• No results found

Met deze masterproef wordt getracht een antwoord te bieden op de vooropgestelde onderzoeksvragen. In onderzoeksfase één zijn dit: ‘Wat is de professionele rolinvulling van een ergotherapeut in de eerste lijn?’ en ‘Hoe verloopt de huidige integratie van ergotherapie in de eerstelijnspraktijk, zowel in Vlaanderen als wereldwijd?’. In onderzoeksfase twee is dit: ‘Welke competenties worden in de literatuur aangegeven om het beroep van ergotherapeut uit te oefenen in de eerstelijnszorg, in Vlaanderen?’. In de discussie volgt per onderzoeksfase een terugkoppeling naar de onderzoeksvraag en bestaande literatuur, worden de sterktes en zwaktes besproken en worden aanbevelingen voor het werkveld en vervolgonderzoek geformuleerd.

4.1. Onderzoeksfase 1: scoping review

In onderzoeksfase één wordt de professionele rolinvulling en integratie van ergotherapeuten in de Vlaamse eerste lijn nagegaan. Uit de resultaten blijkt dat de visie van ergotherapie en de eerstelijnszorg gelijklopend is, waardoor ergotherapeuten een rol hebben in de eerste lijn. Ergotherapeuten in de eerste lijn zetten zowel in op preventie als op behandeling. Daarnaast vormen ze ook een brugfiguur tussen de gezondheids- en de welzijnssector. Ergotherapeuten in de eerste lijn voorzien een veelheid aan holistische interventies aan een gevarieerde doelgroep. Door hun theoretisch kader zijn ergotherapeuten capabel om interventies te voorzien voor zowel individuen, groepen en gemeenschappen. Momenteel worden nog heel wat barrières ervaren met betrekking tot de integratie van ergotherapie in de eerste lijn. Een te beperkte terugbetaling, te verklaren door de beperkte nomenclatuur voor ergotherapeutische interventies is de grootste barrière. Daarnaast is er ook een gebrek aan herkenning. Op Vlaams niveau worden echter initiatieven ondernomen die integratie moeten bevorderen. Zo zet de Vlaamse regering in op het ondersteunen van zelfstandigen in de eerste lijn.

Bij vergelijking van de resultaten met gelijkaardig onderzoek, dat over hetzelfde onderwerp handelt, worden er twee scoping reviews geïdentificeerd. Eén scoping review handelt over ergotherapie in de eerste lijn, maar deze wordt echter in de

51 resultaten gebruikt en een vergelijking hiermee is dus niet aan de orde (Bolt et al., 2019b). Een andere scoping review gaat ergotherapeutische interventies voor chronische patiënten na en vermeldt hierbij de eerste lijn (Hand, Law, & McColl, 2011). De ergotherapeutische interventies zijn: adl vaardigheden, kwaliteit van leven, sociaal functioneren en werkintegratie (Hand et al., 2011). Deze interventies komen overeen met de resultaten die in de huidige scoping review worden gevonden.

Deze scoping review kent enkele zwaktes en sterktes. De zoekterm waarmee databanken werden doorzocht is eerder beperkt. Een scoping review focust echter op de breedheid van de literatuur en met een erg gespecifieerde zoekterm zou deze breedheid mogelijks niet geïdentificeerd kunnen worden. In de dataselectie werden artikelen, waarvan het abstract of de full tekst niet terug te vinden zijn of niet toegankelijk zijn, geëxcludeerd. Hierdoor kan relevante informatie ontbreken. Omtrent het samenvatten en weergeven van de resultaten bestaat geen duidelijk kader. Een scoping review van Handn et al. (2011) vatten de resultaten samen en beschrijven ze. In een andere scoping review (Busby, Chan, Druif, Ho, & Kinsella, 2015) worden de data gecodeerd en worden aan de hand hiervan thema’s en subthema’s gevormd. In deze masterproef werd de data niet gecodeerd. Door de artikelen te lezen en samen te vatten werd reeds een eerste idee gevormd omtrent mogelijke thema’s. Bij het invullen van het data charting formulier, kregen deze thema’s meer vorm. Om de overtuigingskracht te verhogen, is een thematische analyse, waarbij de data gecodeerd worden, optimaal. Wegens de onduidelijkheid en de haalbaarheid hieromtrent voor deze masterproef, werd er gekozen om de data niet te coderen, en de thema’s op een andere manier vorm te geven. Een sterkte van dit onderzoek is de hoge afhankelijkheid. De dataselectie werd parallel uitgevoerd door de student- onderzoeker en de copromotoren. Er was meermaals overleg om tot een uiteindelijke lijst van geïncludeerde artikelen te komen. Een bijkomende sterkte is het uitvoeren van de stap ‘consultatie’. Door ergotherapeuten in het werkveld te bevragen is er enige vorm van triangulatie, wat de geloofwaardigheid verhoogt.

Op basis van de resultaten uit de scoping review worden aanbevelingen geformuleerd voor onderzoek, beleid en onderwijs die bijdragen aan de rolinvulling en de integratie.

52 Onderzoek

Onderzoek en objectieve data, die de kosteneffectiviteit van ergotherapeutische interventies aantoont, is noodzakelijk (Connolly, 2016). Dit zorgt voor overtuigingskracht bij het beleid, wat op termijn kan leiden tot een gepaste terugbetaling. Op deze manier kan de meest belemmerende barrière, het gebrek aan een gepaste terugbetaling, voor het beroep ergotherapie in de eerste lijn, worden weggewerkt (Bolt et al., 2019a). Return of investment voor ergotherapeutische interventies in de eerste lijn moet berekend worden om na te gaan of ergotherapie in de eerste lijn kosteneffectief en duurzaam is (Smith et al., 2020). Er dient verder ingezet te worden op onderzoek dat ergotherapie in de eerste lijn duidt en ondersteunt (Jordan, 2019).

Beleid

Alternatieve financieringsmogelijkheden voor de eerste lijn moet bekeken worden. Het is aanbevolen om af te wijken van de fee for service en te opteren voor een forfaitaire betaling of een pay for performance, waarbij aan de hand van financiële incentives kwaliteitsvolle zorg wordt bekomen (Devereaux & Walker, 1995; Halle et al., 2018; Muir, 2012). Onderhandelingen met de overheid en ziekteverzekeringen zijn noodzakelijk om tot een gepaste terugbetaling te komen (Dahl-Popolizio et al., 2017b). De ontwikkeling van een Vlaamse position paper over de rolinvulling en meerwaarde van ergotherapie in de eerste lijn moet overwogen worden. De position paper is gericht aan de overheid en toegepast op de Vlaamse context (Tse et al., 2003b).

Onderwijs

Het onderwijs moet aangepast worden aan de nieuwe eerstelijnsrol die ergotherapeuten invullen (Halle et al., 2018; Jordan, 2019; Naidoo et al., 2016). Specifieke competenties voor de eerstelijnszorg moeten ontwikkeld en aangeleerd worden, volgens de eigen context van een land (Hyett et al., 2016; Tse et al., 2003b). Er moeten mogelijkheden zijn om stage te lopen in deze, tot nu toe, minder gekende en atypische setting (Killian, Fisher, & Muir, 2015). De nood aan een competentieprofiel voor ergotherapeuten in de eerste lijn vinden beide

53 ergotherapeuten voor het werkveld geen meerwaarde. Binnen het onderwijs zien ze de meerwaarde er wel van in. Respondent twee geeft mee dat opleidingen moeten inzetten op het aanleren van bepaalde competenties, die typisch zijn voor de eerste lijn. Via een competentieprofiel, geïntegreerd in de opleiding, moeten studenten worden voorbereid op een job als ergotherapeut in de eerstelijnszorg.

Met elk van deze aanbevelingen kan er aan de slag worden gegaan om tot een betere beroepsprofilering te komen. Daarnaast is het belangrijk dat Vlaamse ergotherapeuten in de eerste lijn een voorbeeldrol opnemen. Ze moeten zelf de profilering van het beroep in de hand durven werken en een uitgebreid netwerk durven uitbouwen. Overigens mag men niet vergeten dat ergotherapie een jong beroep is en de ontwikkeling ervan in Vlaanderen laat op gang kwam (Schaffler, 2006). In 1956 werd de eerste Belgische opleiding voor ergotherapeuten gevormd en in 1960 zag de eerste Nederlandstalige, Vlaamse opleiding ergotherapie het licht (Schaffler, 2006). In vergelijking met verpleegkunde (1908) of kinesitherapie (1906) is dit relatief recent (Mussen, 2015; NVKVV, 2008). Als nieuw beroep in de gezondheidszorg is het deels logisch dat er nog steeds prominente barrières worden ondervonden met betrekking tot een vlotte integratie.

Een bijkomende aanbeveling bevat het integreren van occupational science in de eerste lijn. Letts (2011) geeft mee dat occupational science kan bijdragen aan het begrijpen van de link tussen occupaties, gezondheid en welzijn. Occupational science is de studie van de mens als handelend wezen, waarbij de relatie tussen gezondheid en handelen wordt nagegaan (Molineux, 2014; Wilcock, 2005). Binnen occupational science worden concepten als occupational justice en occupational injustice bestudeerd (Stadnyk, Townsend, & Wilcock, 2014; Whiteford, 2014). Occupational justice pleit voor het mogelijk maken van een rechtvaardige participatie in de maatschappij, met een focus op de relatie tussen occupaties, gezondheid en kwaliteit van leven (Stadnyk et al., 2014). Er moeten voldoende kansen en middelen beschikbaar zijn, om te kunnen participeren en occupaties uit te voeren die voldoen aan persoonlijke noden. Wanneer er niet wordt voldaan aan de principes van occupational justice, dan is er sprake van occupational injustice (Stadnyk et al., 2014; Whiteford, 2014). Een vorm van occupational injustice is occupationele deprivatie.

54 Occupationale deprivatie houdt een langdurige uitsluiting van betekenisvolle activiteiten, die bijdragen tot het spirituele, mentale, fysieke of economische welzijn, in, door factoren die buiten de controle van het individu, de groep of de populatie liggen (Whiteford, 2014). Occupational science kan toegepast worden in de eerste lijn om de relatie tussen gezondheid en handelen te begrijpen en om tot participatie en welzijn in de maatschappij te komen (Molineux, 2014). Daarnaast kan er worden nagegaan of er in de gemeenschap belemmerende factoren zijn die occupationele deprivatie uitlokken. Denk hierbij aan slecht aangelegde voetpaden, waardoor minder mobiele mensen belemmerd worden. Een ergotherapeut in de eerste lijn kan op basis van occupational science de context bestuderen. Algemeen wordt gesteld dat occupational science nog meer geïntegreerd moet worden in de ergotherapeutische praktijk (Hyett, 2016; Molineux, 2014). Door het gebruik van occupational science kan er tot meer inzicht gekomen worden over wat er leeft in de gemeenschap. Op basis hiervan kunnen gepaste interventies voorzien worden die zullen leiden tot een hogere participatie in de maatschappij en tot een beter welzijn.

55

4.2. Onderzoeksfase 2: competentieprofiel

De eerste aanzet tot het opstellen van een competentieprofiel geeft acht rollen, 24 belangrijke competenties en 82 specifieke competenties weer. Een combinatie van ergotherapeutische competenties en algemene vaardigheden, zoals samenwerken en communiceren, is merkbaar. Om tot goede zorg te komen, is er nood aan competenties die ruimer zijn dan medische kennis en vaardigheden (van der Lee et al., 2012). De algemene vaardigheden omvatten deze ruime vaardigheden. In de visienota ‘nieuw professionalisme in zorg’ van de Strategische Adviesraad Welzijn, Gezondheid, Gezin (SARWGG) wordt het belang van generalistische competenties voor de toekomstige professional benadrukt. Om aan de paradigmashift in de zorgsector te voldoen is er nood aan nieuwe, generalistische competenties, naast de reeds bestaande specifieke competenties (SARWGG, 2015). Het belang van competenties met betrekking tot kritisch reflecteren over het eigen handelen, context- en cliëntgericht handelen, voeren van gesprekken en cultureel sensitief handelen nemen toe. Het is quasi onmogelijk dat een professional alle vereiste generalistische en specifieke competenties bezit. Dit kadert het belang van samenwerken. Door samen te werken, wordt een team gecreëerd dat al deze competenties wel bezit, verspreid over de gezondheidswerkers. De SARWGG geeft zelf geen specifieke invulling van de generalistische competenties (SARWGG, 2015). Bij het interpreteren van de resultaten van de scoping review zijn er generalistische competenties merkbaar. Ethisch handelen, (inter)culturele competenties, cliënt gecentreerde zorg, maatschappijkennis, samenwerken, netwerken, kritisch redeneren, autonomie, doorzettingsvermogen kunnen onder andere als generalistische competenties beschouwd worden. De eerste aanzet van het competentieprofiel bevat zowel specialistische competenties als generalistische competenties en komt hiermee tegemoet aan de visie van de SARWGG voor de toekomstgerichte professional.

Het toepassen van CanMEDS in het opstellen van competentieprofielen is een vereiste van de Vlaamse overheid (Ergotherapie Vlaanderen, Lécharny & Vergauwen, persoonlijke communicatie, april 14, 2020). De rollen en competenties van CanMEDS werden niet opgenomen in de dataverzameling, omdat dit al een hypothese zou kunnen genereren. Grounded theory pleit voor een open houding van de onderzoeker

56 zonder vooropgestelde ideeën, verwachtingen of hypotheses (Corbin & Strauss, 1990). Het competentieprofiel moet toepasbaar zijn in de praktijk, daarom wordt hieronder een vertaling gemaakt van het beschreven competentieprofiel naar het CanMEDS competentieprofiel.

 Medical expert = behandelende ergotherapeut, geïnformeerde ergotherapeut, integere ergotherapeut, onderzoekende ergotherapeut, communicerende ergotherapeut & geïntegreerde ergotherapeut

 Communicator = communicerende ergotherapeut & integere ergotherapeut  Collaborator = geïntegreerde ergotherapeut & communicerende ergotherapeut  Leader = ondernemende ergotherapeut & onderzoekende ergotherapeut  Health advocate = behandelende ergotherapeut & geïnformeerde

ergotherapeut

 Scholar = de ergotherapeut als persoon & onderzoekende ergotherapeut  Professional = de integere ergotherapeut & de ergotherapeut als persoon Een zwakte van deze masterproef is dat er geen methodologische triangulatie bereikt is. Het opzet van deze masterproef is om een eerste aanzet te geven, waarbij interviews of observaties nog niet van de partij zijn. Hierdoor is het ontbreken van triangulatie een verklaarbare zwakte. Deze triangulatie zal in de verdere ontwikkeling van het competentieprofiel, aan de hand van de grounded theory methode, wel bereikt worden. In deze onderzoeksfase wordt wel data triangulatie bereikt. Naast elektronische databanken worden ook andere databronnen, zoals boeken en vacatures, geraadpleegd. Overigens kan er niet uitgesloten worden dat er geen eigen interpretaties van de student-onderzoeker in de data analyse zijn geslopen. Door reflecties en memo’s bij te houden bij het vormen van de categorieën werd getracht om dit te vermijden.

In een volgende onderzoeksfase zullen de competenties verder uitgewerkt worden. De categorieën kunnen hierbij nog veranderen. De resultaten uit deze masterproef vormen een beginpunt waarop verder gebouwd kan worden. Van der Lee et al. (2013) geeft mee dat bij het opstellen van competenties en rollen, deze aangevuld moeten worden met ervaringen van de doelgroep en de context waarin deze toegepast zullen worden. Diepte-interviews, focusgroepen of een Delphi-studie kunnen gebruikt worden

57 om ervaringen te bevragen (Kielhofner & Taylor, 2017). Daarnaast kunnen observaties uitgevoerd worden om een zicht te krijgen op het gedrag. Elke methode heeft zijn voordeel en zijn nadeel. Uit diepte-interviews, met open vragen, kan veel informatie gehaald worden, maar de afname en de verwerking van de data is tijdsintensief. Een focusgroep is een efficiënte manier om een grotere groep te bevragen, maar het is moeilijker om iedereen op een evenwaardige manier aan bod te laten komen (Kielhofner & Taylor, 2017). Er moet een gefundeerde keuze gemaakt worden tussen de verschillende methodes en het verdere doel dat ze moeten dienen. De huidige resultaten kunnen als interviewleidraad gebruikt worden tijdens de verdere dataverzameling. Een niet-exhaustieve opsomming van personen die bevraagd kunnen worden zijn: beleidsmedewerkers, huisartsen, personen met een zorgnood, zorgverzekeraars, ergotherapeuten werkzaam in de Vlaamse eerste lijn, mantelzorgers, hulpverleners in de Vlaamse eerste lijn en artsen uit de tweede lijn. Wanneer de ontwikkeling van het competentieprofiel voltooid is, kan deze vertaald worden naar de bacheloropleiding van studenten ergotherapie. Studenten moeten competenties aangeleerd krijgen die hen voorbereiden op de eerstelijnszorg. Het belang van de generalistische competenties moet hierbij benadrukt worden. Ook voor het werkveld is dit competentieprofiel interessant om het levenslang leren in te vullen en te promoten en kwaliteitscriteria te definiëren en na te streven.

In deze masterproef wordt een eerste aanzet gegeven tot het opstellen van een competentieprofiel voor ergotherapeuten in de eerste lijn. Dit betreft een specifieke beroepsgroep. Verma et al. (2009) stellen dat competentieprofielen ook opgesteld kunnen worden voor een interdisciplinair team. Dit vormt een interessante insteek om in de toekomst een competentieprofiel op te stellen voor een interdisciplinair eerstelijnsteam. Dit zou zelfs zo gespecifieerd kunnen worden dat elke eerstelijnszone een eigen competentieprofiel heeft, gebaseerd op de noden in deze zone.

58