• No results found

Volgens kapitein Van Dinteren was de Nederlandse aanpak in Al Muthanna zeer positief voor de inlichtingenvergaring. De burgers zouden volgens hem “niet zo scheutig zijn met informatie” wanneer er een geweer op hen gericht zou zijn. De ‘Dutch Approach’ leverde volgens deze kapitein dus iets concreets op. Dat maakte de inlichtingenvergaring een interessante casus binnen de ‘Dutch

Approach’, aangezien er op dit gebied een tastbaar resultaat te zien is. In theorie zou door middel van de aanpak van de militairen er meer informatie vanuit de burgers naar de militairen komen. Het is de vraag of dit echt zo was. Hoe ging het inlichtingen vergaren van de burgers bij de Nederlandse militairen in Irak in zijn werk? Op welke manieren gaven de burgers van Al Muthanna informatie door, en waarom werkten sommige manieren beter dan anderen? Waar ging het vergaren van inlichtingen fout, en had de ‘Dutch Approach’ hier iets mee te maken? Deze vragen komen in dit deel aan bod. Het belang en de werking van de inlichtingen

Het grootste belang van de inlichtingen was het klassieke ‘identificatieprobleem’. Binnen een irreguliere oorlog is de insurgent altijd zwakker en verbergt zich daarom, waardoor iemand die voor de insurgency vecht niet te onderscheiden is van een normale burger. Dit probleem maakt het vechten tegen de insurgents zeer lastig. Het identificatieprobleem kwam ook in Irak naar voren. De aanhangers van Al-Sadr waren niet op uiterlijk te onderscheiden van de burgers die het beste voor hadden met de coalitietroepen. De genist Frank de Munnik ondervond dit zelf tijdens zijn uitzending:

We zaten wel in een rustige provincie, maar ik had zelf zoiets van ‘Hee, het is een onbetrouwbaar volkje.’ Je weet nooit of er één pro-Saddam of pro-Amerika is. Ik heb altijd met die lui iets gehad van ‘Ze lachen en ze zwaaien nog wel, maar voor hetzelfde geld krijg ik als ik even de andere kant op kijk een steen voor mijn kop.’ […] Ik had heel veel moeite met het inschatten van de bevolking, omdat je niet aan ze kon zien of ze voor Saddam waren of voor Amerika waren. Dat kon je niet zien aan ze. In Eritrea en Ethiopië had je bijvoorbeeld nog een beetje verschil, met een verschillende vlag, maar daar… Het zijn precies dezelfde mensen. […] Je ziet niet aan het kleurtje van het hoofddoekje ‘ja, die is voor die, en die is weer voor die.’ En dan denk je af en toe ‘Ik wil even scherp blijven voordat me dadelijk inderdaad wat overkomt.’111

Afgezien van de eerder benoemde vooroordelen over de ‘onbetrouwbare’ Irakees, laat dit citaat zien dat deze militair de burgers niet vertrouwde juist omdat deze burger niet te onderscheiden was van een vijand.

Het identificatieprobleem heeft in het verleden grote gevolgen gehad. Een resultaat van het identificatieprobleem is dat acties van de counterinsurgent kunnen eindigen zonder dat de insurgent een klap is toegebracht, omdat deze zich schuil heeft gehouden. Een voorbeeld hiervan is de Britse strijd tegen de IRA, toen honderden miljoenen ponden door MI5 werden ingezet tegen de IRA, die bestond uit ongeveer zeshonderd strijders met een geschatte begroting van slechts 5 miljoen.112 Ondanks het enorme verschil in mankracht en financiën, wist de Britse overheid geen duidelijke winst te boeken tegen de IRA. Om dit probleem op te lossen moet de counterinsurgent weten wie de vijand is, zodat deze zich niet schuil kan houden.

Daarom waren in Al Muthanna goede inlichtingen nodig, die vooral van burgers af moesten komen. De insurgents hielden zich tenslotte schuil tussen deze burgers, dus de burgers konden de insurgents op hun beurt weer verraden. Wat specifiek in Irak meespeelde was dat de samenleving zeer tribaal was. Een kapitein tijdens SFIR 3 legt uit waarom dit de Battlegroup hielp: “Sommige Iraqi’s zeggen gewoon van “Die en die groepering wil hier iets doen.” […] Omdat het zo’n tribale

samenleving is kent iedereen elkaar heel goed, en dan zegt iemand “dat is de achterneef van de broer van die top-10 gezochten uit het Saddam-regime.”113

Ook was het belangrijk dat de militairen op de hoogte waren van de stemming van de bevolking van Al Muthanna. Wanneer er bij de bevolking ontevredenheid heerste over bepaalde zaken, was het belangrijk dat de militairen hiervan op de hoogte waren, zodat zij voor zover mogelijk hier iets aan konden doen. Bij te veel ontevredenheid zou er een grote opstand of demonstratie kunnen komen, of was het mogelijk dat meer burgers zich aan zouden sluiten bij de troepen van Al- Sadr, het Mahdi Leger. Om vijanden te kunnen identificeren en de stemming van het volk te kunnen weten waren veel inlichtingen nodig, die op veel manieren binnen kwamen.

De burgers op hun eigen initiatief

Sommige inlichtingen kwamen redelijk vanzelf bij de militairen terecht. Een kapitein van de Explosieven Opruimingsdienst ontdekte dit toen hij in Irak was gestationeerd tijdens SFIR 5:

112 Kalyvas, The Logic of Violence in Civil War, 90.

Er lag een bomblet114 helemaal in de top van een boom en ons werd gevraagd of we daar wat aan konden doen. 15 meter hoog. Ja, die mensen daar pakken een touw, hangen het om de boom en gaan zo tsjoep-tsjoep omhoog. Dat kunnen wij niet zo. En we hadden ook geen kraan om boven te komen. Toen zei ik tegen zo’n Irakese jongen: “Ik geef jou het fototoestel mee, en dan maak jij een foto.” Ik dus uitleggen hoe het toestel werkte, en die jongen is omhoog gegaan, maakt de foto, en komt weer naar beneden. Nu konden we de bomblet zien. […] Dus ik zeg tegen hem: “Als ik je nou laat zien wat je moet doen - ik had al een lading met 90 seconden vertraging klaargemaakt en aan hem gegeven - dan moet je naar boven, moet je de lading over dit blad heen leggen en aan dit dingetje trekken, en dan kom je omlaag.” […] Manneke weer omhoog, lading aangezet, komt weer omlaag, wij lopen even weg en na 90 seconden komt er een dreun. Toen zei ik dat hij nog één keer naar boven moest gaan om te kijken. Dat deed hij, en alles was weg zei hij. Hij komt weer naar beneden, en ik geef hem 10 dollar. “Nee,” zegt ‘ie. Ik zeg “Wat nee? Je hebt toch dingen gedaan voor ons?” “Nee,” zegt ‘ie. “Jullie hebben ons geholpen.” […] Dat was zo mooi hè?115

De sergeant-majoor van de EOD, die eerder ook vertelde over de overdracht aan de Britten, merkte eveneens dat de bevolking positief naar hem toe kwam wanneer hij in de stad was:

Ik had buiten het kamp via een tolk contact met de lokale bevolking. We waren aan het voertuig niet herkenbaar als Explosieven Opruimingsdienst, maar op den duur wisten ze wel dat wij de club waren die dingen op kwamen ruimen. Als je dan ergens in de buurt bezig was, kwam er iemand om de hoek en zei “Hallo, ik heb hier ook nog wat.” Via de tolk kom je er dan wel.116

Deze vertelde hem waar explosieven lagen, zodat de EOD op weg kon om deze op te ruimen. Hij maakte ook mee dat nadat het Nederlandse kamp beschoten was, een groep Irakezen zelf met de schutter verscheen aan de poort van het kamp. De schutter werd overgedragen aan de Nederlanders en daarna aan de Britten, die de schutter vast zetten.117 Ook na de dodelijke aanslag op sergeant Dave Steensma kwamen mensen uit de stad naar de Nederlandse militairen toe om te vertellen waar de daders woonden. Kaartlezen konden de meeste Irakese burgers niet, waardoor militairen met deze

114 Een bomblet is wat overblijft wanneer een clusterbom al gesplitst is. Deze kan ook zonder de rest van het cluster ontploffen, en het is dus gevaarlijk als de bomblet blijft liggen.

115 Veteraneninstituut, Interviewcollectie Nederlandse Veteranen, Interview ID-nummer 1220. 116 Veteraneninstituut, Interviewcollectie Nederlandse Veteranen, Interview ID-nummer 1252. 117 Interview met Majoor Roijakkers.

mensen in een auto door de stad moesten rijden, zodat de burgers het huis in kwestie konden aanwijzen.118 Op deze manier konden de militairen van SFIR 3 de verdachten oppakken, alhoewel deze later door de Irakese autoriteiten weer zijn losgelaten wegens gebrek aan bewijs.119 Dit alles getuigt van de goede wil van de bevolking ten opzichte van de Nederlandse soldaten, mede ontstaan door de ‘Dutch Approach’.

De Nederlandse missie was echter wel heel eenvoudig geweest wanneer alle inlichtingen vanzelf naar de soldaten toe waren gekomen. Vaak was er meer moeite nodig. Wat deden de Nederlandse soldaten om deze inlichtingen uit de burgerbevolking te krijgen? Was dit allemaal wel effectief? CIMIC

De tak van de Battlegroup die het meest contact had met de lokale bevolking was het CIMIC- personeel. Zij kregen dan ook veel informatie van de burgerbevolking. Dit was geen toevalligheid, maar juist een daadwerkelijke taak van CIMIC: “CIMIC-personeel kan door zijn contacten met civiele organisaties bijdragen aan het vergroten van inzicht in de maatschappelijke en sociale situatie (Situational Awareness). Dit is ook vastgelegd in CIMIC-richtlijnen.”120 Dit was echter wel een gevoelig punt, zo vertelt ook kolonel Knoop:

Zeker in die periode was het zo dat je je CIMIC-werk alleen geacht werd goed te kunnen doen als je je neutraal opstelde. Want op het moment dat je geïdentificeerd zou worden als “hij heeft een militair belang” zou dat de veiligheid van CIMIC-personeel in gevaar brengen. Dat was ongeveer de redenatie. Waarbij mijn contra-redenatie altijd was: Iedereen loopt in uniform rond! Denk je nou echt dat ze denken dat je geen militair bent? Natuurlijk ben je onderdeel van die operatie en zal men ook begrijpen dat je de inlichtingen die je daarbij verzamelt ook binnen je operatie ter beschikking stelt.121

De discussie die Knoop hier omschrijft komt terug in de eindevaluatie van de missie, waarin staat: “Een deel van het CIMIC-personeel, met name personeel afkomstig van de CIMIC Group North (CGN), was hier [de richtlijnen wat betreft inlichtingen] niet van op de hoogte.”122 Ook komt de redenatie van de CIMIC-collega’s van Knoop terug in het interview met Bart van Leeuwen dat ik eerder aanhaalde:

118 Ibidem.

119 Ministerie van Defensie, Eindevaluatie, 40. 120 Ibidem, 22.

121 Veteraneninstituut, Interviewcollectie Nederlandse Veteranen, Interview ID-nummer 1194. 122 Ministerie van Defensie, Eindevaluatie, 22.

Ze hadden een frustratie ten opzichte van wat Nederland daar deed. Want we waren inderdaad CIMIC, ‘hearts and minds’, dus wat we eigenlijk deden was leuk voor de maatschappij, maar vooral ook goed voor onszelf: voor onze eigen veiligheid en onze eigen inlichtingen.123

Ondanks deze frustratie werkte de inlichtingenvergaring via CIMIC wel heel goed. Knoop heeft het over “massa’s” informatie die binnen kwamen via CIMIC. Hij vertelt hoe dit in zijn werk ging:

Door die contacten met de lokale autoriteiten hoorden we heel vaak waar dreigingen waren, of waar men ongerust over was en dergelijke. Iets wat je door alleen maar waar te nemen in het gebied niet had gezien, of minder had gezien. Dus ja, dat heeft ons een heleboel informatie opgeleverd.124

De informatie die via CIMIC binnen kwam was op een andere manier interessant vanwege de soort mensen van wie de informatie kwam. Aangezien CIMIC lokale bedrijfjes en voorzieningen hielp op te bouwen, waren de contactpersonen vanuit CIMIC vaak zakelijker van aard dan bij een gemiddelde Irakees die een militair tijdens een sociale patrouille op straat sprak. Zorgen over bijvoorbeeld transportveiligheid in de regio kwamen bij CIMIC daarom meer naar voren dan tijdens de sociale patrouilles in het stadscentrum. Er kwamen dus niet alleen “massa’s” inlichtingen binnen bij het bataljon, deze informatie was ook nog eens specifiek. Hoewel de informatie uit verschillende bronnen kwam, was deze daarom niet dubbelop.125

De FLTs

Wat ook goed werkte voor de inlichtingenvergaring was dat niet alleen de CIMIC-balie in het CPA- gebouw zat in het centrum van As Samawah, maar ook het hoofdkwartier van de Field Liaison Teams. Juist omdat zij hun balie niet in het Nederlandse kamp buiten de stad hadden opgericht, maar in het CPA-gebouw midden in de stad konden de FLTs hun werk dicht op de bevolking uitvoeren.126 Naast de balie voor CIMIC hadden de FLTs twee gespreksruimtes ingericht, waar vier verschillende hoofd- gespreksleiders, en hun vier plaatsvervangers, met de mensen konden praten. Deze acht militairen maakten een rapportage elke keer wanneer er inlichtingen binnen kwamen, en stuurden deze rapportages naar de commandant van het FLT. De commandant combineerde deze rapportages tot

123 Veteraneninstituut, Interviewcollectie Nederlandse Veteranen, Interview ID-nummer 1304. 124 Veteraneninstituut, Interviewcollectie Nederlandse Veteranen, interview ID-nummer 1194.

125 C. Ankersen, “Peacekeeping Intelligence and Civil Society: Is CIMIC the Missing Link?,” in Peacekeeping

Intelligence: New Players, Extended Boundaries, ed. David Carment en Martin Rudner (New York: Routledge,

2006), 111.

één grote rapportage die naar zowel de bataljonscommandant op het kamp in As Samawah ging als naar de Britse divisieleiding in Basra.127

Het positieve effect dat dit had werd meteen duidelijk toen tijdens SFIR 3 de CPA de autoriteit over de provincie overdroeg aan de Irakezen. Al het CPA-personeel vertrok uit de provincie en ook het CPA-gebouw sloot. Het bureau van het FLT kwam vanaf dat moment wel in het kamp buiten de stad te staan, waarna het aantal inlichtingen dat op deze wijze binnenkwam afnam. Wanneer een burger naar het kamp reed was dit namelijk duidelijk te zien, waardoor de burgers bang waren voor de vragen die hun stadsgenoten zouden gaan stellen wanneer ze naar het kamp reden.128

Dit was echter niet de enige manier waarop het makkelijk werd gemaakt voor de burgers om informatie door te geven. Zo konden de burgers ook op andere manieren inlichtingen kwijt aan de militairen. Allereerst was er een zogenaamde ‘kliklijn’. Tijdens SFIR 2 waren er drie verschillende nummers waar de Irakese bevolking naartoe kon bellen om inlichtingen door te geven.129 De Politieke Adviseur, Michiel Rentenaar, vertelde aan de buitenlandse pers dat de lijnen “red hot” waren: “If a truck driver from Fallujah checks into a hotel, the phone rings immediately.”130 Via deze ‘kliklijnen’ kon van alles worden doorgegeven, maar ook kon een burger bellen om een afspraak te maken, zodat hij iets persoonlijk kon vertellen of laten zien. Zo kwam er bijvoorbeeld iemand langs met een handgranaat, die gebruikt zou worden tegen de Nederlandse troepen. Het FLT bood aan om deze onschadelijk te maken. Bronnen konden ook zelfgemaakte videobeelden doorsturen, waarop verdachte personen stonden. Het was zelfs zo dat een FLT van SFIR 3 een filmpje kreeg doorgestuurd waarop een man met een bomgordel stond. Ook beelden van geestelijken die de bevolking opruiden kwamen voorbij. 131

Sommige contactpersonen kwamen vaker langs bij het FLT. De militairen bleven contact houden met deze contactpersonen, en deze contactpersonen werden ook overgedragen wanneer een nieuwe rotatie de oude kwam aflossen. Een SFIR 3 veteraan vertelt hoe de mariniers van SFIR 2 dit deden:

De dag nadat we aankwamen gingen we gelijk op patrouille met een groepscommandant van hen [de mariniers] […] en lieten ze het gebied zien, gingen we langs bepaalde contacten die ze hadden opgebouwd, gingen we

127 Interview met Majoor Roijakkers. 128 Ibidem.

129 Brocades Zaalberg en Ten Cate, Missie in Al Muthanna, 177. 130 Blanford, “Dutch take a ‘slowly’ tact in Iraq.”

daarlangs om kennis te maken en legden we uit dat wij het gingen overnemen en dat wij bleven voor vier en een halve maand.132

Dit wordt een Handover/Takeover genoemd, die anderhalve week duurde. Iedereen die met de contactpersonen moest werken werd aan deze contactpersonen voorgesteld.133 Daarnaast waren er ook een paar vaste contactpersonen. Bij sommige officieren was er één vast contactpersoon, wat voor een stabiele relatie zorgde. Een kapitein tijdens SFIR 3 had ook een vast contactpersoon, die bijvoorbeeld tijdens de verhoogde dreiging tijdens SFIR 3 nog steeds zeer betrouwbaar was, waar andere contactpersonen minder informatie gaven.134

De betrouwbaarheid van alle contactpersonen werd ook bijgehouden door de FLTs. De namen van alle tipgevers werden fonetisch opgeschreven in een database, waarin de bronnen werden beoordeeld met een rapportcijfer. Wanneer een bron een tip had gegeven, en die tip bleek juist te zijn, ging zijn rapportcijfer omhoog en werden de tips die hij eventueel daarna zou geven als betrouwbaarder gezien. Wanneer het rapportcijfer van een bron op nul stond, werd er ‘in beginsel niets’ met die inlichtingen gedaan.135 Wanneer een bron voor het eerst een tip gaf, lag dat anders. Sommigen werden voorgesteld door andere bronnen, waardoor de betrouwbaarheid van de nieuwe bron niet vanaf het nulpunt hoefde te beginnen. Wanneer een nieuwe bron uit zichzelf naar het FLT toe kwam, had het FLT geen keus behalve de betrouwbaarheid gevoelsmatig in te schatten. Dat ging vaak goed, al was er geen garantie mogelijk dat de inschatting goed was. De informatie die de bronnen gaven werd met andere informatie gelinkt met een link-board: het FLT prikte foto’s, namen en teksten op een wandbord en verbond deze met elkaar. Britse inlichtingenafdelingen werkten met een computerprogramma genaamd Analyst Notebook, dat de foto’s, namen en teksten automatisch verbond. Omdat de Britten de Zuidoost-divisie leidden, hadden de Nederlandse FLTs ook toegang tot dit programma.136

Majoor Roijakkers vertelt hoe dit in de praktijk werkte:

Het CPA-gebouw was een oud gebouw van Saddam, dus daar zaten ook cellen in. Op een gegeven moment zaten die propvol met wapens. […] Kijk, als iemand zei Luister, morgen komt er een auto, zo en zo laat, die ziet er zo en zo uit, daar zit de hele kofferbak vol [met wapens], dan gingen wij er gepast een roadblockje voor opzetten. We pakken die vent op, kofferbak open, gelijk tie-wrappen, meenemen

132 Veteraneninstituut, Interviewcollectie Nederlandse Veteranen, interview ID-nummer 1052. 133 Interview met Majoor Roijakkers.

134 Veteraneninstituut, Interviewcollectie Nederlandse Veteranen, interview ID-nummer 1154. 135 Interview met Majoor Roijakkers.

en de spullen mee. Dat gebeurde natuurlijk best vaak. Die informatie was dus wel reliable, dus dan gaat zijn score omhoog. Dus wanneer hij de volgende keer weer iets zegt, zeg ik van: ‘ja, de vorige keer heeft hij ook iets gezegd dat waar was’. Zo gingen we daar dus mee om.137

Dit systeem geeft niet alleen een overzichtelijk beeld van welke contactpersonen het meest

betrouwbaar zijn, het is ook zeer handig bij de overdracht naar een volgende Battlegroup, aangezien de mensen die bekend zijn met de bronnen na de overdracht weg zijn uit Irak, maar wel alle

informatie over de bronnen achter laten.

Al deze verschillende manieren om informatie te overhandigen zorgden ervoor dat het heel