2.0’ genoemd (Hitge, 2007).

Die transitie maakt de weg vrij voor de opkomst van de zogenoemde sociale media. De belangrijkste sociale media, tevens de sociale media waarop in dit onderzoek de focus ligt, zijn Facebook, Twitter en YouTube. Facebook werd opgericht in januari 2004. Het is een platform waar mensen een persoonlijk profiel aan kunnen maken, die kunnen linken met vrienden en allerlei informatie kunnen delen (Hermida, 2013). YouTube werd gelanceerd in februari 2005 en is een site waar iedereen video’s op kan delen (Hermida, 2013). Twitter werd opgericht in maart 2006 en is een microbloggingplatform waarop iedereen in maximaal 140 tekens kan vertellen waar hij of zij mee bezig is. Mensen kunnen elkaar op al deze platformen ‘volgen’ om op de hoogte te blijven (Broersma & Graham, 2012).

De invloed van deze platforms op de journalistiek is niet gering (Stassen, 2010). Sociale media stelt in staat sneller dan ooit informatie en ideeën uit te wisselen. Waar de journalist vroeger betaald werd om nieuwsstromen te filteren en te beoordelen op relevantie, zijn actoren in de samenleving die een boodschap hebben niet langer afhankelijk van

journalisten om die boodschap de wereld in te krijgen (Hermida, 2012). Zij kunnen dat ook via sociale media doen.

Daarmee verschuift de traditionele taak van de journalist, als zogenoemde

‘gatekeeper’ van informatie (Flanagin & Metzger, 2007). Voor het digitale tijdperk hadden journalisten min of meer het monopolie op informatie. Zij ontvingen, checkte en filterde de nieuws- en informatiestromen voordat dit bij het grote publiek terechtkwam (Flanagin & Metzger, 2007). Door de komst van internet is nieuws sneller dan ooit voor iedereen beschikbaar. De rol van de journalist als filteraar van informatie lijkt door sociale media te

(12)

12

zijn verschoven van de nieuwsmedia naar het publiek.

In de literatuur is consensus dat de komst van sociale media ervoor heeft gezorgd dat traditionele media hun lezers niet louter meer zien als passieve nieuwsconsumenten, maar meer als publiek waarmee zij interacteren (Tapscott & Williams, 2006).

Daarbij heeft de komst van het internet en sociale media ook gezorgd voor een groei van het fenomeen ‘citizen journalism’(Bruns, Highfield & Lind, 2012). Met ‘citizen

journalism’ wordt een breed scala aan toevallige journalistieke activiteiten bedoeld, meestal uitgevoerd door mensen die daar niet voor betaald krijgen, en resultaten worden via internet verspreid. (Bruns et al., 2012). Citizen journalism is ontstaan met de komst van internet, en als reactie op de vermeende eenzijdige berichtgeving van gebeurtenissen door professionele journalisten (Poell & Borra, 2012). Door de komst van internet is iedereen in staat zijn eigen verhalen en opinies te verspreiden. Waar journalisten weleer de taak van filteraar hadden en informatie konden verifiëren voor publicatie, is de rol van journalisten als ‘gatekeepers’ verschoven naar die van ‘gatewatchers’ (Bruns et al., 2012). Zowel journalisten als andere internetgebruikers houden nieuwswaardige organisaties in de gaten en kiezen bepaalde informatie die zij delen en daarmee op een voetstuk plaatsen, relevant voor de eigen doelgroep.

Die interactie en de snelheid waarmee informatie zich online verspreid leidt zo tot een andere rol voor journalisten. Hermida (2010) noemt dit ‘omgevingsjournalistiek’. Een vorm van journalistiek waarin de journalist interacteert tussen verschillende vormen van media en waarbij snelheid en accuratesse een belangrijke rol spelen. De cyclus van het drukken van een krant duurt daarbij te lang, waardoor vrijwel alle westerse nieuwsmedia langzaam toe bewegen naar een ‘online first’-principe, waarbij artikelen online worden gebracht en later in de krant verschijnen (Lawson-Borders, 2003).

Naast de nieuwe mogelijkheden voor de lezer, gebruikt de journalist op zijn beurt sociale media om nieuws te vergaren. Zij gebruiken internet om contact te leggen met bronnen, ideeën voor onderwerpen op te doen en foto’s, video’s en bronnen te vinden van gebeurtenissen waar geen journalist ter plaatse is (Hermida, 2012; O’Mahony, 2014). Met name dit laatste element zal in dit onderzoek centraal staan. Paulussen en Harder (2014) deden onderzoek naar het gebruik van sociale mediabronnen in journalistiek werk bij de Vlaamse kranten De Morgen en De Standaard. Daaruit bleek dat sinds 2007 het gebruik van sociale media als bron in nieuwsberichten gestaag is gestegen en sinds 2007 gemiddeld eens per dag voorkomt in een bericht.

(13)

13

journalisten nog niet ter plaatse zijn, brengt deze ontwikkeling ook valkuilen met zich mee die in de literatuur nog onderbelicht blijven (Schapals & Thurman, 2016). Naast de

mogelijkheden van sociale media kan iedereen ook niet geverifieerde berichten plaatsen. De recente discussie over zogenaamd ‘nepnieuws’, onwaarheden gepresenteerd als journalistiek nieuws, verspreid via sociale media is daar een goed voorbeeld van (NRC Handelsblad, maart 2016; BuzzFeedNews, 2016). Twitter, Facebook en YouTube spelen een grote rol in de verspreiding van dit nepnieuws (zie ‘bronverificatie’).

Die gevaren openbaren zich ook op momenten van rampen. Tijd om inhoud, afzender en bronnen te checken is dan nog schaarser dan anders, en het gemak van direct beschikbare informatie op internet en sociale media groter. Aan het inzicht in het gebruik van sociale mediabronnen wanneer er weinig duidelijkheid en vooral tijd is tracht dit onderzoek een bijdrage te leveren.

2.2. Liveblogs en verslaggeving tijdens rampen

Door de eerdergenoemde verandering in de werkwijze van journalisten en de veranderde verhouding met het lezerspubliek door de komst van sociale media is ook de snelheid van berichtgeving veranderd (Thorsen, 2013). Omdat sociale media hebben gezorgd voor snellere en directere informatiestromen zijn veel traditionele media niet meer de eerste die nieuws brengen, tenzij dit hun eigen nieuws is (Tereszkiewicz, 2014).

Dit heeft met name invloed bij verslaggeving omtrent rampen. Bij veel grote

gebeurtenissen in het eerste decennium van de twintigste eeuw speelde sociale media al een rol. Neem bijvoorbeeld de terroristische aanslag in Mumbai in 2008, de vliegtuigcrash van US Airways in New York in 2009, de opstanden in Iran in 2009 en het begin van de Arabische Lente in 2011 (Thorsen, 2013; Ali & Fahmy, 2013). Journalisten komen op dergelijke momenten in de knel tussen het snel genoeg informeren van hun publiek en het handhaven van journalistieke standaarden (Thorsen, 2013; O’Mahony, 2014). Zij dienen de mogelijke verleiding te weerstaan om van sociale media één op één over te nemen en zichzelf de tijd te geven bronnen te verifiëren. Dit onderzoek richt zich op de vraag of journalisten in Nederland er voor kiezen nieuws snel bij de lezers e brengen en of dit en koste gaat van de bronverificatie.

Na de komst van internet zijn liveblogs mogelijk geworden en een veelgebruikte manier van journalistieke verslaggeving door traditionele media (Thurman & Newman, 2014; O’Mahony, 2014). Liveblogs zijn volgens Thurman en Walters (2013) meerdere, op zichzelf

(14)

14

staande, elkaar opvolgende berichten over een specifiek onderwerp, waarbij ieder nieuw bericht een duidelijke tijdsaanduiding heeft en in omgekeerde chronologische volgorde wordt toegevoegd. Dit gebeurt voor een bepaalde tijd, tussen een halfuur en vierentwintig uur. Liveblogs worden meestal, maar niet altijd, gebruikt voor rampen. Hoewel in dit onderzoek de focus op rampen zal liggen, worden liveblogs ook gebruikt voor sportverslaggeving (bijvoorbeeld een Champions Leaguewedstrijd), geagendeerd nieuws wat van tevoren bekend is (de presentatie van het rapport van de Veiligheidsraad over MH17) en entertainment, bijvoorbeeld het Eurovisie Songfestival (O’Mahony, 2014).

Eén van de eerste rampen die in Nederland via een liveblog werden bijgehouden was de aardbeving en tsunami in Japan in maart 2011. De liveblog die door de NOS werd

bijgehouden was één van de best gelezen online stukken van de omroep. 2011 is daarmee ook het jaar waarin het liveblog in Nederland definitief doorbrak als journalistiek middel (NOS, 2011).

Liveblogs zijn een antwoord op de snelle online informatiestroom die hoofdzakelijk via sociale media loopt. Vroeger werden bij de verslaggeving omtrent rampen vaak eerst beelden van lokale media gebruikt terwijl journalisten naar de rampplek vertrokken. Via liveblogs kunnen nieuwsorganisaties lezers op de hoogte houden op het moment dat een gebeurtenis plaatsvindt (Thurman, 2014). Dit in tegenstelling tot het publiceren van losse artikelen, waarbij dit niet kan. Daarbij zijn liveblogs voor met name kranten een manier geworden om zich te meten met televisiestations en online-only nieuwsmedia, die geen papieren versies hebben (Thurman & Newman, 2014).

Liveblogs zijn populair bij lezers (O’Mahony, 2014). De door Thurman en Walters (2013) onderzochte liveblogs van The Guardian trekken ruim twee keer zoveel bezoekers als de losse artikelen over hetzelfde onderwerp. Daarnaast hebben liveblogs een positief effect: lezers zien deze vorm van journalistiek als betrouwbaarder dan het publiceren van losse artikelen (Thurman & Walters, 2013). Dit vanwege de grotere verscheidenheid aan meningen die in een liveblog aan bod komen en de verwijzingen naar andere bronnen. Deze

transparantie over de manier waarop berichten in een liveblog tot stand komen wordt door de lezer gewaardeerd en kan in de toekomst invloed hebben op de manier waarop journalisten zich in het algemeen verantwoorden over hoe stukken tot stand komen (Thurman & Newman, 2014).

Uit onderzoek naar liveblogs en haar gebruikers in verschillende landen, zoals Amerika, Engeland, Japan, Duitsland, Frankrijk en Denemarken komt naar voren dat

(15)

15

samenhang tussen berichten in liveblogs ver te zoeken is, waardoor updates niet altijd begrijpelijk zijn als voorgaande berichten niet zijn gelezen. (Thurman & Newman, 2014).

Inmiddels is er zowel vergelijkend onderzoek tussen landen als onderzoek binnen landen gedaan naar het gebruik van liveblogs door media. (Thurman & Walters, 2013). Echter, dat onderzoek heeft zich vooral gericht op de gebruikers van liveblogs. De makers komen in minderen mate aan bod. Binnen Nederland is nog niet gekeken naar het gebruik van liveblogs. Wat daarnaast tevens ontbreekt in het onderzoek naar liveblogs is een vergelijking tussen verschillende media in één land, aan de hand van twee dezelfde casussen. In dit

onderzoek zal naast dat er wordt gekeken naar de Nederlandse situatie ook het verschil tussen media goed kunnen worden onderzocht, omdat voor ieder medium telkens dezelfde casus MH17 en de aanslagen in Parijs van 13 november 2015 zullen worden bekeken. Zo kunnen er niet alleen algemene, maar ook media specifieke uitspraken worden gedaan. Daarbij zal in dit onderzoek de nadruk liggen op de inhoud en de makers van liveblogs en niet de gebruikers ervan.

2.3. Brongebruik en bronverificatie

Hoe verifiëren journalisten hun informatie? En hoe is dat proces veranderd door de komst van sociale media en liveblogs? Verificatie van informatie en bronnen is een van de belangrijkste processen in het journalistieke werk (Diekerhof & Bakker, 2012). Dit komt omdat verificatie van bronnen direct samenhangt met betrouwbaarheid, objectiviteit en waarheidsvinding. Dit zijn vaak de drie belangrijkste elementen die genoemd worden als het om

kwaliteitsjournalistiek gaat (Gans, 1979; Shapiro, 2010). Journalistiek in de westerse wereld is immers vaak gericht op het verzamelen en toetsen van feiten (Hanitzsch, 2011) en

onderscheid het vakgebied van bijvoorbeeld entertainment, kunst en propaganda (Shapiro et al., 2013).

Toch zijn ook deze elementen in de afgelopen decennia aan verandering onderhevig geweest. Inmiddels wordt er breed aangenomen dat ‘objectiviteit’ niet bestaat (Muñoz-Torres, 2012). Iedereen is gekleurd door zijn of haar achtergrond (die wordt bepaald door opvoeding en ervaringen) en kijkt vanuit het eigen referentiekader naar de wereld. Principes en meningen ‘uitzetten’ is daardoor moeilijk, zo niet onmogelijk (Muñoz-Torres, 2012). Journalisten zijn daarop geen uitzondering. In de journalistiek heeft dit besef geleid tot een evolutie van het begrip objectiviteit tot ‘balans’ en ‘transparantie’ (Goldstein, 2007). Voor goede kwaliteitsjournalistiek is het van belang een verscheidenheid aan inzichten te noteren

(16)

16

en transparant te zijn over de werkwijze (Goldstein, 2007).

Door informatie via citaten aan bepaalde bronnen toe te schrijven kunnen journalisten zich verantwoorden voor de uitspraken die gedaan worden. Een van de gulden regels is: een bron is geen bron. Ofwel: bepaalde informatie dient door twee onafhankelijke bronnen bevestigd te worden voordat het opgeschreven kan worden (Diekerhof & Bakker, 2012). Toch blijkt uit onderzoek dat journalisten deze regels niet altijd toepassen. Vaak wordt informatie aan een enkele bron toegeschreven, en wordt het aan de lezer overgelaten of de bron al dan niet geloofwaardig is (Goldstein, 2007).

Een tweede belangrijk element in het journalistieke brongebruik is de status van de bron. Bepaalde bronnen worden door journalisten als betrouwbaarder gezien dan andere bronnen. Dat wordt door Gans (1979) de ‘hierarchy of credibility’ genoemd. Officiële bronnen, denk daarbij aan documenten en overheidsorganisaties, worden als betrouwbaarder gezien dan niet-officiële bronnen, zoals burgers. Hoe journalisten kijken naar bronnen kan in grofweg twee stromingen worden ingedeeld (Reich, 2011). De eerste stroming zegt dat het beoordelen van de betrouwbaarheid van bronnen vooral intuïtief en subjectief gebeurd, vooral op gevoel. De tweede stroming benaderd het proces rationeel, zij zeggen dat bronnen worden beoordeeld op basis van eerdere uitspraken en neigen de ‘hierarchy of credibility’ in acht te nemen (Gans, 1979; Reich, 2011). Uit het onderzoek van Reich (2011) blijkt dat het

bronbetrouwbaarheidsproces elementen van beide stromingen in zich heeft. Journalisten beoordelen bronnen die nog niet eerder zijn gebruikt soms wel degelijk als betrouwbaar, net name op intuïtief. Maar daarbij gaan zij wel vaak af op dingen die gezegd zijn in het verleden door bronnen (Reich, 2011).

Hoe zijn de hierboven beschreven processen veranderd met de komst van internet en sociale media? Het blijkt dat, in ieder geval een aantal jaren geleden, zowel journalisten als lezers informatie afkomstig van internet beoordelen als minder betrouwbaar dan andere informatiebronnen (Diekerhof & Bakker, 2012; Flanagin & Metzger, 2007). Daar zijn meerdere redenen voor. Ten eerste ontbreekt het op internet vaak aan professionele

gatekeepers die toezicht houden op de inhoud. Zoals eerder beschreven is het voor iedereen mogelijk informatie online te zetten (Flanagin & Metzger, 2007). Daarnaast is het

onderscheid tussen informatie en advertenties lang niet altijd duidelijk. Denk hierbij aan het steeds meer gebruikte branded content, waarbij advertentiemateriaal in een geschreven vorm wordt gegoten en lijkt op redactionele artikelen. Ook is informatie van internet vatbaar voor veranderingen na publicatie. Men kan informatie makkelijk veranderen, wat niet altijd goed zichtbaar is (Flanagin & Metzger, 2007). Het gevolg hiervan is dat de beoordeling van

(17)

17

betrouwbaarheid van informatie, praktisch gezien, is verschoven van journalisten naar mediaconsumenten zelf (Flanagin & Metzger, 2007).

Flanagin & Metzger (2000) onderzochten hoe betrouwbaar verschillende actoren op het internet werden geacht. Daaruit kwam naar voren dat nieuwsorganisaties het meest betrouwbaar worden geacht, gevolgd door e-commerce (advertentie)websites en tot slot individuele personen. Tegenwoordig is het vertrouwen in mediaorganisaties ook laag. Volgens het Digital News Report van Reuters (2016) heeft een krappe meerderheid van 56 procent van de Nederlanders vertrouwen in mediaorganisaties. Individuele journalisten komen niet verder dan 49 procent.

Met de komst van sociale media heeft het beoordelen van de betrouwbaarheid van informatie een extra dimensie gekregen. Het web 2.0. en daarmee sociale mediakanalen, zoals Twitter, hebben ervoor gezorgd dat iedereen met een internetverbinding, ook diegenen buiten het journalistieke werkveld, kleine beetjes informatie kan delen (Hermida, 2012). Dit heeft er volgens Deuze (2008) mede voor gezorgd dat de hiërarchische bronnenstructuur wordt uitgedaagd. De openheid, verbondenheid en conversaties van sociale media, zoals eerder beschreven, staan haaks op de journalistiek uit de twintigste eeuw, waarbij media vooral informatie zonden en lezers ontvingen.

Daarnaast is door de komst van sociale media de nieuwscyclus een stuk sneller geworden. Dit heeft druk gelegd op het verificatieproces bij journalisten. Kovach (2006: 661) vatte het als volgt samen:

“Vanaf het moment dat 24/7 digitaal nieuws opkwam staat het proces van verificatie, het kloppend hart van kwaliteitsjournalistiek, onder druk.”

Door de komst van Twitter en de snelheid waarmee nieuws zich over het web verspreid, is de druk op journalisten om snel te leveren toegenomen. Tijd is een belangrijke factor geworden (Hermida, 2012).

Volgens Hermida (2012) zorgt de komst van sociale media voor een meer collectieve vorm van bronverificatie. Journalisten verifiëren informatie niet meer alleen voor hun lezers, maar actoren in de online wereld doen dat ook, zoals bijvoorbeeld factcheckers- maar ook belangenorganisaties; feiten worden zo wel eens verdraaid en als juist gepresenteerd terwijl ze inherent fout zijn. Er wordt nu dan ook veelvuldig gesproken van het ‘post-truth tijdperk’, waarin iedereen, vooral online, zijn eigen waarheid kan vinden. Het publieke debat lijkt dan ook niet meer gevoerd te worden op basis van feiten en wetenschappelijk onderbouwd onderzoek, maar op basis van emoties (BBC News, 2017).

(18)

18

Nieuwe journalistieke formats zoals het eerder besproken liveblog combineren (deels) ongeverifieerde informatie van sociale media met geverifieerde eigen informatie van het betreffende medium (Hermida, 2012). In het onderzoek van O’Mahony (2014) komt naar voren dat informatie, ook als dat slechts deels geverifieerd is, wel wordt gebracht met inbegrip van een journalistieke verantwoording.

In een aantal gevallen leidde dit tot problemen in het journalistieke proces. In

onderzoek naar de nieuwsverslaggeving rondom de bomaanslagen in Mumbai in 2008 en de aardbeving in Haïti in 2010 werd dit duidelijk. Bij de aanslagen in Mumbai nam de Britse omroep BBC een ongeverifieerde tweet van de Indiase overheid over waarin iedereen werd gevraagd te stoppen met tweeten over de militaire operaties die plaatsvonden. De Indiase overheid bleek deze oproep nooit gedaan te hebben (Hermida, 2012; O’Mahony, 2014). Het gebruik van sociale media in berichtgeving door nieuwsmedia wordt me name ingezet wanneer een nieuwswaardige gebeurtenis plaatsvindt of net plaats heeft gevonden en er nog geen journalisten ter plekke zijn (Hermida, 2012). In dit onderzoek wordt daarom gekeken naar de eerste vierentwintig uur na een ramp.

Zoals hierboven geschetst is er in de literatuur consensus over het feit dat de komst van sociale media op meerdere manieren invloed heeft op het informatie- en bronverificatieproces in de journalistiek. Enerzijds doordat op sociale media iedereen een potentiële bron kan zijn, anderzijds omdat door sociale media de nieuwscyclus is versneld. Informatie is 24/7

beschikbaar, met tijdsdruk op onder andere journalisten als gevolg.

Die tijdsdruk is bij niet meteen nieuwswaardige gebeurtenissen nog gering. Dat is een ander verhaal bij de verslaggeving omtrent rampen (O’Mahony, 2014; Thurman & Schapals, 2016). Volgens O’Mahony (2014) is het niet zozeer het verifiëren van de bron, maar de tijd waarin dat moet gebeuren; het snel brengen van nieuws lijkt te prevaleren.

Tegenwoordig zijn er technische hulpmiddelen voor het verifiëren van informatie en bronnen op internet, zoals TinEye, waarmee je kunt achterhalen wanneer een foto voor het eerst op internet verscheen. Deze hulpmiddelen zijn vaak prijzig, maar kunnen in korte tijd achterhalen waar en wanneer een foto of video op bijvoorbeeld Twitter of YouTube is gemaakt (O’Mahony, 2014). Op deze manier kan snel worden gekeken of bepaald materiaal niet eerder gepubliceerd is geweest.

Huidig onderzoek heeft vooral gekeken naar liveblogs van media onderling (Thurman & Newman, 2014; Thurman & Walters, 2013) en vooral de focus gelegd op gebruikers. Er zijn tot op heden nog weinig onderzoeken die één of twee rampen als uitgangspunt hebben

(19)

19

genomen, en van die rampen liveblogs hebben vergeleken. Dit onderzoek zal twee voor Nederland relevante rampen bekijken en vergelijken tussen drie prominente Nederlandse media. Daarbij zal vooral worden gekeken naar het eerste etmaal, om zo te kunnen zien hoe de grote hoeveelheid informatie van sociale media door redacteuren onder grote tijdsdruk wordt verwerkt en hoe zij daarbij journalistieke waarden zoals verificatieprocessen in acht houden.

(20)

20

3. Methodologisch kader

De crash van vlucht MH17 en de aanslagen op verschillende locaties in Parijs van 13 november 2015 zijn de twee casussen waarover liveblogs in dit onderzoek zullen worden geanalyseerd.

Omdat dit onderzoek zich richt op het gebruik van sociale mediabronnen in liveblogs door Nederlandse media, is er gekozen voor twee casussen die veel invloed hebben gehad op de Nederlandse maatschappij, burgers en overheid.

Vlucht MH17 van Malaysia Airlines vertrok vanaf de Amsterdamse luchthaven Schiphol en was op weg naar de Maleisische hoofdstad Kuala Lumpur. Na enkele uren vliegen werd het toestel naar nu bekend door een BUK-raket uit de lucht geschoten. Alle 298 inzittenden (waarvan vijftien bemanningsleden) kwamen om het leven. Van de overledenen hadden er volgens de passagierslijst van vlucht MH17 196 de Nederlandse nationaliteit (Rijksoverheid, 2014). Hiermee is de ramp met vlucht MH17 één van de grootste rampen uit de recente Nederlandse geschiedenis.

Als tweede casus is gekozen voor de aanslagen in Parijs op 13 november 2015. Deze casus verschilt van de eerste omdat er geen Nederlandse slachtoffers waren. Toch hadden de aanslagen om een aantal redenen een grote impact op Nederland. Ten eerste is Parijs

geografisch dichtbij. Ten tweede is Parijs, net als Nederland, een vrije Westerse samenleving. De plaatsen waar de aanslagen werden gepleegd op een vrijdagavond, waren voor veel

Nederlanders herkenbaar. Een voetbalstadion waar een wedstrijd werd gespeeld, twee restaurants, een café en een concertzaal. Plekken waar het ook in Nederlandse steden op een vrijdagavond druk is. Na de aanslagen werd het dreigingsniveau in Nederland dan ook meteen opgeschroefd.

Bij beide casussen was het voor Nederlandse media van journalistiek belang snel te berichten, terwijl er in de eerste uren na de ramp nauwelijks journalisten, laat staan eigen journalisten, ter plaatse waren.

3.1. Concepten

In dit onderzoek wordt de definitie van Thurman en Walters (2013) van het fenomeen liveblog in de journalistiek gebruikt. Meerdere, op zichzelf staande, elkaar opvolgende berichten over een specifiek onderwerp, waarbij ieder nieuw bericht een duidelijke tijdsaanduiding heeft en in omgekeerde chronologische volgorde wordt toegevoegd. Dit gebeurt voor een bepaalde tijd, tussen een halfuur en vierentwintig uur.

(21)

21

Er is besloten in dit onderzoek de focus te leggen op het gebruik van sociale media als bron van informatie in liveblogs. De reden daarvoor is de open toegang van sociale media. Iedereen kan informatie online zetten en daarmee voor een breed publiek beschikbaar maken (Thorsen, 2013). Zoals eerder beschreven brengt dit ook risico’s met zich mee. Want hoe weet men welke informatie klopt?

Sociale media kunnen volgens Thorsen (2013) ingedeeld worden in algemene netwerken, zoals bijvoorbeeld Facebook, Google +, Orkut, Renren en Bebo. Daarnaast bestaan er algemene korte berichten of microbloggingsites (zoals Twitter), professionele netwerken zoals LinkedIn, dating websites zoals Match.com, inhoudsgerichte netwerken (zoals YouTube, Vimeo, Flickr, Instagram, Pinterest) en op locatie-gebaseerde netwerken zoals Foursquare.

Om te voorkomen dat er in dit onderzoek enige sociale mediabron over het hoofd wordt gezien, zullen gebruikte berichten in de liveblogs in alle voorgenoemde categorieën worden gezien als sociale media, en ook als dusdanig geteld worden. Echter, gezien de twee specifieke casussen, te weten de crash van vlucht MH17 en de aanslagen in Parijs, valt te verwachten dat de webbronnen van sociale media vooral uit de categorieën algemeen, algemeen micro en inhoudsgerichte netwerken zullen komen.

Tot slot speelt het concept ‘bronbetrouwbaarheid’ in dit onderzoek een relevante rol. Voor dit onderzoek is de vraag hoe journalisten daarmee omgaan bij het vinden van

geplaatste berichten op sociale media. ‘Bronbetrouwbaarheid’ in de journalistiek is sinds de komst van sociale media volgens Paulussen en Harder (2014) nog niet veranderd. Ook al kan iedereen informatie brengen via online kanalen, journalisten achten hooggeplaatste bronnen zoals experts, politici en vertegenwoordigers van bedrijven betrouwbaarder dan niet-officiële bronnen zoals burgers. (Paulussen en Harder, 2014).

3.2. Corpus

In dit onderzoek zijn de liveblogs van drie Nederlandse media geanalyseerd. NOS, NU.nl en De Telegraaf. Zoals al eerder aangegeven worden de liveblogs van de casus MH17 en de aanslagen in Parijs op 13 november 2015 bekeken. In deze paragraaf zal worden beschreven waarom er is gekozen voor de betreffende drie media en waarom voor de analyse van liveblogs en het uitvoeren van interviews met redacteuren.

Er is ten eerste gekozen voor de Nederlandse Omroep Stichting (NOS). De NOS is de door de overheid gefinancierde omroep. Zij hebben expliciet als taak vanuit het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, wat tevens vastgelegd is in het Mediawet, een

(22)

22

publieke mediadienst en informatievoorziening op het gebied van nieuws, sport en evenementen. De NOS heeft hiermee een expliciete journalistieke taak in Nederland. Het NOS Achtuurjournaal is volgens cijfers van Stichting Kijkonderzoek stabiel het best bekeken dagelijkse tv-programma (gemiddeld twee miljoen kijkers). Tijdens rampen, waaronder die met MH17 en de aanslagen in Parijs worden er extra live-uitzendingen gemaakt. Om deze redenen is gekozen de liveblogs van de NOS te analyseren. Er werken ongeveer 350 mensen bij NOS Nieuws. Het is niet bekend hoeveel van hen werken op de internetredactie.

Ten tweede, en in contrast, is er gekozen voor NU.nl. NU.nl is een web-only medium. NU is eigendom van mediabedrijf Sanoma en werd in 1999 opgericht als eerste online

medium dat vierentwintig uur per dag nieuws bracht. Nu.nl heeft ongeveer negentig journalisten in dienst. Nu.nl heeft naar eigen zeggen 2,7 miljoen views per dag. In dit onderzoek is gekozen voor NU.nl omdat het zich enkel richt op online, het eerste gratis Nederlandse online only nieuwssite was, en het daarmee interessant is te kijken of dat zorgt voor een andere manier van omgaan met bronnen van sociale media dan bij de NOS of De Telegraaf. Verder is het belangrijk te vermelden dat NU.nl een commercieel en

winstoogmerk heeft.

Om te komen tot een zo representatief mogelijke blauwdruk van het Nederlandse medialandschap en daarmee voor Nederland representatieve onderzoekseenheden is tot slot gekozen voor De Telegraaf. Hoewel er in dit onderzoek enkel wordt gekeken naar liveblogs, die online worden gebracht, is het toch relevant te kiezen voor een medium dat zijn

inkomsten hoofdzakelijk uit krantenabonnementen haalt. Daarbij moet opgemerkt worden dat in het huidige digitale medialandschap deze strikte scheiding tussen vormen vervaagt. De Telegraaf is de krant met de grootste oplage in Nederland. De krant is onderdeel van TMG Landelijke Media. De Telegraaf heeft een totaal verspreide oplage van 452.000 (Nationaal Onderzoek Multimedia, 2015). Het moederbedrijf heeft volgens haar jaarverslag 2015 ruim 1.500 redacteuren in dienst (zowel vast als op freelancebasis), waarvan het grootste deel bij De Telegraaf. Ook De Telegraaf is een commercieel bedrijf.

Er is gekozen voor liveblogs omdat deze manier van nieuws brengen met name tijdens rampen steeds vaker wordt gebruikt (Thurman & Newman, 2014). Zoals in het theoretisch kader beschreven hebben liveblogs een aantal eigenschappen die zich goed lenen voor de verslaggeving bij rampen. Zo is het bij liveblogs makkelijk korte updates te plaatsen, en de lezer meer mee te nemen in de ontwikkeling van het nieuws. Ook nieuwe feiten die op zichzelf te klein zijn voor een artikel kunnen middels de updates in een liveblog bij de lezer terecht komen (Thurman, 2014). Hoewel liveblogs veel gebruikt worden bij rampen, is het

(23)

23

niet waarschijnlijk dat het buiten dergelijke gebeurtenissen een veelgebruikte manier van journalistiek bedrijven zal worden (Thurman & Newman, 2014).

Aan het onderzoeken van liveblogs door middel van een inhoudsanalyse zitten ook beperkingen. Zo zijn liveblogs niet altijd meer via bestaande internetpagina’s terug te vinden, ontbreken gedeelten en is toegevoegde media niet altijd meer beschikbaar. Dat is te zien bij een gedeelte van het liveblog van NU.nl van de aanslagen in Parijs. De eerste paar uur na de aanslag is er ook een liveblog bijgehouden, maar deze is door een van de redacteuren per abuis verwijderd. Om sommige liveblogs terug te vinden is in dit onderzoek gebruikt gemaakt van de website webarchive.org. Via deze websites zijn oude webpagina’s terug te vinden. Toch heeft ook deze methode beperkingen. Zo ben je in dit geval afhankelijk van anderen die webpagina’s hebben opgeslagen. Wanneer dit niet het geval is, zijn deze pagina’s niet meer terug te vinden. Tot slot is het van belang op te merken dat niet alle individuele berichten in de liveblogs zijn voorzien van een exacte tijdsaanduiding. In het hoofdstuk ‘Resultaten’ staat bij sommige voorbeelden van berichten dan ook ‘exacte publicatietijd onbekend’.

Aan de hand van de liveblogs van de drie gekozen media kan worden gekeken hoeveel en hoe sociale mediabronnen worden gebruikt, en of het gebruik per medium verschilt. Echter om de ‘waarom’ vraag te beantwoorden is het nodig te spreken met redacteuren die tijdens de betreffende liveblogs aan het werk waren. Hiervoor zullen de internetredacties van alle drie de media worden benaderd. Waar lopen redacteuren tegenaan in journalistiek en praktische opzicht tijdens het livebloggen over een ramp? Wat doen zij met informatie van sociale media en hoe maken zij die beslissing?

3.3. Meet- en analysemethode

Twee casussen zullen in dit onderzoek met elkaar worden vergeleken. Dat betekent dat het onderzoek twee casusonderzoeken bevat met elk twee methoden: een inhoudsanalyse en semigestructureerde interviews.

Het voordeel van een casusonderzoek is de mogelijkheid tot grondig onderzoek van meerdere aspecten van één bepaalde gebeurtenis. Dit leert ons veel over het proces als geheel, de verschillende onderdelen in een proces in relatie tot elkaar (Sykes, 1990) en is daarom geschikt om hoe of waaromvragen in de wetenschap te beantwoorden (Meyer, 2001).

Kritiek op casusonderzoeken komt met name vanuit het kwantitatieve onderzoeksveld (Ruzzene, 2011). Kwantitatieve wetenschappers zetten hun vraagtekens bij de

(24)

24

de onderzoeksmethode. Is de manier van onderzoeken zo gedetailleerd beschreven dat een ander het onderzoek kan repliceren en daaruit dezelfde resultaten krijgt? (Ruzzene, 2011). Met validiteit wordt bedoeld: meet je wat je wilt meten? Door duidelijk alle stappen in het onderzoek te beschrijven is de kritiek tot op zekere hoogte te ondervangen (Ruzzene, 2011).

Binnen beide casusonderzoeken zal gebruik gemaakt worden van twee verschillende onderzoeksmethoden die zowel kwantitatief als kwalitatief zijn; zogenoemde gemengde methoden (Johnson & Onwuegbuzie, 2004).

Als eerste voer ik een kwalitatieve en kwantitatieve inhoudsanalyse uit van zes liveblogs, drie tijdens de vliegtuigcrash van MH17 en drie tijdens de aanslagen in Parijs van november 2015. Bij een kwantitatieve inhoudsanalyse wordt gekeken naar hoe vaak iets voorkomt, en kan makkelijk het verschil tussen meerdere media aangeduid worden (Koetsenruijter & van Hout, 2014). Ook kunnen vragen als ‘hoe vaak’, ‘hoeveel’ of ‘in hoeverre’ goed worden beantwoord. Het belangrijkste nadeel van een inhoudsanalyse is de focus op, de term zegt het al, inhoud. Door enkel daar op te focussen komt men weinig te weten over het ‘waarom’ van bepaalde verschijnselen. Ten tweede is het in dit onderzoek een nadeel dat maar één persoon codeert. Optimaal is het wanneer meerdere mensen dezelfde dataset coderen en er vervolgens op basis van een ‘intercoderreliability score’ kan worden bekeken in hoeverre de data betrouwbaar is (Potter & Levine-Donnerstein, 1999).

In dit onderzoek wordt daarom ook gekozen voor een kwalitatieve inhoudsanalyse. In het kwalitatieve gedeelte wordt met name gekeken naar het gebruik van sociale

mediabronnen enerzijds en het gebruik van andere (online) bronnen anderzijds. Deze bronnen zullen onderling met elkaar worden vergeleken om algemene uitspraken te doen over het gebruik van bronnen in liveblogs. Daarnaast zal voor elk liveblogbericht in een kolom worden beschreven wat de boodschap van het bericht is (zie het codeboek). Een kwalitatieve inhoudsanalyse heeft ook nadelen. Doordat er meer wordt gekeken naar geschreven tekst (zoals bij de boodschap) is het lastiger om het onderzoek te repliceren (Ruzzene, 2011). Een andere onderzoeker kan bepaalde informatie immers anders interpreteren.

De inhoudsanalyse is aangevuld met diepte-interviews, aan de hand van een semigestructureerde vragenlijst, om meer licht te werpen op waarom redacteuren sociale mediabronnen gebruiken tijdens liveblogs van rampen. Onder diepte-interviews wordt een manier van interviewen verstaan die op basis van wederzijds respect geschiedt, intiem is en voor de onderzoeker het doel heeft data te verkrijgen over het perspectief van de respondent over het waarom en het verloop van een bepaalde gebeurtenis (Johnson, 2002). Diepte-interviews worden vaak in combinatie met een andere onderzoeksmethode uitgevoerd,

(25)

25

hoofdzakelijk om meer inzicht te krijgen in waarom een bepaalde gebeurtenissen of verschijnselen op een bepaalde manier zijn verlopen en hoe de respondent daar naar kijkt (Johnson, 2002).

Een belangrijk element bij diepte-interviews is de rol van de interview of onderzoeker zelf (Johnson, 2002; Rapley, 2001). Bij diepte-interviews wordt ervan uitgegaan dat de onderzoeker nooit helemaal objectief kan zijn, en antwoorden altijd op zijn of haar eigen manier en volgens eigen referentiekader zal interpreteren. Dit is een nadeel van diepte-interviews.

Een tweede limitatie van dit soort onderzoek is dat er geen harde richtlijnen zijn voor het aantal uit te voeren diepte-interviews. Het meest gebruikte criterium voor de hoeveelheid interviews komt van Glaser en Strauss (1967). Zij zeggen dat de onderzoeker door moet gaan totdat er enige vorm van theoretische is opgetreden. Er treedt theoretische verzadiging op zodra nieuwe interviews een herhaling zijn van eerdere, en er nog nauwelijks nieuwe informatie uit gesprekken wordt gedestilleerd (Glaser & Strauss, 1967). Het detecteren van theoretische verzadiging gaat beter aan de hand van een semigestructureerde vragenlijst. Het voordeel daarvan is dat alle respondenten min of meer dezelfde vragen krijgen voorgelegd. Wat kan er gezegd worden over de validiteit van de hierboven besproken methoden? Dit onderzoek zal voor het grootste gedeelte worden gestoeld op kwalitatief onderzoek (kwalitatieve inhoudsanalyse, casusonderzoek en diepte-interviews).

Interne validiteit zegt iets over de mate waarin je een causaal verband kunt leggen tussen de uitkomst van jouw onderzoek en een bepaalde parameter. Externe validiteit gaat over of de uitkomt van een onderzoek generaliseerbaar is naar een grotere populatie met dezelfde kenmerken.

Bij kwalitatief onderzoek is het niet mogelijk rekenkundige trucs toe te passen om bovengenoemde validiteiten na te gaan. Om te zorgen voor een goede interne validiteit combineert een kwalitatief onderzoeker onderzoeksmethoden (triangulatie), zoekt naar ontkrachtend bewijs en beoordeelt voor het onderzoek de participanten en vraagt hen naar de geloofwaardigheid van interpretaties (Netwerk Kwalitatief Onderzoek AMC-UvA, 2002). Om de externe validiteit te waarborgen moet er een zeer specifieke beschrijving van de onderzoekscontext plaatsvinden (zie ‘introductie’ in dit onderzoek). De rol van de

onderzoeker dient daarbij te worden beschreven en hoe de context de onderzoeksvraag kan beantwoorden (Netwerk Kwalitatief Onderzoek AMC-UvA, 2002).

(26)

26

Hieronder zal uiteen worden gezet hoe de inhoudsanalyse en interviews ingezet zullen worden.

3.3.1. Inhoudsanalyse

Zoals in het theoretisch kader is weergegeven, zijn drie concepten tijdens het uitvoeren van de inhoudsanalyse van belang, namelijk sociale media als bron voor journalistiek, liveblogs en verslaggeving tijdens rampen en brongebruik en bronverificatie. Ten eerste de analyse van de liveblog als journalistieke uiting tijdens de ramp met vlucht MH17 en de aanslagen die plaatsvonden in Parijs op 13 november 2015.

Na een eerste analyse van de twee casussen is gekozen om de liveblogs op de dag van de gebeurtenis zelf te analyseren, en van de dag erna tot 23.59 uur. Dat betekent dat dit bij de casus MH17 gaat om een tijdspanne van 30,5 uur en bij de casus Parijs om een tijdspanne van ongeveer 26 uur. Deze keuze is een praktische. De drie gekozen media beginnen namelijk niet allemaal op hetzelfde moment, en ook stoppen zij niet allemaal op hetzelfde moment met livebloggen. Daarnaast is er de eerste dag nog de meeste onduidelijkheid en is dit de periode waar redacteuren en journalisten het snelst moeten handelen en waarbij nog veel informatie onbekend of ongeverifieerd is. Hieronder staan het aantal berichten per liveblog.

MH17 (17 juli 2014 17.30 uur – 18 juli 2014 23.59 uur)

Medium Aantal berichten (N)

Nederlandse Omroep Stichting (NOS) 149

NU.nl 335

De Telegraaf 239

Aanslagen Parijs (13 november 2015 22.00 uur- 14 november 2015 23.59 uur)

Medium Aantal berichten (N)

Nederlandse Omroep Stichting (NOS) 88

Nu.nl 110

De Telegraaf 256

Alle liveblogberichten zijn chronologisch geanalyseerd. In de hiervoor genoemde tijdspanne is ieder bericht onderverdeeld in de categorieën ‘alleen tekst’, ‘alleen foto/video/embedded

(27)

27

materiaal’ en ‘combinatie’. Deze drie categorieën zijn gekozen omdat blijkens de inhoudsanalyse berichten op sociale media in deze drie groepen in zijn te delen. Sociale mediaberichten kunnen alleen tekst bevatten, maar ook enkel een foto, video, link of een combinatie van beide. Het is van belang dit onderscheid te maken omdat er in dit onderzoek gekeken is naar het proces van verificatie van informatie uit dergelijke bronnen. Hoe wordt tekst geverifieerd en hoe een foto/video? Deze vragen komen in dit onderzoek aan bod.

Door middel van een frequentietabel zal ook het totaal aantal berichten per

bovenstaande categorie worden geteld. Vervolgenswordt per bericht bekeken of er een bron wordt genoemd (‘ja’ of ‘nee’), wat de inhoud en het doel van het bericht is. Het kijken naar een bronverwijzing is, zoals beschreven in het theoretisch kader belangrijk, omdat dit een belangrijke journalistieke waarde is. Hieraan wordt de betrouwbaarheid van informatie afgeleid.

Vervolgens is het voor dit onderzoek relevant onderscheid te maken naar hoeveel berichten een sociale mediabron bevat. Dit is een kwantitatief element in mijn

onderzoeksanalyse en het resultaat zal in een frequentietabel worden geplaatst. Dit zal worden gedaan door ieder bericht apart te analyseren. Dit om te voorkomen dat er alleen wordt gekeken naar printscreens van sociale media, terwijl er ook gerefereerd kan worden naar sociale media in woorden. Het analyseniveau van deze inhoudsanalyse zal dus op zowel woorden als foto’s/printscreens/embedded materiaal zijn. Nadat de berichten zijn uitgefilterd op al dan niet een sociale mediabron, zullen de berichten zonder een dergelijke bron niet verder geanalyseerd wordenop afzender en soort. Dat wordt buiten beschouwing gelaten omdat er in dit onderzoek specifiek gekeken gaat worden naar sociale media als bron en het verificatieproces van sociale mediabronnen in liveblogs en niet naar het verificatieproces van berichten met een andere bron.

Alle berichten met een sociale mediabron zullen worden gefilterd en in een overzicht worden geplaatst. Zoals eerder in het theoretisch kader beschreven zijn er een aantal

elementen die belangrijk zijn om te bekijken bij het analyseren van sociale mediabronnen in journalistieke producties.

Ten eerste is het van belang te weten hoeveel van de liveblogberichten met een sociale mediabron nieuws bevatten en hoeveel berichten duiding van al gebracht nieuws. (categorieën ‘nieuws’, ‘duiding’ en ‘overig’). Onder ‘nieuws’ wordt in dit onderzoek alle informatie verstaan die nieuwe informatie geeft over de gebeurtenis waarover geschreven wordt. Dit zijn bijvoorbeeld politieacties om mensen te bevrijden of informatie over de daders van bijvoorbeeld een aanslag. Onder ‘duiding’ wordt informatie geschaard die niet

(28)

28

meteen nieuwswaardig is, maar wel van belang om te begrijpen wat er precies gebeurd en wat een ramp voor invloed heeft. Denk hierbij bijvoorbeeld aan informatie van deskundigen op een bepaald gebied (bijvoorbeeld terrorisme). Onder ‘overig’worden alle berichten

geschaard waarin geen nieuws staat over een gebeurtenis en die niet direct duiding geven bij de gebeurtenis. Hier kan gedacht worden aan praktische informatie zoals noodnummers of foto’s van mensen die hun condoleances overbrengen.

Ten tweede het soort sociale mediabron (Paulussen & Harder, 2014). Ten derde wordt de afzender van de sociale mediabron bekeken, ofwel: wie heeft het bericht gestuurd?

Volgens Paulussen en Harder (2014) dienen bronnen van sociale media onderscheiden te worden in: ‘politici’, ‘overheidsautoriteiten’, ‘bedrijven’, ’maatschappelijke organisaties’, ‘experts’, ‘beroemdheden’, ‘burgers’ en ‘overig’. In dit onderzoek is deze indeling met enkele wijzigingen gebruikt (zie volgende alinea’s).

Al deze bevindingen zullen worden genoteerd in een codeboek (zie bijlage 1). In bijlage 2 staan de resultaten. Zoals hierboven beschreven is de inhoudsanalyse kwalitatief en

kwantitatief van aard. Dit om alle berichten in de verschillende liveblogs te kunnen ordenen en uiteindelijk uit te kunnen splitsen naar berichten met sociale mediabronnen per medium.

Er wordt gekozen voor het gebruik van een codeboek vanwege de

systematiek(Neuendorf, 2002; Koetsenruijter & Van Hoek, 2014). Dit codeboek zal bijgehouden worden in een Google Sheet.

Het codeboek van dit onderzoek zal per medium en per casus worden toegepast. Bovenstaande codering in de verschillende categorieën zal dus zes keer herhaald worden (twee maal NOS, twee maal NU.nl en twee maal de Telegraaf). Dit is van belang om duidelijk eventuele verschillen tussen casussen en verschillen tussen media te destilleren. Ieder bericht zal eerst worden bekeken op inhoud (0= alleen tekst, 1= alleen foto/video, 2= combinatie). Daarna op verwijzing naar een bron (0=nee, 1=ja) en daarna of de bron een sociale mediabron is (0=nee, 1=ja). Daarna zal er een deeltabel worden gemaakt met alleen de berichten met een sociale mediabron. Die worden gecodeerd op inhoud (0= alleen in woorden verwijzing, 1= alleen embedded foto/video, 2= combinatie). Daarna gecodeerd op doel van de sociale mediabron (0= duiding, 1= nieuws, 2= overig). Vervolgens het soort sociale mediabron (0= Twitter, 1= Facebook, 2= YouTube, 3= overig). En tot slot de afzender (0= politici, 1= overheidsinstantie, 2= maatschappelijke organisatie, 3=

(29)

29

indeling is terug te vinden in bijlage 1, het codeboek. De intentie bij het coderen van de afzender was om de categorieën van Paulussen en Harder (2014) aan te houden, maar tijdens het coderen bleken deze categorieën de verscheidenheid aan afzenders niet afdoende te dekken. Daarom is ervoor gekozen om de categorie ‘experts’ weg te laten en de categorieën ‘journalist’, ‘mediabedrijf’ en ‘overig bedrijf’ toe te voegen.

Om te zorgen dat deze data als resultaten bruikbaar zijn om de hoofdvraag te beantwoorden en om te zorgen dat de resultaten te vergelijken zijn met die uit de diepte-interviews, zullen de data onder ‘Resultaten’ zoveel mogelijk getransformeerd worden in narratieve en uitgeschreven tekst (Tashakkori & Teddlie, 1998; Johnson & Onwuegbuzie, 2004).

3.3.2. Diepte-interviews

Het tweede onderdeel van dit onderzoek zal bestaan uit diepte-interviews met redacteuren van de betreffende liveblogs. Zoals eerder beschreven heb ik bewust gekozen voor diepte-interviews, om zo antwoord te krijgen op de vraag hoe sociale mediabronnen worden gevonden, hoe ze worden geverifieerd en hoe de betrouwbaarheid wordt bepaald.

Om daar achter te komen zijn de internetredacties van NOS, NU.nl en de Telegraaf benaderd per mail. Daarin zijn zij over het onderzoek ingelicht, en is gevraagd wie er destijds de liveblogs hebben bijgehouden en of ze bereid zijn mee te werken aan een interview. Deze eerste mails zijn gestuurd in week 49 van 2016. Uiteindelijk zijn er twee interviews gehouden met drie redacteuren: Daan Heijink van NU.nl, betrokken bij het liveblog van MH17 en destijds redacteur buitenland. Joris Peters van NU.nl, betrokken bij het liveblog van Parijs en destijds redacteur algemeen. En Gerard de Kloet van de NOS, eindredacteur online en betrokken bij de besluitvorming omtrent de liveblog van Parijs en de inhoud van liveblogs in zijn algemeenheid.

Uiteraard is er een risico van weigering (Johnson, 2002). Ook kan het zijn dat de ontvangers niet bereid zijn de identiteit van de betreffende redacteuren vrij te geven. Toch is het van belang eerst de media in het algemeen te benaderen, omdat hun medewerking belangrijk is en omdat er niet bij ieder liveblog bekend is wie welk bericht heeft geschreven. Daarbij is het een vereisten dat de respondent op de een of andere manier betrokken zijn geweest bij het beslissen over of uitvoeren van de inhoud van de berichten op de te

onderzoeken liveblogs. Na herhaaldelijke pogingen via mail, telefoon en sociale media is het niet gelukt een interview te houden met een redacteur van de Telegraaf, omdat het

(30)

30

Er wordt gekozen voor semigestructureerde vragenlijsten om te zorgen dat de

interviews tot op zekere hoogte een structuur aanhouden, en dezelfde thema’s en vragen aan iedere respondent worden gesteld (Burnard, 1991; Johnson, 2002). De semigestructureerde vragenlijsten bij de interviews worden ingedeeld op een aantal thema’s die bij de

inhoudsanalyse van de berichten met een sociale mediabron in de liveblogs ook aan bod komen. Dat zijn de thema’s ‘livebloggen tijdens rampen’, ‘sociale mediakanalen als bron voor liveblogs’, ‘afzenders van sociale mediaberichten’, ‘redenen voor gebruik sociale media’, ‘verificatie/betrouwbaarheid’ en ‘inhoud berichten sociale media’. Deze thema’s zijn terug te vinden in bijlage 3 en 4.

Er is gekozen voor deze thema’s omdat ze aansluiten bij de concepten van het theoretisch kader. Om de hoofd- en deelvragen te beantwoorden is het belangrijk eerst algemenere vragen te stellen over hoe en wanneer liveblogs worden gebruikt. Wat zijn bijvoorbeeld criteria voor het starten van een liveblog en het plaatsen van een update? Vervolgens is er toegespitst op het gebruik van sociale mediabronnen in liveblogs. Daarbij is belangrijk te weten waarom deze worden gebruikt, wat de meerwaarde is ten opzichte van tekst en hoe informatie op sociale mediakanalen wordt gezocht. Deze vragen helpen de hoofdvraag te beantwoorden. Omdat de manier van verifieren van informatie en bronnen op sociale media een belangrijke component is in dit onderzoek, is hier in de interviews ook een sterke focus op gelegd. Er is gevraagd hoe het verificatieproces gebeurd, of daar tools voor worden gebruikt en wat er gebeurd bij twijfel over authenticiteit van informatie of een bron.

Hoe zijn de diepte-interviews in dit onderzoek verwerkt? Alle gesprekken zijn in zijn geheel opgenomen en getranscribeerd. Vervolgens zijn de antwoorden van iedere respondent per thema gegroepeerd om zo antwoorden en overeenkomsten te vergelijken (Glaser & Strauss, 1967; Burnard, 1991). Delen van het transcript die niet relevant zijn voor de

beantwoording van de hoofdvraag en de deelvragen (en daarmee ook niet binnen een van de thema’s passen) zijn buiten beschouwing gelaten.

Uiteraard brengt deze methode vragen met zich mee. Zijn de gedeelde thema’s wel echt gedeeld? Hebben de respondenten het over hetzelfde onderwerp? In de theorie van Glaser en Strauss (1967) en Burnard (1991) zijn gedeelde thema’s het uitgangspunt. Nadat de transcripten goed zijn bekeken zijn de antwoorden die zijn gegeven binnen de thema’s in categorieën ingedeeld (Burnard, 1991). Deze categorieën zijn bepaald door de antwoorden van respondenten te vergelijken. De antwoorden worden op themaniveau geanalyseerd. Echter is het van belang op te merken dat alle gegeven antwoorden binnen de thema’s afzonderlijk en per interview zijn gecategoriseerd. Dit om verschillen tussen de onderzochte

(31)

31

media te kunnen bekijken. Op deze manier zal er zowel algemeen als per medium een antwoord gegeven kunnen worden op de hoofdvraag.

(32)

32

4. Resultaten

Voor dit onderzoek zijn in totaal 1.177 liveblogberichten geanalyseerd en drieredacteuren geïnterviewd om de volgende hoofdvraag te beantwoorden: Hoe zetten journalisten uitingen

op sociale media in tijdens hun berichtgeving op liveblogs?

In dit hoofdstuk zullen de resultaten van deze inhoudsanalyse en de

semigestructureerde interviews uitgebreid worden beschreven. In bijlage 2 is de link naar het codeboek via Google Sheets te vinden, alsmede alle links naar de onderzochte liveblogs. De bespreking van de resultaten gebeurt aan de hand van de thema’s die in het theoretisch kader zijn aangehouden: ‘liveblogs en verslaggeving bij rampen’, ‘sociale media als bron voor journalistiek’ en ‘brongebruik en bronverificatie’. Per thema zullen de bevindingen van zowel de casus MH17 als de aanslagen in Parijs per medium behandeld worden. Ook zullen de bevindingen beschreven worden in het licht van eerder onderzoek en zal per thema een korte samenvatting volgen van de bevindingen.

4.1. Liveblogs en verslaggeving bij rampen 4.1.1. MH17

4.1.1.1. Kenmerken liveblog

De liveblog van de NOS over de ramp met vlucht MH17 bevat in totaal 149 aparte berichten (N=149). Het liveblog is gestart op 17 juli 2014 om 17.36 uur. De NOS heeft ervoor gekozen direct een liveblog te starten nadat de eerste berichten over een neergestort toestel opgestegen vanaf Schiphol binnenkwamen. Het eerste bericht luidde als volgt: “Het persbureau Interfax

zegt dat een passagiersvliegtuig van Malaysia Airlines in Oekraïne dicht bij de Russische grens is neergestort. Volgens verschillende bronnen gaat het om een Boeing 777. Het toestel zou in de buurt van Donetsk zijn neergestort”. De NOS is daarna blijven livebloggen tot 17

juli 2014 23.59 uur (Ntotaal op 17 juli: 77), en heeft het liveblog wederom opgestart op 18 juli 2014 om 09.48 uur. De NOS heeft het liveblog gestopt op 18 juli om 14.46 uur (Ntotaal op 18 juli: 71). Daarmee is er door de NOS bij de casus MH17 11 uur en 52 minuten actief een liveblog bijgehouden.

Van het totaal aantal berichten was niet ieder bericht geschikt om te analyseren. Bij de NOS was het bij sommige berichten niet meer mogelijk de originele inhoud te achterhalen. Dit was, blijkens de inhoudsanalyse vooral het geval bij berichten waar alleen een video van de NOS of een andere online bron (veelal een reportage) in was gezet. Deze video’s waren

(33)

33

niet meer te raadplegen, want er verscheen de melding ‘beeld niet meer beschikbaar’. Daarnaast zijn ook aankondigingen van de start of stop van het liveblog niet geanalyseerd. Deze aankondigingen hebben namelijk geen waarde voor de ramp waar op dat moment verslag van wordt gedaan, en zijn enkel technisch van aard. In totaal ging het hier om 7 berichten die niet te analyseren waren. Omdat deze berichten destijds wel actief zijn

geüpload, zijn ze wel meegeteld in het totaal aantal berichten en eventueel in het totaal aantal berichten met een sociale mediabron.

Het liveblog van NU.nl over de ramp met MH17 bevat 335 aparte berichten (N=335) en start op 17 juli 2014 om 17.29 uur. NU.nl was daarmee enkele minuten eerder dan de NOS en heeft vrijwel direct een liveblog geopend. Het eerste bericht: “Een Maleisisch

passagiersvliegtuig dat van Schiphol was vertrokken, is neergestort op Oekraïens

grondgebied. Hier alle updates”. NU.nl is onafgebroken blijven livebloggen tot 18 juli om

01.48 uur (Ntotaal 17 juli 2014= 132). Daarna is het liveblog om 08.39 uur weer opgestart en doorgegaan tot 18 juli om 18.30 uur (Ntotaal 18 juli= 203). Het liveblog is daarmee 16 uur en 10 minuten actief bijgehouden.

Ook bij NU.nl was niet ieder bericht geschikt om te analyseren. Ook hier ging het met name om berichten die de start, pauze of het eind van de liveblog aankondigen of video’s die van internet zijn gehaald. In totaal ging het om 4 berichten die niet te analyseren waren omdat zij technisch van aard waren of een niet meer te raadplegen bron bevatten. Ook deze

berichten zijn wel meegeteld in het totaal omdat zij destijds zijn geüpload als bericht. Tot slot het liveblog van de Telegraaf. Dit liveblog over de ramp met vlucht MH17 bevat in totaal 239 individuele berichten (N= 239). Het liveblog is gestart op 18 juli 2014 om 10.20 uur. De Telegraaf heeft ervoor gekozen een liveblog bij te gaan houden de ochtend na de ramp met vlucht MH17. Het eerste bericht was als volgt: “Goedemorgen. Het grote

vingerwijzen begon gisteravond al...Vliegtuigcrash verstrikt in propagandaoorlog, telegraaf.nl. Oekraïense en Russische media grijpen de vliegtuigcrash in het oosten van Oekraïne aan om propaganda te voeren. Het is moeilijk om de waarheid van de toedracht te achterhalen, omdat feiten worden verdraaid en geruchten voor waarheid worden

aangenomen”. Naast dit bericht in tekst wordt er gelinkt naar een artikel op telegraaf.nl, staat

rechts in beeld de naam en foto van de auteur en onder de tekst reacties van twee lezers (zie hieronder).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Damit zeigt Seraphim mit seinen Fotos eine Rassenanthropologie verschiedener Judentypen aus Nordostpolen, wobei äußerliche Kennzeichen sehr deutlich gezeigt werden, die auch aus

Figure 2.1: Principal Component Analysis (PCA) illustrating the association between the indicator organisms (total coliforms, faecal coliforms, E. coli and

Relationship between biofilm formation, the enterococcal surface protein (Esp) and gelatinase in clinical isolates of Enterococcus faecalis and Enterococcus faecium. Comparison

In order to reduce the risks associated with climate change, a continuous cycle of policy measures, observations, further studies and societal changes is required.. The reason

De kennis van de risico‘s kan zeker helpen om het risico te minimaliseren, studies hebben echter aangetoond, dat veel jongeren ofwel helemaal niet aan de risico‘s denken, of ervan

Zo zijn er diëten die alleen maar uit eiwit shake’s bestaan en 500 kcal per dag moet dan genoeg zijn om van te leven maar veel van deze producten zijn niet bio identiek dus

The owner of the vital-sign monitoring (VsM) application service has designed an architecture of independent service providers, and translated requirement R1 into a set of assump-

In Chapter 2 a literature overview is presented focusing on advanced biodegradable nanocarriers based on designed functional cyclic carbonate monomers for controlled drug and