• No results found

Ergotherapie in de eerstelijnszorg in Vlaanderen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Ergotherapie in de eerstelijnszorg in Vlaanderen"

Copied!
75
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

MASTER IN DE ERGOTHERAPEUTISCHE WETENSCHAP Interuniversitaire master in samenwerking met:

UGent, KU Leuven, UHasselt, UAntwerpen

Vives, HoGent, Arteveldehogeschool, AP Hogeschool Antwerpen, HoWest, Odisee, PXL, Thomas More

Faculteit geneeskunde en gezondheidswetenschappen

Ergotherapie in de eerstelijnszorg in Vlaanderen

Een scoping review en een eerste aanzet tot een Vlaams competentieprofiel voor ergotherapeuten in de eerste lijn

Lotte VANNESTE

Masterproef ingediend tot het verkrijgen van de graad van Master of science in de ergotherapeutische wetenschap Promotor: prof.dr Daphne Kos Copromotor: Kuni Vergauwen Copromotor: Marine Lécharny Academiejaar: 2019-2020

(2)

2

ABSTRACT

Inleiding: Door uitdagingen in het zorglandschap neemt de focus op eerstelijnszorg toe. De rol van ergotherapeuten in deze setting is minder gekend. Mogelijks is er nood aan nieuwe competenties voor ergotherapeuten in de eerstelijnszorg. Deze masterproef gaat de professionele rolinvulling en integratie van ergotherapeuten in de internationale en Vlaamse eerste lijn na. Vervolgens wordt een aanzet gegeven voor het opstellen van een toekomstgericht, Vlaams competentieprofiel voor ergotherapeuten in de eerstelijnszorg.

Methode: Een scoping review brengt de rolinvulling en integratie in kaart. De eerste aanzet tot een competentieprofiel wordt opgesteld aan de hand van een literatuurstudie en een documentanalyse, volgens de grounded theory methode. Resultaten: De beroepseigenheid van ergotherapie sluit aan bij de visie van persoonsgerichte, geïntegreerde eerstelijnszorg. Tot op heden is de beperkte terugbetaling de meest belemmerende barrière voor een vlotte integratie in Vlaanderen. Acht rollen, en bijhorende competenties, worden geïdentificeerd voor ergotherapeuten in de Vlaamse eerste lijn. Deze zijn: ondernemende ergotherapeut, behandelende ergotherapeut, geïnformeerde ergotherapeut, communicerende ergotherapeut, ergotherapeut als persoon, geïntegreerde ergotherapeut, integere ergotherapeut en onderzoekende ergotherapeut.

Discussie: Aanbevelingen voor onderzoek, beleid en onderwijs worden geformuleerd. Toekomstige studenten ergotherapie kunnen voorbereid worden op hun rol in de eerste lijn door opleidingen die gebaseerd zijn op het competentieprofiel. In de toekomst zal het belang van generalistische competenties toenemen.

Conclusie: Ergotherapie verdient een plaats in de eerstelijnszorg. Profilering van het beroep, ondersteund door onderzoek en een beroepsspecifiek competentieprofiel, moet ervoor zorgen dat barrières worden weggewerkt.

(3)

3 Introduction: The focus on primary care is rising through challenges in the health care system. The role of occupational therapists (OTs) is less known in the field of primary care. There is possibly a need for new competences for OTs in primary health care. This master’s thesis explores the professional roles and integration of OTs in international and Flemish primary care. Subsequently, a first step towards the development of a future-oriented, Flemish competence profile for OTs in primary care will be given.

Method: A scoping review is performed to determine the professional roles and integration. A literature review and a document analyses, following the grounded theory method, are executed to form the starting point of the competence profile. Results: The practice of occupational therapy is in accordance with the vision and mission of primary healthcare. The limited reimbursement in Flanders interferes with an efficient integration. Eight roles are identified for Flemish primary care OTs. These are: enterprising OT, treating OT, informed OT, communicating OT, the OT as a person, integrated OT, honest OT and investigating OT.

Discussion: Recommendations for research, policy and education are formulated. Future OT students need to be prepared for their role in primary care through competency-based education. The focus on general competences will rise in the future.

Conclusion: Occupational therapy deserves a place in primary health care. OTs must present themselves, strengthened by research and a competence profile, to take out barriers.

(4)

4

INHOUDSOPGAVE

1. Inleiding ... 7

1.1. De veranderende eerstelijnszorg ... 7

1.2. Beroeps- en competentieprofiel ... 11

1.3. Doel van het onderzoek ... 15

2. Methode ... 16

2.1. Onderzoeksdesign ... 16

2.2. Onderzoeksfase 1 ... 16

2.2.1. Scoping review als onderzoeksmethode ... 16

2.2.2. Methodologisch framework scoping review... 17

2.3. Onderzoeksfase 2 ... 21 2.3.1. Literatuuronderzoek en documentanalyse ... 21 2.3.2. Dataselectie ... 22 2.3.3. Data analyse ... 23 2.4. Ethische procedure ... 24 3. Resultaten ... 25

3.1. Onderzoeksfase 1: scoping review ... 25

3.1.1. Descriptieve, numerieke analyse ... 26

3.1.2. Thematische analyse ... 27

3.2. Onderzoeksfase 2: competentieprofiel ... 37

4. Discussie ... 50

4.1. Onderzoeksfase 1: scoping review ... 50

(5)

5

5. Conclusie ... 58

Literatuurlijst ... 59

Bijlage ... 66

Bijlage 1: Geïnformeerde toestemming ... 66

Bijlage 2: Referenties competenties ... 70

(6)

6

WOORD VOORAF

Deze masterproef vormt het slotstuk van mijn opleiding. In deze uitdagende tijden was het niet steeds evident om met opperste concentratie aan deze masterproef te werken. Daarom wil ik de opleiding graag bedanken voor de flexibiliteit. Vervolgens wil ik graag enkele personen bedanken die ervoor zorgden dat ik deze masterproef kon voltooien. Een eerste woord van dank gaat uit naar mijn promotor, professor dr. Daphne Kos. Bedankt voor de ondersteunende en terechte feedback. Dit hielp me om duidelijkheid en structuur aan te brengen. Vervolgens wil ik graag Kuni Vergauwen en Marine Lécharny, de copromotoren, bedanken. Bedankt voor jullie inzet en vele werk, jullie constructieve feedback en jullie bereikbaarheid. Ook de respondenten wil ik graag bedanken voor hun interessante input. Als laatste wil ik graag mijn vrienden en familie bedanken voor de steun en het luisterend oor en het nalezen van deze masterproef. Juni 2020

(7)

7

1. INLEIDING

1.1. De veranderende eerstelijnszorg

Gezondheid en welzijn zijn een recht voor iedereen (WHO Regional Office for Europe, 2013). De laatste jaren dienen uitdagingen zich aan in het zorglandschap, die dit recht in het gedrang brengen (Agentschap Zorg en Gezondheid, 2017; WHO, 2019; WHO Regional Office for Europe, 2013). Er zijn vijf prominente aanleidingen voor deze uitdagingen (Agentschap zorg en gezondheid, 2017; De Maeseneer, 2019; Verlinde et al., 2017):

Demografische en epidemiologische ontwikkelingen: De bevolking vergrijst en er is een toename van personen met chronische aandoeningen en multimorbiditeit. De huidige zorgtrajecten, waarbij gefocust wordt op één aandoening, volstaan niet meer aan deze complexe zorg. Een paradigmashift, waarbij vertrokken wordt vanuit de doelen en de voorkeuren van de patiënt, is noodzakelijk. Persoonsgerichte en geïntegreerde zorg staan hierbij centraal (Agentschap Zorg en Gezondheid, 2017; De Maeseneer, 2019; Verlinde et al., 2017).

Wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen: Wetenschappelijke vooruitgang en innovatie bieden mogelijkheden in de gezondheidszorg. Ook in de thuiszorg maakt technologie zijn intrede. Deze technologieën zijn echter niet goedkoop, waardoor rekening moet gehouden worden met de impact ervan op het budget van de gezondheidszorg. De betaalbaarheid van de gezondheidszorg moet opgevolgd worden en maatschappelijk verantwoorde keuzes moeten gemaakt worden met betrekking tot deze nieuwe technologieën (Agentschap Zorg en Gezondheid, 2017; De Maeseneer, 2019; Verlinde et al., 2017).

Globalisering en sociaal-culturele ontwikkelingen: de samenleving is meer divers en zorgaanbieders moeten hierop inspelen door met iedereen op een gepaste manier in interactie te treden. Door de globalisering zijn cliënten beter geïnformeerd en hebben ze vaak al hun eigen keuzes gemaakt vooraleer ze bij de zorgaanbieder komen. Daarnaast is er ook een gewijzigde maatschappelijke context. Mensen hechten meer belang aan de balans werk-privé, wat gevolgen heeft voor de informele

(8)

8 zorg, zoals bijvoorbeeld een daling van vrijwilligerswerk (Agentschap Zorg en Gezondheid, 2017; De Maeseneer, 2019; Verlinde et al., 2017).

Existentiële component: mensen hechten meer belang aan een kwaliteits- en zinvol leven. Ze bepalen zelf hoe ze hun leven willen leiden, en dit ook binnen de zorg. Hierdoor vertrekt de zorg meer vanuit de individuele context, met een focus op autonomie (Agentschap Zorg en Gezondheid, 2017; De Maeseneer, 2019; Verlinde et al., 2017).

Sociaal-economisch: in België hebben personen met een lagere opleiding meer gezondheidsproblemen dan personen met een hogere opleiding. Er is een sociale ongelijkheid en een sociale gezondheidskloof, die mee de toegankelijkheid van de gezondheidszorg bepaalt. De sociale determinanten van gezondheid moeten tijdig worden gesignaleerd en aangepakt worden. De eerste lijn kan een belangrijke rol spelen om de toegankelijkheid van de zorg te verhogen (Agentschap Zorg en Gezondheid, 2017; De Maeseneer, 2019; Verlinde et al., 2017).

Deze aanleidingen hebben een invloed op de solidariteit, sociale rechtvaardigheid, autonomie en duurzaamheid van de zorg (Verlinde et al., 2017). Om deze uitdagingen aan te pakken, adviseert de World Health Organisation (WHO) om de ongelijkheden in de zorg te verminderen, in te zetten op een sterk publiek gezondheidssysteem, gezondheid en welzijn van populaties te verbeteren en zorg te voorzien die persoon gecentreerd, universeel, toegankelijk, duurzaam en van hoge kwaliteit is (WHO Regional Office for Europe, 2013). De huidige organisatie van de gezondheids- en welzijnszorg voldoet hier niet aan. Systemen en structuren moeten aangepast worden, waarbij meer ingezet wordt op geïntegreerde diensten, continuïteit van de zorg en zorg die plaatsvindt in de thuissituatie. De eerstelijnszorg wordt naar voren geschoven als belangrijke partner om tegemoet te komen aan de huidige noden, en gezondheid en welzijn voor iedereen te voorzien (Verlinde et al., 2017; WHO Regional office for Europe, 2013). Eerstelijnszorg wordt als volgt gedefinieerd:

Eerstelijnszorg is het verstrekken van universeel toegankelijke, geïntegreerde, persoonsgerichte, integrale zorg voor gezondheid in de gemeenschap door een team van professionelen die verantwoordelijk zijn om de overgrote meerderheid

(9)

9 van de gezondheidsproblemen aan te pakken. Deze dienstverlening komt tot stand in een duurzaam “partnership” met patiënten en mantelzorgers, in de context van het gezin en de lokale gemeenschap, en speelt een centrale rol in de algemene coördinatie en de continuïteit van de verzorging van een bevolking (De Maeseneer, 2019, p.24).

Op Vlaams niveau wordt de inzet op de eerste lijn reeds geïnitieerd (Agentschap Zorg en Gezondheid, 2017). Tussen 2012 en 2014 vond de zesde staatshervorming plaats, waarbij bevoegdheden werden overgeheveld van federaal naar Vlaams niveau (Belgium, 2020). Dit creëerde opportuniteiten om de Vlaamse eerstelijnszorg te reorganiseren (Agentschap Zorg en Gezondheid, 2017; Verlinde et al., 2017; Vlaamse Regering, 2019). Er wordt gewerkt naar een eerstelijnzorg die is opgebouwd uit: eerstelijnszones, regionale zorgzones en het Vlaams Instituut voor de Eerste Lijn. De eerstelijnzones zijn reeds gevormd. Vlaanderen telt 60 eerstelijnszones, waarbij elke zone een geografisch afgebakend gebied is, die 75.000 tot 125.000 inwoners omvat. Elke eerstelijnszone wordt aangestuurd door een lokale zorgraad. Deze zorgraad bestaat uit professionals en vertegenwoordigers van diverse eerstelijnsettingen uit de zone. Tegen 1 juli 2020 worden de zorgraden van de eerstelijnszones officieel erkend. Meerdere eerstelijnszones vormen samen een regionale zorgzone. De regionale zorgzones ondersteunen de eerstelijnzones en treden op 1 januari 2022 in werking. Het Vlaams Instituut voor de Eerste Lijn is een overkoepeld orgaan met verschillende taken, zoals: onderzoek uitvoeren, beleid uitwerken, kwaliteitsindicatoren uitwerken, richtlijnen voorzien en vormingen geven. Ze ondersteunen zowel de regionale zorgzones als de eerstelijnszones. In het jaar 2025 zou de volledige reorganisatie van de eerste lijn in Vlaanderen voltooid moeten zijn (Agentschap Zorg en Gezondheid, 2017; Verlinde et al., 2017; Vlaamse Regering, 2019).

In de eerstelijnszorg staan een persoonsgerichte aanpak en doelgerichte zorg centraal (Agentschap zorg en gezondheid, 2017; Boeckxstaens & De Maeseneer, 2012; Mold, 2017). Mold (2017) geeft aan dat ergotherapeuten de aangewezen professionals zijn om binnen de eerstelijnszorg doelgericht te gaan werken. Ergotherapeuten bekijken de invloed van gezondheid op het functioneren van het dagelijks leven en de kwaliteit van leven, wat aansluit bij de visie van eerstelijnszorg en doelgerichte zorg

(10)

(Dahl-10 Popolizio, Manson, & Muir, 2016). Uit verschillende onderzoeken blijkt dat ergotherapeuten meer en meer hun positie opeisen binnen de eerstelijnszorg (Boeckxstaens & De Maeseneer, 2012; Donnelly, Brenchley, Crawford, & Letts, 2014; Gray, Coker-Bolt, Halle, Hartmann, & Nardella, 2018; Halle, Mroz, Fogelberg, & Leland, 2018). In de praktijk is er echter onvoldoende kennis over de rol en meerwaarde van ergotherapeuten in de eerste lijn (Boeckxstaens & De Maeseneer, 2012; Bolt, Ikking, Baaijen, & Saenger, 2019a; Dahl-Popolizio, Rogers, Muir, Carroll, & Manson, 2017a; Donnelly et al., 2014; Donnelly, Leclair, Wener, Hand, & Letts, 2016; Halle et al., 2018).

In de eerstelijnszorg werken gezondheidswerkers samen in een interprofessioneel eerstelijnsteam (Dahl-Popolizio et al., 2017a; Doekhie, Buljac-Samardzic, Strating, & Paauwe, 2017). In een interprofessioneel team is er een gemeenschappelijke visie, waarbij hetzelfde doel wordt nagestreefd en is er een gedeelde verantwoordelijkheid (Tsakitzidis & Van Royen, 2012). Interprofessionele samenwerking kan helpen om problemen in de zorg te voorkomen. Samenwerking draagt bij aan een efficiëntere communicatie tussen de leden, wat leidt tot een verhoging van de kwaliteit van zorg (Tsakitzidis & Van Royen, 2012). In de interprofessionele eerstelijnsteams kunnen er verschillende percepties tussen de disciplines in het team zijn (Doekhie et al., 2017). Uit onderzoek van Doekhie et al. (2017) is gebleken dat ergotherapeuten de kinesitherapeuten als een volwaardige partner en lid van het team zien, maar dit omgekeerd niet geldt. Er zijn mispercepties over de rollen die vervuld worden. Huisartsen zien ergotherapeuten als een discipline die slechts éénmalig betrokken wordt in een eerstelijnsteam om bijvoorbeeld advies te verschaffen omtrent hulpmiddelen. Ergotherapeuten zien zichzelf wel als een permanent lid van het team, omdat ze helpen om doelen te stellen en het dagelijks leven te managen (Doekhie et al., 2017). Deze mispercepties kunnen worden verklaard door een gebrek aan kennis omtrent de rol van de andere disciplines, het niet persoonlijk kennen van de andere professionals en het niet delen van een holistische visie omtrent zorg (Doekhie et al., 2017; Tsakitzidis & Van Royen, 2012). Uit meerdere onderzoeken blijkt dat het gebrek aan kennis rond de rol en meerwaarde van ergotherapeuten de reden is van deze mispercepties (Donnelly et al., 2014; Donnelly et al., 2016; Halle et al., 2018). Doordat de rol niet goed gekend is, worden ergotherapeuten niet als volwaardige partners

(11)

11 beschouwd in het eerstelijnsteam (Boeckxstaens & De Maeseneer, 2012; Dahl-Popolizio et al., 2017a). Ergotherapeuten bezitten echter wel competenties die bijdragen aan een geïntegreerd eerstelijnsteam (Dahl-Popolizio et al., 2016). Om binnen een interprofessioneel team tot een optimale samenwerking te komen, is het belangrijk dat ieder lid de relevantie en de rolinvulling van de andere professionals kent (Bolt et al., 2019a; Halle et al., 2018; Tsakitzidis & Van Royen, 2012). Een middel om dit weer te geven, is een duidelijk gedefinieerd beroeps- of competentieprofiel.

1.2. Beroeps- en competentieprofiel

Een beroepsprofiel is een omschrijving van een beroep dat wordt uitgevoerd (Ergotherapie Vlaanderen, 2018; van Hartingsveldt, Logister-Proost, & Kinébanian, 2010). In een beroepsprofiel worden beroepsspecifieke rollen beschreven (van Hartingsveldt et al., 2010). Een beroepsprofiel gaat veelal gepaard met beroepscompetenties of een competentieprofiel, maar dit is geen vereiste (Verhoef & Zalmstra, 2013). Een competentie is een bepaalde combinatie van kennis, vaardigheden, inzichten en attitudes die nodig zijn om in een beroepssituatie op een adequate, doelbewuste en verantwoorde manier te handelen (Verhoef & Zalmstra, 2013). Ergotherapie Vlaanderen stelde in 2018 een Vlaams beroepsprofiel op voor de ergotherapeut, waarin de dimensies en verschillende rollen van het beroep ergotherapie worden toegelicht. Op basis hiervan werd ook een beroepsprofiel opgesteld voor de ergotherapeut in de geestelijke gezondheidszorg (VLEGG, 2018). Ook in het buitenland worden beroepsprofielen gebruikt. In Nederland werden reeds meerdere versies van het beroepsprofiel gepubliceerd (van Hartingsveldt et al., 2010). Naast een beroepsprofiel heeft Nederland ook een competentieprofiel voor ergotherapie (Verhoef & Zalmstra, 2013). In dit competentieprofiel worden cliëntgerichte competenties, organisatiegerichte competenties en beroepsgerichte competenties weergeven (Verhoef & Zalmstra, 2013). In Canada is er al sedert 1996 een competentieprofiel beschikbaar, dat momenteel aan zijn derde versie toe is (ACOTRO, 2011). Deze competentieprofielen zijn algemene profielen voor ergotherapeuten. Een competentieprofiel voor ergotherapeuten in de eerste lijn is tot op heden niet gekend.

(12)

12 Een beroeps- en competentieprofiel kennen verschillende doelen (ACOTRO, 2011; Ergotherapie Vlaanderen, 2018; OT Australia, 1999; van Hartingsveldt et al., 2010; Verhoef & Zalmstra, 2013). Een beroepsprofiel leidt tot profilering (Ergotherapie Vlaanderen, 2018; van Hartingsveldt et al., 2010). Profilering zorgt voor het kenbaar maken van de beroepseigenheid naar zowel cliënten, het multidisciplinair team, de overheid als beleidsorganisaties en draagt bij aan de transparantie van het beroep (van Hartingsveldt et al., 2010; Ergotherapie Vlaanderen, 2018). Door het huidige ergotherapeutische beroepsprofiel worden ergotherapeuten versterkt als beroepsgroep (van Hartingsveldt et al., 2010). Voorts zorgt een beroepsprofiel voor regulering op nationaal vlak, waarbij een wettelijk kader wordt gecreëerd dat verantwoordelijk is voor de definiëring, registratie, controle en financiering van verstrekkingen (Ergotherapie Vlaanderen, 2018). De inhoud van een beroepsprofiel biedt niet enkel een meerwaarde voor ergotherapeuten, maar ook voor actoren in het werkveld zoals: collega hulpverleners, cliënten, overheidsinstanties en beleidsorganisaties (Ergotherapie Vlaanderen, 2018; van Hartingsveldt et al., 2010). De toepassingen van een competentieprofiel zijn voornamelijk te situeren op onderwijs- en praktijkniveau (ACOTRO, 2011; OT Australia, 1999; Verhoef & Zalmstra, 2013). Competenties geven vorm aan de curricula en bepalen het eindniveau van de bacheloropleiding. Daarnaast vormen ze een basis voor levenslang leren en het ontwikkelen van gevorderde competenties. Op deze manier wordt de kwaliteit van de vaardigheden en de professionele ontwikkeling van ergotherapeuten en studenten ergotherapie gegarandeerd. Via een competentieprofiel wordt getracht om de rol en de verantwoordelijkheden van een ergotherapeut te begrijpen. In de praktijk maken competenties de werkzaamheden zichtbaar die ergotherapeuten te bieden hebben. Op basis van het competentieprofiel worden performantie indicatoren bepaald voor de praktijk, die de kwaliteit van zorg opvolgen en garanderen (ACOTRO, 2011; OT Australia, 1999). Het competentieprofiel is bruikbaar voor ergotherapeuten, studenten ergotherapie, collega hulpverleners en de overheid. Het is belangrijk dat competenties aansluiten bij wettelijke kaders en bij het betreffende beroepsprofiel (ACOTRO, 2011; Verhoef & Zalmstra, 2013).

(13)

13 De ontwikkeling van een competentieprofiel vergt heel wat werk. Voor medische en paramedische beroepen worden de Canadian Medical Educational Directives for Specialists (CanMEDS) rollen en competenties vaak gebruikt om een competentieprofiel structuur te bieden (van der Lee et al., 2013). CanMEDS is een raamwerk dat de nodige beroepscompetenties identificeert en beschrijft voor alle domeinen binnen de medische zorg om zo te voldoen aan de patiëntenzorg en deze te verbeteren (Royal College of Physicians and Surgeons of Canada, 2020). Het Royal College of Physicians and Surgeons of Canada publiceerde CanMEDS voor het eerst in 1996, met een update in 2005 en 2015 (Royal College of Physicians and Surgeons of Canada, 2020). CanMEDS kadert binnen een competentie gebaseerde visie, waarbij duidelijke leerdoelen voorop gesteld worden. Figuur 1 geeft de zeven verschillende rollen weer die in CanMEDS worden beschreven.

Figuur 1 Rollen CanMEDS. Overgenomen van the Royal College of Physicians and Surgeons of Canada, 2020, www.royalcollega.ca/rcsite/canmeds/canmeds-framework-e. Copyright 2020 by the Royal College of Physicians and Surgeons of Canada

Per rol worden concepten, belangrijke competenties en specifieke competenties omschreven (Royal College of Physicians and Surgeons of Canada, 2020). De specifieke competenties krijgen de naam competentiemijlpalen en zijn specifiek geformuleerde doelen. Op deze manier kan de progressie van de student en de professional bijgehouden worden. Voor beoordelaars vormen de mijlpalen een handig

(14)

14 beoordelingsinstrument om na te gaan of een hulpverlener de competentie volledig beheerst en kan doorschuiven naar een volgende mijlpaal of nog nood heeft aan training en opleiding om het specifieke doel van de mijlpaal te bereiken. Dit is een sterkte van CanMEDS, het biedt een duidelijke categorisatie van meetbare competenties (Glover Takahashi, Nayer, & St Amant, 2017; Royal College of Physicians and Surgeons of Canada, 2015; van der Lee et al., 2013).

De zeven rollen, met bijhorende competenties, werden oorspronkelijk opgesteld voor artsen (Royal College of Physicians and Surgeons, 2020). Tegenwoordig worden ze door een ruimere medische doelgroep gebruikt (Glover Takahashi et al., 2017; van der Lee et al., 2013; Verma, Paterson, & Medves, 2006; Verma et al., 2009). Van der Lee et al. (2013) geeft mee dat het belangrijk is om per specifieke beroepsgroep de vertalingen te maken naar de beroepscontext, dit omdat CanMEDS voor bepaalde beroepsgroepen niet het volledige plaatje omvat (Verma et al., 2009; van der Lee et al., 2013). Het Canadese en Nederlandse competentieprofiel voor ergotherapeuten is gebaseerd op CanMEDS (Verma et al., 2006; Verhoef & Zalmstra, 2013). In het Canadese competentieprofiel is de structuur van CanMEDS duidelijk terug te vinden (Verma et al., 2006). De beroepscompetenties worden er aangepast naar een ergotherapeutische context. Een Belgisch, noch een Vlaams competentieprofiel voor ergotherapeuten bestaat tot op heden niet.

(15)

15

1.3. Doel van het onderzoek

Door de veranderingen in het eerstelijnslandschap kan er een belangrijke rol weggelegd zijn voor de ergotherapeut binnen deze context (Dahl-Popolizio et al., 2016; Mold, 2017). In het eerstelijnsteam is de meerwaarde en de rol van de ergotherapeut niet grondig gekend (Bolt et al., 2019a). Bovendien is er mogelijk nood aan nieuwe, context gebonden, competenties voor ergotherapeuten in de eerste lijn om als lid van een interdisciplinair team te kunnen inspelen op de huidige veranderingen in de eerste lijn. Het doel van dit onderzoek is tweeledig. Volgende onderzoeksvragen worden geformuleerd:

- Wat is de professionele rolinvulling van een ergotherapeut in de eerste lijn? - Hoe verloopt de huidige integratie van ergotherapie in de eerstelijnspraktijk,

zowel in Vlaanderen als wereldwijd?

- Welke competenties worden in de literatuur aangegeven om het beroep van ergotherapeut uit te oefenen in de eerstelijnszorg, in Vlaanderen?

Om dit te kunnen realiseren is het belangrijk om zicht te krijgen hoe de huidige situatie in de praktijk is, waarbij ook de context wordt meegenomen. Dit wordt uitgevoerd met een scoping review. Aansluitend wordt in de literatuur op zoek gegaan naar specifieke competenties die nodig zijn voor ergotherapeuten binnen de eerstelijnszorg. Een eerste aanzet wordt gegeven voor het ontwikkelen van een competentieprofiel, waarbij de structuur van CanMEDS wordt meegenomen.

(16)

16

2. METHODE

2.1. Onderzoeksdesign

Deze masterproef maakt deel uit van het eerste projectjaar van een vier jaar lopend praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek (PWO).

Het onderzoek in deze masterproef wordt uitgevoerd met behulp van een kwalitatief onderzoeksdesign. Kwalitatief onderzoek is aangewezen als eerste of verkennend onderzoek binnen een nieuw domein (Kielhofner & Taylor, 2017). In een eerste onderzoeksfase wordt een scoping review uitgevoerd om zo veel mogelijk relevante bronnen te verzamelen omtrent de professionele rolinvulling en integratie van ergotherapie in de eerste lijn. Om deze scoping studie op een gestructureerde manier uit te voeren, wordt het methodologisch raamwerk voor scoping reviews van Arksey en O’Malley (2005) en Levac et al. (2010) gevolgd. In een tweede onderzoeksfase wordt een literatuurstudie en documentanalyse uitgevoerd met betrekking tot de vereiste competenties om als ergotherapeut in de Vlaamse eerste lijn te werken (Bowen, 2009). Het vierjarige PWO beoogt de ontwikkeling van een Vlaams, toekomstgericht competentieprofiel voor ergotherapeuten in de eerste lijn. Met behulp van de grounded theory methode zullen in het PWO stapsgewijs verschillende databronnen geconsulteerd worden. Resultaten van de huidige literatuurstudie en documentanalyse bieden een eerste aanzet hiervoor.

2.2. Onderzoeksfase 1

2.2.1. Scoping review als onderzoeksmethode

Een scoping review of een scoping studie is een manier van onderzoek waarbij op een snelle manier alle beschikbare literatuur in de breedte wordt meegenomen omtrent een thema (Arksey & O’Malley, 2005; Levac et al., 2010; McKinstry, Brown, & Gustafsson, 2014; Pham et al., 2014). Een scoping review heeft enkele fundamentele verschillen met een systematic review (Arksey & O’Malley, 2005). Een scoping review kent geen methodologische beperkingen. Alle studie designs worden in het onderzoek

(17)

17 meegenomen. Een tweede verschil is dat een scoping review de kwaliteit van de geïncludeerde studies niet gaat beoordelen (Arksey & O’Malley, 2005).

Arksey en O’Malley (2005) geven vier drijfveren waarbij een scoping review aangewezen is. Een eerste reden is om zicht te krijgen op de huidige omvang van de literatuur en informatie omtrent een bepaald onderwerp. Dit is een snel onderzoek die de resultaten niet in detail gaat bespreken. Een tweede reden is om te bepalen of een systematic review al dan niet een meerwaarde zal hebben. Door de scoping review wordt op voorhand nagegaan of een volledige systematic review relevant en haalbaar is om uit te voeren. Een derde beweegreden om een scoping review uit te voeren, is om informatie te gaan verzamelen en onderzoeksresultaten te verspreiden over een publiek dat geen tijd heeft om alle studies apart te raadplegen. Een laatste drijfveer betreft het identificeren van hiaten in de literatuur. Via een scoping review kunnen conclusies getrokken worden over een thema en kan bepaald worden wat er nog ontbreekt (Arksey & O’Malley, 2005).

2.2.2. Methodologisch framework scoping review

Om tot een scoping review te komen werd het methodologisch kader van Arksey en O’Malley (2005) gevolgd, aangevuld met methodologische opmerkingen van Levac et al. (2010). Dit kader bestaat uit zes stappen. Door een methodologisch kader te hanteren, wordt getracht om de transparantie, geloofwaardigheid en afhankelijkheid te garanderen (Arksey & O’Malley, 2005).

Identificeren van de onderzoeksvraag

In deze studie werd de scoping review uitgevoerd om zicht te krijgen op de huidige omvang van de literatuur omtrent de rolinvulling en integratie van het beroep ergotherapie in de eerstelijnszorg in Vlaanderen. De onderzoeksvragen voor de scoping studie zijn als volgt: ‘Wat is de professionele rolinvulling van een ergotherapeut in de eerste lijn?’ en ‘Hoe verloopt de huidige integratie van ergotherapie in de eerstelijnspraktijk, zowel in Vlaanderen als wereldwijd?’.

(18)

18 Identificeren van relevante studies

De elektronische databanken PubMed, Cinahl, Cochrane, OTSeeker en Embase werden doorzocht aan de hand van de zoekstring: (("occupational therapist"[Title/Abstract]) OR ("occupational therapy"[Title/Abstract])) AND (primary care [MeSH Terms]). Bij het doorzoeken van de databanken waren er geen beperkingen op studiedesign of -periode. Om praktische redenen werd een taallimiet ingesteld op Nederlandstalige en Engelstalige bronnen. Daarnaast werden de referentielijsten van relevante systematische reviews bestudeerd om na te gaan of alle relevante literatuur geïncludeerd was. Ook grijze literatuur werd geïncludeerd, zoals rapporten, beleidsteksten en werkdocumenten. Om relevante studies uit België en Vlaanderen te identificeren, werden de websites van Ergotherapie Vlaanderen, het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsuitkering (RIZIV), de Belgische overheid, de Vlaamse overheid en de Federale overheidsdienst voor Volksgezondheid (FOD Volksgezondheid) geraadpleegd met de term ergotherapie en ergotherapeut.

Studie selectie

De studie selectie is een iteratief proces waarbij de literatuur doorzocht wordt op basis van een zoekstrategie, de zoekstrategie verfijnd wordt naargelang de

gevonden literatuur en de literatuur wordt gescreend op inclusie (Levac et al., 2010). De studie selectie liep van januari 2020 tot en met april 2020. Literatuur werd eerst gescreend op basis van titel, dan op abstract en daarna op basis van de volledige tekst. Studies die handelen omtrent ergotherapie in de eerste lijn en die nieuwe informatie aanhalen, werden geïncludeerd. Studies die enkel resultaten aanhalen van eerder gepubliceerd onderzoek en studies waarvan de volledige tekst niet terug te vinden was, werden geëxcludeerd. Om de betrouwbaarheid te garanderen

voerden de student-onderzoeker en de copromotor de studie selectie onafhankelijk van elkaar uit, waarbij tot een consensus van geïncludeerde artikels werd gekomen. Data visualiseren, samenvatten en voorstellen

Kernwoorden werden uit de data verzameld en narratief weergeven. Uit elke studie werd volgende informatie verzameld:

(19)

19 - Auteur & titel

- Jaar van publicatie - Locatie

- Doel van de studie - Onderzoeksmethode

- Interventies die worden aangeboden

- Doelgroep aan wie interventies worden verleend - Meerwaarde van ergotherapie in de eerste lijn - Integratie van ergotherapie in de eerste lijn - Aanbevelingen voor de toekomst

Deze informatie werd in een data charting formulier opgesteld. Charting is een iteratief proces, waarbij voortdurend data samengevat en geüpdatet wordt (Arksey & O’Malley, 2005). In deze fase overlegde de student-onderzoeker met de copromotoren om na te gaan of alle relevante informatie werd weergeven.

Samenvatten en weergeven van de resultaten

Een duidelijk weergave van de resultaten is noodzakelijk zodat bias gedetecteerd kan worden. Levac et al. (2010) geven drie stappen mee om de resultaten weer te geven: analyseren van de data, rapporteren van de resultaten en betekenis geven aan de resultaten. Een descriptieve, numerieke analyse geeft de kenmerken van de studies weer, zoals jaar van publicatie, land van publicatie en onderzoeksmethode. De inhoud van de studies wordt narratief weergeven volgens thema’s. Deze thema’s werden gevormd uit de literatuur. Door de data meermaals door te nemen en samen te vatten, werden thema’s geïdentificeerd. Deze thema’s werden inhoudelijk verder aangevuld en werden als leidraad gebruikt om de resultaten weer te geven. Citaten uit de literatuur ondersteunen de weergave en dragen zo bij aan de overtuigingskracht. Er werden ook aanbevelingen geformuleerd voor onderzoek, praktijk en beleid, om betekenis te geven aan de resultaten.

(20)

20 Consultatie

In deze stap werden twee zelfstandige ergotherapeuten telefonisch bevraagd. Hun advies werd meegenomen in de scoping review. Levac et al . (2010) bevelen deze fase sterk aan en geven aan dat dit bijdraagt tot een verhoging van de methodologische kwaliteit. De deelnemers kregen vijf stellingen voorgeschoteld, die uit de literatuur naar boven kwamen, en gaven hierover hun mening en visie. De stellingen zijn:

- Een ergotherapeut in de eerste lijn is een generalist en geen specialist.

- Ergotherapeuten in de eerste lijn zijn een brugfiguur tussen de gezondheids- en welzijnssector.

- Ergotherapeuten in de eerste lijn moeten minder focussen op het behandelen van problemen en meer focussen op preventie en gezondheidspromotie. - De grootste barrière voor ergotherapeuten in de eerste lijn is momenteel het

gebrek een erkenning en herkenning.

- Er is nood aan een specifiek competentieprofiel voor ergotherapeuten in de eerste lijn.

De deelnemers tekenden hierbij een geïnformeerde toestemming, die de vertrouwelijkheid garandeert (Bijlage 1).

(21)

21

2.3. Onderzoeksfase 2

2.3.1. Literatuuronderzoek en documentanalyse

De tweede onderzoeksfase kadert als eerste aanzet binnen een meerjarig PWO met als onderzoeksopzet het opstellen van een Vlaams competentieprofiel. De ontwikkeling van dit competentieprofiel zal meerdere jaren in beslag nemen, waarbij met behulp van de grounded theory methode systematisch verschillende databronnen geconsulteerd zullen worden. Grounded theory is een inductieve methode om een theorie uit kwalitatieve data te ontleden (Engward, 2013; Kielhofner & Taylor, 2017). Een meerwaarde van grounded theory is dat er geen veronderstellingen worden gemaakt en dat er een neutrale kijk is op menselijke acties in een sociale context (Engward, 2013). Grounded theory wordt gebruikt als er nog maar weinig onderzoek bestaat over een fenomeen (Engward, 2013).

In deze masterproef wordt een literatuuronderzoek in combinatie met een documentanalyse uitgevoerd. Over het consulteren van literatuur binnen grounded theory en in welke fase dergelijk literatuuronderzoek al dan niet moet plaatsvinden, bestaan verschillende opinies (Dunne, 2010). Enerzijds is er de visie van Glaser, die stelt dat er vanaf een ‘tabula rasa’ gestart moet worden, zonder voorafgaand literatuuronderzoek omtrent het onderwerp (Dunne, 2010). Anderzijds is er de visie van Corbin en Strauss (1990), waarbij wordt aangeraden om op voorhand wel een literatuuronderzoek uit te voeren. Door op voorhand literatuur te raadplegen, kan het onderwerp inhoudelijk afgebakend worden. Het helpt om zicht te krijgen op de hiaten met betrekking tot het onderwerp. Daarnaast helpt literatuur om concepten duidelijk te krijgen en biedt het een richting en houvast voor de onderzoeker (Corbin & Strauss, 1990; Dunne, 2010). Een documentanalyse kan in een grounded theory gebruikt worden als een aanvulling op een andere onderzoeksmethode of als een op zichzelf staande onderzoeksmethode (Bowen, 2009). In deze masterproef is de documentanalyse een op zichzelf staande methode.

(22)

22

2.3.2. Dataselectie

Bij het uitvoeren van de documentanalyse en literatuurstudie, is het niet evident om een schatting van de nodige literatuur en documenten te maken (Bowen, 2009). Het is vooral van belang dat relevante literatuur, die aansluit bij de onderzoeksvraag, wordt verzameld (Bowen, 2009). In de grounded theory methode voltrekken de dataverzameling en de data analyse zich op hetzelfde moment. Er is een continue vergelijking met de data die de verdere dataverzameling bepaalt (Engward, 2013). Zoekstring

De volgende zoekterm werd gebruikt: ((("competencies"[Title/Abstract]) OR ("competency"[Title/Abstract]) OR ("skills"[Title/Abstract]) OR ("competence"[Title/Abstract])) AND (('primary care'[Title/Abstract]) OR ('primary health care' [Title/Abstract])) AND (("occupational therapy"[MeSH Terms]) OR ("allied health personnel"[MeSH Terms]))). In deze zoekstring werd gefocust op de vaardigheden en competenties die ergotherapeuten en hulpverleners in de eerste lijn bezitten. Omdat het nieuwe competentieprofiel toekomstgericht zal zijn, werd er niet enkel gefocust op de vaardigheden die ergotherapeuten nu bezitten, maar werd er ook gekeken naar vaardigheden die alle gezondheidswerkers in de eerste lijn moeten hebben, om te kunnen inspelen op nieuwe ontwikkelingen in de eerstelijnszorg. Hierbij werden ook de vaardigheden van nieuwe rollen voor ergotherapeuten meegenomen. Databanken

Via verschillende bronnen werden relevante studies gezocht. Met een zoekstring werden de volgende elektronische databanken doorzocht: PubMed, Cinahl, Cochrane, OTSeeker en Embase. Bij het doorzoeken van de databanken waren er geen beperkingen op studie design of periode. Om praktisch reden werd wel een taallimiet ingesteld op Nederlandstalige en Engelstalige bronnen. Boeken die handelen over beroepscompetenties en competentieprofielen in de ergotherapie werden geraadpleegd. Om de focus op de Vlaamse context te leggen, werden beleidsnota’s van de Vlaamse overheid omtrent de eerstelijnszorg geraadpleegd. Belgische en Vlaamse wetgeving omtrent ergotherapie en eerstelijnszorg werden geraadpleegd via

(23)

23 Belgielex, de kruispuntbank van de wetgeving. Daarnaast werden ook vacatures in de eerstelijnszorg in Vlaanderen gescreend op de nodige competenties en vaardigheden. Inclusie- en exclusiecriteria

Documenten werden geïncludeerd als ze over eerstelijnszorg handelen, ergotherapie vermelden en competenties vermelden die een professional moet bezitten om in de eerstelijnszorg te werken. Documenten werden geëxcludeerd wanneer ze een opleidingsprofiel of curriculum bespreken.

2.3.3. Data analyse

De data analyse is een iteratief proces (Bowen, 2009). Er werd gekozen om de data te analyseren volgens de grounded theory methode. Op deze manier zal de verkregen data in de verdere ontwikkeling van het competentieprofiel (PWO) mee geïntegreerd kunnen worden als onderdeel van de systematische dataverzameling volgens de grounded theory methode.

De data analyse in grounded theory startte vanaf het moment waarop de eerste data waren verzameld (Corbin & Strauss, 1990). De data werd handmatig gecodeerd. Eerst werd open gecodeerd, waarbij de data analytisch werd afgebroken. Het doel hiervan is om tot nieuwe inzichten te komen. Gelijkenissen en verschillen werden vergeleken en zo werden concepten gevormd (Corbin & Strauss, 1990; Heath & Cowley, 2004). Vervolgens werd overgegaan tot axiaal coderen. Concepten die naar hetzelfde fenomeen verwijzen, werden gelabeld als een categorie en subcategorie. Tijdens het vormen van categorieën werd de constante vergelijkingsmethode gehanteerd, waarbij er continu vragen gesteld werden en de data werd vergeleken. Dit draagt bij tot de theoretische sensitiviteit en voorkomt subjectiviteit en bias (Corbin & Strauss, 1990). Vervolgens werd overgegaan tot selectief coderen waarbij alle categorieën werden geïntegreerd en gerelateerd aan elkaar, wat uiteindelijk leidt tot het bekomen van een theorie (Corbin & Strauss, 1990; Health & Cowley, 2004). Het bereiken van een theorie werd in deze masterproef niet gerealiseerd en is voorbehouden voor een latere fase waarin andere kwalitatieve bronnen geconsulteerd zullen worden.

(24)

24 Het is belangrijk om tijdens een grounded theory analyse geen eigen interpretaties toe te voegen (Corbin & Strauss, 1990). Als een concept meerdere malen aanwezig was in de documenten, dan werd dit meegenomen in de theorievorming. Hierdoor werd onderzoekersbias tegengegaan (Corbin & Strauss, 1990). Memo’s werden gebruikt om duidelijke linken te tonen en de gedachtegang van de student-onderzoeker bij te houden, als bijdrage tot de theoretische sensitiviteit (Corbin & Strauss, 1990).

2.4. Ethische procedure

De masterproef, met registratienummer B670201941578, werd goedgekeurd door de ethische commissie UZ Gent op 5 november 2019.

(25)

25

3. RESULTATEN

3.1. Onderzoeksfase 1: scoping review

Figuur

Figuur 2 PRISMA flowchart study selectie scoping review

id e n tif ic at io n sc re e n in g e lig ib ili ty in cl u d e d

Records identified through database searching (Pubmed, Cinahl, Cochrane,

OT Seeker, Embase) (n=705)

Additional records identified through other sources

(n=6)

Records title screened (n=511)

Full text articles assessed for eligibility

(n=76) Records abstract

screened (n=158)

Records after duplicates removed (n=511) Studies included in scoping review (n=47) Records excluded (n=353)

Records excluded, with reason (n=82) - niet relevant: n=43

- te specifiek op één aandoening (n=15) - te weinig info over ergotherapie (n=12) - niet toegankelijk (n=12)

Full-text articles excluded, with reason (n=29)

- niet relevant (n=14) - te specifiek ( n=7) - geen eigen waarde (n=7) - niet toegankelijk (n=1)

(26)

26

3.1.1. Descriptieve, numerieke analyse

In totaal worden 705 artikelen geïdentificeerd via de zoekstring. Zes artikelen worden via bijkomende bronnen geïdentificeerd. In de scoping review worden 47 artikelen geïncludeerd (Figuur 2). Het merendeel van de artikelen komen uit de Verenigde Staten (VS) en Canada (resp. 40,4% en 23,4%), 8,5% van de artikelen komen uit Vlaanderen om zo de vertaling te maken naar de Vlaamse context (Tabel 1). Het oudste, geïncludeerde onderzoek dateert van 1984. Sinds 2012 is er een toename van het onderzoek omtrent ergotherapie in de eerste lijn. Tussen 2015 en 2020 vond 51% van het onderzoek plaats (Tabel 2). Kwalitatief onderzoek is met 81,5% de meest voorkomende onderzoeksmethode (Tabel 3). Enkele voorbeelden van gebruikte designs zijn: literatuuronderzoek, expert opinion, exploratief design en beschrijving van een casus. Niet elk artikel heeft een duidelijk gedefinieerd onderzoeksdesign, waardoor een vergelijking hiertussen niet haalbaar is.

Tabel 1 Land publicatie Tabel 2 Jaartal publicatie

Tabel 3 Onderzoeksmethode

Land Aantal Percentage

Verenigde Staten 19 40,4% Canada 11 23,4% Vlaanderen 4 8,5% Groot-Brittannië 3 6,4% Australië 3 6,4% Nederland 2 4,3% Zuid-Afrika 2 4,3% Nieuw-Zeeland 2 4,3% Ierland 1 2,1%

Jaartal Aantal Percentage

1984 1 2.1% 1995 1 2,1% 1996 1 2,1% 1997 1 2,1% 1998 1 2,1% 2000 1 2,1% 2003 2 4,3% 2006 1 2,1% 2009 1 2,1% 2010 1 2,1% 2011 1 2,1% 2012 3 6,4% 2013 5 10,6% 2014 3 6,4% 2015 1 2,1% 2016 5 10,6% 2017 6 12,8% 2018 4 8,5% 2019 7 14,9% 2020 1 2,1%

Methode Aantal Percentage

Kwalitatief 40 85,1%

Kwantitatief 1 2,1%

(27)

27

3.1.2. Thematische analyse

Uit de literatuur zijn er drie grote thema’s die naar voren komen omtrent het werken als ergotherapeut in de eerste lijn: kansen voor ergotherapie in de eerste lijn, integratie van ergotherapie in de eerste lijn en uitdagingen die worden ervaren. Deze thema’s worden aangevuld met de bevraging van de zelfstandige ergotherapeuten. Respondent één voorziet ergotherapie voor een geriatrische doelgroep. Respondent twee voorziet ergotherapie voor kinderen, aangevuld met ergotherapie voor personen met een psychosociale problematiek.

Thema 1: Kansen voor ergotherapie in de eerste lijn

Gedeelde visie

Sedert de jaren 90 van vorige eeuw beginnen ergotherapeuten hun weg te vinden in de eerstelijnszorg (Bumphrey, 1989; Crawford-White, 1996; Devereaux & Walker, 1995; Finlayson & Edwards, 1997; MacRae, 1984). Tse, Penman en Simms (2003a) geven mee dat deze eerste integratie niet optimaal verliep. Dit is voornamelijk te verklaren door de visie die werd aangehouden. “It appears that the therapists working in these new services simply transferred their knowledge from the bio- medical care and curative setting to the new setting” (Tse et al., 2003a, p.18). Er was een vertaling van een biomedische context naar een eerstelijnscontext, maar de visie werd niet aangepast aan deze nieuwe context (Tse et al., 2003a). Devereaux en Walker (1995) pasten hun visie wel aan de nieuwe context aan. In 1995 haalden ze de paradigmashift op vlak van ziekte en gezondheid aan. Hierbij moet niet gefocust worden op ziekte en het genezen van deze ziekte, maar op het mogelijk maken van gezondheid. Dit is mogelijk door in te zetten op gezondheidsbevordering1, preventie en welzijn. Het Alma

Ata en het Ottawa Charter for health promotion duiden het belang van gezondheidsbevordering en preventie in de eerste lijn (CAOT, 2000; Finlayson & Edwards, 1997; Wood, Fortune, & McKinstry, 2013). Ook in Vlaanderen wordt de inzet op preventie in de eerste lijn steeds belangrijker. Het Vlaams regeerakkoord van 2019

1 Gezondheidsbevordering of gezondheidspromotie is het proces dat het voor mensen mogelijk maakt

(28)

28 vermeldt dat het belangrijk is om elk eerstelijnsberoep te gaan betrekken in zowel preventiecampagnes als coachingprogramma’s die een gezondere levensstijl aanleren. Ergotherapeuten zijn opgenomen als zorgverstrekker in de eerste lijn in Vlaanderen, en vallen dus ook onder een eerstelijnsberoep (Vlaamse Regering, 2019). Ergotherapie is het beroep bij uitstek dat focust op handelingsproblemen die ervaren worden. In de eerste lijn is het belangrijk om niet te focussen op bepaalde diagnoses of aandoeningen, maar op personen die moeite ondervinden met het functioneren (Smith, Day, Muir, & Dahl-Popoloizio, 2020). Doordat ergotherapeuten hierop werken, zijn ze onontbeerlijk in de eerste lijn (Devereaux & Walker, 1995; Smith et al., 2020). “There was a strong sense that occupational therapists’ focus on function was a unique and important contribution to primary care” (Donnelly et al., 2014, p.56).

Daarnaast is het beïnvloeden van gezondheid, door het uitvoeren van betekenisvolle activiteiten, een typisch kenmerk van ergotherapeuten (Connolly, 2016; Finlayson & Edwards, 1997; Howey, Angelucci, Johnston, & Townsend, 2009; Hyett, McKinstry, Kenny, & Dickson-Swift, 2016; Letts, 2011; Valasek & Halle, 2018). Connolly (2016) geeft mee dat uit onderzoek blijkt dat mensen die deelnemen aan betekenisvolle activiteiten, fysiek actiever zijn. Dit fysiek actiever zijn, heeft een positief effect op de gezondheid van personen (Amini, 2014; Connolly, 2016). Door het volgen van ergotherapeutische interventies in de eerste lijn is er meer deelname aan activiteiten, een betere kwaliteit van leven, meer veiligheid, een hogere tevredenheid en wordt er meer beroep gedaan op de dienstverlening (Halle et al., 2018). Het doel van ergotherapeutische interventies in de eerste lijn is niet om de patiënt te genezen, maar om verantwoordelijkheid te geven zodat hij zelf in staat is om de kwaliteit van zijn leven te verbeteren, waarbij samen doelen gesteld worden (Agentschap Zorg en Gezondheid, 2017; Muir, Henderson-Kalb, Eichler, Serfas, & Jennison, 2014). Dit sluit aan bij het gewijzigde beeld van gezondheid met een focus op preventie en promotie in plaats van genezen (Tse et al., 2003a).

Crawford-White (1996) en Tse, Wilson, Wright-St.Clair en Ford (2003b) stellen dat ergotherapeuten onrechtstreeks al in de gemeenschap en de eerste lijn werken, omdat de cliënt de betekenisvolle activiteiten, waarop geoefend wordt tijdens ergotherapeutische interventies, uiteindelijk ook in zijn eigen gemeenschap uitvoert.

(29)

29 Ergotherapie heeft een cliënt gecentreerde focus die de persoon steeds in relatie tot zijn omgeving benaderd (Bauer & O’Neill, 2012; Jordan, 2019). Dit sluit aan bij de doelen van eerstelijnszorg, die stellen dat zorg in de persoonlijke en sociale context moet plaatsvinden (Agentschap Zorg en Gezondheid, 2017; Bauer & O’Neill, 2012). Ergotherapeuten hebben de kennis om bij te dragen tot gezondheidsbevordering, omdat ze het gewoon zijn om omgevingen, zowel fysiek als sociaal, aan te passen (Connolly, 2016; Dahl-Popolizio et al., 2016). Ergotherapeuten weten hoe verandering in de gemeenschap en omgeving door te voeren (Valasek & Halle, 2018).

Mensen zoeken vaak contact met een huisarts omtrent problemen gerelateerd aan het dagelijks leven en het functioneren (Dahl-Popolizio et al., 2016). Ergotherapeuten hebben de vaardigheden om deze problemen aan te pakken en kunnen helpen om huisartsen te ontlasten (Dahl-Popolizio et al., 2016). Het screenen op ontwikkelingsstoornissen, zoals ADHD of autisme, is een taak die een ergotherapeut kan uitvoeren (Muir et al., 2014). In de eerste lijn is het belangrijk om in te zetten op vroegdetectie en vroeginterventie (Agentschap zorg en gezondheid, 2017). De ergotherapeut houdt consultaties voor algemene of milde problemen. Hierdoor kan de huisarts zich meer focussen op personen met specifieke problemen. Door deze synergie stijgt de omzet van het eerstelijnsteam (Dahl-Popolizio et al., 2017a).

In de opleiding ergotherapie wordt aandacht besteed aan het medische kader, maar dit alles binnen een biopsychosociaal perspectief (Muir, 2012). Door de gewijzigde visie op gezondheid, waarbij wordt afgestapt van het pure medische denken, is de ergotherapeut de aangewezen professional die zowel de medische wereld als de welzijnswereld met elkaar kan verbinden om zo de fragmentatie van de zorg te verminderen (Muir, 2012). Ergotherapie speelt in op veranderingen in het gezondheidssysteem (Rexe, McGibbon Lammi, & von Zweck, 2013). Ook in Vlaanderen wordt ingezet op het wegwerken van muren tussen de sectoren en de vermaatschappelijking van de zorg (Vlaamse regering, 2019). Een ergotherapeut heeft veel kennis omtrent het lokale welzijns- en zorglandschap en beschikt over de meest recente informatie hieromtrent (VLEGG, 2018). Door dit ruime kader is de ergotherapeut ook de aangewezen persoon om te gaan screenen op problemen en door te verwijzen naar de geschikte diensten (Devereaux & Walker, 1995). Moore

(30)

30 (2015) haalt een nieuwe rol voor ergotherapeuten aan: de wellness navigator. Een wellness navigator gidst mensen doorheen het gezondheidssysteem en diensten die beschikbaar zijn en verwijst door waar nodig (Moore, 2015). Aangezien ergotherapeuten kennis hebben van zowel het medische aspect als het welzijnsaspect kunnen ze deze rol opnemen (Amini, 2014; Moore, 2015). Uit de bevraging met het werkveld blijkt dat ergotherapeuten naast het medische aspect, ook een rol opnemen binnen het welzijnsaspect. Respondent twee geeft mee dat ergotherapeuten door hun holistische visie een brugfiguur kunnen vormen tussen de gezondheids- en de welzijnssector.

Generalisme

Ergotherapeuten worden in de eerste lijn ingezet om taakvaardigheden aan te leren, occupaties mogelijk te maken en een gezonde levensstijl, routines en gewoontes aan te leren (Valasek & Halle, 2018; Winship, Ivey, & Etz, 2019). Algemeen gesteld zijn de interventies gericht op het verhogen van de participatie in de thuis-, school-, of werkomgeving (Bauer & O’Neill, 2012). Om dit te realiseren wordt een ruim aanbod aan ergotherapeutische interventies aangeboden in de eerste lijn: activiteitenprofiel opmaken, aanpassen van activiteiten en omgeving, activiteiten van het dagelijks leven (adl) training, autorijden, casemanagement, chronisch pijnmanagement, ergonomie, gewrichtsbesparende principes, gezondheidspromotie, hulpmiddelenadvies, ondersteunen van mantelzorgers, palliatieve zorg, pijnmanagement, preventie, psycho-educatie, revalidatie, sociale vaardigheidstraining, screening, stress management, trainen van vaardigheden en activiteiten, valpreventie, welzijn, werkherintegratie, werkintegratie en zelfmanagement (Bauer & O’Neill, 2012; Bolt, Ikking, Baaijen, & Saenger, 2019b; Bumphrey, 1989; Crawford-White, 1996; Dahl-Popolizio et al., 2017b; Goosen, 2013; Koverman, Royeen, & Stoykov, 2017; Metzler, Hartmann, & Lowenthal, 2012; Rexe et al., 2013). Een ergotherapeut moet dus weet hebben van een veelheid aan interventies, voor elke aandoening en leeftijd (Donnelly et al., 2014; Muir, 2012).

Eerstelijnszorg is er niet enkel voor individuen, maar ook voor families, groepen en gemeenschappen (Amini, 2014; CAOT, 2006; Donnelly et al., 2016; Finlayson &

(31)

31 Edwards, 1997; Hyett et al., 2016). “Occupational therapists are philosophically, theoretically, and practically well situated to work collaboratively with communities” (Hyett et al., 2016, p.7). De doelgroep varieert van pediatrie tot geriatrie, met een sterke focus op chronische patiënten met een complexe problematiek (Bauer & O’Neill, 2012; Jordan, 2019; Muir et al., 2014; Quick, Harman, Morgan, & Stagnitti, 2010; Rexe et al., 2013). Elke persoon die een vermindert functioneren ervaart en een optimale zelfstandigheid en integratie in de gemeenschap wilt, heeft baat bij ergotherapeutische eerstelijnsinterventies (Bumphrey, 1989; Smith et al., 2020). Belangrijk is dat deze interventies holistisch zijn (Devereaux & Walker, 1995).

Net doordat ergotherapeuten werken aan individuele en persoonlijke doelen, kunnen ze de breedheid van de eerste lijn aan (Rexe et al., 2013). Door de brede kennis die nodig is en de veelheid aan aandoeningen, worden ergotherapeuten in de eerste lijn een expert in het generalisme genoemd (Bauer & O’Neill, 2012; Crawford-White, 1996; Devereaux & Walker, 1995). Dit sluit aan bij de visie van eerstelijnszorg die generalistische zorg wilt verlenen (Agentschap Zorg en Gezondheid, 2017).

Primary care occupational therapists tend to be generalists … in order to be able to meet the majority of health needs of the local population. However, being a generalist should not infer any lower level of expertise and skill compared with a specialist (Crawford-White, 1996, p.378).

De ergotherapeuten uit de bevraging beschouwen zichzelf eerder als een generalist dan als een specialist, maar respondent twee vindt dat de term generalist niet de volledige lading dekt, omdat ergotherapie verder gaat dan enkel het generale aspect. De focus op handelen en functioneren is eigen aan ergotherapie, en niet zozeer generalistisch. Beide ergotherapeuten proberen zich zo ruim mogelijk op te stellen, zowel naar doelgroep als naar interventies toe. Respondent één geeft aan dat hij veel verschillende interventies aanbiedt, met als doel een zo’n groot mogelijk publiek te bereiken. Preventie, waaronder valpreventie, valt hieronder. Respondent twee zet minder in op preventie en focust meer op het behandelen. Dit omdat preventie nog niet is opgenomen in de nomenclatuur. Beide respondenten geven aan dat het financiële aspect en een inkomen genereren de belangrijkste reden is waarom ze zich op een breed publiek richten.

(32)

32 Thema 2: Integratie in de eerste lijn

Huidige facilitators tot een goede integratie

Dahl-Popolizio et al. (2017a) toonden aan dat geïntegreerd geestelijke gezondheidszorg in de eerste lijn kosteneffectief is. Ergotherapeuten bezitten de nodige competenties om bij te dragen aan de geestelijke gezondheidzorg (Dahl-Popolizio et al., 2017a). In Vlaanderen is er een specifiek beroepsprofiel voor ergotherapeuten in de geestelijke gezondheidszorg (VLEGG, 2018). De verschillende rollen voor ergotherapeuten worden er weergeven. Deze zijn: begeleiden, behandelen, coachen, communiceren, diagnosticeren, innoveren, managen, onderzoeken en werken aan kwaliteit. Als ergotherapeut wordt er ingezet op preventie en promotie van geestelijk gezond leven, destigmatisering en kwartiermaken2 (VLEGG, 2018).

Ergotherapeuten staan zelf positief tegenover het integreren van gezondheids-bevordering in ergotherapeutische interventies in de eerste lijn (Quick et al., 2010). Ook de leden uit het interprofessioneel eerstelijnsteam zijn positief, 91,2% staat ervoor open om met een ergotherapeut samen te werken in het team (Dahl-Popolizio et al., 2017b). Er zijn enkele succesvolle integraties en deze best practices dienen als voorbeeld om tot een goede integratie te komen (Winship et al., 2019).

De bijdrage van ergotherapie aan pijnmanagement werd recent erkend (Jordan, 2019). Omdat pijnmanagement frequent wordt ingezet in de eerste lijn, is dit een facilitator. Rexe et al. (2013) geeft mee dat er een neiging is naar positieve gezondheidsuitkomsten bij ergotherapeutische interventies en een goede kadering binnen een economisch perspectief. Dit zijn echter neigingen naar en nog geen ultiem bewijs.

Op Vlaams niveau zijn er ook enkel facilitators die de integratie van ergotherapie in de eerste lijn bevorderen. De Vlaamse regering zet in op zo lang mogelijk thuis blijven wonen met aangepaste zorg, infrastructuur en technologische innovaties. Voor

2 Kwartiermaken richt zich op een samenleving voor iedereen met focus op integratie in de samenleving

(33)

33 ergotherapeuten is er een belangrijke rol weggelegd op vlak van valpreventie en het ondersteunen van de mantelzorgers door informatie te geven en de draagkracht en draaglast in kaart te brengen (Agentschap Zorg en Gezondheid, 2017). Het Agentschap Zorg en Gezondheid (2017) vindt het belangrijk om zelfstandigen in de eerste lijn te gaan erkennen, te stimuleren en te waarderen. De Vlaamse Regering maakte deze erkenning in 2019 officieel. Er wordt extra ingezet op het besteden van voldoende aandacht aan hun noden en uitdagingen (Vlaamse Regering, 2019). Respondent twee geeft mee dat in dertig van de zestig eerstelijnszones een ergotherapeut in de zorgraad zetelt. In deze zorgraden wordt er geluisterd naar de ergotherapeuten en worden ze erkend door andere professionals.

Huidige barrières tot een goede integratie

Een eerste en meest aanwezige barrière, is de beperkte financiering voor en terugbetaling van ergotherapeuten in de eerste lijn. Dit is een wereldwijd fenomeen dat zowel door ergotherapeuten in Canada, VS, Australië, Zuid-Afrika, Europa als in Vlaanderen wordt ervaren (Dahl-Popolizio et al., 2017b; Bolt et al., 2019a; Halle et al., 2018; Hyett et al., 2016; Jejelaye, Maseko, & Franzsen, 2019; Muir et al., 2014; Quick et al., 2010). Dit is te verklaren door het gebrek aan voldoende evidentie omtrent de effectiviteit en kosteneffectiviteit van ergotherapeutische interventies in de eerste lijn (Jejelaye et al., 2019; Wood et al., 2013). Zolang evidentie ontbreekt, blijft terugbetaling uit. Er zijn weinig ergotherapeutische interventies die worden terugbetaald door de overheid of de ziekteverzekeringen. Omdat de bijdrage zelf betaald moet worden, doen mensen minder beroep op ergotherapeutische diensten (Bauer & O’Neill, 2012; Howey et al., 2009). De fee for service betaling, die in het merendeel wordt gehanteerd, staat samenwerking in de weg. Bij fee for service krijgt de behandelende professional per consultatie een loon. De professional zal minder snel personen met een zorgnood uit handen geven of doorverwijzen naar de ergotherapeut, want dit betekent een inkomstenverlies (Bauer & O’Neill, 2012; Howey et al., 2009). Door deze gebrekkige terugbetaling worden ergotherapeuten in de eerste lijn niet naar waarde geschat en kunnen ze hun meerwaarde niet aantonen (Bolt et al., 2019a; Halle et al., 2018; Hyett et al., 2016; Jejelaye et al., 2019; Muir et al., 2014; Quick et al., 2010). Specifiek voor Vlaanderen geldt een beperkte nomenclatuur

(34)

34 waardoor het merendeel aan terugbetaalde ergotherapeuten niet rechtstreeks toegankelijk zijn in de eerste lijn. Hierdoor doen mensen minder snel beroep op ergotherapie (VLEGG, 2018). Uit de bevraging met het werkveld blijkt dat beide ergotherapeuten het gebrek aan een gepaste terugbetaling als de grootste barrière tot een goed integratie beschouwen. Respondent één geeft aan dat veel ouderen baat hebben aan ergotherapie, maar dit zonder terugbetaling financieel niet haalbaar is. Kosten voor ergotherapie passen vaak niet binnen hun pensioen. Respondent twee zegt dat er een markt is voor ergotherapie en dat personen hiervoor willen betalen, als ze de meerwaarde ervan inzien. Respondent één noemt het een vicieuze cirkel waar hij op dit moment niet uitgeraakt. Zonder gepastere terugbetaling benoemt hij het als onmogelijk om meer als zelfstandige ergotherapeut te werken. Respondent twee geeft mee dat ergotherapeuten zelf het initiatief in handen moeten durven nemen om zich te profileren, ook al is er momenteel een beperkte terugbetaling.

Een tweede barrière is dat er te weinig herkenning is van het beroep ergotherapie in de eerste lijn (Halle et al., 2018; Jejelaye et al., 2019). Leden van het eerstelijnsteam vinden het moeilijk om de rol van ergotherapie in de eerste lijn te beschrijven (Bolt et al., 2019a; Naidoo, Van Wyk, & Joubert, 2016). Artsen zien de meerwaarde van ergotherapeutische interventies mogelijks niet altijd in en verwijzen niet door (Donnelly, Brenchley, Crawford, & Letts, 2013). Beide respondenten halen dit gebrek aan herkenning aan. Er heerst een verkeerd beeld over wat ergotherapeuten doen. Ergotherapie wordt nog te frequent gezien als “spelletjes spelen”. Momenteel zijn er weinig ergotherapeuten tewerk gesteld in de eerste lijn, wat mee de herkenning beïnvloedt (Jejelaye et al., 2019). Ook studenten ergotherapie weten niet goed wat de rol in de eerste lijn inhoudt, omdat dit onvoldoende is opgenomen in de curricula (Hyett et al., 2016).

Een andere barrière die ergotherapeuten aangeven, is dat er in de eerste lijn veel administratie is (Quick et al., 2010). Twee derde van de meest voorkomende taken is administratie gerelateerd aan de cliënt en administratie niet gerelateerd aan de cliënt. Naast de administratie, zijn er ook functionele problemen. Er is onvoldoende plaats, ruimte en tijd om degelijke interventies te voorzien (Jejelaye et al., 2019; Quick et al., 2010; Winship et al., 2019). De praktijk van de ergotherapeut bevindt zich vaak niet in

(35)

35 de eerstelijnspraktijk, maar op een andere locatie. Hierdoor zien de leden van het team elkaar minder en is er geen informele communicatie onder de vorm van een babbeltje in de gangen (Donnelly et al., 2013). De sterkte van informele communicatie draagt bij tot de herkenning van de persoon die de ergotherapeut is en mag niet onderschat worden (Valasek & Halle, 2018).

Thema 3: Uitdagingen voor ergotherapie in de eerste lijn

Eén van de belangrijkste uitdagingen is om het beroep ergotherapie in de eerste lijn te duiden (Dahl-Popolizio et al., 2017b; Bolt et al., 2019a; Koverman et al., 2017). Ergotherapeuten moeten duidelijk maken wat hun rol is op vlak van preventie en gezondheidsbevordering en hun algemene rol in de eerste lijn, dit zowel bij de bevolking, andere professionals als de overheid (CAOT, 2006; Halle et al., 2018; Hyett et al., 2016; Jejelaye et al., 2019). Daarnaast moeten ergotherapeuten gaan samenwerken met andere disciplines om het beroep te promoten, waarbij intersectorale samenwerking erg belangrijk is (Bolt et al., 2019b; CAOT, 2000). Aan leden van het eerstelijnsteam moet aangeleerd worden wanneer en waarvoor doorverwezen kan worden naar een ergotherapeut (Muir et al., 2017). Elke zorgaanbieder in de eerste lijn moet een grondige kennis hebben van het zorgaanbod en de rol van de gezondheidswerkers (Agentschap Zorg en Gezondheid, 2017). Elkaars rol begrijpen, creëert respect en een natuurlijke integratie. Bij een goed begrip van elkaars rollen, is er een betere samenwerking (Donnelly et al., 2013). Het is minstens even belangrijk dat ergotherapeuten zelf overtuigd zijn van hun rol en meerwaarde in de eerste lijn en ook hier pleiten voor hun plek (CAOT, 2006; Donnelly et al., 2016; Halle et al., 2018; Smith et al., 2020; Wood et al., 2013).

In een nieuwe rol of setting is het belangrijk om de noden van de populatie, stakeholders, burgers en gemeenschap in kaart te brengen (Jejelaye et al., 2019; Letts, 2011; Smith et al., 2020; Wood et al., 2013). Om de noden in kaart te brengen, wordt er eerst gereflecteerd over de persoonlijke interesses en sterktes. Daarna worden de structuur en filosofie van de organisatie, de noden van de betrokken professionals en de normen en waarden van de personen met een zorgnood in kaart gebracht (Doll, 2017; Muir et al., 2017; Smith et al., 2020; Sutherland, Moore, & Serlin, 2018).

(36)

36 Voorts vormen assessments in de eerste lijn ook een uitdaging (Connolly, 2016; Koverman et al., 2017). De evidentie van ergotherapeutische interventies in de eerste lijn moet worden aangetoond op basis van meetbare uitkomsten (Donnelly et al., 2014, 2016; Koverman et al., 2017; Letts, 2011). Er moet aangetoond worden hoe ergotherapie bijdraagt aan het bereiken van triple aim 3en quadruple aim 4in de eerste

lijn. Kwaliteitsindicatoren voor de eerste lijn moeten ontwikkeld en geïmplementeerd worden (Vlaamse Regering, 2019). De effectiviteit van nieuwe rollen, zoals de eerder vermelde wellness navigator, moet aangetoond worden (Jordan, 2019; Metzler, 2012; Moore, 2015). Als deze evidentie beschikbaar is, dan moet deze gebruikt worden om integratie in de eerste lijn te motiveren (Donnelly et al., 2013).

Op Vlaams niveau zijn er ook enkele uitdagingen. Via zelfstandige praktijken moet het aanbod van ergotherapie in de eerste lijn uitgebreid worden (VLEGG, 2018). Er is nood aan een eigentijds overlegsysteem tussen de verschillende professionals en een multidisciplinair gedeeld elektronisch patiëntendossier (Agentschap Zorg & Gezondheid, 2017). De administratieve last dient verlaagt te worden en er moet ingezet worden op een aangepaste financiering die geïntegreerd en digitaal werken bevordert en ondersteunt (Agentschap Zorg en Gezondheid, 2017).

Ergotherapeuten moeten deze uitdagingen erkennen en zich er bewust van zijn dat deze zullen plaatsvinden naargelang de integratie in de eerste lijn toeneemt:

Change is hard, and patience with team members who do not “get it” or who are slow to see the value is important. Not everyone will be a champion right away, and some team members may never fully appreciate the work. Knowing this can prevent disappointment and frustration (Doll, 2017, p.15).

3 Triple aim omvat drie dimensies: de ervaren kwaliteit van zorg verbeteren, de gezondheid van de

populatie verbeteren en de kost van zorg verlagen (Institute for Healthcare Improvement, 2016).

4 Quadruple aim omvat vier dimensies: de ervaren kwaliteit van zorg verbeteren, de gezondheid van de

populatie verbeteren, de kost van zorg verlagen en de tevredenheid van gezondheidswerkers verbeteren (Institute for Healthcare Improvement, 2016).

(37)

37

3.2. Onderzoeksfase 2: competentieprofiel

Figuur 3 PRISMA flowhchart study selectie competentieprofiel

De flowchart geeft het proces van de studie selectie weer (Figuur 3). In de eerste aanzet tot het vormen van een competentieprofiel worden achttien documenten geïncludeerd en geanalyseerd. Hiervan komen negen documenten uit de zoekstring die in de databanken werd ingevoerd en negen documenten uit andere bronnen, zoals beleidsnota’s, boeken of vacatures. Er worden acht categorieën van verschillende

id e n tif ic at io n sc re e n in g e lig ib ili ty in cl u d e d

Records identified through database searching (Pubmed, Cinahl, Cochrane,

OT Seeker, Embase) (n=222)

Additional records identified through other sources

(n=12)

Records title screened (n=217)

Full text articles assessed for eligibility

(n=38) Records abstract

screened (n=96)

Total records identified after duplicates removed (n=217) Studies included in analysis (n=18) Records excluded (n=121)

Records excluded, with reason (n=59)

- niet relevant (n=53)

- context is te afwijkend (n=4) - niet toegankelijk (n=2)

Records excluded, with reason (n=20)

- niet relevant (n=16) - niet toegankelijk (n=4)

(38)

38 soorten competenties gevormd. Deze categorieën bestaan uit subcategorieën, met 24 competenties, en bijhorende concrete competenties, met 82 competenties. De categorieën worden weergeven volgens de CanMEDS structuur. In CanMEDS is er sprake van rollen, belangrijke concepten en competenties, en specifieke competenties. De acht categorieën worden onder rol geplaatst, de subcategorieën onder belangrijke concepten en competenties en de concrete competenties onder specifieke competenties. De acht rollen die worden geïdentificeerd, zijn: ondernemende ergotherapeut, behandelende ergotherapeut, geïnformeerde ergotherapeut, communicerende ergotherapeut, ergotherapeut als persoon, geïntegreerde ergotherapeut, integere ergotherapeut en onderzoekende ergotherapeut. De invulling per rol is terug te vinden in Tabel 4. Niet elke rol kent een volledige invulling. Specifieke competenties ontbreken voor sommige belangrijke concepten en competenties. Deze zijn aangeduid met ‘/’. Om de transparantie voor de lezer te garanderen wordt in Bijlage 2 een overzicht voorzien van de gebruikte documenten per rol.

(39)

39 Tabel 4 Rollen en competenties

Rol Belangrijke concepten en competenties

Specifieke competenties

Ondernemende ergotherapeut

Project management Projecten en programma’s ontwikkelen en opstarten aan de hand van een projectvoorstel.

Financiering identificeren en zoeken, en de kosten, resultaten en omzet gaan verantwoorden.

Beleidsaspecten vertalen naar specifieke doelen en dit plannen en coördineren in de praktijk.

Bestaande situaties uitdagen en uitdagingen en veranderingen aangaan.

Leiderschap Proactief veranderingen begeleiden en kunnen leiden in veranderende tijden.

Afbeelding

Figuur  1  Rollen  CanMEDS.  Overgenomen  van  the  Royal  College  of  Physicians  and  Surgeons  of  Canada,  2020,  www.royalcollega.ca/rcsite/canmeds/canmeds-framework-e
Tabel 3 Onderzoeksmethode
Figuur 3 PRISMA flowhchart study selectie competentieprofiel
Tabel 5 Korte referentie per rol

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Er wordt naar andere aanbieders gekeken, dat is voor de SP enkel goed als het volledige personeel wordt overgenomen met

Het kind een stoornis ‘opplakken’ kan een deculpabiliserend effect hebben voor de ouders, de leerkrachten of de andere opvoeders, maar voor het kind zelf is het een stigma dat het

Aan het seminarie Johannes XXIII in Leuven studeren twaalf priester- kandidaten, van wie drie eerste- jaars: een voor het aartsbisdom Mechelen-Brussel, een voor het

Dit servicedocument biedt handvatten voor schoolbesturen in het funderend onderwijs om uitvoering te geven aan de landelijke maatregelen die op 15 maart bekend zijn gemaakt en op

In de nieuwe omgevingsvisie kan gekeken worden naar de toe te kennen waarde voor deze grote percelen. Binnenkort wordt de raad geïnformeerd over de projecten in Bergen

Ook in de soms uiteenlopende uitspraken over visie en missie stellen we vast dat krachten elkaar zoeken aan te vullen; zoals onder andere oud(eren) tegenover jong(eren);

De Groot onderstreept de woorden van Verhoeven en van Mart Hoppenbrouwers, com- mercieel directeur van Dolmans Landscaping Group, over het beeld dat vorig jaar ontstond over

‘Ik vind die boom zo veel architectonische kwa- liteiten hebben en tegelijkertijd zo goed kunnen in de stad, dat ik niet begrijp dat hij zo weinig wordt toegepast’, zegt Frans van