• No results found

Burgers en militairen in Al Muthanna: De ‘Dutch Approach’ en burgerinlichtingen tijdens de SFIR-missie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Burgers en militairen in Al Muthanna: De ‘Dutch Approach’ en burgerinlichtingen tijdens de SFIR-missie"

Copied!
62
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Burgers en militairen in Al Muthanna

De ‘Dutch Approach’ en burgerinlichtingen

tijdens de SFIR-missie

Thijs van der Wel

11288175

Masterscriptie Militaire Geschiedenis

31 oktober 2017

(2)

Begeleider: Bas von Benda-Beckmann

Tweede lezer: Samuël Kruizinga

Inhoud

Inleiding 3

- Bronnen 10

Hoofdstuk 1: Het conflict in Irak 16

- De provincie 16

- Politieke stabiliteit 17

- Verhoogde dreiging 20

Hoofdstuk 2: Het spanningsveld tussen de politiek en de krijgsmacht 23

- Stabilisatie of bezetting 23

- De verwachting en de praktijk 24

- CIMIC en het mandaat 26

- De politiek en de ‘Dutch Approach’ 28

Hoofdstuk 3: De militairen en de ‘Dutch Approach’ 30

- De andere aanpak 30

- De Nederlandse aanpak 34

- Theoretische werking van de ‘Dutch Approach’ 35

- Militairen over de ‘Dutch Approach’ 37

- Een duidelijk onderscheid? 40

Hoofdstuk 4: De ‘Dutch Approach’ en de inlichtingenvergaring 43

- Het belang en de werking van inlichtingen 43

- De burgers op hun eigen initiatief 44

- CIMIC 46

- De FLTs 47

- De tekortkomingen van inlichtingenvergaring in Al Muthanna 52

Conclusie 57

Bibliografie 59

(3)
(4)

Inleiding

Op 31 juli 2003 vond er in As Samawah, de hoofdstad van de provincie Al Muthanna, een ceremonie plaats waarbij Amerikaanse soldaten de autoriteit over de provincie overdroegen aan een Nederlands bataljon mariniers, onder leiding van Luitenant-kolonel Dick Swijgman. Het was het begin van een zeer complexe missie, waarin de relatie met de Irakese burgers centraal stond. De Nederlanders waren in Al Muthanna om te zorgen dat de provincie weer stabiel zou worden, nadat de val van Saddam Hoessein een machtsvacuüm had doen ontstaan. Dit was een andere missie, met een andere aanpak dan de Nederlandse soldaten gewend waren. De Nederlandse soldaten moesten de burgers te vriend houden, aangezien deze burgerbevolking het instrument was om een stabilisatiemissie tot een goed einde te brengen. Dat de vijand niet te onderscheiden was van de burgers maakte hierin veel uit. Er was niets waar een vijandelijk gezinde man aan te herkennen was, ten opzichte van een gemiddelde burger uit Al Muthanna, tot hij het vuur opende op de eigen troepen. Daarom moesten de Nederlandse soldaten hun best doen om te zorgen dat ze de vijand goed konden identificeren.

Twee zaken waren hiervoor uiterst belangrijk: het winnen van de steun van de

burgerbevolking en het opzetten van een goed werkende inlichtingenmachine. Deze twee pijlers werden al in 1964 door de Franse luitenant-kolonel David Galula op papier gezet in zijn zeer

invloedrijke boek Counterinsurgency Warfare: Theory and Practice.1 In zijn boek waren insurgencies nog geheime groepen die gewapend de strijd aangingen met de koloniale bezetter, zoals in Algerije, of de huidige regering wilden vervangen door een

communistisch bewind, zoals in China. De eerste wet in zijn boek stelt dat voor zowel de insurgent als de counterinsurgent de steun van de bevolking essentieel is, waardoor de burgers centraal staan op het slagveld. De tweede wet stelt dat steun aan een van beide partijen van een kleine minderheid komt, terwijl de meerderheid van de bevolking neutraal is, waardoor de goedgezinde minderheid moet worden gemobiliseerd tegen de andere minderheid.2

De Nederlandse aanpak ging echter nog verder dan de

punten die Galula in zijn boek had gezet. Niet alleen waren de Nederlanders afhankelijk van inlichtingen van de burgerbevolking, maar zij richtten hun taken in op basis van de wensen van de bevolking. Een grote operatie van het eerste Nederlandse bataljon in Al Muthanna, actief tussen

1 Uitgegeven in de Verenigde Staten, dus vandaar de Engelstalige titel in plaats van een misschien logischerwijs verwachtte Franse titel.

2 David Galula, Counterinsurgency Warfare: Theory and Practice (New York: Frederick A. Praeger, 1964), 74-76. Afb. 1: De provincie Al Muthanna in Irak

(5)

augustus en november 2003, is hier een goed voorbeeld van. Deze operatie, Operatie Greenfield genoemd, werd uitgevoerd op 21 oktober. Tijdens de operatie werd in een verrassingsactie de wapenhandel op de schapenmarkt in de provinciehoofdstad As Samawah opgerold. In deze actie werden 85 mensen opgepakt en 25 vuurwapens ingenomen.3 Natuurlijk was dit goed voor de veiligheid in het gebied, maar er was nog een andere reden waarom de Nederlandse soldaten deze operatie heel belangrijk vonden. Het oprollen van de illegale wapenhandel was namelijk iets dat de bevolking van As Samawah graag wilde.4

De burgers verschaften het Nederlandse leger dus informatie over wat zij graag wilden in het gebied, en de Nederlandse soldaten waren op hun beurt weer zeer gemotiveerd om deze informatie binnen te krijgen, zodat zij de Irakese burger konden helpen. De Irakese burgers zouden daarna weer de Nederlandse soldaten kunnen helpen en soms, zoals zou blijken, het leven redden van

Nederlandse soldaten door belangrijke inlichtingen door te geven. Het is deze wisselwerking die centraal stond voor het Nederlandse beleid in Al Muthanna.

De Nederlandse aanpak werd tijdens de missie al aangeduid met de term ‘Dutch Approach’, een term die na de missie een eigen leven is gaan leiden. Mede daardoor bestaat er nog geen eenduidige definitie van de ‘Dutch Approach’. Wel zijn er verschillende punten die samengebracht volgens sociologen en historici de ‘Dutch Approach’ specifiek maken. Het eerste van deze punten is dat de militairen een open houding aannamen ten opzichte van de bevolking. De Nederlandse aanpak betekende dat de Nederlandse militairen niet met geweld, maar ook door middel van gesprekken hun aanwezigheid lieten zien. Ten tweede werken Nederlandse troepen volgens deze aanpak samen met lokale autoriteiten, in plaats van dat ze zelf de politieke autoriteit aannemen. Het derde punt houdt in dat de Nederlandse militairen beschikken over een hoge mate van cultural awareness. Dit betekent dat de militairen op de hoogte zijn van culturele gebruiken van het uitzendgebied en hun gedrag aanpassen op basis van de lokale cultuur. Ten vierde zien Nederlandse militairen af van buitensporig geweld. Bij indiscriminate violence vallen vaak ook burgerslachtoffers, waar Nederlandse militairen volgens deze aanpak altijd voor uitkeken. Ten slotte lag geweldsgebruik altijd in lijn met de politieke en economische activiteiten van de missie. Dit betekent niet dat de militairen geweld vermijden, maar dat ze het slechts toepassen wanneer het passend is bij het verloop van de missie.5

3 Thijs Brocades Zaalberg en Arthur ten Cate, Missie in Al Muthanna: De Nederlandse krijgsmacht in Irak

2003-2005 (Amsterdam: Boom 2010), 100-101.

4 Commissie Van den Berg, Onderzoek Ondervragingen Irak: Rapport Van De Commissie Van Onderzoek Naar

De Betrokkenheid Van Nederlandse Militairen Bij Mogelijke Misstanden Bij Gesprekken Met Gedetineerden In Irak (Den Haag, 18 juni 2007), 60.

5 Joseph Soeters, “Do Distinct (National) Operation Styles of Conflict Resolution Exist?,” in Journal of Strategic

(6)

Over het ontstaan van deze ‘Dutch Approach’ bestaat veel discussie. Volgens de op de KMA werkzame socioloog René Moelker ligt de oorsprong van de militaire ‘Dutch Approach’ bij de treinkaping bij De Punt in 1977. Niet alleen hadden de autoriteiten het plan om te praten met de kapers en zo tijd te winnen, voordat een militaire interventie onvermijdbaar was, maar ook nam de politiek sociale en economische maatregelen na afloop van de kaping, die voor meer welvaart en begrip voor de Molukse gemeenschap moesten zorgen. Dankzij het aanhouden van een laag

geweldsniveau, dat enkel werd toegepast wanneer het echt nodig was, samen met het toepassen van politieke en economische maatregelen vormt de treinkaping volgens Moelker daarom een goed eerste voorbeeld van de ‘Dutch Approach’.6

Een andere socioloog, Joseph Soeters, legt het ontstaan van de ‘Dutch Approach’ bij de politionele acties in Indonesië. Hij verdedigt dit met drie argumenten. Allereerst werd er natuurlijk geweld toegepast, maar er is in de geschiedenis een lange-termijn tendens aanwezig naar minder geweld en een minder snelle acceptatie van geweld. Om bijna 70 jaar na dato het geweld te veroordelen is daarom in zijn ogen enigszins ahistorisch. Daarnaast is de hoeveelheid geweld in Indonesië volgens Soeters niet afdoende te analyseren zonder dat er een vergelijking kan worden getroffen. Dankzij recent gepubliceerd werk is duidelijk geworden dat de Britse dekolonisatie-oorlog in Maleisië zeer gewelddadig was, in tegenstelling tot wat er daarvoor werd aangenomen. Het geweld dat daar door de Britten werd gebruikt was waarschijnlijk heftiger dan dat van de Nederlanders in hun voormalige kolonie. Het derde argument is dat er in Nederland zeer veel schaamte en kritiek heerst op wat er in Indonesië is gebeurd, terwijl de Britse kritiek op het optreden in Maleisië zeer lang bijna afwezig was. Dankzij deze kritiek heeft het Nederlandse leger misschien, zo schrijft Soeters, geleerd om het gebruik van geweld aan banden te leggen.7

Militair historicus Thijs Brocades Zaalberg gelooft hier niet in, aangezien volgens hem de angst van de bevolking van Nederlands-Indië voor het Nederlandse leger een van hun grote wapens was. Toen het leger in de Tweede Wereldoorlog door het Japanse leger werd verslagen, was dit wapen onherstelbaar verloren. Hoe graag de politiek door eufemismen als Politionele Acties het geweldsgebruik ook wilde verbloemen, de mate van geweld in Nederlands-Indië was zo hoog dat deze periode niet kan worden gezien als een vroeg voorbeeld van de ‘Dutch Approach’, zoals die tijdens de Irak-missie werd geformuleerd.8 Ook de link naar de Molukse terreuracties in de jaren

Approach’ to Counter-Insurgency,” in Journal of Strategic Studies 36, no.6 (oktober 2013), p.879-881.

6 René Moelker, “The Genesis of the ‘‘Dutch Approach’’ to Asymmetric Conflicts: Operations in Uruzgan and the ‘‘Softly, Softly’’ Manner of Approaching the Taleban,” in Armed Forces & Society 40, no.1 (2014), 98-99.

7 Soeters, “Distinct Operation Styles of Conflict Resolution,” 901-902.

8 Thijs Brocades Zaalberg, “The Use and Abuse of the ‘Dutch Approach’ to Counter-Insurgency,” in Journal of

(7)

zeventig onderschrijft Brocades Zaalberg niet, aangezien hij juist het gebruik van geweld om de acties te beëindigen interpreteert als een zwaktebod van de zachte aanpak. Het ‘perforeren’ van een treinsectie met sluipschutters en veel salvo’s van machinegeweren door het leger, terwijl ter afleiding zes gevechtsvliegtuigen overvlogen schat hij daarnaast niet in als een laag geweldsniveau. Ten slotte was het zo dat hoewel de politiek voor een aanpak koos waar de politie eerst veel praatte met de terroristen en daarna pas geweld gebruikte, dit geen formeel beleid was. Een institutionele link tussen deze periode en de ‘Dutch Approach’ in Irak bestaat volgens Brocades Zaalberg dus ook niet.9

Hij gaat echter niet in op de politieke en economische maatregelen na de treinkaping, waar Moelker meer nadruk op legde dan op de aanpak van de Nederlandse politiek om de kaping te stoppen. Hoewel sommige van deze maatregelen beter werkten dan anderen en de Nederlandse politiek niet alle beloftes kon inlossen, stond hier dus wel een beleid achter, in tegenstelling tot wat Brocades Zaalberg stelt. Ook verliest Soeters’ voorzichtig geponeerde stelling dat juist door de kritiek op de gebeurtenissen in Indonesië het Nederlandse leger geweld minder snel toepaste geen waarde door de kritiek van Brocades Zaalberg. Dit argument geldt zeker ook in het licht van Bosnië, aangezien Brocades Zaalberg zelf in een ander artikel stelde dat het vermeende succes van de ‘Dutch Approach’ in Irak het imago van het Nederlandse leger oppoetste, wat nodig was na de klap die het gekregen had na de val van Srebrenica.10

Hoewel zij een ander beeld hebben van het ontstaan van de ‘Dutch Approach’, zien alle drie de auteurs de Irak-missie als een duidelijk – of in het geval van Brocades Zaalberg, eerste – voorbeeld van de ‘Dutch Approach’ in actie. De vijf eerdergenoemde kenmerken kwamen in Irak allemaal naar voren, waardoor de Nederlandse Irak-missie een interessante casus is om de ‘Dutch Approach’ analyseren. Het was dan wel geen bezettingsmissie, toch moesten de Nederlandse militairen

regelmatig met geweld optreden, waarbij zorgvuldig overleg plaatsvond of dit de goede aanpak was. Dat de Nederlandse militairen een open houding ten opzichte van de burgers aanhielden is zonder meer waar voor Irak, aangezien dat feit zelfs de New York Times haalde.11

Veel onderzoekers hebben al geschreven over de kenmerken van de ‘Dutch Approach’ en over de vraag of deze functioneerde. Ook het winnen van de steun van de bevolking, waar de eerste wet van Galula om draait, is een populair onderwerp van onderzoek. Er zijn echter weinig

onderzoeken verschenen die kijken naar de andere kant van de wisselwerking tussen de militairen en de burgers. Wat er precies gebeurt nadat de militairen de steun van de bevolking hebben gewonnen

9 Brocades Zaalberg, “The Use and Abuse of the ‘Dutch Approach’,” 875-876.

10 Thijs Brocades Zaalberg en Arthur ten Cate, “A gentle occupation: unravelling the Dutch approach in Iraq, 2003-2005,” in Small Wars & Insurgencies 23, no.1 (Maart 2012), 118.

11 Norimitsu Onishi, “Dutch Soldiers Find Smiles Are a More Effective Protection,” in The New York Times (24 oktober 2004).

(8)

is daarom minder duidelijk. Hoe beloonden de burgers het werk dat de Nederlandse militairen voor hen deden? Welke inlichtingen gaven zij aan hen?

Het belang van een goede inlichtingenmachine tijdens een counter-insurgency is al lang bekend. Een land- en tijdgenoot van David Galula, kolonel Roger Trinquier, schreef hier in 1961 over. Hij had net als Galula de onafhankelijkheidsstrijd van Algerije van dichtbij meegemaakt en op basis van zijn

ervaringen een boek geschreven met advies over het bestrijden van een gewapende opstand. Aangezien tijdens een insurgency de tegenstander het strijdtoneel verplaatst naar de burgers, vormen de burgers de belangrijkste bron van informatie. Wanneer de burgers genoeg vertrouwen hebben in de counterinsurgents, voelen ze zich veilig genoeg om informatie weg te geven over het bewegen van de vijand. De burgers denken namelijk dat ze niet meer gestraft zullen worden voor het weggeven van informatie aan de counterinsurgent, aangezien ze zich door deze beschermd voelen. Een goed opgezet inlichtingenapparaat tussen de burgerbevolking kan daarom vertellen welke mensen belangrijk zijn voor een operatie die de vijand aan het plannen is, zodat de counterinsurgent deze mensen kan oppakken, zodat de operatie niet door kan gaan.12 Hoe belangrijk de rol van een goede inlichtingenvoorziening is voor een counterinsurgent heeft sinds de jaren zestig nooit ter discussie gestaan. Meer recent hebben de historicus Martin van Creveld en de Britse generaal Rupert Smith nog geschreven over het belang van inlichtingen bij een irreguliere oorlog. Van Creveld schreef over inlichtingen als het enige concept dat tegen een vijand als een insurgency kan winnen, waar Smith schreef dat een oorlog tussen de burgerbevolking het best kan worden bevochten als een informatieoperatie, in plaats van een bewegings- en uitputtingsoorlog zoals in de industriële tijd.13

Een dergelijke inlichtingenmachine is echter wel, zoals Trinquier al schreef, sterk afhankelijk van het vertrouwen van de burgers. De informatie die zij in handen hebben kan een grote rol spelen in het garanderen van de veiligheid van zowel soldaten als bevolking. In Irak werd ook door middel van inlichtingen geprobeerd de veiligheid te garanderen, zoals ook de Britse kolonel Maurice Bulmer, door de coalitie aangesteld als interim-gouverneur, in 2003 zei:

After so many years of totalitarian rule, they [de Irakese bevolking] took comfort in roadblocks, searches and static security guards. We preferred our security operations to be less visible and intelligence-driven instead.14

12 Roger Trinquier, La Guerre Moderne (Parijs: Éditions de la Table Ronde 1961), vertaalde versie: Modern

Warfare: A French View on Counterinsurgency (Londen: Pall Mall Press 1964), 35.

13 Isabelle Duyvesteyn, “Hearts and Minds, Cultural Awareness and Good Intelligence: The Blueprint for Successful Counter-insurgency?,” in Intelligence and National Security 26, no.4 (Augustus 2011), 454. 14 Brocades Zaalberg & Ten Cate, Missie in Al Muthanna, 130.

(9)

Een intelligence-driven aanpak was voor de Nederlandse soldaten de enige aanpak die daadwerkelijk mogelijk was, aangezien de geringe hoeveelheid Nederlandse soldaten een langdurige actie als het inrichten van een permanente wegblokkade niet mogelijk maakte. In plaats daarvan was het voor de missie nodig om goede informatie en inlichtingen in te winnen, zodat de soldaten gericht konden worden ingezet. Dit kwam heel goed op gang, aangezien de burgers massaal inlichtingen doorgaven aan de Nederlandse soldaten. Tijdens SFIR 2 kwam ongeveer 80% van de eigen vergaarde inlichtingen direct van de burgerbevolking.15 De reguliere soldaat deed hieraan mee, maar ook waren er ook Field Liaison Teams (FLTs) die zich specifiek bezighielden met het verzamelen van inlichtingen.

In deze scriptie wil ik daarom onderzoeken hoe het verzamelen van burgerinlichtingen samenhing met de ‘Dutch Approach’, zoals die werd toegepast in Irak. Het verband tussen de twee is zeker aanwezig, aangezien vele militairen zelf beweren dat de ‘Dutch Approach’ effectief was voor het verzamelen van inlichtingen. Ik wil kijken hoe effectief het echt was, en waarom sommige dingen wel of niet werkten. Door deze samenhang te belichten wil ik een nieuw zijpad inslaan in de discussie over de ‘Dutch Approach’, aangezien er nog geen specifiek onderzoek is gedaan naar burgerinlichtingen binnen deze aanpak. Ook wil ik verbindingen leggen met bestaande theorieën van de counterinsurgency, die te maken hebben met de motivatie van de burgers, het identificeren van de vijand of de motivatie van burgers in een oorlog. Het gaat dus niet alleen over wat de Nederlandse soldaten deden om de hearts and minds van de burgerbevolking te winnen, maar ook over hoe dit theoretisch leidt tot meer controle over de regio. Mijn onderzoeksvraag is daarom: Hoe uitte de ‘Dutch Approach’ zich tijdens de Nederlandse Irak-missie van 2003 tot 2005 en hoe succesvol was deze bij het verzamelen van burgerinlichtingen?

Deze vraag is in de wetenschappelijke literatuur nog niet afdoende beantwoord. Het meest

belangrijke onderzoek naar de Irak-missie is verricht door Thijs Brocades Zaalberg en Arthur ten Cate voor het Nederlands Instituut voor Militaire Historie. Aan het eind van dit onderzoek is het boek Missie in Al Muthanna: De Nederlandse Krijgsmacht in Irak 2003-2005 verschenen, dat als overzichtswerk voor de volledige missie geldt. Dit boek behandelt de volledige missie in zeven hoofdstukken, waarin bijna alle facetten van de missie voorbijkomen. In de inleiding van het boek staat dat het “een studie naar het functioneren van de Nederlandse Battlegroups die tussen juli 2003 en april 2005 zijn ingezet” is, met een nadruk op hoe de militairen opereerden op “het tactische niveau”.16 Brocades Zaalberg en Ten Cate hadden toegang tot meer bronnen dan ik voor dit onderzoek. In het boek wordt vaak verwezen naar rapporten van officieren, die voor een reguliere

15 Arthur ten Cate, Sven Maaskant, Jaus Müller en Quirijn van der Vegt, Over Grenzen: Het Korps Mariniers na

de val van de Muur, 1989-2015 (Amsterdam: Boom, 2015), 224.

(10)

onderzoeker niet toegankelijk zijn. Daarom is dit boek uitstekend geschikt om feiten op te zoeken over het verloop van de missie. Daarnaast schrijven de auteurs in bepaalde paragrafen ook over de ‘Dutch Approach’, waarin tot weinig verrassing de mening over het al dan niet bestaan van deze aanpak hetzelfde is als in de wetenschappelijke artikelen van Brocades Zaalberg.

Ondanks de enorme feitelijke kennis over zowel het verloop van de missie als over het fenomeen ‘Dutch Approach’ mist ook in dit boek de link tussen de ‘Dutch Approach’ de

burgerinlichtingen. Wanneer het over inlichtingen gaat, blijven de auteurs over het algemeen redelijk vaag. Zo wordt er bijvoorbeeld wel gezegd dat op 30 april 2004 er “een betrouwbare tip”

binnenkwam, maar wordt er niet uitgelegd waarom deze betrouwbaar was, wie dat bepaalde en hoe deze mensen dat bepaalden. 17 In mijn scriptie probeer ik juist over dat onderwerp meer duidelijkheid te scheppen.

In 2015 verscheen een ander boek, waarin al meer informatie staat over de

inlichtingenvergaring in Irak. De vier schrijvers van dit boek, Over Grenzen: Het Korps Mariniers na de val van de Muur, 1989-2015, gaan dieper op bepaalde aspecten van de missies in, waaronder in het geval van Irak dus de inlichtingenvergaring. Dit boek heeft echter als nadeel dat er slechts één hoofdstuk over de Irak-missie gaat, en dat dit hoofdstuk op haar beurt alleen over de eerste acht maanden van de missie gaat. Omdat de auteurs maar één hoofdstuk aan Irak hebben gewijd, hebben zij een duidelijke selectie moeten maken in wat zij in dit hoofdstuk vertellen. Hoewel de

inlichtingenvergaring hier redelijk veel aandacht krijgt, is de ‘Dutch Approach’ bijna niet aanwezig in het hoofdstuk, om nog maar te zwijgen over de link tussen de twee.

Bronnen

Interviews Veteraneninstituut

De interviewcollectie van het Veteraneninstituut is een van de belangrijkste bronnen voor mij om deze onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden. Binnen de interviewcollectie staan rond de 1500 interviews van allerlei Nederlandse veteranen, waaronder ook Irak-veteranen. Zij geven heel veel informatie. Dit gaat niet alleen maar over hoe de militair naar een burger kijkt, al is dit wel een zeer interessant aspect aan de interviews. Ze vertellen namelijk ook over andere gebeurtenissen tijdens hun uitzending, en de ervaringen van veteranen kunnen het verhaal dat in boeken of rapporten wordt verteld verder inkleuren. Het is echter nodig om een toelichting te geven over het gebruik van

(11)

deze interviews specifiek, en het gebruik van Oral History in het algemeen.

In 2010 is de publicatie Wat Veteranen Vertellen: Verschillende perspectieven op biografische interviews over ervaringen tijdens militaire operaties verschenen. Dit boek vertelt, als een soort evaluatie, over het Interviewproject Nederlandse Veteranen en hoe deze interviews op een wetenschappelijke manier kunnen worden bestudeerd. Aan de hand van deze publicatie zal ik behandelen waar de valkuilen en bijzonderheden liggen wanneer ik de interviews met veteranen gebruik als bronmateriaal van deze scriptie.

De interviews die al bij het Veteraneninstituut in de collectie zitten heb ik niet zelf

afgenomen, maar dat is in bijna alle gevallen al jaren geleden gebeurd. Ze zijn ook niet afgenomen met een bepaalde vraagstelling in het achterhoofd. De interviews zijn zeer vrij van aard, waardoor de veteranen alles dat ze willen vertellen over hun missie ook aan de interviewer kunnen vertellen. Er wordt echter niet altijd doorgevraagd. Dit is vanuit wetenschappelijk oogpunt niet ideaal aan de interviews, maar toch vormen de interviews een schat aan informatie, zoals later in deze scriptie duidelijk zal worden.

Een ander probleem aan de interviews, en aan Oral History in het algemeen, is de zogenoemde realiteitswaarde van de verhalen die veteranen vertellen:

[Een interview is] geen directe weergave van een gebeurtenis zoals die in alle details heeft plaatsgevonden. Het is een interpretatie van een betrokkene die kenmerken vertoont die het aannemelijk maken dat hij informatie te bieden heeft die relevant of uniek is. Bij het verwoorden van de gebeurtenissen spelen de eigenschappen van het menselijk geheugen een rol. Naarmate de gebeurtenis zich verder terug in de tijd heeft afgespeeld, is de kans groter dat zaken door elkaar gehaald worden.18

Het probleem is daarmee dus dat de verhalen die de veteranen vertellen niet zomaar kunnen worden gehanteerd als feitelijke bron. De details in het verhaal van een veteraan kunnen hier en daar rafelig zijn. Het is wel een voordeel dat ik me focus op de missie in Irak; wanneer veteraneninterviews een belangrijk aspect vormen binnen een scriptie over Nederlands-Indië, is dit probleem uiteraard veel groter, omdat dat verder terug is in de tijd. Wel is belangrijk te noemen dat het slechts kleinere details zullen zijn die verstoord zijn geraakt door het menselijk geheugen. De grote gebeurtenissen en belangrijke herinneringen zijn beter gegrift in het menselijke geheugen.19

18 Harry van den Berg, Stef Scagliola en Fred Wester (red.), Wat Veteranen Vertellen: Verschillende

perspectieven op biografische interviews over ervaringen tijdens militaire operaties (Amsterdam: Amsterdam

University Press, 2010), 33.

(12)

Er zijn vele redenen waarom herinneringen wel verstoord kunnen worden. Een paar

voorbeelden zijn schaamte voor de zelf ondernomen acties, het overhouden van sterke emoties aan een zeer schokkende gebeurtenis of het eigen onbegrip voor de situatie dat ook achteraf niet

opgelost wordt.20 Voor de interviewer zelf is een cursus vereist om hier goed mee om te kunnen gaan, maar voor externe onderzoekers die de interviews later analyseren is het nodig om de herinneringen zo goed mogelijk binnen een historisch passend kader te zetten. Het Veteraneninstituut heeft bij de opzet van de interviews hier ook rekening mee gehouden. Dit doen de interviewers door middel van zogenaamde ‘controles’. Bij bepaalde gebeurtenissen wordt specifiek gevraagd naar waar de veteraan op dat moment stond, met wie hij was of wat de rol van de veteraan was op het moment dat hij beschrijft. Wanneer dit verhaal afwijkt van de officiële rapporten, wordt ook gevraagd waarom het verhaal van de veteraan anders is. Op deze manier worden de verhalen van de veteranen

gecontroleerd.21

De interviews met veteranen zijn niet louter historisch van aard, wat ook niet de opzet van de interviews is. De gevoelens van de veteraan tijdens een gebeurtenis zijn voor de collectie van het Veteraneninstituut ook belangrijk. Daarom stellen de interviewers ook vragen die meer bij een psycholoog of antropoloog passen dan bij een historicus. Binnen een schema ziet dat er zo uit:

Schema 1: Verschillen tussen disciplines m.b.t. interviewtechniek22

De veteraan kan zijn volledige verhaal aan de interviewer te vertellen en het niet alleen op de historische waarheid te houden. Vragen als “Wat deed dat met u?” zijn historisch niet heel relevant

20 Ibidem, 204. 21 Ibidem, 23. 22 Ibidem, 40.

(13)

en zullen ook niet snel in een historische scriptie gesteld worden. De veteranen willen hier echter wel graag antwoord op geven in het verhaal dat ze vertellen. Wel wordt “de interviewer […] gevraagd het interview zo veel mogelijk naar de rechterkolom te sturen.”23 Dit is natuurlijk nodig om de hierboven genoemde realiteitswaarde te kunnen waarborgen.

Omdat ik zelf niet deze interviews heb afgenomen is de analyse van de interviewers anders. Waar de interviewer zelf wel al zich heeft ingelezen over het uitzendgebied en de specifieke

omstandigheden van de periode waarin de veteraan daar werd uitgezonden, heb ik deze

achtergrondkennis niet. Wanneer ik wel zelf de interviews zou afnemen om later te gebruiken voor een onderzoek, zou ik zelf vooral vragen naar de gaten in mijn kennis. De interviews met deze veteranen zouden dan meer zijn gericht op het verzamelen van inlichtingen, de omgang met Irakese de burgers en de meningen en ervaringen van de veteranen met de ‘Dutch Approach’. Nu de

interviews zijn afgenomen zonder dat ik hierbij betrokken ben geweest, was het nodig voor mij om de werkingen van het interviewproject te snappen. Het eerdergenoemde boek, maar vooral mijn stage bij het Veteraneninstituut hebben ervoor gezorgd dat dit geen problemen heeft veroorzaakt. Om de informatie uit de interviews in deze scriptie te kunnen stoppen was het echter wel nodig om veel te luisteren naar de verhalen die de veteranen vertelden, waarbij grote delen niet relevant bleken te zijn voor deze scriptie. Slechts de delen die betrekking hadden op het onderwerp van deze scriptie heb ik uit de interviews gefilterd.

Interviews met veteranen kunnen meer informatie verschaffen over de werking van de krijgsmacht. In de interviews worden veel dingen genoemd die niet in rapporten naar boven komen. Hierbij kan gedacht worden aan de werking van een sociale groep in een missiegebied, of wanneer naar Irak wordt gekeken, hoe de rules of engagement opgelegd door de politiek al dan niet werken in de praktijk, aangezien de omstandigheden voor situaties kunnen zorgen waar de vereiste acties niet passen bij het mandaat. De interviews geven bij dit soort situaties een unieke beschrijving van hoe dit politiek/militair conflict in de praktijk uitwerkt. Behalve dat deze praktijksituatie beschreven wordt, komt ook voorbij hoe dit doorwerkte op het gevoel van de geïnterviewde, of van zijn hele groep, voor zover dit mogelijk is. 24 Een veteraan vertelt namelijk niet alleen hoe hijzelf zich voelde, maar kan ook omschrijven wat het gevoel was bij de rest van zijn groep. Voor een soldaat is een uitzending ook een zeer sociale ervaring, aangezien hij maandenlang met dezelfde groep mensen omgaat. Dit sociale aspect ontbreekt volledig in, bijvoorbeeld, een eindevaluatie van het Ministerie van Defensie.

Dit is de crux van waarom ik de verhalen van Irak-veteranen wil gebruiken. De interviews zijn persoonlijke verhalen die soms wat afwijken van wat er in de rapporten staat, of juist het officiële

23 Ibidem, 40.

(14)

verhaal op een heel duidelijke manier illustreren. Waar ik naar op zoek ben in de interviews zijn concrete voorbeelden van hoe de Nederlandse soldaten omgingen met burgerinlichtingen, zodat ik deze naast het verhaal kan leggen dat gesteld wordt in officiële bronnen. Ook is het interessant om te zien hoe een soldaat persoonlijk kijkt naar de bevolking in een oorlogsgebied, vanuit de ervaringen die hij of zij heeft meegemaakt in Irak. Verder kunnen de interviews ook vertellen hoe een veteraan zelf denkt over zijn houding in het missiegebied, omdat zij na de missie zijn afgenomen. Deze zelfreflectie geeft een andere dimensie aan het interview als bron, omdat de geïnterviewde niet alleen vertelt wat hij deed, maar ook waarom hij het deed, en wat hij zelf van zijn acties vond. Zoals hierboven gesteld hoeft dit oordeel niet per se gelijk te zijn aan wat het Ministerie van Defensie van deze acties vond. Het individuele karakter van de interviews zorgt voor een zeer persoonlijke kijk op de burgers van Al Muthanna, de inlichtingenvergaring en de ‘Dutch Approach’.

Ten slotte is er nog stilistisch punt aan de interviews. Het is onwenselijk om de interviews woord voor woord te citeren. Omdat de interviews zijn opgezet als een lang en groot verhaal, vertelt de veteraan zijn verhaal niet zo gepolijst als voor een directe quote gewenst is. Een letterlijke transcriptie van de interviews zou daarom vol staan met versprekingen, het woord ‘eh…’ of andere spreektaal. Ik zal om de aandacht niet af te leiden van het punt dat de veteraan probeert te maken het verhaal van de spreker zonder deze spreektaal opschrijven, wat voor een duidelijker verhaal zorgt. Alle woorden in een quote zullen wel door de veteraan zelf gesproken zijn. In de citaten ontbreken slechts de versprekingen, stopwoordjes en andere afwijkingen die het citaat minder goed leesbaar maken. Interview met Majoor Roijakkers

Op 22 mei ben ik op de Engelbrecht van Nassaukazerne in Roosendaal geweest om te praten met Majoor Leo Roijakkers. Hij was tijdens SFIR 3 de commandant van het Field Liaison Team (FLT), dat zoals eerder gezegd zich specifiek bezighield met inlichtingen. Ik interviewde hem over hoe hij en zijn teamgenoten te werk gingen. Omdat hij als commandant veel kennis heeft over het specifieke onderwerp van mijn scriptie en niet zozeer illustrerende anekdotes vertelt, zal ik veelal zijn informatie in de tekst schrijven en annoteren, zoals bij een boek of artikel gebruikelijk is, in plaats van citeren, zoals ik bij de interviews van het Veteraneninstituut zal doen. Ook kan een anekdote van een veteraan naast dit interview gehouden worden en op die manier ofwel geverifieerd ofwel gefalsificeerd worden, aangezien de veteranen die in deze scriptie aan het woord komen bijna allemaal niet hoog in de commandostructuur staan en ook geen lid waren van het FLT. Wanneer een van de veteranen over het FLT of haar taakomschrijving zou vertellen, weet hij dit dus waarschijnlijk niet uit eerste hand. De vraag of het beeld dat deze veteraan heeft van het FLT klopt kan door het interview met Majoor Roijakkers beantwoord worden.

(15)

Een ander belangrijk verschil tussen dit interview en de interviews van het Veteraneninstituut is dat ik bij dit interview wel zelf de vragen kon stellen en dus ook door kon vragen naar enkele dingen waar mijn informatie nog onduidelijk over was. De enige belemmering bij dit interview was daarom niet de vraagstelling in het interview, maar de antwoorden die de majoor wel had, maar niet mocht geven. Op sommige dingen waar ik naar vroeg rust nog altijd een mate van vertrouwelijkheid binnen Defensie, waardoor ik hier niet altijd een volledig antwoord op kon krijgen.

Ten slotte hebben alle interviews te maken met een zeer Nederlands perspectief op de situatie in Irak. Hoewel de bij de geïnterviewde veteranen natuurlijk grote verschillen aanwezig zijn wat betreft persoonlijkheid, zijn zij allen onderdeel van de Nederlandse krijgsmacht en praten dus vanuit een Nederlandse achtergrond over wat ze zagen en deden in Irak. Aangezien de Nederlandse cultuur zeer veel verschillen toont met de Irakese, zijn opmerkingen over het karakter van de Irakese burgers dus gekleurd door het verschil in cultuur.

Bronnen vanuit het Ministerie van Defensie

Zowel tijdens als na de missie in Irak zijn er verschillende rapporten door het Ministerie van Defensie gepubliceerd. Van deze documenten is de eindevaluatie het belangrijkste. In dit rapport staat centraal “hoe de uitgangspunten en doelstellingen van de uitzending […] zijn gehaald.” Ook de staat de eindevaluatie stil bij de vraag wat er aangaande “de planning, voorbereiding, de uitvoering en de afwikkeling van de missie vanuit het oogpunt van doelmatigheid en doelgerichtheid” verbeterd kan worden, ten behoeve van toekomstige missies.25 Deze evaluatie toont daarmee wat het standpunt van het Ministerie van Defensie wat betreft de resultaten in Al Muthanna is. Het is daarom een goed document om bij de hand te houden wanneer de veteranen in hun interviews vertellen over hun werkzaamheden in Irak, aangezien de eindevaluatie meer kan vertellen over zaken waar de militairen over praten.

Een ander belangrijk rapport is het rapport dat geschreven is na de dood van een

Nederlandse wachtmeester, dat een reconstructie geeft van het incident waarbij deze wachtmeester omkwam. Ook deze reconstructie vertelt het verhaal zoals dat bij het Ministerie van Defensie bekend is, met ook enkele opmerkingen over waarom bepaalde beslissingen zijn genomen die mogelijk een andere afloop hadden kunnen brengen.

Daarnaast zijn er ook nog kamerbrieven vanuit de ministeries van Defensie en Buitenlandse Zaken, die vertellen over de politieke besluitvorming achter de Irak-missie. Omdat deze brieven zijn geschreven aan de volledige Tweede Kamer, inclusief de oppositie, staat in deze brieven een duidelijke verantwoording van het politieke beleid.

25 Ministerie van Defensie, Eindevaluatie van de Nederlandse deelname aan de Stabilisation Force in Iraq

(16)

Omdat het verzamelen van inlichtingen zo belangrijk is voor het bestrijden van een insurgency, is een kijkje in de keuken bij het Ministerie van Defensie een gevoelig punt. Met name de werkzaamheden van de MIVD bij het verzamelen van inlichtingen zijn vertrouwelijk, maar ook staat er veel andere informatie in rapporten van officieren die nooit naar buiten zijn gebracht. Het meest duidelijke voorbeeld hiervan is het verloop van specifieke operaties in Irak, die de militairen uitvoerden met behulp van burgerinlichtingen. Omdat het verloop van bepaalde operaties strikt geheim is, heb ik niet kunnen onderzoeken hoe een operatie verandert wanneer een burger bruikbare informatie aan de Nederlandse soldaten geeft.

(17)

Hoofdstuk 1: Het conflict in Irak

Om de ‘Dutch Approach’ en het belang van de burgerinlichtingen in Irak goed te kunnen bestuderen, is het belangrijk om een goed beeld te hebben van de bijzonderheden van de provincie Al Muthanna, de gebeurtenissen die daar plaatsvonden zowel voor als tijdens de Nederlandse missie en de

veranderingen die de internationale coalitie daar teweegbracht. Met welke uitdagingen hadden de Nederlandse militairen te maken in Al Muthanna? In hoeverre was de situatie hier anders dan in de rest van Irak?

De provincie

Al Muthanna is de op één na grootste provincie van Irak, maar het grootste deel van de provincie bestaat uit woestijn. De Eufraat stroomt in het noorden, waar drie redelijk grote steden liggen: de hoofdstad As Samawah, noordwestelijk daarvan Ar Rumaythah en in het noordoosten van de provincie ligt Al Khidr. In de uitgestrekte woestijn in het zuiden van de provincie woont bijna niemand. Vanaf de eerste weken van Nederlandse aanwezigheid werden de militairen al in drie compagnies over de steden verdeeld. De overgrote meerderheid van de bevolking van Al Muthanna was sjiitisch. Dit was een belangrijk voordeel voor de internationale coalitie, aangezien tijdens het regime van Saddam Hoessein de sjiitische moslims achtergesteld werden op de soennietten, waar Hoessein zelf deel van uitmaakte. Al Muthanna verwelkomde daarom het einde van het Hoessein-regime en toen de Nederlandse soldaten arriveerden was de bevolking redelijk positief gesteld ten opzichte van de komst van de internationale troepen. Een ander voordeel van Al Muthanna was dat de grote sjiitische buurman van Irak, Iran, geen grens deelde met Al Muthanna, waardoor de invloed van Iran op fundamentalistische groepen in Al Muthanna niet heel groot was.26

Dit was een duidelijk andere situatie dan in andere plekken in Irak. In de zogenaamde

‘Soennitische driehoek’, een gebied tussen Bagdad, Ramadi en Tikrit (de geboortestad van Hoessein), woonden niet alleen veel soennitische moslims, maar ook veel mensen die deel uitmaakten van het leger of de veiligheidsdiensten van Irak die na de val van Hoessein ophielden te bestaan. Deze mensen hadden een veel sterkere positie voor de inval van de Amerikaanse troepen dan de sjiieten in Al Muthanna. Dit was één van de meest belangrijke redenen waarom er al in de herfst van 2003 een grote en goed georganiseerde insurgency in dit gebied was ontstaan.27

In het sjiitische Al Muthanna is er gedurende de Nederlandse tijd daar geen insurgency geweest die zo groot was als in het soennitische gedeelte van Irak. Dat betekent echter niet dat de Nederlandse soldaten te maken hadden met een provincie waar de bevolking tevreden was met de

26 Brocades Zaalberg en Ten Cate, “A gentle occupation,” 121.

(18)

overheid en waar de kwaliteit van leven hoog was. Al in mei 2003 kwamen de Nederlandse militairen daar achter, toen een verkenningsmissie een kijkje kwam nemen in Al Muthanna. Tijdens deze missie spraken de militairen met Amerikaanse troepen, die op dat moment in de provincie actief waren. De criminaliteit in As Samawah was zeer groot en de Amerikaanse soldaten gaven eerlijk toe dat ze ’s nachts moeite hadden om de situatie onder controle te houden.28 De belangrijkste reden voor de criminaliteit was de grote werkloosheid. Tijdens de invasie van Irak in 2003 werd er in Al Muthanna vrij hevig gevochten. Een cementfabriek, die aan drieduizend mensen werk verschafte, was

beschadigd geraakt en was daarom buiten bedrijf. Na de invasie werd deze ook nog regelmatig geplunderd. Naast de werkloosheid waren ook de water- en elektriciteitsvoorzieningen op een dramatisch laag niveau en was er een groot ondergronds circuit dat handelde in wapens en drugs. Gijzelingen en gewapende overvallen gebeurden bijna dagelijks voordat de Nederlandse militairen in Al Muthanna aankwamen.29

Een belangrijke verklaring voor de hoge criminaliteitscijfers was dat met het vertrek van het Hoessein-regime ook de politiemacht en andere veiligheidsinstanties ophielden met functioneren. Er was in Al Muthanna een politiedienst, maar het bleek al snel dat deze niet al te betrouwbaar was. Bij de in de inleiding genoemde ‘Operation Greenfield’ werd er bijvoorbeeld bewijs gevonden dat enkele politieagenten ook actief waren binnen de wapenhandel. Toen de Nederlandse militairen dit aan de Muthanese politie meldden, weigerden vele politieagenten om verder mee te werken met de Nederlandse militairen. De hoofdcommissaris van de politie protesteerde ook nog na de arrestatie van de agenten bij de bataljonscommandant, hoewel er overtuigend bewijs was voor hun arrestatie. Ook werd bij deze operatie de politie van te voren niet ingelicht, uit angst dat de politieagenten waarschuwingen zouden geven aan verdachten op de markt, zodat deze konden vluchten.30 Het was de prioriteit van de Nederlandse soldaten om de criminaliteit te stoppen, en een disfunctionerend politieapparaat waren ze liever kwijt dan rijk. Het trainen van een nieuwe Irakese politiemacht was daarom één van de belangrijkste opdrachten van de stabilisatiemissie.

Politieke stabiliteit

De originele duur van de missie was zes maanden, met een optie op verlenging van nog eens zes maanden. De Tweede Kamer stemde niet alleen voor deze verlenging, maar in december 2003 stemden alle partijen in de Tweede Kamer behalve GroenLinks en de SP ook nog voor een verdere verlenging van de missie. Het gevolg was dat er in totaal 5 rotaties van Nederlandse militairen naar Irak vertrokken. In tabel 1 staat een overzicht van deze vijf rotaties.

28 Brocades Zaalberg en Ten Cate, “A gentle occupation,” 120. 29 Brocades Zaalberg en Ten Cate, Missie in Al Muthanna, 65. 30 Commissie Van den Berg, Onderzoek Ondervragingen Irak, 61-62.

(19)

Rotatie + beginsterkte31 Periode Commandant32 Opmerkingen

SFIR 1: Korps Mariniers 1150 troepen

1 augustus 2003 -13 november 2003

Dick Swijgman SFIR 2: Korps Mariniers

1085 troepen

13 november 2003 - 15 maart 2004

Richard Oppelaar 27 december: incident met sergeant-majoor Eric O. SFIR 3: Landmacht 1290 troepen 15 maart 2004 -14 juli 2004

Richard van Harskamp 10 mei: Sergeant Dave Steensma sneuvelt 28 juni: Coalitie draagt de soevereiniteit over aan Irak. SFIR 4: Landmacht 1305 troepen 14 juli 2004 -15 november 2004

Kees Matthijssen 14-15 augustus: Wachtmeester Jeroen Severs sneuvelt SFIR 5: Landmacht 1440 troepen 15 november 2004 - 7 maart 2005

Frits van Dooren 30 januari: Landelijke verkiezingen in Irak Tabel 1. Overzicht van Nederlandse Battlegroups in Irak

Nederland stuurde elke rotatie een ‘versterkt bataljon’ naar Al Muthanna, dat onder leiding stond van de Britten, die de gehele Zuidoost-sector onder hun hoede namen. Het Nederlandse bataljon was op deze manier verbonden aan een multinationale divisie in Zuidoost-Irak. Ook hadden de Nederlandse militairen te maken met de CPA, de Coalition Provincial Authority, een ad hoc opgestelde autoriteit, bestaande uit Amerikaanse en Britse officieren in burger. Totdat de provincies in Irak hun eigen bestuur in handen hadden, werd het civiele bestuur geregeld door deze officieren. Bij de

soevereiniteitsoverdracht tijdens SFIR 3 vertrokken de officieren van de CPA uit Irak. De Nederlandse militairen zouden pas weggaan als er in Al Muthanna een lokale overheid was die genoeg autoriteit had om zonder de Nederlandse aanwezigheid de stabiliteit van de provincie te kunnen behouden. Het voorjaar van 2005 zag het Ministerie van Defensie in verband met de verkiezingen in januari van dat jaar daarom als een goed eindpunt van de missie.33

SFIR 1 hield zich vanaf het begin af aan bezig met het belemmeren van de hevige criminaliteit in de provincie, ondanks de grote mate van corruptie van de politiemacht. De sleutel tot de oplossing was het installeren van een nieuwe vorm van provinciebestuur in de steden, aangezien de oude

stadsraden corrupt waren. De stadsraad in Al Khidr is hier een goed voorbeeld van. De Amerikaanse voorgangers van SFIR 1 had deze stadsraad geïnstalleerd. Ook hadden zij de raad honderden

31 Ministerie van Defensie, Eindevaluatie, 14. 32 Allen waren Luitenant-kolonel.

(20)

miljoenen dollars gaven om te investeren in publieke werken. Een derde van dit budget verdween in een zeer korte tijd, tot grote woede van de bevolking. Deze stadsraad werd afgezet, maar het vinden van een nieuwe raad was een moeilijk proces. Hoewel de CPA verbood om directe verkiezingen te houden uit angst voor religieus-fundamentalistische machthebbers, wist de Battlegroup door middel van een democratisch samengestelde kieslijst een representatieve en redelijk competente groep Irakezen aan het hoofd van de stadsraad aan te stellen.34

Deze stadsraad hielp de Nederlandse soldaten vervolgens wanneer er onrust was in de stad. Het hoofd van de provincie was nog veel belangrijker voor de Nederlandse soldaten. Met eenzelfde soort kieslijst werd er een stemronde gehouden onder enkele notabelen van de provincie, waarvan de uitslag was dat Mohammed al Hassani de nieuwe gouverneur van Al Muthanna zou worden. Hij zou gedurende de volledige missie en nog jaren daarna aanblijven als gouverneur, en van grote waarde zijn voor de Nederlandse militairen.35

Aangezien deze Nederlandse missie een ‘stabilisatiemissie’ was, deden de Nederlandse soldaten hun best om ook voor de Irakese burgers meer stabiliteit in de vorm van werkgelegenheid en

voorzieningen te creëren. Dit ging via de werkzaamheden van CIMIC. CIMIC staat voor Civil Military Cooperation, en was een vast onderdeel van elke opererende krijgsmacht in Irak. Officiers van CIMIC realiseerden bouwprojecten die de welvaart van het volk in een missiegebied ten goede kwamen. Dit was in Irak belangrijk, omdat de mariniers het gebrek aan openbare voorzieningen bedreigend vonden voor de stabiliteit in het gebied. Het was dus een taak van CIMIC om te zorgen dat de levering van water en elektriciteit werd verbeterd en om schoolgebouwen te herstellen, of nieuw te

bouwen.36 Vlak voor de missie begon deed luitenant-kolonel Dick Swijgman de belofte dat er “projecten met een Nederlands vlaggetje” zouden komen in Irak. Er was al gepland om 360 scholen te bouwen van Nederlands geld. Het budget bedroeg slechts 50.000 euro, veel minder dan de bedragen waarmee de Amerikanen voor die tijd werkten.37 Dit veranderde toen er vanuit de coalitie 200.000 dollar beschikbaar kwam uit “de schoenendoos van Saddam”, een fonds dat volledig bestond uit geconfisqueerd geld van Hoessein zelf en zijn Baath-partij. Het Nederlandse CIMIC-team was vanaf dat moment op tal van gebieden actief om projecten te coördineren. Zelf voerde het team de

projecten niet uit, maar droeg dit over aan lokale bedrijfjes.38 Daarnaast werkte het CIMIC-team op zo’n manier dat de Irakezen al in de besluitvormingsfase betrokken werden bij de projecten. Harrie

34 Brocades Zaalberg en Ten Cate, Missie in Al Muthanna, 111-115. 35 Ibidem, 120.

36 Ministerie van Defensie, Inzet in Irak, 4-5.

37 Thomas Erdbrink, “Met soldaten én geld naar Zuid-Irak,” in NRC Handelsblad (28 juli 2003). 38 Brocades Zaalberg en Ten Cate, Missie in Al Muthanna, 243.

(21)

Knoop, een kolonel die op het hoofdkwartier van de Division South Central was gestationeerd als hoofd burgerzaken, vertelt over het planningstraject van CIMIC-projecten:

Het eerste dat we hebben gedaan is de methode standaardiseren. Het tweede wat we gedaan hebben is in overleg met de lokale autoriteiten treden over ‘Waar gaan we die scholen bouwen? Wat zijn jullie grootste problemen?’. Ik liet me hierbij ook natuurlijk informeren door mijn eigen eenheden, dus het was tweezijdig. Zij keken om zich heen, en we lieten de autoriteiten vertellen waar zij vonden waar de problemen waren en probeerden gezamenlijk een prioriteitenplan te maken.39

Met behulp van zo’n prioriteitenplan keek het CIMIC-hoofd van het Nederlandse bataljon naar welk project de fondsen zouden gaan. Op deze manier zorgden de Nederlandse militairen er niet alleen voor dat de provincie op de lange termijn in een betere economische positie terecht kwam, maar kwam door deze werkwijze van CIMIC er op de korte termijn ook meer werkgelegenheid voor de lokale bevolking. Het was de hoop van de Battlegroups dat door deze CIMIC-werkzaamheden de criminaliteit en het geweld onder de burgerbevolking af zou nemen.

Verhoogde dreiging

De pogingen van de Nederlandse Battlegroups konden desondanks niet voorkomen dat de

veiligheidssituatie in de provincie achteruit ging gedurende 2004. Hoewel met name SFIR 3 en 4 niet te maken hadden met een enorm grote en georganiseerde organisatie als Al-Qaida, waar de

Amerikanen in de Soennitische driehoek hun handen vol aan hadden, ging het aantal gewelddadige incidenten gestaag omhoog. Het meeste gevaar kwam van een jonge, radicale, sjiitische leider, Moqtada Sadr, en zijn eigen gewelddadige groep aanhangers, het Mahdi Leger. Deze groep had al-Sadr in juli 2003 opgericht en veroorzaakte in het begin vooral in Bagdad en Basrah problemen. In 2004 was de groep ook in andere steden van Irak actief. In de provincies om Al Muthanna heen belaagde het Mahdi Leger het kampement van de Spaanse coalitietroepen in Najaf, ten noorden van Al Muthanna, en ook de Italiaanse troepen vochten hevig met het leger.40

Al-Sadr had zelf weinig religieuze scholing waardoor de ayatollahs hem niet serieus namen, maar bij de arme stedelijke sjiitische bevolking vond zijn populistische boodschap veel gehoor. Hoewel hij niet de enige sjiitische leider was waar de coalitie mee te maken had, was hij wel de enige waarmee niet te onderhandelen viel. Volgens al-Sadr moest de toekomst van Irak er een zijn waarbij de wetten van het land uitgingen van het sjiitische geloof, en hij ging al snel over op geweld om deze

39 Veteraneninstituut, Interviewcollectie Nederlandse Veteranen, Interview ID-nummer 1194. 40 Brocades Zaalberg en Ten Cate, Missie in Al Muthanna, 193.

(22)

boodschap duidelijk te maken aan de coalitietroepen.41

Voor de aanhangers van al-Sadr was het probleem niet dat dat de coalitietroepen de situatie in Irak wel wilden verbeteren, maar dat dit niet snel genoeg ging. In november 2003 sprak een imam die een bondgenoot was van al-Sadr dat hij wel verwacht had dat vele problemen in Irak wel

verdwenen zouden zijn, omdat de coalitie er al maandenlang mee bezig was. Deze problemen waren echter verre van opgelost. In de steden in provincies rond Al Muthanna lag de werkloosheid

bijvoorbeeld soms op wel 70%.42 In Al Muthanna leek de dreiging in het begin mee te vallen, maar ook daar ontstond steeds meer teleurstelling in de coalitietroepen en werd al-Sadr ook populairder.

De relative deprivation-theorie legt deze ontwikkeling goed uit. Wanneer de bevolking binnen een gebied een hoge verwachting heeft van hun toekomstige welvaart, maar door omstandigheden ver onder dit niveau zit, ontstaat er frustratie. Wanneer het gat tussen verwachting en resultaat te groot is, en de frustratie wijdverspreid, zullen volgens deze theorie burgers in opstand komen.43 In vele sjiitische delen van Irak gebeurde dit al in de herfst van 2003, maar in Al Muthanna kwam dit pas een half jaar later. Tijdens SFIR 3 kwamen de volgelingen van al Sadr steeds meer in opstand. Zij organiseerden steeds vaker demonstraties tegen de hoge werkloosheid, de brandstoftekorten of de slechte nutsvoorzieningen. De bevolking was teleurgesteld geraakt in de coalitie, aangezien deze rijke buitenlanders niet in staat waren de leefomstandigheden in Irak te verbeteren.44 Het bleef niet alleen bij protesten, maar er werden ook verscheidene doelen in de provincie onder vuur genomen, zoals het CPA-gebouw in As Samawah en het kamp van de Japanse soldaten, dat vlakbij het Nederlandse kamp zat.45

Het was dan ook geen toeval dat tijdens SFIR 3 en 4 de enige Nederlandse slachtoffers in Irak zijn gevallen. Een van de vele taken van de Battlegroup was het bewaken van belangrijke plekken in de provincie. Een van die punten was de brug over de Eufraat in het centrum van As Samawah. De Britse divisieleiding gaf de Nederlandse militairen van SFIR 3 de opdracht om deze te bewaken, omdat een van de belangrijkste aanvoerroutes van de coalitietroepen over deze brug liep. Vergelijkbare bruggen elders in Irak waren opgeblazen door tegenstanders van de coalitie, waardoor de Britten bang waren dat de brug in As Samawah de volgende zou zijn die dat lot ten deel zou vallen. Dit zou een grote logistieke klap zou zijn voor de coalitie. De brug werd bewaakt door zowel Nederlandse militairen, die op de brug zelf patrouilleerden, als door de Iraakse veiligheidstroepen, die het gebied

41 Ibidem, 128.

42 Hashim, Insurgency and Counter-Insurgency in Iraq, 252.

43 T. David Mason, Caught in the Crossfire: Revolutions, Repression and the Rational Peasant (Lanham: Rowman and Littlefield Publishers 2004) 32-33.

44 Brocades Zaalberg en Ten Cate, Missie in Al Muthanna, p.192. 45 Ibidem, p.198.

(23)

rondom de brug controleerden. Op 10 mei vond hier een aanslag plaats: een Irakees gooide vanaf een motor een granaat naar twee Nederlandse militairen die een patrouille aan het lopen waren. De sergeant Dave Steensma raakte zwaargewond en overleed aan zijn verwondingen.46

Het andere slachtoffer viel tijdens SFIR 4. Laat op de avond van 14 augustus 2004 vertrok een groep van zes marechaussees en een tolk in drie jeeps uit het kamp in As Samawah naar een school in Ar Rumaythah, waar ze een nachtwaker enkele vragen wilden stellen in verband met een

schietincident een paar dagen daarvoor. Vanuit de school moest hij dit incident met eigen ogen gezien hebben. Omdat de marechaussee de naam en het adres van de nachtwaker niet wist, gingen zij op zaterdagavond weer naar de school met het vermoeden dat dezelfde nachtwaker weer dienst zou hebben. Dat bleek niet zo te zijn, en de marechaussees konden niks anders doen dan terugkeren naar het kamp. Onderweg terug naar As Samawah kwamen zij in een zeer hevige hinderlaag terecht. Nadat hard door was gereden om snel uit de hinderlaag te komen, bleek dat er naast twee gewonden ook een dode was gevallen: wachtmeester Jeroen Severs, die op de bijrijdersstoel zat van een van de jeeps, was bij het begin van de hinderlaag geraakt en was meteen overleden. Achteraf bleek dat er in Ar Rumaythah een grote groep aanhangers van al-Sadr was gearriveerd een paar dagen voor de hinderlaag plaatsvond.47

Dit was het klimaat waarin de Nederlandse militairen te werk moesten gaan. Hoewel Al Muthanna in vergelijking met andere delen van Irak redelijk vredig was, bleek de veiligheid van de troepen niet te garanderen. Naast deze twee slachtoffers waren er vooral tijdens SFIR 3 veel incidenten waarbij het weinig scheelde of er militairen sneuvelden. De Tweede Kamer bekeek deze situatie zeer aandachtig, aangezien deelname aan de missie vanaf het begin af aan al een gevoelig punt was. Hoe de politiek met de missie in Irak omging komt aan bod in het volgende hoofdstuk.

Hoofdstuk 2: Het spanningsveld tussen de

politiek en de krijgsmacht

De taak van de militairen in Al Muthanna was om “de Irakezen [te] assisteren bij de wederopbouw van [hun] land, de hervorming van overheidsinstanties en het creëren van stabiliteit en veiligheid”.48 Het werd echter al snel duidelijk dat de manier waarop de militairen dit wilden doen, niet altijd de manier was die de politiek in Den Haag graag zag. De opdracht die zij hadden hield rekening met een

46 Brocades Zaalberg en Ten Cate, Missie in Al Muthanna, p.209-210. 47 Zembla, Dodelijke hinderlaag in Irak (7 april 2005).

(24)

missiegebied waarin de civiele autoriteiten sterk waren en slechts assistentie nodig hadden. De troepen van SFIR 1 kwamen er echter achter dat de civiele autoriteiten nauwelijks bestonden. Tegen welke politieke problemen liepen de Nederlandse militairen aan? Welke interpretatie gaf de

Nederlandse politiek aan de ‘Dutch Approach’? Kwam het vergaren van burgerinlichtingen in gevaar door de limieten die het Ministerie van Defensie op de missie had gelegd?

Stabilisatie of bezetting

De oorlog in Irak, en daarmee ook het uitzenden van troepen naar Irak, lag zowel in de Tweede Kamer als bij de Nederlandse bevolking gevoelig. Het Nederlandse bataljon had weliswaar wel een

autonome rol binnen Al Muthanna, maar behoorde tot een multinationale divisie onder Britse leiding. De Britten fungeerden als bezettingstroepen, waardoor Nederland in feite de opdracht van deze bezettingstroepen uitvoerde. Wanneer de Nederlandse troepen bekend zouden staan als bezettingstroepen, was de verwachting dat er niet genoeg politieke steun voor de missie was. Om dit op te lossen beriep het kabinet zich op VN-resolutie 1483, waarin stond dat lidstaten welkom waren om bij te dragen aan de stabiliteit en veiligheid in Irak, onder bestuurlijke verantwoordelijkheid van de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk. “De resolutie stipuleert dat landen die een dergelijke bijdrage leveren niet worden aangemerkt als bezettende mogendheid,” stond in een brief van de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie aan de Tweede Kamer.49

De Nederlandse Battlegroups zouden met behulp van deze resolutie niet bekend staan als bezettingsmacht. In plaats daarvan koos het Ministerie van Defensie voor het woord

‘stabilisatiemacht’, dezelfde term die de Verenigde Staten en Groot-Brittannië gebruikten om

ondersteunende buitenlandse troepen te werven. Ook werd de term Stabilisation Force Iraq (SFIR) in het leven geroepen om het verschil ook buiten Nederland weer te geven.50 Deze term nam echter niet iedereen over. Nog voor de missie startte zag generaal-majoor der mariniers buiten dienst Frank van Kappen niet hoe dit onderscheid praktisch werkbaar was. Omdat de Nederlandse militairen vrijwel de enige coalitietroepen waren die de bevolking van Al Muthanna kon zien, zou de bevolking volgens hem de Nederlanders verantwoordelijk houden voor eventueel slecht functioneren van de CPA. Het zou de bevolking “worst zijn dat de militairen in dezen geen directe verantwoordelijkheid dragen.”51 Ook de commandant van SFIR 1, Luitenant-kolonel Swijgman, vond SFIR een “Haagse term”. De militairen in de eerste rotatie gebruikten de term SFIR daarom niet, maar verwezen tijdens deze rotatie naar zichzelf als “het eerste Nederlandse detachement in Irak”, met als functionele term

49 Tweede Kamer der Staten-Generaal, Brief van de Ministers van Buitenlandse Zaken en van Defensie (Den Haag: 6 juni 2003), 2.

50 Brocades Zaalberg en Ten Cate, Missie in Al Muthanna, p.51. 51 Ibidem, p.52.

(25)

1 NLBG (BG staat hierin voor Battlegroup). Het onderscheid tussen de Amerikaanse en Britse

bezettingsmachten en de Nederlandse stabilisatiemacht, dat Den Haag zo belangrijk vond, werd door hen dus niet gemaakt. In mijn interview met Majoor Leo Roijakkers kwam dit ook naar voren. Hoewel hij de bedoeling van de term ‘stabilisatiemacht’ begrijpt, denkt hij niet dat het veel zin heeft gehad: “Uiteindelijk, en dat heb ik altijd gezegd, zien de burgers ons alleen maar als bezetters.”52

De verwachting en de praktijk

Dat Swijgman de naam SFIR niet wilde overnemen toont al wel een verschil in opvatting aan tussen de soldaten in Irak en de regering, maar dit kan nog worden uitgelegd als een semantische kwestie. De wens om expliciet een stabilisatiemacht naar Al Muthanna te sturen leverde echter ook

daadwerkelijke problemen op omdat het mandaat van de Nederlandse soldaten verschilde van de Britse soldaten. Dit afwijkende mandaat hield in dat Nederlandse soldaten criminaliteitsbestrijding en veel veiligheidstaken niet zelf mochten ondernemen, maar over moesten dragen aan de lokale autoriteiten. Ook mochten de Nederlandse militairen geen bestuurlijke taken overnemen.53 Dit was problematisch aangezien er in het begin van de missie zoals gezegd nog nauwelijks functionele lokale autoriteiten waren in Al Muthanna. Het politieapparaat was corrupt en amper getraind, zoals de marechaussee-militairen ook opviel. Eén van hen vertelde dat het bij de Irakese agenten gebruikelijk was om eerst in de lucht te schieten “om te laten weten dat ze er zijn” en daarna pas aan te

kloppen.54

Terwijl in Al Muthanna de criminaliteit veruit het grootste probleem was, mochten de Nederlandse militairen deze niet zelf bestrijden. Deze situatie was verre van ideaal en was daarom ook een bron van irritatie voor zowel Nederlandse militairen als Irakese burgers, die zelf hoge verwachtingen hadden van de Nederlandse militairen. De eerste militairen die aankwamen in Al Muthanna merkten al dat de bevolking veel verwachtte van het Nederlandse detachement, waaronder ook Frank de Munnik, genist bij het Korps Mariniers. Hij hoorde bij de eerste groep militairen die aankwam in Al Muthanna en wist in de eerste weken al dat er op hem gerekend werd:

Dat doe je in principe overal: meteen jezelf laten zien. Laten zien dat je er bent en dat er mensen zitten. Want de Amerikanen gingen weg, wij gingen dat langzaamaan van hun overnemen, en dan moet je jezelf laten zien, om mensen

52 Interview met Majoor Leo Roijakkers, commandant van het Field Liaison Team tijdens SFIR 3. 53 Brocades Zaalberg en Ten Cate, “A gentle occupation,” 122.

(26)

niet het idee te laten hebben van ‘Hee, die Amerikanen gaan weg en er komt niks voor in de plaats.’ Ze verwachten en rekenen gewoon op steun.55

De bevolking moest dus het idee krijgen dat er goed voor hen werd gezorgd. Dit was vooral een gevoelskwestie. Dit bleek ook uit het feit dat de bevolking aan de soldaten vroeg om vanaf de eerste dag zeer duidelijk aanwezig te zijn, met vele en grote patrouilles. Niet alleen wilde de bevolking dat graag, het zou ook goed kunnen werken voor de inlichtingenstroom. De militairen gebruikten hun aanwezigheid in de steden om ‘sociale patrouilles’ te lopen. Dit hield in dat de soldaten door de stad liepen en daar niet alleen het gesprek met de bevolking aanknoopten om informatie in te winnen, maar ook bijvoorbeeld enquêteformulieren uitdeelden aan de mensen die ze spraken. Op deze manier wilden de Nederlandse soldaten verschillende dingen te weten te komen: waar criminele activiteiten plaatsvonden, welke partijen vijandig tegenover de troepencoalitie stonden, de

problemen waar de Irakese bevolking mee te maken had en de houding van de bevolking tegenover de coalitietroepen. Met een duidelijke aanwezigheid in de steden konden de burgers op deze laagdrempelige manier informatie uitwisselen met de militairen. Deze duidelijke aanwezigheid was echter niet de opdracht voor de militairen vanuit Den Haag, want bij een duidelijke aanwezigheid zouden de Irakese burgers de SFIR-troepen wel eens kunnen zien als bezettingsmacht.56

De militairen besloten om alsnog de wil van de Irakese tegemoet te komen en zich bezig te houden met criminaliteitsbestrijding, aangezien dit het grootste effect zou hebben op de stabiliteit van de provincie. In de eindevaluatie van de missie komt dit ook terug.

In de praktijk bleken de […] opgenomen beperkingen in al-Muthanna in aanvang van de missie echter moeilijk of niet uitvoerbaar te zijn omdat tijdens het conflict de veiligheidsstructuren en bestuursorganen in de provincie hadden opgehouden te bestaan. Hierdoor werd het Nederlandse bataljon van SFIR 1 alsnog gedwongen

executive law enforcement development activities uit te voeren totdat […] de

Iraakse veiligheids- en bestuursstructuren in staat waren deze over te nemen.57 De evaluatie erkent dit probleem dus wel, maar gaat niet in op de vraag of het mandaat van de Nederlandse militairen wel toereikend was. In het begin van de missie was het mandaat zeker niet toereikend. De Britse divisiecommandant, generaal-majoor Graeme Lamb, had juist

criminaliteitsbestrijding tot een van zijn prioriteiten gemaakt. Ook was de reactie van de

burgerbevolking juist zeer goed wanneer de Nederlandse militairen nadrukkelijk aanwezig waren en

55 Veteraneninstituut, Interviewcollectie Nederlandse Veteranen, ID-nummer 942. 56 Brocades Zaalberg en Ten Cate, Missie in Al Muthanna, 76-79.

(27)

de criminaliteit bestreden.58

Operatie Greenfield was hier een goed voorbeeld van. De Irakese bevolking wilde graag dat de wapenhandel opgerold werd en de bredere operatie waar Greenfield onder viel was een

paradepaardje van Lamb. De operatie werd echter bijna tegengehouden omdat het initiatief van de missie niet bij de Irakese politie lag en dus de Nederlandse troepen niet de Irakezen ondersteunden, maar andersom. Dat was voor Den Haag het kenmerk van een bezettingsmacht. Omdat de SFIR-troepen echter ook als taak hadden om personen op te pakken die een bedreiging vormden voor coalitietroepen kon de operatie alsnog doorgaan nadat de juristen van SFIR 1 stelden dat de

wapenhandel op de markt van As Samawah ervoor zorgde dat criminelen eenvoudig een bedreiging konden vormen voor coalitietroepen.59 Hoewel Operatie Greenfield dus voor de troepen van SFIR 1 één van de meest belangrijke operaties was en de bevolking deze zeer op prijs stelde, was de missie vanwege het mandaat bijna niet door gegaan.

CIMIC en het mandaat

Ook CIMIC was een heikel punt voor het Nederlandse mandaat. Nederland benaderde de CIMIC-activiteiten (net als de rest van het contact met de lokale bevolking) als een middel om het militaire doel – het brengen van veiligheid in de regio – te ondersteunen. In dezelfde gedachte vond de Nederlandse overheid dat de opbouwprojecten slechts dienden om de hearts and minds van de lokale bevolking te winnen, al was het alleen maar om de eigen soldaten te beveiligen. CIMIC-veteraan Bart van Leeuwen was in Al Muthanna om de landbouw in de provincie te verbeteren. Hij onderstreept duidelijk dat de Irakezen met wie hij sprak tijdens zijn werk het belang van CIMIC-projecten voor de militairen met een zeker ongenoegen inzagen.

Ze hadden een frustratie ten opzichte van wat Nederland daar deed. Want we waren inderdaad CIMIC, ‘hearts and minds’, dus wat we eigenlijk deden was leuk voor de maatschappij, maar vooral ook goed voor onszelf: voor onze eigen veiligheid en onze eigen inlichtingen.60

Het standpunt van de Nederlandse overheid bleef echter onveranderd. Echte wederopbouw was een taak voor de civiele autoriteit en zou niet door Nederlandse militairen gedaan moeten worden. Dit was zo geformuleerd om nogmaals het verschil tussen de bezettingsmacht en de Nederlandse stabilisatiemacht duidelijk te maken. Nederlandse soldaten moesten enkel de stabiliteit van de regio garanderen, zodat de Irakezen zelf de civiele functies veilig konden uitvoeren, en kregen een expliciet

58 Brocades Zaalberg en Ten Cate, Missie in Al Muthanna, 87-88. 59 Ibidem, 100.

(28)

verzoek mee niet te veel betrokken te raken bij ondersteunende CIMIC-activiteiten. De militairen dienden geen ‘hulpverleners’ of zelfs ‘groene Sinterklazen’ te zijn, zoals in de training van CIMIC-personeel naar voren kwam.61 Dit bleek ook uit het budget van €50.000 dat de regering per rotatie vrij had gemaakt voor CIMIC-projecten. De Amerikaanse soldaten die voor SFIR 1 in de provincie zaten deelden honderdduizenden dollars uit.62

Het belang van CIMIC was echter groot. De vijanden van de coalitie zoals Moqtada al-Sadr hadden juist veel aanhang omdat er grote ontevredenheid was over de economische vooruitgang die de coalitietroepen beloofden aan de burgers in Irak. CIMIC-projecten zouden deze ontevredenheid kunnen stelpen. Ondanks de belangrijke rol van CIMIC werd er echter betrekkelijk weinig geld vanuit Nederland naar Irak werd gestuurd voor de wederopbouw. Toen tijdens SFIR 3 het geld vanuit de CPA op begon te raken en de dreiging toenam, stuurde luitenant-kolonel Van Harskamp, net als zijn opvolger Matthijssen, meermaals een verzoek om meer CIMIC-geld vrij te maken voor de Battlegroup. Beiden kregen consequent een duidelijk ‘nee’ te horen vanuit Den Haag. Toen Van Harskamp als reactie antwoordde dat als er slachtoffers zouden vallen “men in Den Haag zich deze discussie [over het vrijgeven van CIMIC-geld] nog kan herinneren”, kreeg hij een furieuze reactie terug. Toch herinnerde het kabinet dit zich wel, aangezien nadat wachtmeester Severs in Ar Rumaythah overleed het kabinet twee miljoen euro vrijgaf voor CIMIC-projecten.63

De “600 CIMIC-activiteiten […] op het gebied van onderwijs, gezondheidszorg energie, infrastructuur, sociale voorzieningen en op het agrarisch gebied” die de Nederlandse militairen ondernamen waren dus niet de verdienste van beleid vanuit Nederland, maar te danken aan de grote sommen geld die vooral vanuit de Verenigde Staten beschikbaar waren gemaakt voor de

coalitietroepen.64

De politiek en de ‘Dutch Approach’

CIMIC-activiteiten zijn zeer belangrijk voor een ‘Dutch Approach’, aangezien het allereerst de

openheid tussen militairen en burgers ten goede komt. Ook gaat CIMIC over samenwerking tussen de militairen en de lokale autoriteiten. Het beleid van de politiek wat betreft CIMIC-activiteiten in Irak was duidelijk niet het beste voor de militairen in Irak, getuige de instructies en het budget vanuit Den Haag voor CIMIC-personeel. Ook de wens van de regering Balkenende I om de eigen militairen op de achtergrond te laten optreden, waar de bevolking iets totaal anders wilde is ook een voorbeeld van

61 Brocades Zaalberg en Ten Cate, Missie in Al Muthanna, 242-243. 62 Erdbrink, “Met soldaten én geld in Zuid-Irak.”

63 Brocades Zaalberg en Ten Cate, Missie in Al Muthanna, 254-255. 64 Ministerie van Defensie, Eindevaluatie, 28.

(29)

hoe politieke wil afweek van een Dutch Approach, aangezien de politiek de verwachtingen van de bevolking niet genoeg in acht had genomen.65

De vraag is of het politieke mandaat cruciaal is voor het benoemen van een aanpak. Volgens Thijs Brocades Zaalberg is dit wel zo. Hij stelt dat een ‘Dutch Approach’ impliceert dat de Nederlandse militairen in Irak een duidelijke en centrale aanpak aanhielden, waarbij van bovenaf sturing was om het beleid in Irak volgens de kenmerken van de ‘Dutch Approach’ te vormen.66 Het was volgens Brocades Zaalberg niet alleen achteraf gezien gemakkelijker was geweest om de militairen op een bezettingsmissie te sturen, maar dat het ook van te voren te voorspellen was dat dit makkelijker zou zijn geweest. Dat de politiek dit weigerde laat daarom zien dat de Nederlandse regering niet

voorbereid was op de uitdagingen die zich in Irak op zouden spelen, zo schrijft hij in een artikel. Verder stelt hij dat de ontwikkeling van een ‘Dutch Approach’ te danken was aan de militairen zelf, en niet aan de politiek. De militairen gingen creatief om met zowel het Nederlandse mandaat als met de regels en initiatieven van de divisie, en waren afhankelijk van Amerikaans geld om dit te kunnen doen.67

Joseph Soeters denkt er anders over. Hij vergelijkt deze ‘improvisatie’ van de militairen met hoe bedrijven en instituties grote strategieën ontwikkelen. Binnen deze bedrijven en instituties komen strategieën pas op wanneer er keuzes gemaakt worden en zijn deze strategieën niet het resultaat van formele plannen. Daarnaast, zo stelt Soeters, kan de keuze van de Nederlandse politiek voor een stabilisatiemissie en niet een bezettingsmissie niet anders gezien worden dan als een manifestatie van een ‘Dutch Approach’ met een laag geweldsniveau.68

Ikzelf kies hier voor een middenweg. Terwijl de Nederlandse politiek weigerde om van de term ‘stabilisatiemissie’ af te zien, leverde dit daadwerkelijke problemen op voor de militairen in Al Muthanna. Dit neemt echter niet weg dat er een wil was van de Nederlandse regering om haar militairen weinig geweld te laten toepassen. Dat Brocades Zaalberg de missie in Al Muthanna ziet als de eerste echte vorm van een ‘Dutch Approach’ zou ik dan ook graag in verband brengen met het argument van Soeters, dat strategieën gaandeweg ontwikkeld worden. Juist omdat de aanpak van de krijgsmacht nieuw was, moest de strategie nog verfijnd worden, gezien de moeilijkheden die ik in dit hoofdstuk benoemd heb. Het vasthouden aan de ‘stabilisatiemacht’ was niet handig, maar heeft aan de andere kant wel voor goede ontwikkelingen gezorgd, zoals in het volgende hoofdstuk aan bod komt. Dat Soeters de keuze voor een ‘stabilisatiemacht’ niet anders kan zien dan als een manifestatie

65 Brocades Zaalberg en Ten Cate, “A gentle occupation,” 135.

66 Brocades Zaalberg, “The Use and Abuse of the ‘Dutch Approach’,” 879. 67 Brocades Zaalberg en Ten Cate, “A gentle occupation,” 135.

(30)

van de ‘Dutch Approach’ is daarentegen wel een zwaktebod, aangezien deze keuze mijns inziens een politieke manoeuvre was, om de weerstand tegen de Irak-missie te verminderen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

EEN EVALUATIEONDERZOEK ONDER GESCHEIDEN BURGERS NAAR DE RECHTERLIJKE ALIMENTATIENORMEN, GELDEND TOT APRIL 2013 KENNISCENTRUM MAATSCHAPPIJ EN RECHT.. LECTORAAT

Indien de betrokkene niet meer behoort tot de cate- gorie van werknemers, waartoe hij behoorde op het ogenblik van de verkiezingen, tenzij de vakorganisatie die de kandidatuur heeft

Het decreet betreff ende de bodemsanering en de bodem- bescherming (DBB).. Twee rechtsgronden

Het Nederlandse detachement werd gelegerd op drie locaties in de provincie Al Muthanna.. Die provincie lijkt in niets op

In 2003 versloeg een coalitie onder leiding van de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk het Iraakse leger.. De dictatuur van Sadam Hussein kwam

Deze ambitieniveaus bieden een terugvaloptie Het verdient aanbeveling om het ambitieniveau naar beneden bij te stellen als onvoldoende voldaan kan worden aan de voorwaarden voor

Berekeningen door De Nederlandsche Bank (DNB, 2014) 15 laten zien dat een loonimpuls die niet het gevolg is van de gebruikelijke mechanismen binnen de economie

Maar ook de continuering van centrale verantwoordelijkheid is belangrijk, omdat er een minimale bodem voor decentrale verschijnselen binnen het systeem dient te zijn, een beeld