• No results found

Wat maakt earnings management mogelijk : flexibiliteit van GAAP of het verkeerd toepassen ervan?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Wat maakt earnings management mogelijk : flexibiliteit van GAAP of het verkeerd toepassen ervan?"

Copied!
26
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Wat maakt earnings management

mogelijk: flexibiliteit van GAAP

of het verkeerd toepassen ervan?

Naam: Johnny Al Sadawi

Studentnummer: 10106286

Begeleider: Drs. B. van Dam

Datum: 01-07-2013

BSc Accountancy & Control

University of Amsterdam

(2)

INHOUD

ABSTRACT 3

INTRODUCTIE 4

1. WAT IS EARNINGS MANAGEMENT 6

2. MOTIEVEN 7

2.1 BELONING VAN MANAGERS 7

2.2 CONTRACTEN 7

2.3 INVLOED OP DE KAPITAALMARKT 8

2.4 VOORSPELLINGEN WAARMAKEN 8

2.5 STABILITEIT 9

3. MANIEREN WAAROP EARNINGS MANAGEMENT PLAATSVINDT 10

3.1 BIG BATH ACTIVITEITEN 10

3.2 COOKIE JAR RESERVES 12

3.3 MATERIALITEIT 13

3.4 BOEKEN VAN WINST 14

3.5 OVERNAME 16

3.6 FRAUDE 16

4. DISCUSSIE 19

5. CONCLUSIE 23

(3)

Abstract

In dit onderzoek staat de vraag centraal of earnings management mogelijk wordt gemaakt door de flexibiliteit van de GAAP regels of doordat bedrijven deze regels verkeerd toepassen. Earnings management betekent dat een bedrijf bewust cijfers presenteert die niet helemaal in overeenstemming zijn met de werkelijke prestatie van het bedrijf. Motieven hiervoor zijn: invloed uitoefenen op de

kapitaalmarkt, beloningen voor managers, contracten die afhankelijk zijn van de financiële cijfers, de voorspellingen waarmaken en streven naar stabiliteit van de winst. In dit onderzoek is gebleken dat earnings management plaatsvindt door de ruimte die de GAAP regels bieden (bijvoorbeeld bij impairment tests) maar ook door de GAAP regels te overtreden (bijvoorbeeld bij cookie jar reserves). De conclusie is dan ook dat beide vormen voorkomen in de praktijk bij het toepassen van earnings management.

(4)

Introductie

Op het nieuws is regelmatig te horen hoe de grote bedrijven presteren. Positieve nieuws, zoals een stijging van de winst, zal voor blije gezichten zorgen van partijen die een bepaalde relatie hebben met het bedrijf. De prestatie van een bedrijf wordt afgeleid uit het jaarverslag van dat bedrijf. Elke beursgenoteerde bedrijf is verplicht om een jaarverslag op te stellen met daarin de financiële cijfers van dat jaar (Rijksoverheid, 2013). Het doel daarvan is om verantwoording af te leggen aan onder andere aandeelhouders, investeerders en banken. Deze partijen zullen die cijfers gebruiken en mede op basis daarvan bepaalde beslissingen nemen. Zo zullen de banken eerder bereid zijn geld te lenen aan een bedrijf dat elk jaar winst maakt ten opzichte van een bedrijf dat geen winst maakt. Bedrijven zijn zich daarom ervan bewust dat de financiële cijfers in het jaarverslag een grote impact kunnen hebben op de toekomst van het bedrijf.

Vanwege de grote belangen zouden bedrijven de financiële cijfers kunnen vervormen om op die manier een positiever beeld te creëren. Om dat te

voorkomen zijn er instanties in het leven geroepen die zich bezighouden met het creëren van boekhoudkundige regels die ervoor moeten zorgen dat de financiële verslagen een eerlijk en getrouw beeld weergeven van de prestaties van het bedrijf. Deze regels worden ook wel de General Accepted Accounting Principles (GAAP) genoemd. De GAAP regels tussen de verschillende landen zullen niet heel veel verschillen aangezien er internationale richtlijnen bestaan.

Beursgenoteerde bedrijven in Europa dienen zelfs allemaal dezelfde boekhoudkundige regels te volgen, in dit geval de International Financial Reporting Standards (Van der Tas, 2006, p. 532). Dit onderzoek zal de focus

(5)

volgen. Ondanks het bestaan van die regels komt het voor dat de

beursgenoteerde bedrijven aan earnings management doen. Het doel van dit onderzoek is om erachter te komen waardoor earnings management kan

plaatsvinden. Is dat mogelijk door de flexibiliteit van de GAAP regels? Of bieden de regels die ruimte niet en worden ze daarom verkeerd toegepast om aan earnings management te kunnen doen?

De onderzoeksvraag zal worden beantwoord door middel van een

literatuuronderzoek. In hoofdstuk 1 wordt eerst het begrip earnings management uitgelegd. Vervolgens wordt in hoofdstuk 2 de motieven gegeven om aan

earnings management te doen. In hoofdstuk 3 worden de manieren uitgewerkt waarop earnings management kan plaatsvinden. In hoofdstuk 4 wordt een discussie gegeven naar aanleiding van de bevindingen in hoofdstuk 3. Op basis daarvan wordt vervolgens in hoofdstuk 5 een conclusie gevormd.

(6)

1. Wat is earnings management?

Hoewel earnings management een begrip is dat veel wordt gebruikt door allerlei verschillende partijen is er geen eenduidige definitie van te vinden. Zelfs

instanties als de International Accounting Standards Board (IASB) en de US Securities and Exchance Commission (US SEC) hebben geen definitie van earnings management gegeven. Bij het onderzoek doen naar onderwerpen rondom earnings management is het van essentieel belang welke definitie van earnings management wordt aangehouden. Dit kan namelijk van grote invloed zijn op de resultaten en de conclusie van het onderzoek.

Meerdere onderzoekers hebben getracht een definitie te geven van het begrip earnings management. In de literatuur is daardoor geen eenduidige definitie te vinden, maar meerdere definities die vaak kleine verschillen vertonen. Een definitie die breed wordt geaccepteerd is de definitie van Healy & Wahlen (1999): Earnings management ontstaat wanneer managers de financiële verslagen vervormen om belanghebbenden te misleiden over de achterliggende economische prestatie of om een invloed uit te oefenen op contracten die afhankelijk zijn van de gerapporteerde cijfers van het bedrijf (Healy & Wahlen, 1999, p.368). Dit betekent dus dat een bedrijf bewust cijfers presenteert die niet helemaal in overeenstemming zijn met de werkelijke prestatie van het bedrijf. Dit is ook de definitie die zal worden aangehouden voor dit onderzoek.

(7)

2. Motieven

2.1 Beloning van managers

Bij beursgenoteerde bedrijven heerst er een structuur waarbij eigendom (aandeelhouders) en leiding (managers) gescheiden zijn. Deze scheiding kan een probleem opleveren aangezien de belangen van de verschillende partijen anders kunnen zijn. Dit probleem staat bekend als het principaal-agent probleem. Hierbij zijn de aandeelhouders de principaal en de managers de agent. Dit is een onderwerp waar veel onderzoek naar is gedaan en dat goed is beschreven in de literatuur (Eisenhardt, 1989, pp. 57-74). Het vormt nog altijd een discussiepunt over wat de beste oplossing voor dat probleem is. Een ding is wel duidelijk, bij beursgenoteerde bedrijven komt het voor dat de totale compensatie van de manager afhankelijk is van de prestaties van het bedrijf. Bergstresser & Philippon (2005, pp. 511-529) toonden aan dat er een link is tussen de manier waarop de managers hun compensatie krijgen en earnings management. Zij vonden dat wanneer de compensatie voor de manager voor een bepaalde mate afhankelijk is van de koersprijs, er in dat geval meer aan earnings management wordt gedaan.

2.2 Contracten

Het aangaan van contracten tussen en bedrijf en de geldschieter gebeurt onder bepaalde voorwaarden, de zogenaamde debt covenants. Deze voorwaarden kunnen veel verschillende vormen hebben. Een voorbeeld is dat de bank (de geldschieter) eist dat het bedrijf een bepaalde werkkapitaal handhaaft. DeFond & Jiambalvo (1994, pp. 511-529) toonden aan dat bedrijven die niet kunnen

voldoen aan de voorwaarden die de geldschieter stelt, dat deze bedrijven eerder geneigd zijn earnings management toe te passen. Hiermee proberen ze de overtreding van die debt covenants zo lang mogelijk uit te stellen.

(8)

2.3 Invloed op de kapitaalmarkt

De kapitaalmarkt omvat het geheel van activiteiten tussen financiële partijen dat de prijsvorming van financiële producten (zoals aandelen) bepaalt (AGT, 2013). Diverse onderzoeken zijn uitgevoerd om te bestuderen of managers earnings management toepassen om een invloed uit te oefenen op de kapitaalmarkt.

Een van de belangrijkste redenen om earnings management toe te passen, is om investeringen in het bedrijf te stimuleren. Teoh, Welch en Wong (1998, pp. 63-99) toonden aan dat bedrijven vlak voor een Initial Public Offer (IPO) de winst

vergroten door middel van earnings management. Hiermee proberen ze meer interesse te kweken voor dat financiële product dat ze willen lanceren. Het bedrijf laat immers meer winst zien, dus zullen de investeerders sneller de keuze maken om financiële producten van dit bedrijf op te nemen.

Earnings management om invloed uit te oefenen op de kapitaalmarkt kan echter ook de andere kant op plaatsvinden. Managers kunnen earnings management toepassen om de winst van het bedrijf te verlagen. Dit gebeurt onder andere wanneer management buyouts zijn gepland (Perry & Williams, 1994, pp. 157-179). Een management buyout is een overname van het bedrijf (of een groot deel ervan) door de managers van datzelfde bedrijf. Hiermee proberen de managers het bedrijf te kopen voor een prijs die lager ligt dan de marktwaarde.

2.4 Voorspellingen waarmaken

Bedrijven hebben de intentie om voorspellingen die worden gedaan door onder andere de managers en analisten waar te maken. In situaties waarin ze normaal gesproken niet aan die voorspellingen kunnen voldoen kan het toepassen van

(9)

earnings management ervoor zorgen dat ze alsnog aan die voorspellingen voldoen (Healy & Wahlen, 1998, p. 371).

2.5 Stabiliteit

Dechow & Skinner (2000, pp. 235-250) laten in hun onderzoek zien dat

managers gebruik maken van earnings management om ervoor te zorgen dat de winst in der loop der jaren ongeveer in dezelfde orde van grootte ligt. Het doel hiervan is om fluctuaties te voorkomen, zodat het bedrijf stabiel overkomt op investeerders en andere betrokken partijen. Een stabiel bedrijf dat geen of weinig fluctuaties vertoont wekt meer vertrouwen bij die partijen.

(10)

3. Manieren waarop earnings management plaatsvindt

In 1998 kwam de toenmalige voorzitter van de US SEC (Arthur Levitt) met een speech genaamd ‘the numbers game’ (Levitt, 1998). Hierin beschreef Arthur Levitt de vijf belangrijkste accounting ‘trucjes’ die uitgehaald werden om earnings management te kunnen toepassen. In dit hoofdstuk zullen die vijf technieken worden beschreven en ook zal worden gekeken of er maatregelen zijn genomen en welke invloed die hebben gehad. Tevens zal er een paragraaf worden gewijd aan het gebruik maken van fictieve getallen om de financiële cijfers te

beïnvloeden, hetgeen onder fraude valt.

3.1 Big bath activiteiten

Een big bath houdt in dat de hoge kosten die een herstructurering met zich meebrengt in een keer worden afgeschreven in het bijbehorende jaar in plaats van dat de kosten hiervan worden verspreid over de jaren die daarop volgen. Het doel hiervan is om in het jaar van de herstructurering een extra groot verlies te nemen zodat de winst in de jaren daarop hoger kan uitvallen. De kosten worden immers niet verspreid waardoor de totale kosten in de jaren daarop lager kunnen uitvallen dan anders het geval zou zijn (Sikora, 1999, pp. 8-9).

Om de big bath activiteiten te verminderen is de Financial Accounting Standards Board (FASB) met SFAS 146 gekomen in 2002 (FASB-146, 2002). SFAS 146 heeft te maken met de kosten die worden gemaakt bij het stoppen van

activiteiten. Deze regel vereist dat die kosten moet worden geïncasseerd wanneer ze plaatsvinden en niet op de datum dat wordt uitgesproken om met

(11)

gematcht met de periode waar ze bij horen en daardoor worden big bath activiteiten op dit punt verminderd.

In datzelfde jaar (2002) heeft de FASB ook SFAS 142 uitgebracht. Deze regel hieldt in dat goodwill niet meer periodiek wordt geamortiseerd maar dat elk jaar een impairment test moet worden uitgevoerd. Een impairment test betekent dat het bedrijf moet nagaan of de waarde van de goodwill is verminderd. Indien er een impairment aanwezig is dan dient deze geboekt te worden in de vorm van een afschrijving van de goodwill (intangible asset). Het uitvoeren van een impairment test vereist intensief gebruik van schattingen. Het is daarom logisch dat een impairment test van de goodwill zich in een grijs gebied bevindt en daarmee de deur opent voor big bath activiteiten. Jordan & Clark (2004, pp. 63-70) onderzochten de relatie tussen SFAS 142 en big bath activiteiten. Hierbij onderzochten ze de Fortune 100. Dit is een lijst met de 100 grootste bedrijven van de Verenigde Staten, gebaseerd op de omzet. Zij vonden dat de bedrijven die in 2002 een impairment hebben gedaan significant lagere winsten vertoonden dan bedrijven die geen impairment hebben gedaan. In het jaar 2001 daarentegen (dus voor SFAS 142) bleek dat deze twee groepen vergelijkbare winsten hadden gemaakt. Bovendien vonden ze in de groep waar een impairment is toegepast, significant meer bedrijven die een verlies rapporteerden. Ook hier was in het jaar 2001 geen significant verschil tussen de twee groepen. Deze onderzoekers hebben hiermee aangetoond dat in het jaar van de introductie van SFAS 142 meer aan big bath activiteiten werd gedaan op dit gebied.

(12)

3.2 Cookie jar reserves

Cookie jar accounting houdt in dat er in de jaren waarin het goed gaat reserves worden gecreëerd, zodat deze reserves kunnen worden gebruikt in de jaren waarin het slechter gaat. Deze reserves worden gecreëerd door onrealistische aannames te maken betreffende de liabilities (Levitt, 1998). Hierbij kan worden gedacht aan liabilities voor bijvoorbeeld teruggebrachte goederen en

garantiekosten. Een voorbeeld hiervan is een schatting maken voor het aantal teruggebrachte goederen. Dit is iets wat alleen geschat kan worden aangezien men nooit zeker weet hoeveel goederen daadwerkelijk teruggebracht zullen worden. Uiteraard kunnen managers wel gebruik maken van bijvoorbeeld

gegevens uit het verleden om op basis daarvan de schattingen te maken. Indien een manager signalen opvangt waardoor de manager denkt dat er in een

bepaald jaar misschien meer dan normaal goederen teruggebracht kunnen worden dan kan de manager de reserve daarvoor vergroten. De buitenwereld zou kunnen denken dat de aannames die de manager maakt onrealistisch zijn en daardoor denken dat het bedrijf cookie jar reserves maakt. Dat zou het geval kunnen zijn maar mogelijk zijn de aannames die de manager maakt wel terecht. Dit kan heel lastig zijn om te meten maar vormt toch een belangrijk punt. Het gebruik maken van cookie jar reserves die gebaseerd zijn op onrealistische aannames is namelijk verboden. Een voorbeeld hiervan is de Microsoft zaak uit 2002 (Microsoft-SEC, 2002). De SEC verbood Microsoft toen het gebruik maken van cookie jar reserves en legde een boete op. De SEC beschouwde deze zaak niet als fraude maar vond dat de aannames voor de schattingen van de reserves niet goed waren gedocumenteerd. Dell is recentelijk ook in het nieuws gekomen vanwege een vergelijkbare zaak wat betreft de cookie jar reserves (Dell-SEC, 2010).

(13)

3.3 Materialiteit

Alvorens in te gaan op dit punt wordt eerst toegelicht wat materialiteit is.

Materialiteit betekent zaken die belangrijk zijn bij het weergeven van een eerlijk en getrouw beeld van het bedrijf (SEC Materiality, 1999). Dat begrip is

geïntroduceerd omdat sommige zaken niet belangrijk genoeg zijn om te meten en rapporteren met exacte precisie (Levitt, 1998). Dat komt simpelweg omdat een exacte precisie om die zaken te meten en te rapporteren niet nodig is om een getrouw en eerlijk beeld van het bedrijf te krijgen. Managers kunnen hier gebruik van maken door expres fouten te maken in de presentatie van de cijfers en als daarop wordt gewezen kunnen ze zeggen dat ze het immaterieel vinden. Om duidelijkheid te creëren heeft SEC het rapport SAB 99 uitgebracht in het jaar 1999 (SEC Materiality, 1999). Een van de boodschappen van dit rapport is dat auditors ook naar de kwaliteit van de zaak moeten kijken naast de kwantiteit. Dat betekent dat auditors niet alleen maar naar de hoogte van het bedrag moeten kijken om te bepalen of iets materieel is maar ook naar de inhoud van de betreffende zaak. Dit is overigens iets wat al langer bekend was, echter het gemak van de materialiteit bepalen door middel van kwantiteit zorgde ervoor dat dit overheerste. Acito e.a. (2009, pp. 659-688) onderzochten 250 bedrijven in de Verenigde Staten en vonden dat bij het bepalen van de materialiteit van een zaak gekeken wordt naar zowel kwantitatieve als kwalitatieve overwegingen. Dit

bevestigt dat SAB 99 invloed heeft gehad bij het bepalen van materialiteit.

Resultaten die verschillen ten opzichte van de verwachting van de auditor worden ‘audit verschillen’ genoemd. Curtis & Hayes (2002) stellen dat er twee types audit verschillen zijn, namelijk harde verschillen en zachte verschillen. Harde verschillen zijn verschillen waarvan de auditor kan bewijzen dat het bedrijf fout zit. Dit kan bijvoorbeeld door nacalculatie van een bepaalde post. Een

(14)

voorbeeld hiervan is een bedrijf die de voorraad verkeerd heeft berekend. Dit kan expres of per ongeluk zijn gebeurd. De auditor kan bewijzen dat het fout is door zelf de calculatie uit te voeren en deze te tonen aan het bedrijf. Zachte

verschillen zijn verschillen die ontstaan doordat de auditor en het bedrijf andere schattingen maken. Deze verschillen kunnen op veel posten ontstaan, in dit onderzoek is eerder naar voren gekomen dat managers soms schattingen moeten maken. Aangezien deze gebaseerd zijn op aannames is het niet onlogisch dat hierdoor zachte verschillen kunnen ontstaan. Het zijn deze

verschillen die een rol spelen bij het begrip materialiteit. Een belangrijke manier waardoor deze kunnen ontstaan komt dus door de onzekerheid die heerst bij het maken van schattingen. In het rapport SAB 99 wordt beweerd dat hoe meer onzekerheid er is, hoe sneller iets als immaterieel wordt bestempeld.

Levitt (1998) stelt dat het niet logisch is dat bedrijven expres een fout maken als dit immaterieel zou zijn. Indien bedrijven expres een fout maken is dat volgens hem wel degelijk een materiele zaak omdat ze anders niet de moeite zouden nemen om die fout te maken.

3.4 Boeken van winst

Een directe manier om de winst te vergroten is het boeken van winst voordat de tegenprestatie is geleverd. Een voorbeeld hiervan is het volgende. Stel dat een klant een order plaatst voor 100 goederen en dat die goederen volgende week pas worden bezorgd. Indien de winst direct wordt geboekt op het moment dat de orders binnenkomen, dan wordt de winst eigenlijk te snel genomen. De goederen zijn immers nog niet bezorgd, dus de periode waarin de winst is geboekt kan niet worden toegerekend aan een prestatie. De SEC hebben getracht om

(15)

document is gegeven dat winst pas mag worden geboekt als aan de volgende 4 criteria is voldaan:

-Er is overtuigend bewijs aanwezig van een contractuele overeenkomst. -Goederen zijn bezorgd of de diensten zijn uitgevoerd.

-De verkoopprijs staat vast of kan worden vastgesteld.

-Er is een mate van zekerheid aanwezig dat het geld geïncasseerd zal worden.

Altamuro e.a. (2005, pp. 373-401) onderzochten de impact van SAB 101. Zij vonden dat de bedrijven die in de periode voor het uitkomen van SAB 101 te snel de winst boekten. Na het uitkomen van dat rapport doen zij dit significant minder snel. SAB 101 heeft dus het gewenste effect gehad, namelijk dat winst pas wordt geboekt als aan die vier criteria is voldaan.

Altamuro e.a. (2005) stellen echter ook dat de mate waarin die winstgegevens informatief zijn afneemt omdat winst dat nog niet is gerealiseerd ook waardevolle informatie kan bevatten. Met name in situaties waarin het verwarrend kan zijn wanneer de winst geboekt moet worden (dit kan in lastige cases ontstaan) kan er waardevolle informatie voor de buitenstaanders verloren gaan.

Forester (2008) stelt echter dat de waardevolle informatie die verloren gaat

slechts tijdelijk is. Volgens hem leidt een conservatieve aanpak met betrekking tot het boeken van de winst tot een waardevollere bron van informatie voor

toekomstige cash flows. LaFond & Watts (2008, pp. 447-478) pleiten er ook voor dat een conservatieve aanpak leidt tot het verkleinen van informatie asymmetrie.

(16)

3.5 Overname

Bij een overname konden de kosten die werden gemaakt om een andere partij over te nemen in een keer worden afgeschreven. Dit was mogelijk door ze als ‘in proces’ Research & Development (R&D) kosten op te nemen. Het doel hiervan lijkt op die van de big bath activiteiten, namelijk ervoor zorgen dat de kosten niet worden verspreid over de jaren volgend op de aankoop zodat in die jaren een hogere winst kan worden geboekt (Levitt, 1998).

De FASB heeft in 2007 SFAS 141 uitgebracht (FASB-141, 2007). Hierin is het niet langer toegestaan ‘in proces’ R&D te zien als een kostenpost. In plaats daarvan moet het worden geboekt als een intangible asset met een oneindig levensduur. Na de aankoop moet jaarlijks een impairment test worden uitgevoerd op de intangible asset. Op het moment dat het bedrijf deze intangible asset niet meer beschouwd als een asset met oneindig levensduur dan kan deze asset worden geamortiseerd. Het doel van SFAS 141 is om de kosten te verspreiden over de komende jaren en niet meer in een keer ten laste van de winst te brengen.

3.6 Fraude

Naast bovengenoemde factoren kan een bedrijf ook simpelweg fictieve cijfers opmaken. De volgende figuur illustreert duidelijk het verschil tussen frauduleuze accounting en de vormen van earnings management die wel binnen de GAAP regels plaatsvinden.

(17)

Figuur 1. Earnings management en fraude (Dechow & Skinner, 2000)

Deze figuur laat zien dat er een duidelijk verschil is tussen conservatieve, agressieve en frauduleuze accounting. Een aantal van de onderwerpen die in paragraaf 3.1 tot en met 3.5 zijn besproken kunnen tot een van de eerste twee vormen van accounting worden gerekend. In de figuur worden vier voorbeelden van frauduleuze accounting genoemd:

-Het boeken van verkopen voordat deze realiseerbaar zijn. -Het boeken van fictieve verkopen.

-De voorraden overschatten door fictieve voorraden te boeken. -Antidateren van facturen.

Deze voorbeelden vallen duidelijk niet binnen een van de categorieën daarboven (namelijk conservatieve, normale of agressieve accounting) en worden daarom gerekend tot frauduleuze accounting.

(18)

Kassem (2012) beweert dat het in de praktijk voor auditors lastiger kan zijn om onderscheid te maken tussen frauduleus en legaal boekhouden. Kassem stelt dat auditors bij twijfel de motieven van de managers dienen te achterhalen. Door te begrijpen waarom een manager voor iets heeft gekozen kan het makkelijker worden om te bepalen of het een frauduleuze of een legale actie is.

(19)

4. Discussie

Om big bath activiteiten te verminderen in de FASB met SFAS 146 gekomen in 2002. Deze standaard regelt wanneer kosten moeten worden geboekt bij het stoppen van activiteiten. In principe leidt dit tot een aanzienlijke vermindering van big bath activiteiten aangezien deze standaard moet worden opgevolgd. In hetzelfde jaar is de FASB echter met SFAS 142 gekomen. Deze standaard bepaalt dat goodwill elk jaar een impairment test moet ondergaan. Jordan & Clark (2004) toonden aan in hun onderzoek naar de Fortune 100 dat deze regel juist zorgt voor een toename van big bath activiteiten. Wat het uiteindelijke effect is van die twee standaarden op big bath activiteiten kan niet worden vastgesteld. Wel kan worden gesteld dat door SFAS 142 earnings management op het punt van big bath activiteiten mogelijk is. Dit gebeurt dus dan op een manier in overeenstemming met de GAAP regels.

Het creëren van cookie jar reserves is verboden als niet goed onderbouwd kan worden waarom er dergelijke grote reserves zijn geboekt. Een probleem ontstaat echter als de manager dit wel kan onderbouwen volgens zijn aannames maar dat die aannames mogelijk als onrealistisch worden gezien door de buitenwereld. Terugkomend op de definitie van earnings management zou bovenstaand voorbeeld niet onder earnings management vallen. Expres opnemen van grote reserves zonder onderbouwing valt uiteraard wel onder earnings management. Uit de zaken van Microsoft en Dell blijkt dat het maken van cookie jar reserves niet als fraude wordt gezien, maar dat het wel verboden is om deze reserves te maken als deze niet onderbouwd kunnen worden. Indien een bedrijf wel cookie jar reserves maakt zonder onderbouwing, dan kan het een hoge boete opgelegd krijgen van de SEC.

(20)

De SEC heeft met SAB 99 geprobeerd om te verduidelijken wanneer iets als materieel moet worden geïdentificeerd. Hierbij herinnerden zij de betrokken partijen eraan om de beslissing niet alleen van kwantitatieve overwegingen te laten gelden maar ook van kwalitatieve. Acito e.a. (2009) toonden aan in een onderzoek dat bedrijven zowel naar kwantitatieve als kwalitatieve zaken keken bij het bepalen van materialiteit. Hoewel dit een vooruitgang is, bestaat er nog steeds een grijs gebied wat materialiteit betreft. Curtis & Hayes (2002) stellen dat harde verschillen bewezen en gecorrigeerd kunnen worden door de auditor maar dat zachte verschillen tussen de auditor en manager ontstaan door verschillende schattingen. Hier ontstaat ook het probleem, want waar schattingen gemaakt moeten worden kan earnings management ontstaan. Levitt (1998) merkte op dat bedrijven die expres een fout maken en als verklaring geven dat het immaterieel is dat ze daarmee een signaal afgeven dat ze het waarschijnlijk wel materieel vinden, anders hadden ze geen moeite gedaan om die fout te maken volgens hem. Hierbij laat hij in zijn argumentatie weg dat zachte verschillen gebaseerd zijn op verschil in schattingen. Aangezien de managers schattingen moeten maken zal het heel lastig zijn in de praktijk om te identificeren of iets expres is gedaan wat betreft de zachte verschillen (harde verschillen kunnen uiteraard bewezen worden door de auditor). Het feit dat de managers andere aannames voor de schattingen dan de auditors hebben gekozen hoeft dus niet direct te betekenen dat de manager expres een fout heeft gemaakt, maar uiteraard kan het wel bewust zijn gedaan. In de SAB 99 wordt opgemerkt dat hoe meer onzekerheid in de schatting, hoe groter de kans is dat het immaterieel wordt genoemd. Dat betekent dat, ondanks de vooruitgang die is geboekt op dit punt, earnings management hierdoor mogelijk is zonder de GAAP regels te overtreden.

(21)

Wanneer de winst geboekt mag worden was in het verleden niet duidelijk omschreven. In het jaar 1999 is SAB 101 uitgebracht waarin staat dat winst pas geboekt mag worden als aan een viertal criteria is voldaan. Altamuro e.a. (2005) vonden dat hierdoor winst minder snel wordt geboekt als de periode voor SAB 101. Zij merkten terecht op dat de bruikbaarheid van die winstgegevens hierdoor wel omlaag kan gaan omdat niet gerealiseerde winst ook waardevolle informatie kan opleveren voor onder andere investeerders. Forester (2008) en Lafond & Watts (2007) beweren daarentegen dat een conservatieve aanpak leidt tot het verkleinen van informatie asymmetrie. Een conservatieve aanpak van de winstboeking leidt tot een betere bron van informatie met betrekking tot toekomstige cash flows volgens Forester. Deze zijn voor investeerders heel bruikbaar bij de waardebepalingen die ze uitvoeren. De waarheid zal

waarschijnlijk in het midden liggen. Een conservatieve aanpak van de

winstboeking leidt (zoals hierboven geïllustreerd) namelijk tot voordelen maar ook nadelen wat betreft de bruikbaarheid van de informatie die daaruit kan worden gehaald. Terugkomend op het feit dat een jaarverslag eerlijk en getrouw moet zijn, is het de vraag of een conservatieve aanpak van de winstboeking dit versterkt. Op basis van de onderzoeken die tot nu toe zijn gedaan kan dat niet met zekerheid worden gezegd. Wat wel zeker vaststaat is dat sinds SAB 101 duidelijk is wanneer de winst geboekt mag worden waardoor earnings

management op dit punt eigenlijk is geëlimineerd.

Om te voorkomen dat de kosten die ontstaan door een ander bedrijf over te nemen in een keer af te schrijven in dat jaar (zodat de kosten niet worden verspreid over de jaren die daarop volgen) heeft de FASB in 2007 SFAS 141 uitgebracht. Hiermee moet een ‘in proces’ R&D worden geboekt als een

(22)

intangible asset met oneindig levensduur. Dit houdt in dat deze asset eigenlijk hetzelfde wordt behandeld als goodwill. Deze intangible asset moet namelijk ook jaarlijks een impairment test ondergaan. Hiermee is het probleem van het feit dat de kosten bij een overname in een keer werden afgeschreven opgelost. Echter is door deze oplossing een nieuw probleem ontstaan. Bij de introductie van SFAS 142 werd het ook verplicht om elk jaar een impairment test uit te voeren op goodwill. Hieruit is gebleken dat dit een mogelijkheid biedt voor earnings

management. Managers moeten namelijk bij een impairment test gebruik maken van schattingen en zoals eerder vermeld bieden schattingen mogelijkheid om earnings management toe te passen.

Ten slotte kunnen bedrijven ook frauderen. Hier is niet veel aandacht aan

besteedt omdat het buiten het bestek van dit onderzoek valt. Wat wel van belang is voor dit onderzoek is dat het in sommige gevallen niet duidelijk is of er sprake is van frauduleuze of legale boekhouding. Kassem (2012) stelt dat de motieven in dat geval achterhaald dienen te worden. Deze kunnen auditors helpen om de twijfelgevallen te classificeren.

(23)

5. Conclusie

Door middel van een literatuuronderzoek is onderzocht of earnings management mogelijk is doordat de GAAP regels flexibel genoeg zijn of dat de regels verkeerd worden toegepast. Als leidraad voor dit onderzoek zijn de vijf accounting ‘trucjes’ onderzocht die volgens voormalig voorzitter van de SEC Arthur Levitt een grote rol spelen binnen earnings management.

Het is gebleken dat beide redenen in de praktijk voorkomen. Als managers aannames en schattingen moeten maken met betrekking tot bepaalde posten biedt dat ruimte voor earnings management. Dit valt dan binnen de GAAP regels omdat die voorschrijven dat een schatting moet worden gemaakt. Hierbij kan worden gedacht aan het uitvoeren van impairment tests. Jordan & Clark (2004) bewezen met hun onderzoek dat impairment tests ruimte bieden om earnings management te kunnen toepassen binnen het bedrijf.

Het concept materialiteit biedt eveneens ruimte om earnings management toe te passen binnen de GAAP regels. Hoe meer onzekerheid heerst bij schattingen hoe sneller dit als immaterieel wordt bestempeld en dus ruimte biedt voor earnings management.

Bij het maken van cookie jar reserves participeert het bedrijf ook in earnings management, hierbij overtreden ze echter wel de GAAP regels. Het is namelijk verboden om onrealistisch grote reserves te maken zonder onderbouwing. Ondanks dat de SEC hoge boetes uitdeelt komt deze vorm van earnings management voor bij grote bedrijven (bron microsoft, bron dell). Daarnaast kunnen bedrijven winsten te vroeg boeken, ook dit is een overtreding van de GAAP regels. In SAB 101 is duidelijk gespecificeerd dat aan een aantal criteria

(24)

voldaan moet zijn om de winst te mogen boeken. Indien bedrijven zich hier niet aan houden omdat ze hiermee earnings management willen toepassen

(25)

Referenties

Acito, A.A., J.J. Burks, en W.B. Johnson (2009). Materiality decisions and the correction of accounting errors. The Accounting Review,84,(3), pp. 659- 688.

Agentschap van de Generale Thesaurie (2013). Kapitaalmarkt

(http://www.dsta.nl/Onderwerpen/Kapitaalmarkt), 16 juni 2013.

Altamuro, J., A. Beatty, J. Weber (2005). The effects of accelerated revenue recognition on earnings management and earnings informativeness: Evidence from SEC staff Accounting bulletin number 101. The accounting review,80, pp. 373-401.

Bergstresser, D. en T. Philippon (2005). CEO incentives and earnings management. Journal of Financial Economics,80,(2006), pp. 511-529. Curtis, M.B., T. Hayes (2002). Materiality and audit adjustments

(http://www.nysscpa.org/cpajournal/2002/0402/dept/d046902.htm), 26 juni

2013.

Dechow, P.M., D.J. Skinner (2000). Earnings management: Reconciling the views of accounting academics, practitioners, and regulators. Accounting Horizons,14,(2), pp. 235-250.

DeFond, M.L. en J. Jiambalvo (1994). Debt covenant violation and manipulation of accruals. Journal of Accounting and Economics,17,(1-2), pp. 145-176. Dell’s SEC settlement (2010). The economist online

(http://www.economist.com/blogs/newsbook/2010/07/dells_sec_settlement),

27 juni 2013.

Eisenhardt, K.M. (1989). Agency Theory: An Assessment and Review. The

Academy of Management Review,14,(1), pp. 57-74

Financial Accounting Standards Board (2007). Summary of statement number 141 (http://www.fasb.org/summary/stsum141.shtml), 24 juni 2013.

Financial Accounting Standards Board (2002). Summary of statement number

146 (http://www.fasb.org/summary/stsum146.shtml), 21 juni 2013.

Forester, C.L. (2008). Does more conservative revenue recognition improve the informativeness of earnings

(http://www.krannert.purdue.edu/academics/accounting/bkd_speakers /papers/forester.pdf), 26 juni 2013.

Healy, P.M. en J.M. Wahlen (1999). A Review of the earnings management literature and is implications for standard setting. Accounting Horizons,13, (4), pp. 365-383.

Jordan, C.E., S.J. Clark (2004). Big bath earnings management: The case of goodwill impairment under SFAS number 142. Journal of applied business research,20,(2), pp. 63-70.

Kassem, R. (2012) Earnings management and financial reporting fraud: can external auditors spot the difference? American Journal of Business and Management,1,(1), pp. 30-33.

LaFond, R. en R.L. Watts (2007). The Information Role of Conservatism.The Accounting Review,83,(2), pp. 447-478.

Levitt, A. (1998). The numbers game

(http://www.sec.gov/news/speech/speecharchive/1998/spch220.txt), 20 juni 2013.

Microsoft settles accounting charges with SEC (2002),

(http://usatoday30.usatoday.com/tech/techinvestor/2002/06/03/microsoft- sec.htm), 21 juni 2013.

(26)

Perry, S.E. en T.H. Williams (1994). Earnings Management Preceding

Management Buyout Offers. Journal of Accounting and Economics,18,(2), pp. 157-179.

Rijksoverheid (2013). Financieel jaarverslag

(http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/corporate-governance/financieel-

jaarverslag), 12 juni 2013.

Securities & Exchange Commission (1999). Accounting bulletin number 99

Materiality (http://www.sec.gov/interps/account/sab99.htm), 22 juni 2013.

Securities & Exchange Commission (1999). Accounting bulletin number 101

Revenue recognition (http://www.sec.gov/interps/account/sab101.htm), 22

juni 2013.

Sikora, M. (1999). Timing a big bath to an acquisition. Mergers & Acquisitions: The Dealmaker’s Journal,33,(6), pp. 8-9.

Teoh, S.H., I.Welch en T.J. Wong (1998). Earnings management and the post‐ issue performance of seasoned equity offerings. Journal of Financial

Economics,50, pp. 63-99.

Teoh, S.H., T.J. Wong en G. Rao (1998). Are Accruals During Initial Public Offering Opportunistic? Review of Accounting Studies,3, pp. 175-208. Van der Tas, L. (2006). Invoering van IFRS in de EU: achtergronden, kansen en bedreigingen. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De resultaten sectie representeert de uitkomsten van de relatie tussen de discretionaire accruals als proxy voor de mate van earnings management en de verplichte invoering van

(2006) hebben onderzoek gedaan binnen Europa naar earnings management en concluderen dat er bij niet beursgenoteerde ondernemingen in hogere mate gebruik wordt gemaakt

(2006) bij Duitse bedrijven die de US GAAP toepassen en bedrijven die de German GAAP hanteren. Daaruit is naar voren gekomen dat bij Duitse bedrijven die US GAAP hanteren minder

Als beantwoording op de onderzoeksvraag betekent dit dat niet bewezen kan worden dat private familiebedrijven in de eurozone minder gebruik maken van earnings management

Additionally we estimated the minimum required prevalence of BRCA1-likeness and the required positive predictive value (PPV) for a BRCA1-like test to render this strategy

Hoe dan ook bestaat thans onvoldoende bewijs voor een gunstig effect van percutane sluiting van van een PFO bij patiënten met een cryptogeen herseninfarct, zelfs in aanwezigheid

These are the proceedings of the 10th International Conference on Advances in Computer Entertainment (ACE 2013), hosted by the Human Media Interaction research group of the Centre

Article citation: María-Laura Franco-García, Juan-Luis Sherwell and Aard Groen, (2013) "Private-public strategies for sustainable regional development (3rd Greening of