• No results found

De politieke keuzes tijdens 2003 en 2004 hebben een duidelijk stempel gedrukt op het karakter van de missie door duidelijke beperkingen in het mandaat van de Nederlandse SFIR-militairen aan te brengen. Hoewel de motieven van deze keuzes te begrijpen zijn, werkten deze beslissingen niet in het voordeel van de militairen op de grond in Al Muthanna. De Nederlandse militairen waren zelf echter zeer te spreken over de ‘Dutch Approach’. In oktober 2004, tijdens SFIR 4, verscheen er in de New York Times een artikel getiteld Dutch Soldiers Find Smiles Are a More Effective Protection over de Nederlandse aanpak in Al Muthanna. In het artikel stond dat de Nederlandse militairen op patrouille bijvoorbeeld geen helm droegen en dat het hen niet was toegestaan volledig spiegelende

zonnebrillen te dragen, zodat de Irakezen op straat de militairen in de ogen zouden kunnen kijken. Ook reden de Nederlanders niet rond in volledig beschermde pantserwagens, maar in jeeps. Volgens luitenant-kolonel Kees Matthijssen waren zowel de Nederlandse soldaten als de Irakese burgers juist door deze openheid en vriendelijkheid veiliger. Ook gaven ze meer inlichtingen.69 Omdat Al Muthanna een zeer rustige provincie bleef binnen Irak, beargumenteerde de schrijver van de New York Times dat de rust in de provincie een gevolg was van de werkwijze van de Nederlandse soldaten.

In dit hoofdstuk ga ik in op de vraag hoe de ‘Dutch Approach’ zich manifesteerde in Irak. Hoe gingen de Nederlandse soldaten om met de Irakese burgers? Wat vonden de militairen hier zelf van? En hoe kan deze aanpak leiden tot positieve resultaten?

De andere aanpak

De vriendelijkheid en openheid van de Nederlandse soldaten stond in het artikel uit de New York Times in contrast met de aanpak van de Amerikaanse militairen. Volgens Brocades Zaalberg is dit contrast de belangrijkste reden dat er zo veel gesproken is over een specifiek Nederlandse aanpak. Volgens de Nederlandse militairen waren hun Amerikaanse collega’s namelijk niet vriendelijk naar de bevolking en hechtten zij niet genoeg waarde aan de steun van de bevolking.

De Amerikanen waren weliswaar niet gelegerd in Al Muthanna, maar kwamen wel vaak door het gebied heen met konvooien. De route naar Bagdad ging dwars door het centrum van de

hoofdstad van Al Muthanna, As Samawah. Zelfs in het centrum reden de Amerikanen op volle snelheid door, waarbij soms zelfs dodelijke ongevallen vielen. Ook bij dit soort dodelijke ongevallen stopten de Amerikaanse soldaten niet.70 Enkele veteranen hebben dit meegemaakt, waaronder

69 Onishi, “Dutch Soldiers”. 70 Ibidem.

sergeant eerste klas Geoffrey Rijtslag tijdens SFIR 4, de periode waarin het artikel in de New York Times werd gepubliceerd:

Ze [een Amerikaans konvooi] kwamen door ons gebied heen en dan was er bijvoorbeeld een opstopping, of het reed niet door. Je moet nagaan, ze rijden soms met colonnes van wel twintig tankwagens achter elkaar. En we hebben het gewoon meegemaakt met een van de chauffeurs, die steekt gewoon z’n pistool naar buiten en BAF!, en die schiet een willekeurige vent gewoon neer. En dan rijden ze gewoon door. Omdat die man even niet luisterde of niet aan de kant wilde. En dan denk je ‘Ja, dit kan toch niet waar zijn?’ 71

Dit was voor het overgrote gedeelte van de SFIR-troepen de enige ervaring met de Amerikaanse militairen. Een vergelijking tussen de Nederlandse aanpak over de hele breedte van SFIR en de Amerikaanse troepen die hun konvooien moesten bewaken is echter erg krom: de soldaten die deze met hoge snelheid rijdende konvooien bewaakten waren slecht geïnformeerd over het gebied en hadden slechts één eenvoudig doel: het konvooi naar Centraal-Irak brengen zonder een bermbom te raken. Bovendien waren het vaak huurlingen die onder dienst stonden van particuliere

beveiligingsbedrijven, zonder gebiedsverantwoordelijkheid.72

René Heinrichs, die als aalmoezenier mee was op de missie naar Irak, schrijft hoe hij merkte wat de Irakezen van het Amerikaanse optreden vonden:

De Amerikanen werden gezien als bezetters, hoorden we van verschillende kanten, van de mensen die het gebied ingingen met patrouilles. De Irakezen haatten hen. De Amerikanen kunnen zich nergens vertonen of er is een hogere geweldsdreiging. Zij kloppen niet beleefd op deuren om binnen te komen, neen ze trappen die meteen open en beginnen schreeuwend aan hun acties, want iedereen is een potentiële terrorist voor hen; ze gooien ook de deuren in een huis open en geven zo de vrouwen niet de kans om uit hun zicht te blijven of om zich op zijn minst volgens Iraakse gebruiken te kleden.73

Deze informatie berust echter alleen op horen zeggen. Voor een duidelijker beeld van het Amerikaanse beleid in Irak zijn internationale bronnen cruciaal.

71 Veteraneninstituut, Interviewcollectie Nederlandse Veteranen, ID-nummer 1423. 72 Brocades Zaalberg Ten Cate, Missie in Al Muthanna, 302.

73 René Heinrichs, “Ik schaam me dat we de bevolking in de steek gelaten hebben,” in Pim van Harten & Roel Meijer (eds.): Irak in Chaos: Botsende Visies op een Humanitaire Ramp (Amsterdam: Amsterdam University Press, 2007), 265-266.

Er zijn vele critici van het Amerikaanse beleid in Irak tot en met 2005 geweest, van wie de Britse Brigadier Nigel Aylwin-Foster het meest bekend is. Hij was tussen december 2003 en november 2004 gelegerd op het hoofdkwartier van de coalitie in Bagdad, waar de grote meerderheid uit

Amerikaanse soldaten bestond. Volgens Aylwin-Foster hadden de Amerikaanse soldaten veel last van bureaucratie en een rigide hiërarchie, maar waren ze ook te gefocust op offensieve acties: te veel gericht op het vernietigen van de vijand, terwijl de bevolking van Irak had een duidelijk lagere prioriteit had. Daarnaast hadden ze geen besef van de lokale cultuur en dat leidde, hoewel niet bewust zo bedoeld, soms bijna tot institutioneel racisme.74 Dit manifesteerde zich in een hoog geweldsgebruik. Ter voorbereiding van de overname van het pro-Saddam Hoessein bolwerk Fallujah vuurde de artillerie ’s nachts en zonder waarschuwing 40 keer op een klein maar dichtbevolkt stuk van de stad. Deze actie werd niet gerapporteerd aan de opperbevelhebber, omdat het slechts een “minor application of combat power” zou zijn.75 Naar Nederlandse maatstaven waren dit soort acties ongekend. In plaats van dat zij de bevolking beschermden voor geweld, reageerden de Amerikaanse soldaten op geweld. Er was dus geen sprake van preventie, waar vertrouwen van de burgerbevolking voor nodig is. De grote meerderheid van de operaties was gericht op het uitschakelen van vijanden. In dezelfde periode dat de Nederlandse soldaten actief waren, was daarom maar zes procent van de operaties gericht op het beschermen van de bevolking. Dit kwam ook door een gebrek aan training, aangezien vele soldaten niet op de hoogte waren van het belang van het aanslaan van een

vriendelijke toon tegen de bevolking.76 Het contact met de bevolking was daarnaast ook eer laag, omdat Amerikaanse soldaten ver weg van de bevolking woonden in geïsoleerde, luxe kampen en zelden te voet patrouilleerden of zich anderszins tussen de bevolking mengden.77

De Amerikaanse counterinsurgency-expert Steven Metz wijt dit aan een totaal gebrek aan voorbereiding van de Amerikaanse troepen na de val van het Hoessein-regime. Hij schrijft dat het Amerikaanse leger was ingesteld om een conventionele vijand te verslaan door middel van een aantal cruciale operaties met een hoog geweldsniveau. Het leger was niet ingesteld om een oorlog op een psychologisch of politiek niveau te voeren. Een duidelijk voorbeeld hiervan is dat hoewel de

Amerikaanse troepen de Office of Reconstruction and Humanitarian Assistance (belast met de taak om de leefomstandigheden van Irakese burgers te verbeteren) wel oprichtten, maar dat dit zeer haastig gebeurde. Het gevolg was dat er te weinig staf was binnen dit bureau, maar ook dat deze staf onvoorbereid aan zijn taak begon. Ook had deze staf soms het idee niet serieus te worden genomen

74 Nigel Aylwin-Foster, “Changing the Army for Counterinsurgency Operations,” in: Military Review (november- december 2005), 3.

75 Aylwin-Foster, “Changing the Army,” 5. 76 Ibidem, 7.

door het Central Command.78

Op de grond liet deze houding zich op een andere manier zien. Het Internationale Comité van het Rode Kruis schreef in februari 2004 bijvoorbeeld dit over arrestaties die Amerikanen uitvoerden:

Arresting authorities entered houses usually after dark, breaking down doors, waking up residents roughly, yelling orders, forcing family members into tiny rooms under military guard while searching the rest of the house and further breaking doors, cabinets and other property. They arrested suspects, tying their hands in the back with flexi-cuffs, hooding them, and taking them away. Sometimes they arrested all adult males present in a house, including elderly, handicapped or sick people. Treatment often included pushing people around, insulting, taking aim with rifles, punching and kicking and striking with rifles. Individuals were often led away in whatever they happened to be wearing at the time of arrest—sometimes in pyjamas or underwear - and were denied the opportunity to gather a few essential belongings, such as clothing, hygiene items, medicine or eyeglasses. Those who surrendered with a suitcase often had their belongings confiscated. In many cases personal belongings were seized during the arrest, with no receipt being issued. Certain CF (Coalition Forces) military intelligence officers told the ICRC that in their estimate between 70% and 90% of the persons deprived of their liberty in Iraq had been arrested by mistake.79

Wanneer dit soort acties plaatsvonden had het feit dat Amerikaanse militairen onschuldige burgers zo hadden behandeld verdere nadelige consequenties. De Amerikaanse militairen kregen door dit soort geweld bij de bevolking een slechte reputatie, waardoor, zoals Metz stelt, het niet meer belangrijk was of dit soort taferelen vaak voorkwamen: het ging erom dat de Irakezen geloofden dat dit soort acties vaak voorkwamen.80 Bij het Amerikaanse leger was het probleem niet alleen dat de militairen geen rekening hielden met de opinie van de Irakese bevolking, maar zelfs dat ze niet wisten waarom het belangrijk zou kunnen zijn om dat wel te doen. Ten gevolge daarvan konden acties zoals door het Rode Kruis omschreven plaatsvinden.

De Nederlandse aanpak

78 Steven Metz, Learning from Iraq: Counterinsurgency in American Strategy (Carlisle: Strategic Studies Institute Press, 2007), 25.

79 Metz, Learning from Iraq, 29-30. 80 Ibidem, 30.

Bij het Nederlandse leger lag dit daadwerkelijk anders, al was Al Muthanna natuurlijk een stuk rustiger dan de provincies waarin het Amerikaanse leger actief was. De Nederlandse militairen hielden duidelijk rekening met de burgers wanneer een actie plaatsvond. Een Knock-Talk-Search actie (ook wel een instap genoemd) is hier een goed voorbeeld van. Bij zo’n actie had het Nederlandse bataljon inlichtingen gekregen over waar een verdachte zich schuilhield. Met een groot

verrassingseffect werd vervolgens door speciaal getrainde militairen aangeklopt, waarna iedereen die op dat moment aanwezig was in het huis te horen kregen dat zij het pand moesten verlaten, wat bekend staat als een soft knock. Soms trapten Nederlandse militairen de deur in (een hard knock). Vervolgens zochten de militairen naar verdachten, wapens, geld en inlichtingen.81 Er kwamen bij dit soort acties regelmatig omwonenden kijken naar wat er gebeurde. Dit bracht risico’s met zich mee. Allereerst was er de mogelijkheid dat één van die omwonenden een wapen bij zich had en op de militairen zou kunnen schieten, maar ook kon een onschuldige omstander gewond raken wanneer het tot vuren zou komen. Daarom zorgden de militairen dat de burgers op een veilige afstand gingen staan, of helemaal weg gingen.82 Dat ging door middel van woorden en gebaren, en niet zoals bij de Amerikanen met waarschuwingsschoten.83 Deze aanpak is dus daadwerkelijk verschillend van de aanpak die de Amerikanen in dezelfde periode hanteerden.

Ook bij CIMIC-projecten was de aanpak van het Nederlandse CIMIC-personeel anders dan dat van het Amerikaanse. Dit vertelt een medewerker van het Nederlandse CIMIC-team, Simon Le Fèvre, uitgezonden tussen november 2003 en maart 2004:

De Amerikanen hebben de neiging om te zeggen hoe het moet, in plaats van dat wij als Nederlanders zeggen: “Wat gebeurt er hier? Waar heeft u behoefte aan? Dan willen wij u wel helpen”. […] De Amerikanen vertalen het naar hun eigen operatie, en wij hebben ook al tijdens de operatie gekeken waar de burger behoefte aan heeft, en hoe hij het wil hebben. Dan kijken wij of we kunnen helpen of dat we iemand anders erbij willen halen.84

Op deze manier brachten de Nederlanders dus hulp om de provincie op eigen benen te zetten, in plaats van dat ze slechts vertelden wat de Irakezen moesten doen om de leefomstandigheden te verbeteren. Ook kolonel Knoop herkent dit verschil.

81 Brocades Zaalberg & Ten Cate, Missie in Al Muthanna, 175-176. 82 Ibidem, 101.

83 Veteraneninstituut, Interviewproject Nederlandse Veteranen, interview ID-nummer 1423. 84 Veteraneninstituut, Interviewcollectie Nederlandse Veteranen, Interview ID-nummer 1255.

Bij de Amerikanen ging het ook niet slecht, alleen heel anders. Daar was het opgelegd en wij wilden het meer in samenwerking doen. Ik wil niet zeggen dat het bij de Amerikanen niet ging, maar het was veel meer gedirigeerd. (…) Laat ik het zo zeggen: het heeft de Amerikaanse belastingbetaler heel veel geld gekost, hahaha. Waarbij ik me regelmatig heb afgevraagd of het geld wel effectief besteed is.85

Een overduidelijk voorbeeld van weggegooid geld is de eerdergenoemde stadsraad in Al Khidr, waar de Amerikanen honderden miljoenen dollars in pompten, waarvan een groot deel verdween. Knoop probeert niet te negatief te zijn over de Amerikaanse aanpak, maar hij laat wel duidelijk weten dat de Nederlandse aanpak beter werkte. Zijn autoriteit als hoofd burgerzaken binnen de staf van de Division South Central maakt deze uitspraak nog belangrijker, aangezien hij het niet heeft over enkele projecten hier en daar, maar over de algehele aanpak van CIMIC.

Theoretische werking van de ‘Dutch Approach’

De Nederlandse militairen kozen deze aanpak natuurlijk niet alleen omdat ze graag aardig wilden zijn voor de bevolking van Al Muthanna. De openheid van de Nederlandse militairen en hun voorzichtigheid met het gebruik van geweld moest de stabilisatie van Al Muthanna bevorderen. Ook staat de ‘Dutch Approach’ niet op zichzelf. Bijna elk citaat van een Nederlandse officier kan worden herleid tot belangrijke al bestaande theorieën binnen counterinsurgency. In een uitzending van Zembla vertelt de majoor R. Keijzer:

Je tegenstander is slechts een paar procent van de bevolking. Het grootste deel van de bevolking wacht af, die heeft geen mening, en je hebt natuurlijk een beperkt deel dat wel graag wil, dat de nieuwe democratie wel ziet zitten. De truc is om de grote grijze massa in beweging te krijgen en die kleine groep kalt te stellen. Dat kalt stellen kun je alleen maar doen wanneer je goede informatie hebt, en je krijgt alleen maar goede informatie uit de bevolking wanneer zij geloven in het verhaal waar je mee bezig bent.86

Dit slaat terug op de theorie van David Galula. Hij stelt dat binnen elke insurgency, een gewapende opstand van een bepaalde bevolkingsgroep, er een actieve minderheid is voor het doel van deze insurgency, een meerderheid die neutraal is tegenover de opstand, en een actieve minderheid die tegen het doel van de insurgency is. De strategie die dan moet worden opgesteld, zo stelt hij, is om de

85 Veteraneninstituut, Interviewcollectie Nederlandse Veteranen, Interview ID-nummer 1194. 86 Zembla, Oranje in Irak, Documentaire, VARA/NPS, 17 maart 2005.

minderheid te vinden die met de counterinsurgent mee wil vechten, deze te organiseren om het grootste gedeelte van de bevolking tegen de vijandelijke minderheid te mobiliseren.87 Vanuit deze gedachte is de bekende term ‘hearts and minds’ ontstaan. Soldaten die vechten tegen een insurgency moeten de harten en het verstand van de bevolking winnen.

Een ander belangrijke stelling gaat over de controle van het gebied binnen het conflict. Voor de counterinsurgent is het belangrijk om de controle over een gebied te behouden. Wanneer de controle over het gebied stabiel is, komt de bevolking daarna uit zichzelf in actie om de stabiliteit te kunnen behouden. Dit is in drie woorden samengevat: ‘control signals credibility.’ Als de bevolking het idee krijgt dat de counterinsurgent geen controle meer heeft, is ook de geloofwaardigheid van de counterinsurgent weg.88 Wanneer de soldaten in Irak duidelijk maakten dat ze het gebied onder controle hadden en konden houden, geloofden de burgers pas echt in de zaak, en hielpen mee. Niet alleen was er controle nodig, het moest aan de bevolking ook duidelijk worden gemaakt dat de controle er was.

Wanneer Nederlandse soldaten dus een actie hadden ondernomen, bijvoorbeeld het oprollen van de wapenhandel op de markt, zoals vermeld in de inleiding, of het openen van een nieuwe school, was het belangrijk het goed bekeken tv-station Samawah TV daarna een interview met hen te laten doen, zodat de Irakese bevolking wist dat de soldaten de situatie onder controle hadden en deze controle gebruikten om ongewenste praktijken op te rollen.89 Door van de taken die de Nederlandse soldaten ondernamen een public performance te maken kon daarom de

samenwerking met de burgerbevolking groeien.90 De bedoeling van een public performance is ook om de burgerbevolking te overtuigen dat ze de kant moeten kiezen van de counterinsurgent, omdat die uiteindelijk op lange termijn het beste voor de burgers zelf is. Immers, een burger gaat niet een kant kiezen waar hij zelf niks aan heeft, of een kant waarvan de doelen gedoemd zijn te mislukken.91

Militairen over de ‘Dutch Approach’

De meeste soldaten waren overtuigd van het positieve effect van de ‘Dutch Approach’. In een uitzending van Zembla uit 2005 vertelde kapitein C. van Dinteren waarom hij vond dat deze aanpak de goede was:

87 David Galula, Counterinsurgency Warfare, 76-77.

88 Stathis N. Kalyvas, The Logic of Violence in Civil War (New York: Cambridge University Press, 2006), 132. 89 Brocades Zaalberg en Ten Cate, Missie in Al Muthanna, 119.

90 Todd Nicholas Fuist, “The Dramatization of Beliefs, Values, and Allegiances: Ideological Performances Among Social Movement Groups and Religious Organizations,” in Social Movement Studies 13, no. 4 (2014), 431. 91 Kalyvas, The Logic of Violence in Civil War, 119.

Het is zeer effectief, omdat mensen veel makkelijker toenadering tot je zoeken. Dan kun je zaken met ze doen, of kun je ze helpen en zij voorzien jou van allerlei soorten informatie. Als jij en ik aan het praten zijn en ik sta steeds met een wapen op je gericht, dan ben je meestal niet zo scheutig met je informatie.92

Ook een luitenant die geïnterviewd werd in het artikel van de New York Times bracht dit treffend naar voren: “If we have to abandon the Dutch approach, it would be better for us to go home.”93 Luitenant- kolonel Oppelaar was ook zeer te spreken over de ‘Dutch Approach’. In een interview zei hij: “It's all about respect. Respect for the locals and other cultures and their values. If you don't grab the culture, you won't grab the problem.”94

Zijn opvolger van twee rotaties later, Kees Matthijssen, noemde de aanpak ook een succes in