• No results found

Woordproductie bij niet-evenwichtig Pools-Nederlandse tweetaligen : de rol van identiteits- en fonologische overeenkomst tussen distractoren en de namen van plaatjes

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Woordproductie bij niet-evenwichtig Pools-Nederlandse tweetaligen : de rol van identiteits- en fonologische overeenkomst tussen distractoren en de namen van plaatjes"

Copied!
59
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Woordproductie bij Niet-evenwichtig

Pools-Nederlandse Tweetaligen

De rol van identiteits- en fonologische overeenkomst

tussen distractoren en de namen van plaatjes

Krystyna Wachnicka

MASTERTHESE

Programmagroep Brein en Cognitie - Afdeling Psychologie Specialisatie: Klinische Neuropsychologie

Studentnummer: 102 64 906 Begeleider: dr. Peter Starreveld Tweede beoordelaar: dr. Marte Otten Het aantal woorden: 9377

(2)

Inhoudsopgave

Abstract ... 3

Inleiding ... 4

Evidentie voor Taalonafhankelijke Woordproductie ... 4

Het foneem-detectie paradigma. ... 4

Cognaten vs. niet-cognaten paradigma ... 5

Het semantische interferentie en fonologische facilitatie effect in de Picture-Word taak. ... 6

Aanleiding voor het Onderhavig Onderzoek ... 8

Het Doel van dit Onderzoek ... 11

Methode ... 13 Deelnemers ... 13 Design ... 16 Materiaal ... 17 Procedure ... 20 Resultaten ... 21 Pools-Nederlandse Groep ... 23 Poolse Groep ... 29

Vergelijking Tussen de Pools-Nederlandse en de Poolse Groep ... 35

Discussie ... 38

De Belangrijkste Resultaten ... 38

Interpretatie en Verklaringen van de Uitkomsten ... 39

Beperkingen van het Onderzoek ... 43

Aanbevelingen voor Toekomstig Onderzoek ... 45

Literatuurlijst ... 47 Bijlagen ... 49 Bijlage 1 ... 49 Bijlage 2 ... 51 Bijlage 3 ... 53 Bijlage 4 ... 54 Bijlage 5 ... 56 Bijlage 6 ... 58 2

(3)

Abstract

In de recente literatuur is veel evidentie te vinden voor taalonafhankelijke activatie bij woordproductie door tweetaligen (Caramazza & Sebastián-Gallés 2000; Costa, Miozzo & Caramazza 1999; Costa, Hoshino & Kroll 2008; Schwartz, Kroll & Diaz 2007; Starreveld, De Groot, Rossmark, & Van Hell 2014). Voor zover bekend zijn er op dit gebied niet eerder tweetaligen onderzocht, die zowel een Slavische taal als moedertaal en een Germaanse taal als tweede taal hebben. Het doel van deze studie was om erachter te komen hoe de woordproductie in de moedertaal wordt beïnvloedt door de Nederlandse woorddistractoren bij niet-evenwichtige Pools-Nederlandse tweetaligen. Verder richtte dit onderzoek zich op de verduidelijking van het tot stand komen van de door Costa en collega’s (1999) gevonden facilitatie effecten van correcte niet-cognaat distractoren. De taak van de 24

Pools-Nederlandse en de 25 Pools talige proefpersonen was het benoemen van plaatjes. Naast de plaatjes stonden verschillende distractoren, die genegeerd moesten

worden. De Pools-Nederlandse groep bleek langzamer te zijn met het benoemen van de niet-cognaat plaatjes dan de ongerelateerde plaatjes. Tegen de verwachting in werd er dus geen facilitatie effect van correcte niet-cognaat distractoren gevonden. Dit kan aan de hand van het model vanStarreveld (Starreveld & La Heij, 1996) verklaard worden. De identieke niet-cognaat distractoren zijn sterk geactiveerd, wat tot een moeilijke selectie van het doelwoord leidt. Dit uit zich in de gevonden lange reactietijden. Verder was het semantisch interferentie-effect groter bij de Pools-Nederlandse groep dan bij de Poolse groep. De resultaten van dit onderzoek laten evidentie zien voor de taalonafhankelijke lexicale activatie van woordproductie bij deze tweetaligen.

(4)

Inleiding

De psycholinguïstiek houdt zich al ruim 6 decennia bezig met het onderzoek naar processen die ten grondslag aan tweetaligheid liggen. Een taalsysteem bevat klankinformatie, woordinformatie en grammaticale-informatie. Algemeen wordt aangenomen dat tweetalige personen voor elke taal een apart subsysteem hebben. Het meeste onderzoek over tweetaligheid is gedaan met taalperceptietaken, maar in deze studie zal gekeken worden naar taalproductie en dan in het bijzonder de

productie van correcte zelfstandige naamwoorden.In de literatuur wordt vaak onderzocht of bij een tweetalig persoon de systemen uit één taal of uit beide talen tegelijkertijd actief worden tijdens woordproductie. Parallelle activatie van beide subsystemen wordt taalonafhankelijke activatie genoemd. Wanneer alleen het subsysteem van de gebruikte taal wordt geactiveerd wordt dit taalafhankelijke activatie genoemd.

Evidentie voor Taalonafhankelijke Woordproductie

Evidentie voor de hypothese dat woordproductie taalonafhankelijk is blijkt uit minstens drie experimentele paradigma’s.

Het foneem-detectie paradigma. Colomé (2001) heeft onderzocht of bij

tweetaligen Catalaans-Spaanse tweetaligen de woorden van de momenteel niet gebruikte Spaanse taal ook geactiveerd zijn tijdens de woordproductie in het

Catalaans. De taak van de tweetaligen was door middel van het indrukken van twee knoppen aan te geven of het getoonde foneem in de Catalaanse naam van het getoonde plaatje wel of niet aanwezig was. De fonemen waren een deel van de Spaanse of Catalaanse naam van het getoonde plaatje of waren helemaal

ongerelateerd. Aangetoond werd dat de deelnemers meer tijd nodig hadden voor de nee-beslissing wanneer de fonemen deel uitmaakten van de Spaanse naam van het 4

(5)

plaatje ten opzichte van helemaal ongerelateerde fonemen. Dit effect was niet aanwezig bij eentalige deelnemers. Dit onderzoek suggereert dus dat beide talen bij tweetaligen parallel geactiveerd zijn.

Cognaten vs. niet-cognaten paradigma. Dit is een ander veel gebruikt

paradigma bij het onderzoek naar tweetaligheid. Cognaten zijn woordenparen van twee talen die dezelfde betekenis hebben en fonologisch voor een deel op elkaar lijken, bijvoorbeeld kreda in het Pools en krijt in het Nederlands. Niet-cognaten zijn woorden van twee talen die dezelfde betekenis hebben maar fonologisch helemaal ongerelateerd zijn, bijvoorbeeld ptak in het Pools en vogel in het Nederlands. In onderzoek van Costa en collega’s (2000) werd een plaatjesbenoemtaak gebruikt, waarbij Spaans-Catalaanse tweetaligen afbeeldingen moesten benoemen.

Proefpersonen waren sneller bij het benoemen van plaatjes wanneer de naam van het plaatje een cognaat was, dan wanneer deze geen cognaat was. Deze resultaten werden door de onderzoekers als volgt verklaard, zie Figuur 1.

Figuur 1 – Costa, Caramazza & Sebastián-Gallés (2000).

(6)

Wanneer een persoon een plaatje ziet worden eerst semantische representaties van eigenschappen van het afgebeelde object geactiveerd (features op het semantische niveau), die gemeenschappelijk zijn voor beide talen. Daarna wordt één lexicale representatie voor elke taal geactiveerd. Bij Spaans-Catalaanse tweetaligen zijn dat voor bijvoorbeeld een plaatje van een kat met een cognaatnaam de lexicale

representaties voor gato en voor gat, en voor bijvoorbeeld een plaatje van een tafel met een niet-cognaatnaam zijn dat de lexicale representaties voor mesa en taula (lexical niveau). Uiteindelijk bereikt de activatie het laatste niveau (sublexical niveau), waar de fonemen van de woorden van beide talen worden geactiveerd. Omdat cognaten fonologisch op elkaar lijken, worden hun fonemen op dit niveau sterker geactiveerd dan die van niet-cognaten. De fonemen die hetzelfde zijn voor beide talen worden namelijk vanuit twee lexicale representaties geactiveerd. Hierdoor kunnen de kortere reactietijden voor cognaten ten opzichte van niet-cognaten bij het benoemen van plaatjes verklaard worden. Het optreden van het cognaat-effect vormt evidentie voor de hypothese dat lexicale activatie bij woordproductie bij tweetaligen taalonafhankelijk is.

Het semantische interferentie en fonologische facilitatie effect in de Picture-Word taak. Lexicale activatie bij woordproductie binnen één taal is veel onderzocht

door middel van de Picture-Word taak. In deze taak moet een afbeelding worden benoemd terwijl er tegelijkertijd een getoond distractorwoord genegeerd moet worden. Met deze taak kan een semantisch interferentie effect en een fonologisch facilitatie effect worden gevonden (e.g., Rayner & Posnansky, 1978; Rosinski, 1977). Onder het semantische interferentie effect wordt verstaan dat het benoemen van afbeeldingen langzamer gaat bij distractoren die uit dezelfde categorie komen als het plaatje dan bij ongerelateerde distractoren. Een plaatje van bijvoorbeeld een kat

(7)

wordt langzamer benoemd bij de distractor leeuw dan bij de distractor tafel. Daarentegen gaat het benoemen van afbeeldingen bij fonologisch gerelateerde distractoren sneller dan bij ongerelateerde distractoren. Het plaatje van een schaap wordt bijvoorbeeld sneller benoemd bij de distractor schaar dan bij de distractor fiets. Dit wordt het fonologische facilitatie effect genoemd. Deze effecten kunnen worden verklaard aan de hand van modellen voor woordproductie waarin wordt aangenomen dat bij het benoemen van afbeeldingen zonder distractoren niet alleen het doelwoord geactiveerd wordt, maar ook andere woorden die een semantische relatie met het doelwoord hebben (Levelt et al., 1991; Levelt, Roelofs, & Meyer, 1999; Starreveld & La Heij, 1996). Om de juiste benoemrespons te verkrijgen moet het doelwoord geselecteerd worden uit alle geactiveerde woorden. Deze selectie is een competitief proces. Hoe sterker de distractoren geactiveerd zijn, hoe moeilijker de selectie van het doelwoord is. Wanneer tijdens de Picture-Word taak een semantisch

gerelateerde distractor wordt aangeboden, wordt de distractor sterker geactiveerd waardoor de selectie van het doelwoord lastiger is. De distractor leeuw ontvangt bijvoorbeeld activatie vanuit het woordproductieproces, omdat bij het benoemen van het plaatje van een kat eerst de semantische representatie van kat wordt

geactiveerd. Deze representatie activeert vervolgens niet alleen zijn eigen lexicale representatie maar ook de conceptuele representaties van semantisch gerelateerde concepten. Deze concepten activeren vervolgens ook hun lexicale representaties zodat altijd andere semantisch gerelateerde woorden actief worden. Omdat de

distractor expliciet geschreven staat ontvangt een semantisch gerelateerde distractor dus activatie uit twee bronnen, het woordperceptieproces en het

woordproductieproces. Een ongerelateerd woord ontvangt alleen activatie uit het woordperceptieproces. Het woord leeuw is dus een sterkere concurrent bij het

(8)

benoemen van het plaatje van een kat dan het woord tafel. Dit leidt tot langere reactietijden bij het benoemen van plaatjes met semantische distractoren. Het semantische interferentie effect kan dus worden verklaard door de toegenomen competitie tussen woorden binnen het lexicale selectieproces (Starreveld & La Heij, 1995; 1996). Daarentegen veroorzaken fonologische distractoren minder interferentie dan ongerelateerde woorden, omdat door de aanbieding van een fonologisch

gerelateerd woord ook het doelwoord actiever wordt vanuit het

woordperceptieproces. Het doelwoord is daardoor hoger geactiveerd dan bij een ongerelateerde distractor. De competitie kan dus sneller worden gewonnen door het doelwoord (Starreveld & La Heij, 1995; 1996).

Het semantische interferentie en fonologische facilitatie effect komen ook bij tweetaligen voor. Hermans, Bongaerts, De Bot en Schreuder (1998) hebben

bijvoorbeeld door middel van de Picture-Word taak onderzocht of tijdens

woordproductie in de zwakkere tweede taal (Engels, L2) bij Nederlands-Engels tweetaligen de woorden van de Nederlandse moedertaal (L1) ook invloed hadden op het woordproductieproces. Uit dit onderzoek bleek dat, ten opzichte van

ongerelateerde distractoren, het benoemen van afbeeldingen langzamer ging bij semantisch gerelateerde woorden en sneller bij fonologisch gerelateerde woorden. Dit effect werd voor zowel L1 als L2 distractoren gevonden. Als wordt aangenomen dat bij het benoemen in L2 ook woorden uit L1 worden geactiveerd, kan het

semantische effect op dezelfde manier verklaard worden als binnen een taal.

Aanleiding voor het Onderhavig Onderzoek

Directe aanleiding voor het huidige onderzoek is een onderzoek van Costa et al. (1999) die de Picture-Word taak afnam bij evenwichtige Spaans-Catalaanse tweetaligen. Deelnemers benoemden plaatjes in het Catalaans. De auteurs vonden

(9)

naast semantische interferentie effecten en fonologische facilitatie effecten van distractoren uit beide talen (beide effecten ten opzichte van een ongerelateerde conditie), snellere reactietijden voor het benoemen van plaatjes bij distractoren die de correcte naam weergaven van de plaatjes (identieke distractoren) dan bij ongerelateerde distractoren. Dit geldt zowel voor de distractoren van de doeltaal (same-language identieke distractoren) als van de andere taal (different-language identieke distractoren). Dit effect was wel groter voor distractoren uit de doeltaal. Het facilitatie effect voor correcte distractoren van de niet-doeltaal (different-language identieke distractoren) werd door Costa en collega’s (1999) verklaard door de aanname dat activatie taalonafhankelijk is en maar selectie taalafhankelijk, zie Figuur 2.

Figuur 2 - Costa, Miozzo & Caramazza (1999)

Als een Spaans-Catalaanse tweetalige deelnemer het plaatje van een tafel, vergezeld van het Spaanse woord voor tafel (mesa) in het Catalaans benoemt als

taula, zullen volgens Costa et al. (1999) zowel het plaatje als het woord eerst de

semantische knopen van het concept tafel gaan activeren en dan de lexicale knopen van zowel het Catalaanse woord taula als het Spaanse woord mesa. De activatie is volgens het model dus taalonafhankelijk. Als woordselectie ook taalonafhankelijk is,

(10)

kan semantische interferentie van semantisch gerelateerde distractoren uit zowel de doeltaal als de niet-doeltaal verwacht worden. In dat geval zou een identieke

distractor in de niet-doeltaal echter de allersterkste distractor moeten zijn. De identieke distractor in de niet-doeltaal ontvangt namelijk de meeste activatie vanuit de plaatjesverwerking, nog meer dan een semantisch gerelateerde distractor. Echter, zoals eerder genoemd vonden de auteurs dat een identieke distractor uit de niet-doeltaal, ten opzichte van een ongerelateerde distractor, het benoemproces

faciliteert. Om dit te verklaren namen Costa en collega’s aan dat activatie weliswaar niet tot het lexicon van één taal is beperkt, maar lexicale selectie wel. Als lexicale selectie beperkt is tot de doeltaal heeft het doelwoord taula geen last van de hoog geactiveerde distractor mesa, omdat alleen de knopen uit de doeltaal meedoen met de competitie. De facilitatie ontstaat doordat de semantische representaties van het doelwoord hoger geactiveerd zijn bij een identieke distractor uit de niet-doeltaal dan bij een ongerelateerde distractor uit die taal. Daardoor is selectie van het doel-woord

taula sneller bij de identieke distractor uit de niet-doeltaal dan bij een ongerelateerde

distractor uit die taal.

Als woordselectie echter een taalafhankelijk proces is, hoe wordt dan de semantische interferentie van een woord uit de niet-doeltaal verklaard? Costa et al. (1999) doen dat door te veronderstellen dat een visueel aangeboden woord

automatisch eerst zijn lexicale input representatie activeert, dan de bijbehorende semantische representatie en dan zowel, en bij evenwichtig tweetaligen ook even sterk, de lexicale output representaties van het woord in beide talen. Dat geldt dan uiteraard zowel voor semantisch gerelateerde woorden als voor ongerelateerde woorden, zodat de verklaring van het semantisch effect voor woorden uit de niet-doeltaal uiteindelijk hetzelfde is als voor woorden uit de niet-doeltaal.

(11)

Samenvattend, uit eerder onderzoek bleek dat semantisch gerelateerde distractoren uit zowel L1 als L2 interfereren (e.g., Costa et al., 1999; Hermans et al., 1998) en identieke distractoren faciliteren ten opzichte van ongerelateerde

distractoren (Costa et al., 1999). Het meest opmerkelijke resultaat is de facilitatie van identieke distractoren uit de niet-doel taal (Costa et al., 1999).

Het Doel van dit Onderzoek

Het huidige onderzoek richt zich op de verduidelijking van het tot stand komen van de effecten van different-language identieke distractoren. In de studie van Costa et al. (1999) verschilden de identieke distractoren uit de niet-doeltaal in vorm van het doelwoord, terwijl de identieke distractoren uit de doeltaal juist volledig

overeenkwamen in vorm. De invloed van vormovereenkomst lijkt daarmee duidelijk, maar in het onderzoek van Costa et al (1999) is de vormovereenkomst van de distractoren verward (confounded) met de taal van de distractoren: de identieke distractoren met vormovereenkomst kwamen allemaal uit de doeltaal en de identieke distractoren zonder vormovereenkomst kwamen allemaal uit de niet-doeltaal. In het huidige onderzoek zal de invloed van vormovereenkomst en distractoridentiteit worden onderzocht binnen één taal, zodat de invloed van beide variabelen zichtbaar kan worden. Daartoe zal in het huidige onderzoek met het eerder beschreven

cognaat paradigma worden gewerkt, maar nu binnen een Picture-Word taak.

Meer precies zal in dit onderzoek bij tweetaligen die een Slavisch-Germaanse achtergrond hebben met Pools als moedertaal (L1) en Nederlands als tweede taal (L2) worden gekeken naar de precieze rol van semantische gelijkheid en

fonologische overlap in de plaatje-woord taak wanneer de distractoren worden aangeboden in L2. Daartoe zullen de variabelen semantische gelijkheid en

fonologische gerelateerdheid factorieel worden gekruist. Er zal worden gewerkt met 11

(12)

vier soorten L2 distractoren: (a) distractoren die cognaten zijn van de plaatjesnaam, deze distractoren hebben naast een gelijke identiteit (I) ook overlap in fonologie (F; de conditie F+I+); (b) distractoren die geen cognaten zijn, deze distractoren zijn wel semantisch identiek, maar hebben geen fonologische overlap (F-I+); (c) distractoren die alleen fonologisch gerelateerd zijn maar semantisch ongerelateerd (F+I-) en (d) volledig ongerelateerde distractoren (F-I-). Op deze manier kan de invloed van identiteit en fonologie en hun mogelijke interactie worden onderzocht. Van beide variabelen wordt verwacht dat ze het benoemproces faciliteren (ten opzichte van ongerelateerde distractoren); de grootte van hun beider bijdrage is echter onbekend.

In het experiment zullen twee extra condities worden opgenomen. In de semantisch gerelateerde conditie zullen L2 distractoren worden aangeboden die alleen semantisch gerelateerd zijn. Hiervan wordt op basis van eerder onderzoek interferentie voorspeld ten opzichte van ongerelateerde woorden. In de controle conditie zullen distractoren worden aangeboden in de vorm van kruisjes. De kruisjes conditie wordt gebruikt als controle conditie. Kruisjes bieden geen klankinformatie. De functie van kruisjes is om het plaatje visueel te maskeren. In de andere condities worden plaatjes ook gemaskeerd door woorden. Omdat kruisjes geen betekenis en ook geen klankinformatie bieden, kan men daarmee goed controleren hoe effecten van andere condities kunnen worden geïnterpreteerd. Deze conditie levert een baseline voor de snelheid van een relatief ongestoord plaatje-benoemproces. De baseline is ook interessant omdat binnen deze conditie een cognaateffect van de plaatjesnamen zou kunnen worden gevonden.1

1 Of een cognaateffect zal worden gevonden is niet zeker omdat uit eerder onderzoek (Starreveld et

al., 2014) bekend is dat (a) het cognaateffect kleiner wordt bij herhaalde aanbieding van de plaatjes, zoals hier het geval zal zijn, en (b) het cognaateffect in de moedertaal kleiner is dan het cognaateffect in de tweede taal.

12

(13)

Door naast een groep tweetaligen ook te werken met een groep Poolse eentaligen kan ook de rol van alleen fonologie, los van lexicale status, worden onderzocht. Voor deze groep eentaligen zijn alle Nederlandse distractoren nonwoorden, die uitsluitend verschillen van het doelwoord in fonologische gerelateerdheid. Deze distractoren zullen de lexicale selectie niet kunnen

beïnvloeden en zullen daardoor volgens de lexicale competitie theorie (bv., Costa et al., 1999; Starreveld & La Heij, 1997) sterker moeten faciliteren dan bij de

tweetaligen.

Tenslotte zijn plaatje-woord studies in het verleden vooral gedaan bij Germaanse en Romaanse talen. Er werden bijvoorbeeld Spaans- Catalaans en Engels-Nederlands tweetaligen onderzocht. Deze taalparen behoren tot dezelfde taalfamilie. Voor zover bekend is er nog geen onderzoek op dit gebied bij Slavische talen uitgevoerd. Daarom worden in deze studie Pools-Nederlands en Pools

sprekende groepen onderzocht en met elkaar vergeleken. Dit is interessant omdat talen uit verschillende taalfamilies minder op elkaar lijken dan talen uit dezelfde taalfamilies. Het kan dan ook zijn dat parallelle activatie (een aanname die aan de basis ligt van de interpretatie van de resultaten van Costa et al., 1999) van het Poolse en Nederlandse lexicon minder plaatsvindt dan van het Engelse en Nederlandse lexicon.

Methode

Deelnemers

Aan het onderzoek namen twee groepen van elk 25 proefpersonen deel. De deelnemers werden aan een bepaalde groep toegewezen aan de hand van een zelfbeoordelingsformulier betreffende de kennis van de Nederlandse taal, zie Bijlage

(14)

1 voor de originele versie en Bijlage 2 voor de Nederlandse vertaling. Aan de deelnemers in de Pools-Nederlandse groep werden, naast het

zelfbeoordelingsformulier, twee korte verhaaltjes aangeboden, zie Bijlage 3. De taak van de deelnemers was de vragen bij de teksten te beantwoorden. Alleen de

deelnemers met meer dan 80% goede antwoorden (drie of minder fouten)

participeerden in het verdere onderzoek. Op deze manier werd getoetst of het niveau van de beheersing van de Nederlandse taal voldoende was. Alle proefpersonen ontvingen 7,5 euro voor hun deelname aan het onderzoek.

In de Pools-Nederlandse groep waren alle deelnemers vrijwilligers,

woonachtig in Nederland, met Pools als moedertaal. Nederlands was de op latere leeftijd geleerde tweede taal.De zelf beoordeelde Nederlandse spreekvaardigheid was gemiddeld 7,73 en de leesvaardigheid was 7,35. Voor de Poolse taal waren de gemiddelden respectievelijk 9,87 en 9,83. Beide vaardigheden werden beoordeeld op een schaal van één tot tien.Voor 10 personen was Pools de meest gebruikte taal, 13 personen gebruikten het meest de Nederlandse taal en één persoon gebruikte het meest de Engelse taal. De deelnemers spraken gemiddeld negen jaar Nederlands, het minimum was drie jaar en het maximum was 24 jaar. 22 deelnemers gebruikten de Nederlandse taal elke dag en twee deelnemers gebruikten het Nederlands een paar keer per week. In deze groep namen 24 vrouwen en één man deel aan het onderzoek.

In de Poolse groep waren alle deelnemers vrijwilligers, woonachtig in Polen, met Pools als moedertaal. Niemand beheerste de Nederlandse taal. Op een schaal van één tot tien was zowel de zelf beoordeelde Poolse spreekvaardigheid als de leesvaardigheid gemiddeld 9,77. Er werden 16 vrouwen en negen mannen

(15)

opgenomen in de data-analyse. De moedertaal was de dominant gebruikte taal van alle deelnemers van deze groep.

Op dezelfde manier als voor de Nederlandse en Poolse taal werden ook de spreek- en leesvaardigheden van andere talen beoordeeld. Om het algemene niveau van het beheersen van een taal te bepalen, werd de som van de cijfers van deze vaardigheden berekend. De onafhankelijke t-test liet significante verschillen zien tussen de Poolse groep (M = 12,08, SD = 6,03), en de Pools-Nederlandse groep (M = 2,87, SD = 4,52 ), in het beheersen van de Duitse taal, t(47) = 6,02, p < ,001. De groepen verschilden op basis van deze toets niet in het beheersen van de Engelse taal, t(47) = -1,24, p = ,22. Het bleek dat de Pools-Nederlandse groep meer talen sprak (M = 3,42, SD = ,83) dan de Poolse groep (M = 2,76, SD = ,78), t(47) = -2,86, p = ,006. Verder zijn er geen verschillen gevonden met de Mann-Whitney test tussen de groepen in opleiding, U = 277, p = ,61, zie Tabel 1.

Tabel 1

Frequentie van het Opleidingsniveau per Groep

Opleidingsniveau Poolse groep - frequentie Pools-Nederlandse groep - frequentie

Laag 5 2

Gemiddeld 8 10

Hoog 12 12

Noot. Hoog = WO, HBO, Gemiddeld = VWO, HAVO, MBO, Laag = MAVO, LBO. De Nederlandse namen van de opleidingen zijn adequaat met de Poolse opleidingen.

Met de onafhankelijke t-test werden geen significante verschillen gevonden tussen de groepen in leeftijd, t(47) = -1,43, p = ,16. In de Poolse groep was de minimale leeftijd 20 jaar en de maximale leeftijd was 53 jaar (M = 32,72, SD = 11,84). In de

(16)

Pools-Nederlandse groep was de minimale leeftijd 25 jaar en de maximale leeftijd 66 jaar (M = 37, SD = 8,9).

Design

In dit onderzoek werd gewerkt met een design waarin identiteitsovereenkomst (I) en vormovereenkomst (F) factorieel waren gekruist. Deze kruising kon alleen worden bereikt door de identiteitsvariabele (I) tussen de plaatjes te variëren in een groep plaatjes met cognaatnamen (de distractoren in de identieke conditie waren voor deze groep zowel qua identiteit als qua fonologie verwant, I+F+) en een groep plaatjes met niet-cognaat namen (de distractoren in de identieke conditie waren voor deze groep alleen qua identiteit verwant , I+F-). Daarnaast werd gebruik gemaakt van een semantisch gerelateerde conditie, een fonologisch gerelateerde conditie en een controle conditie. Het volledige design voor de Pools-Nederlandse groep staat weergegeven in Tabel 2. Voor de Poolse groep zijn alle distractoren nonwoorden en heeft alleen de fonologische manipulatie betekenis.

Tabel 2.

Design van het Experiment Correct distractor – cognaat vs. Niet-cognaat Fonologisch gerelateerd Ongerelateerd Semantisch gerelateerd Kruisjes Plaatjes met cognaatnamen F+I+L+ F+S-L+ F-S-L+ F-S+L+ F-S-L- Plaatjes met niet- cognaatnamen F-I+L+ F+S-L+ F-S-L+ F-S+L+ F-S-L-

Noot. + = gedeelde eigenschap; - = ongedeelde eigenschap; I = identieke betekenis;

F = fonologie; S = semantiek; L = lexicale woordstatus.

(17)

Materiaal

Voor het onderzoek werden een computer, een computerprogramma geschreven in Presentation® software (Version 16.3, www.neurobs.com), twee beeldschermen, waarvan één voor de proefleider en één voor de proefpersoon en een microfoon gebruikt. Het computerscherm van de proefpersoon stond 15

centimeters hoger dan de microfoon, zodat de plaatjes op het scherm goed zichtbaar waren. De proefpersoon zat vlak voor de microfoon die 40 centimeter voor het

computerscherm stond.

Het stimulusmateriaal bestond uit twee lijsten van 25 verschillende plaatjes (25 plaatjes met cognaat namen en 25 plaatjes met niet-cognaatnamen), elk

gekoppeld aan een aantal distractoren (Nederlandse woorden of kruisjes), zie Bijlage 4 en Bijlage 5. Afhankelijk van de conditie was elke plaatje gekoppeld aan een

distractor die (a) de Nederlands vertaling van de plaatjesnaam was (voor 25 plaatjes was dit een Pools-Nederlands cognaat, voor de andere 25 een niet-cognaat; de identieke conditie), (b) alleen semantisch gerelateerd was aan het plaatje (de semantisch gerelateerde conditie), (c) alleen fonologisch gerelateerd was aan de Poolse naam van het plaatje (de fonologisch gerelateerde conditie), (d) volledig ongerelateerd was aan de Poolse naam van het plaatje (de ongerelateerde conditie), (e) alleen uit kruisjes bestond (de controle conditie). Voorbeelden van

plaatsjesnamen en distractoren uit de verschillende condities staan in Tabel 3.

(18)

Tabel 3

Voorbeelden van Plaatjesnamen en Distractoren voor de Verschillende Experimentele Condities

Conditie naam Voorbeeld van plaatje Voorbeeld van distractor

Cognaten * Lew (Leeuw) Leeuw

Niet-cognaten** Most (Brug) Brug

Fonologisch gerelateerd

Tort (Taart) Toren

Semantisch gerelateerd

Dach (Dak) Muur

Ongerelateerd Sok (Sap) Riem

Kruisjes Koza (Geit) XXXX

Noot. * = deze conditie hoort alleen bij plaatjes met cognaatnamen; ** = deze

conditie hoort alleen bij plaatjes met niet-cognaatnamen.

Een aantal karakteristieken van de cognaatplaatjesnamen en de niet-cognaatplaatjesnamen werd vergeleken met behulp van onafhankelijke t-tests. Aangenomen werd dat de frequentie van Poolse woorden vergelijkbaar was met de frequentie van de Nederlandse woorden. De Nederlandse frequenties van de cognaatplaatjesnamen en de niet-cognaatplaatjesnamen verschilden niet, t(48), p = ,24. Verder was er geen verschil tussen het aantal letters van de Poolse

cognaatplaatjesnamen en de niet-cognaatplaatjesnamen, t(48), p = ,44. Er waren ook geen verschillen tussen het aantal lettergrepen van de Poolse

cognaatplaatjesnamen en de niet-cognaatplaatjesnamen, t(46), p = ,72, zie Tabel 4.

(19)

Tabel 4

Gemiddelden met de Standaarddeviaties (tussen Haakjes) van Enkele Karakteristieken van de Poolse Cognaatplaatjesnamen en de Niet-cognaatplaatjesnamen

Karakteristiek Cognaten Niet-Cognaten

Logaritmische frequentie 1,17 (0,59) 1,37 (0,59)

Aantal letters 5,08 (1,73) 5,48 (1,92)

Aantal lettergrepen 1,92 (0,86) 2 (0,707)

Om de karakteristieken van de distractoren uit de vier condities te vergelijken werden ANOVAs met herhaalde metingen uitgevoerd met conditie als binnen-item variabele. De condities verschilden niet in log frequentie, F(3, 147) = ,29, MSE = 46,7, p = ,83. De condities verschilden ook niet in het aantal letters, F(3, 147) = ,16, MSE = 329,4,

p = ,92 en in het aantal lettergrepen, F(3, 147) = ,61, MSE = 43,2, p = ,61,

zie Tabel 5.

Tabel 5

Gemiddelden met de Standaarddeviaties (tussen Haakjes) van Enkele Karakteristieken van de Woorddistractoren voor de Verschillende Condities

Karakteristiek Identiek Fonologisch Ongerelateerd Semantisch

Logaritmische frequentie 1,27 (0,59) 1,17 (0,57) 1,22 (0,52) 1,19 (0,7) Aantal letters 5,38 (1,86) 5,28 (1,76) 5,26 (1,52) 5,44 (1,9) Aantal lettergrepen 1,42 (0,64) 1,56 (0,58) 1,48 (0,54) 1,52 (0,65) 19

(20)

Procedure

Het onderzoek werd volgens dezelfde regels uitgevoerd als het onderzoek van Starreveld en La Heij (1995; 1996). Elke deelnemer werd door één onderzoeker op een rustige plek individueel getest. Alle instructies werden in het Pools gegeven door de experimentator (K. Wachnicka) die Pools als moedertaal en Nederlands als

tweede taal had.

Voor het begin van het onderzoek werd aan de deelnemers verteld dat het hun taak was om de getoonde plaatjes op een computerscherm in het Pools te benoemen. Door vier trainingsseries werden de deelnemers getraind om voor elk plaatje het correcte woord te gebruiken. Op deze manier wenden de deelnemers ook aan de experimentele taak. Tijdens deze trainingsseries werden alle 50 plaatjes in willekeurige volgorde gepresenteerd. Elke onjuiste respons van de deelnemer werd gecorrigeerd en de stimulus werd nog één keer gepresenteerd. Tijdens de eerste trainingsserie werden de plaatjes samen met hun juiste namen (onder het plaatje) gepresenteerd. Aan de deelnemers werd gevraagd de plaatjes goed te bekijken en te benoemen met het woord dat eronder geschreven stond. De plaatjes werden op het computerscherm gepresenteerd totdat de deelnemers een respons hadden gegeven. In de tweede trainingsserie werden alle plaatjes nog één keer gepresenteerd, maar nu zonder hun juiste naam. Aan het begin van de derde trainingsserie werd aan de deelnemers gevraagd om zo snel en accuraat mogelijk de gepresenteerde plaatjes te benoemen. Deze keer werden vijf kruisjes in het plaatje gepresenteerd, op de plaats waar later alle distractoren zouden verschijnen. Tijdens de laatste trainingsserie werden in plaats van kruisjes woorden gepresenteerd. De getoonde woorden waren anders dan maar vergelijkbaar met de gebruikte woorden in de experimentele series,

(21)

zie Bijlage 6. De distractoren van de correcte naam van het plaatje werden in de trainingsserie niet gebruikt.

De experimentele serie begon met zes warm-up trials (willekeurig geselecteerd uit het materiaal van de laatste trainingsserie). Er waren 250

experimentele trials (50 plaatjes x 4 woord distractoren plus één kruisjes distractor). De stimuli werden in willekeurige volgorde aangeboden, dezelfde plaatjesnaam mocht binnen een serie van drie aanbiedingen niet twee keer voorkomen. Elke onjuiste of niet goed geregistreerde respons werd gevolgd door een filler trial. De

filler trial werd willekeurig geselecteerd uit de trainingstrials. De filler trial werd

gebruikt om ruis in de data te reduceren.

Resultaten

Alle deelnemers uit de Pools-Nederlandse groep hadden meer dan 80% van de vragen over de twee verhaaltjes goed, zodat op basis van dit criterium geen deelnemers werden uitgesloten van de analyse. Van de 25 deelnemers van de Pools-Nederlandse groep werd één vrouw van de data-analyse uitgesloten vanwege een mogelijk psychische ziekte.

De reactietijden van onjuiste responsen en responsen waarbij de voice key de respons niet goed registreerde (voice key fouten) zijn niet in de analyse gebruikt. Extreme korte of –lange reactietijden (korter dan 300 en langer dan 2000

milliseconden) zijn achteraf uit de analyse verwijderd. In de Poolse groep was het percentage onjuiste responsen, voice key fouten en extremen respectievelijk 1,81; 0,77 en 0,016. Voor de Pools-Nederlandse groep waren de percentages

respectievelijk 3,1; 0,63 en 0,18, zie Tabel 6.

(22)

Met behulp van onafhankelijke t-tests is het aantal fouten in de Poolse groep vergeleken met het aantal fouten in de Nederlandse groep. In de Pools-Nederlandse groep waren er significant meer onjuiste responsen (M = 3,88, SD = 2,73) dan in de Poolse groep (M = 2,26, SD = 2), t(96), p < ,001. Blijkbaar hadden de deelnemers uit de Pools-Nederlandse groep meer last van de Nederlandse

distractoren dan de deelnemers uit de Poolse groep. De groepen verschilden niet in het aantal voice key fouten, voor de Pools-Nederlandse groep was M = 0,79, SD = 0,9 en voor de Poolse groep was M = 0,96, SD = 1,29, t(96), p = ,46.

Tabel 6

Foutpercentages van de Pools-Nederlandse en de Poolse Groep

Pools-Nederlandse Groep

Poolse Groep

Onjuiste responsen 3,1 1,81

Voice key fouten 0,63 0,77

Extreme reactietijden 0,18 0,016

Omdat het percentage onjuiste responsen laag was, werd geen uitgebreidere foutenanalyse uitgevoerd. Van de overige reactietijden is het gemiddelde per

deelnemer (per groep: Pools vs. Pools-Nederlands) per conditie (vijf condities: identiek, fonologisch F+I-, ongerelateerd F-I-, semantisch F-S+ en kruisjes), per cognaatstatus van de plaatjesnamen berekend; voor de Pools-Nederlandse groep, zie Figuur 3 en Tabel 9; voor de Poolse groep, zie Figuur 4 en Tabel 14. Deze gemiddelden werden bij de verdere variantieanalyses (ANOVAs) gebruikt.

(23)

Pools-Nederlandse Groep

Het gehanteerde onderzoeksontwerp maakt een analyse van de invloed van identiteit en fonologische gerelateerdheid mogelijk van L2 op L1. Voor iedere proefpersoon werden daartoe vier effectgroottes berekend ten opzichte van de kruisjes conditie. Voor de plaatjes met cognaatnamen werd allereerst het effect van identiteit bepaald (identieke conditie – kruisjes conditie). De cognaatnamen waren uiteraard ook fonologisch gerelateerd aan de naam van het plaatje, daarom werd ook alleen het fonologische effect berekend (fonologische conditie – kruisjes conditie). Op analoge wijze werd voor de niet-cognaatnamen het effect van identiteit bepaald (identieke conditie – kruisjes conditie). De niet-cognaatnamen waren fonologisch ongerelateerd aan de naam van het plaatje, daarom werd ook alleen het effect van een ongerelateerde distractor berekend (ongerelateerd – kruisjes conditie),

zie Tabel 7.

Tabel 7

Gemiddelden met tussen Haakjes de Standarddeviaties van het

Identiteitsovereenkomsteffect, Fonologische Effect en Ongerelateerdheidseffect.

Plaatjes met cognaatnamen Plaatjes met niet-cognaatnamen

Identiteits-overeenkomsteffect = I+ F+ (identieke conditie – kruisjes conditie) Fonologische effect = I- F+(fonologische conditie – kruisjes conditie) Identiteits-overeenkomsteffect = I+ F- (identieke conditie – kruisjes conditie) Ongerelateerdheids-effect = I- F- (ongerelateerde conditie – kruisjes conditie 23,29, (60,81) 62,88 (68,5) 127,38 (68,66) 89,17 (51,49)

Noot. + = aanwezig; - = afwezig; I = identiteit; F = fonologie.

Deze vier gevonden effectgroottes werden geanalyseerd met een ANOVA voor herhaalde metingen met de variabele identiteitsovereenkomst (twee niveaus, wel of

(24)

niet) en de variabele fonologie (twee niveaus, wel of niet gerelateerd). In deze

analyse werd een interactie gevonden tussen deze twee variabelen,F(1, 23) = 26,45, MSE = 36309,26, p < ,001, wat betekent dat de variabelen identiteitsovereenkomst

en fonologie elkaar beïnvloeden. Inspectie van Tabel 7 laat zien dat

identiteitsovereenkomst leidt tot een versnelling van de RTs wanneer distractoren en plaatjesnamen fonologisch gerelateerd zijn, maar juist tot een vertraging wanneer ze fonologisch ongerelateerd zijn.

Verder werd de rol van identiteit en fonologie onderzocht ten opzichte van de ongerelateerde conditie. Om de rol van fonologie te bepalen werden de RTs van de fonologische conditie afgetrokken van die van de ongerelateerde conditie (I- F- – I- F+). Om de rol van identiteit te bepalen werd het identiteitsovereenkomsteffect van de plaatjes met niet-cognaatnamen afgetrokken van de ongerelateerde conditie (I- F- – I+ F-). Tenslotte werd, om de gecombineerde rol van de fonologie en identiteit te bepalen het identiteitsovereenkomsteffect van de plaatjes met cognaatnamen

afgetrokken van de ongerelatterd conditie(I- F- – I+ F+), zie Tabel 8.

Tabel 8

De Rol van Fonologie en Identiteit met tussen Haakjes de Standarddeviaties

Rol van fonologie (F+) Rol van identiteit (I+)

Gecombineerde rol van fonologie en identiteit

(I+ F+)

26,29 (76,48) -38,21 (44,65)* 65,87 (66,81)*

Noot. Effect ten opzichte van de ongerelateerde conditie, * = p < ,001

Met behulp van one-sample t-tests werd gekeken of zowel de rol van fonologie als identiteit significant is. Hieruit bleek dat het facilitatie effect van fonologie niet

significant was, t(23) = 1,68, p = ,106, maar het interferentie effect van identiteit wel,

t(23) = -4,19, p < ,001. Verder werd een significant facilitatie effect gevonden van

(25)

distractoren waarin zowel de rol van fonologie als identiteit aanwezig zijn, t(23) = 4,83, p < ,001. Bovenstaande analyses laten zien dat de identieke distractoren met fonologische overlap het benoemproces faciliteren, maar identieke distractoren zonder fonologische overlap het benoemproces ten opzichte van ongerelateerde distractoren vertragen. De plaatjes vergezeld van identieke distractoren met

fonologische overlap werden ook sneller benoemd dan de plaatjes met niet-identieke distractoren met fonologische overlap.

Om te toetsen of de condities verschilden tussen de plaatjes met cognaatnamen en de plaatjes met niet-cognaatnamen werden vijf Bonferoni gecorrigeerde gepaarde t-testen uitgevoerd. Voor de Pools-Nederlandse groep werden verschillen gevonden tussen zowel de identieke condities als de fonologische condities. Andere condities verschilden statistisch niet van elkaar, zie Figuur 3 en Tabel 9. Met een gepaarde t-test werd gekeken of binnen de kruisjes condities een cognaateffect van de plaatjesnamen kon worden gevonden voor de

Pools-Nederlandse groep. Er bleken geen significante verschillen te zijn in reactietijden tussen de cognaat (M = 666,08, SD = 59,16) en de niet-cognaat (M = 676,04, SD = 83,67) plaatjes, t(23) = ,92, p = ,37. Er werd dus geen cognaateffect in de baseline condities gevonden.

(26)

Figuur 3. Gemiddelde reactietijden van de Pools-Nederlandse groep voor de

plaatjes met cognaat en niet-cognaat namen.

1 = identiek, 2 = fonologisch, 3 = ongerelateerd, 4 = semantisch, 5 = kruisjes

Tabel 9

Reactietijden (in Milliseconden) en tussen Haakjes de Bijbehorende

Standaarddeviaties en Percentages van Onjuiste Responsen voor de Condities van de Pools-Nederlandse Groep

Niet-cognaten Cognaten Verschil

Identiek 803 (107; 5,8) 689 (96; 2,8) 114,05*** Fonologisch 755 (109; 3) 729 (105; 3,5) 26,08** Ongerelateerd 765 (91; 2,8) 776 (106; 2,5) 10,27 Semantisch 793 (110; 3,2) 783 (96; 2,7) 9,96 Kruisjes 676 (84; 3) 666 (59; 1,7) 9,96 Noot. * = p<,05; ** = p<,01; *** = p<,001 26

(27)

Om te toetsen of er verschillen werden gevonden tussen de condities werden twee ANOVAs met herhaalde metingen uitgevoerd, één voor de plaatjes met niet-cognaatnamen en één voor de plaatjes met niet-cognaatnamen. Beide ANOVAs werden uitgevoerd met een binnenproefpersoon variabele conditie met vijf niveaus.

Voor de plaatjes met niet-cognaat namen werd een effect van de variabele conditie gevonden, F(4, 92) = 33,36, MSE = 166767,7, p < ,001. De analyse werd opgevolgd met Bonferroni gecorrigeerde post hoc toetsen. Er werden geen

significante verschillen gevonden tussen zowel de semantische en de

ongerelateerde conditie als tussen de fonologische en de ongerelateerde conditie. Voor de niet-cognaat namenlijst in de Pools-Nederlandse groep is er tegen de verwachting in zowel geen semantisch interferentie effect als geen fonologisch

facilitatie effect gevonden. Er werden wel significante verschillen gevonden tussen de identieke niet-cognaat conditie en de ongerelateerde conditie. Echter, weer tegen de verwachting in, waren de reactietijden langer in de identieke conditie dan in de ongerelateerde conditie. De reactietijden in alle condities waren significant langer dan de reactietijden in de kruisjes conditie, de woorddistractoren hebben duidelijk invloed gehad op de responssnelheid, zie Tabel 10.

(28)

Tabel 10

De Gevonden Effecten tussen de Condities voor de Niet-cognaat Namenlijst voor de Pools-Nederlandse groep

Conditie Identiek – Niet-cognaat

Fonologisch Ongerelateerd Semantisch Kruisjes Identiek – Niet-cognaat Fonologisch ** Ongerelateerd ** Semantisch * Kruisjes *** *** *** *** Noot. * = p<,05; ** = p<,01; *** = p<,001

Voor de plaatjes met cognaat namen werd ook een effect van de variabele conditie gevonden, F(3,1, 71,22) = 37,37, MSE = 157180,65, p < ,001. Bonferroni

gecorrigeerde post hoc toetsen werden uitgevoerd op de gemiddelden van de condities. Tussen de semantische en de ongerelateerde conditie werden geen significante verschillen gevonden. Dit betekent dat ook voor de cognaat namenlijst geen semantische interferentie effect werd gevonden. Er werden significante verschillen gevonden tussen de fonologische en de ongerelateerde conditie. Zoals verwacht werd het fonologisch facilitatie effect voor de cognaat namenlijst wel gevonden. Ook werden er tussen de identieke-cognaat conditie en de fonologische conditie significante verschillen gevonden. Zoals verwacht zijn er snellere

reactietijden te zien in de identieke-cognaat conditie dan in de fonologische conditie. Verder zijn er in alle condities, behalve de identieke conditie significant langere reactietijden genoteerd dan in de kruisjes conditie, zie Tabel 11.

(29)

Tabel 11

De Gevonden Effecten tussen de Condities voor de Cognaat Namenlijst voor de Pools-Nederlandse groep

Conditie Identiek -cognaat

Fonologisch Ongerelateerd Semantisch Kruisjes Identiek – cognaat Fonologisch * Ongerelateerd *** * Semantisch *** *** Kruisjes ** *** *** Noot. * = p<,05; ** = p<,01; *** = p<,001

Poolse Groep

Voor iedere proefpersoon in de Poolse groep werd ook, net zoals voor de Pools-Nederlandse groep, het identiteitsovereenkomsteffect voor de plaatjes met cognaatnamen en voor de plaatjes met niet-cognaatnamen berekend. Het

fonologische effect werd berekend voor de plaatjes met cognaatnamen en lexicale woordstatus voor de plaatjes met niet-cognaatnamen, zie Tabel 12.

(30)

Tabel 12

Gemiddelden met tussen Haakjes de Standarddeviaties van het

Identiteitsovereenkomsteffect, Fonologische Effect en Ongerelateerdheidseffect.

Plaatjes met cognaatnamen Plaatjes met niet-cognaatnamen

Identiteits-overeenkomsteffect = I+ F+ (identieke conditie – kruisjes conditie) Fonologische effect = I- F+(fonologische conditie – kruisjes conditie) Identiteits-overeenkomsteffect = I+ F- (identieke conditie – kruisjes conditie) Ongerelateerdheids-effect = I- F- (ongerelateerde conditie – kruisjes conditie -23,51 (33,51) -3,15 (31,1) 73,17 (43,28) 64,73 (44,99)

Noot. + = aanwezig; - = afwezig; I = identiteit; F = fonologie.

Deze vier gevonden effectgroottes werden, net zoals in de Pools-Nederlandse groep, geanalyseerd met een ANOVA voor herhaalde metingen met de variabele

identiteitsovereenkomst en variabele fonologie. In deze analyse werd een interactie gevonden tussen deze twee variabelen,F(1, 24) = 13,2, MSE = 5182, p = ,001, wat

betekent dat de variabelen identiteitsovereenkomst en cognaatstatus elkaar ook beïnvloeden. Inspectie van Tabel 7 en 12 laat zien dat de beïnvloeding lijkt op die van de Pools-Nederlandse groep, de invloed is echter veel kleiner voor de Poolse groep dan voor de Pools-Nederlandse groep: de facilitatie van identiteit voor fonologisch gerelateerde distractoren is 20 ms vs. 40 ms en de interferentie van identiteit voor fonologisch ongerelateerde distractoren is 8 ms vs. 38 ms voor

respectievelijk de Poolse en de Pools-Nederlandse groep. De bevinding dat identiteit überhaupt een effect heeft voor de Poolse groep was onverwacht, in de discussie wordt hiervoor een mogelijke verklaring gegeven.

De rol van identiteit en fonologie werd op dezelfde manier als in de Pools-Nederlandse groep onderzocht, zie Tabel 13.

(31)

Tabel 13

De Rol van Fonologie en Identiteit met tussen Haakjes de Standarddeviaties

Rol van fonologie (F+) Rol van identiteit (I+) Rol van fonologie en identiteit (I+ F+)

67,88 (46,05)* -8,43 (31,8) 88,25 (58,74)*

Noot. * = facilitatie effect ten opzichte van de lexicale status I- F-

Verder werd met behulp van een one-sample t-test gekeken of de rol van fonologie en identiteit significant was. Hieruit bleek dat het facilitatie effect van fonologie

significant was, t(24) = 7,37, p < ,001. Een significant interferentie effect van identiteit werd niet gevonden t(24) = -1,33, p = ,2. Verder werd, net zoals in de

Pools-Nederlandse groep, een significant facilitatie effect gevonden van distractoren waarin zowel de rol van fonologie als identiteit aanwezig was, t(24) = 7,51, p < ,001. Zoals verwacht laten de bovenstaande analyses zien dat de identieke distractoren zonder fonologische overlap geen invloed op het benoemproces hebben ten opzichte van ongerelateerde distractoren. De distractoren met fonologische overlap faciliteren het benoemproces.

Om erachter te komen of de condities verschilden tussen de plaatjes met cognaatnamen en de plaatjes met niet-cognaatnamen werden voor de Poolse groep dezelfde analyses uitgevoerd als voor de Pools-Nederlandse groep. Bonferoni gecorrigeerde gepaarde t-testen lieten significante verschillen zien tussen de identieke condities, fonologische condities en ongerelateerde condities. De

semantische condities en de kruisjes condities verschilden niet, zie zie Figuur 4 en Tabel 14.

(32)

Figuur 4. Gemiddelde reactietijden van de Poolse groep voor de plaatjes met

cognaat en niet-cognaat namen.

1 = identiek, 2 = fonologisch, 3 = ongerelateerd, 4 = semantisch, 5 = kruisjes Tabel 14

Reactietijden (in Milliseconden) en tussen Haakjes de Bijbehorende

Standaarddeviaties en Percentages van Onjuiste Responsen voor de Condities van de Poolse Groep

Niet-cognaten Cognaten Verschil

Identiek 710 (59; 2,7) 611 (56; 1,9) 98,82*** Fonologisch 654 (51;1,4) 632 (48; 0,5) 22,03*** Ongerelateerd 702 (60; 1,9) 719 (72; 1,9) 17,38* Semantisch 702 (55; 2,2) 716 (66; 2,9) 14,38 Kruisjes 637 (67; 1,4) 635 (60; 1,1) 2,14 Noot. * = p<,05; ** = p<,01; *** = p<,001 32

(33)

Er werden wederom twee ANOVAs met herhaalde metingen uitgevoerd, één voor de plaatjes met niet-cognaatnamen en één voor de plaatjes met cognaatnamen. Beide ANOVAs werden uitgevoerd met een binnenproefpersoon variabele conditie met vijf niveaus. Significante effecten van de variabele conditie werden gevonden voor de plaatjes met niet-cognaat namen, F(4, 96) = 42,49, MSE = 62152,78, p < ,001. Bonferonni gecorrigeerde post hoc gepaarde t-toetsen lieten significante verschillen zien tussen de fonologische conditie en zowel de identiek niet-cognaat, de ongerelateerde als de semantische conditie. Er werden geen significante

verschillen gevonden tussen de andere condities.

In de analyse van de niet-cognaat namenlijst werd alleen het gevonden fonologische facilitatie effect verwacht voor de fonologische conditie. Omdat alle woorddistractoren voor deze groep nonwoorden zijn, is de identiteits en semantische manipulatie onzichtbaar. Dit komt tot uiting in de niet gevonden verschillen tussen de andere condities, zie Tabel 15.

Tabel 15

De Gevonden Effecten tussen de Condities voor de Niet-cognaat Namenlijst voor de Poolse groep

Conditie Identiek – Niet-cognaat

Fonologisch Ongerelateerd Semantisch Kruisjes Identiek – Niet-cognaat Fonologisch *** Ongerelateerd *** Semantisch *** Kruisjes *** *** *** Noot. * = p<,05; ** = p<,01; *** = p<,001 33

(34)

Er werden ook significante effecten van de variabele conditie gevonden voor de plaatjes met cognaat namen, F(2,16, 51,9) = 64,8, MSE = 96662,34, p < ,001. De Bonferonni gecorrigeerde post hoc toetsen werden uitgevoerd op de gemiddelden van de condities. Het fonologische facilitatie effect werd, zowel ten opzichte van de ongerelateerde als de semantische conditie, gevonden voor de fonologische en de identieke condities. Bovendien waren de reactietijden significant korter in de identiek-cognaat conditie dan in de fonologische conditie, zie Tabel 16.

Tabel 16

De Gevonden Effecten tussen de Condities voor de Cognaat Namenlijst voor de Poolse groep

Conditie

Identiek –

cognaat Fonologisch Ongerelateerd Semantisch Kruisjes Identiek – cognaat Fonologisch ** Ongerelateerd *** *** Semantisch *** *** Kruisjes * *** *** Noot. * = p<,05; ** = p<,01; *** = p<,001

Het feit dat een verschil werd gevonden tussen de fonologisch gerelateerde conditie en de identieke conditie was onverwacht, aangezien beide condities voor deze groep uit nonwoorden bestaan. Een mogelijke oorzaak voor dit verschil zou kunnen liggen in het stimulusmateriaal. Met een gepaarde t-test toets werd gekeken of er verschillen zijn tussen de condities in orthografische overlap van de distractoren met de juiste Poolse namen van de plaatjes. De orthografische overlap werd

(35)

berekend met behulp van een rekensom van Weber (1970, aangehaald in Van Orden, 1987). Dit werd voor de fonologische conditie voor zowel de

cognaatnamenlijst als voor de niet-cognaatnamenlijst gedaan en voor de identieke conditie alleen voor de cognaatnamenlijst. De identieke conditie van de

cognaatnamenlijst had meer orthografische overlap met de Poolse namen van de plaatjes (M = 522,24, SD = 124,51) dan zowel de fonologische conditie van de cognaatnamenlijst (M = 468,48, SD = 71,57), t(24) = 2,24, p = ,035, als de

fonologische conditie van de niet-cognaatnamenlijst (M = 454,44, SD = 54,2), t(24) = 2,55, p = ,018. De fonologische conditie van de cognaatnamenlijst en de

fonologische conditie van de niet-cognaatnamenlijst verschilden niet, t(24) = ,98, p = ,34.

Vergelijking Tussen de Pools-Nederlandse en de Poolse Groep

De bovenstaande resultaten laten zien dat bij zowel de Poolse als de Pools-Nederlandse groep geen significante verschillen werden gevonden tussen de semantische en de ongerelateerde conditie. In de Pools-Nederlandse groep waren de reactietijden langer in de semantische condities dan in de ongerelateerde

condities. Het gemiddelde interferentie effect (semantische conditie – ongerelateerde conditie) voor de plaatjes met cognaatnamen was 7,67 ms en voor de plaatjes met niet-cognaatnamen 28 ms. In de Poolse groep waren de reactietijden voor de

plaatjes met niet-cognaatnamen 0,29 ms langer in de semantische conditie dan in de ongerelateerde conditie. Daarentegen waren de reactietijden voor de plaatjes met cognaatnamen 2,71 ms korter in de semantische conditie dan in de ongerelateerde conditie, zie ook Figuur 3 en 4. Met een one sample t-test werd gekeken of het gemiddelde semantische effect significant was voor de plaatjes met cognaatnamen en niet-cognaatnamen samen, dit zowel voor de Pools-Nederlandse groep als de

(36)

Poolse groep. Er werd een semantisch interferentie effect gevonden voor de Pools-Nederlandse groep (M = 17,83, SD = 40,88), t(23) = 2,14, p = ,043. Voor de Poolse groep werd geen semantisch effect gevonden (M = -1,21, SD = 24,35), t(24) = -,25,

p = ,81.

Verder werd de rol van de lexicale status onderzocht bij het fonologisch facilitatie effect. Er werd met behulp van een onafhankelijke t-test toets gekeken of de fonologische conditie sterker faciliteert bij de eentaligen voor wie de distractoren nonwoorden zijn dan bij de tweetaligen voor wie de distractoren woorden zijn. Voor iedere proefpersoon werd het fonologische facilitatie effect berekend (ongerelateerde conditie – fonologische conditie). Om te kijken of er verschillen waren tussen de groepen in de grootte van het fonologische facilitatie effect over de plaatjes met cognaatnamen en niet-cognaatnamen samen werd een t-test voor onafhankelijke steekproeven uitgevoerd. Zoals verwacht, bleek dat het fonologische facilitatie effect sterker was bij de Poolse groep (M = 67,7, SD = 31,31) dan bij de Pools-Nederlandse groep (M = 28,4, SD = 43,23), t(47) = 3,66, p = ,001. De faciliterende invloed van de distractoren is veel groter voor nonwoorden (de Poolse groep) dan voor woorden (de Pools-Nederlandse groep).

De reactietijden van de Pools en Pools-Nederlandse groep (zie Figuur 5 en 6) werden voor de plaatjes met cognaatnamen en voor de plaatjes met niet

cognaatnamen vergeleken met behulp van een t-test voor onafhankelijke steekproeven. De woorddistractoren geven een betekenis mee voor de Pools-Nederlandse groep. Daarentegen zijn de woorddistractoren voor de Poolse groep alleen nonwoorden. Er werden significante verschillen in de reactietijden verwacht tussen deze twee groepen. Deze verschillen werden ook gevonden, zie Tabel 17.

(37)

Tabel 17

De Significantie van de Verschillen Tussen de Condities tussen de Groepen voor zowel Plaatjes met Cognaat Namen als Niet-Cognaat Namen.

Niet-cognaten Cognaten

ID FON ONG SEM XXX ID FON ONG SEM XXX

** *** ** ** ** *** * **

Noot. * = p<,05; ** = p<,01; *** = p<,001

ID = Identiek, FON = Fonologisch, ONG = Ongerelateerd, SEM = Semantisch, XXX = Kruisjes.

In alle condities met woorddistractoren was de Poolse groep sneller dan de Pools-Nederlandse groep. Alleen de kruisjes conditie verschilde, zoals verwacht niet tussen de groepen.

Figuur 5. Gemiddelde reactietijden per groep per conditie voor niet-cognaten.

1 = identiek, 2 = fonologisch, 3 = ongerelateerd, 4 = semantisch, 5 = kruisjes

(38)

Figuur 6. Gemiddelde reactietijden per groep per conditie voor cognaten.

1 = identiek, 2 = fonologisch, 3 = ongerelateerd, 4 = semantisch, 5 = kruisjes

Discussie

De Belangrijkste Resultaten

In deze studie werd woordproductie bij niet-evenwichtig Pools-Nederlands sprekenden onderzocht. De resultaten laten zien dat distractoren uit de Nederlandse taal de woordproductie in de moedertaal bij Pools-Nederlandse tweetaligen

beïnvloeden. Er werd een interactie gevonden tussen de identiteitsovereenkomst en fonologische overeenkomst. Identieke niet-cognaat distractoren zorgden voor

interferentie en identieke cognaat distractoren zorgden voor facilitatie. De Pools-Nederlandse groep bleek sneller te zijn met het benoemen van plaatjes vergezeld van identieke cognaat distractoren, maar langzamer met het benoemen van plaatjes

(39)

met identieke niet-cognaat distractoren, ten opzichte van plaatjes met ongerelateerde distractoren.Verder was deze groep, ten opzichte van de ongerelateerde conditie, sneller met het benoemen van de plaatjes vergezeld van fonologisch gerateerde distractoren. Het verschil was alleen significant voor de plaatjes van de

cognaatnamenlijst. Tenslotte waren de reactietijden bij het benoemen van plaatjes vergezeld van semantisch gerelateerde distractoren weliswaar langer dan bij het benoemen van plaatjes met ongerelateerde distractoren, maar deze laatste

verschillen waren, tegen de verwachting in, voor zowel de cognaatnamenlijst als voor de niet-cognaatnamenlijst niet statistisch significant.

In de Poolse groep werden de plaatjes vergezeld van fonologisch gerelateerde distractoren sneller benoemd dan de plaatjes gepaard met ongerelateerde

distractoren. Enkel voor de plaatjes met cognaatnamen, werd gevonden dat plaatjes vergezeld van identieke distractoren sneller benoemd werden dan plaatjes gepaard met alleen fonologisch gerelateerde woorden. Verder waren er geen verschillen in het benoemen van plaatjes vergezeld van semantisch gerelateerde en niet-cognaat distractoren ten opzichte van plaatjes gepaard met ongerelateerde distractoren. Zoals verwacht is er geen semantisch interferentie-effect voor de cognaat namenlijst en niet-cognaat namenlijst gevonden bij de Poolse groep, maar wel bij de Pools-Nederlandse groep. De verschillen in de effectgrootte tussen de groepen waren statistisch significant. De reactietijden bij het benoemen van plaatjes met kruisjes verschilden niet tussen de groepen. De Poolse groep was sneller dan de Pools-Nederlandse groep met het benoemen van plaatjes vergezeld van woorddistractoren.

Interpretatie en Verklaringen van de Uitkomsten

Uit het onderzoek bleek dat de Pools-Nederlandse groep meer talen sprak dan de Poolse groep. Mägiste (1979) vond dat de reactietijden bij het benoemen van

(40)

plaatjes langer werden naarmate de proefpersonen meer talen spraken. In de kruisjes conditie van onderhavig onderzoek zouden dus verschillen gevonden moeten worden tussen de groepen. Echter, de reactietijden van het benoemen van plaatjes vergezeld van kruisjes verschilden niet tussen de groepen. Het uitblijven van dit effect kan verklaard worden door het feit dat de proefpersonen voor het begin van dit onderzoek veel hadden geoefend met het benoemen van de plaatjes. Hierdoor waren de reactietijden van het plaatjes benoemen in de kruisjes conditie optimaal in beide groepen. Omdat de baseline voor beide groepen gelijk was, werd aangenomen dat de groepen goed vergeleken konden worden met elkaar wat betreft de condities met woorddistractoren.

In dit onderzoek werd voor de Pools-Nederlandse groep een interactie gevonden tussen identiteitsoverlap en fonologische overlap. Identieke distractoren met fonologische overlap (cognaten) zorgden voor facilitatie, terwijl identieke distractoren zonder fonologische overlap (niet-cognaten) juist zorgden voor interferentie, beiden ten opzichte van de ongerelateerde conditie. Beide effecten kunnen los van elkaar worden verklaard, ze zijn echter niet compatibel. Dit wordt hieronder verder uitgewerkt.

Het model van Starreveld (Starreveld & La Heij, 1996) kan het interferentie-effect van identieke niet-cognaten verklaren. In dit model werd aangenomen dat bij het benoemen van afbeeldingen zonder distractoren niet alleen het doelwoord geactiveerd wordt, maar ook andere woorden die een semantische relatie met het doelwoord hebben. Als woordproductie taalonafhankelijk is, zijn bij de tweetaligen ook de semantisch gerelateerde woorden uit de niet-doel taal actief. Het doelwoord moet geselecteerd worden uit alle geactiveerde woorden. Op deze manier wordt de juiste benoemrespons verkregen. Omdat deze selectie een competitief proces is,

(41)

zorgen sterk geactiveerde distractoren voor een moeilijke selectie van het doelwoord. In dit onderzoek werden de distractoren tegelijkertijd met de plaatjes aangeboden, waardoor de distractoren vanzelfsprekend hoog actief waren. Omdat de niet-cognaat woordenparen precies dezelfde betekenis hebben, zijn ze voor 100 procent

semantisch gerelateerd met elkaar. De identieke woordenparen zijn dus nog hoger actief dan de semantisch gerelateerde woorden. De hoge activatie leidt tot een moeilijke selectie van het doelwoord. Dit komt tot uiting in de lange reactietijden bij het benoemen van de niet-cognaat plaatjes in de identieke conditie, die in dit onderzoek gevonden werden. Hetfoutpercentage bij het benoemen van de niet-cognaat plaatjes was twee keer zo hoog als bij het benoemen van de plaatjes met andere distractoren. Dit kan ook een gevolg zijn van de moeilijke selectie van het doelwoord voor de Pools-Nederlandse groep.

Identieke cognaat distractoren faciliteerden het benoemproces ten opzichte van fonologisch gerelateerde distractoren bij de Pools-Nederlands tweetaligen. Dit kan verklaard worden aan de hand van het in de inleiding beschreven model van Costa (1999). In dit model wordt aangenomen dat activatie van woorden

taalonafhankelijk is, maar woordselectie taalafhankelijk is. Omdat lexicale selectie beperkt is tot de doeltaal (in dit geval het Pools) hebben de Poolse doelwoorden (juiste namen van de plaatjes) geen last van de hoog geactiveerde Nederlandse identieke distractor. Dit omdat alleen de knopen uit de doeltaal meedoen met de competitie. De facilitatie ontstaat doordat de semantische representaties van het Poolse doelwoord hoger geactiveerd zijn bij een identieke Nederlandse distractor dan bij een fonologisch gerelateerde Nederlandse distractor. Daardoor was in de Pools-Nederlandse groep het benoemproces van de juiste Poolse naam van het

(42)

plaatje sneller bij een identieke cognaat Nederlandse distractor dan bij een fonologisch gerelateerde Nederlandse distractor.

Het model van Starreveld en La Heij (1996) kan dus de interferentie van identieke niet-cognaten verklaren, terwijl het model van Costa et al. (1999) de

facilitatie van identieke cognaten kan verklaren. Geen van deze modellen kan echter beide effecten tegelijkertijd verklaren. Het blijft daarom vooralsnog onduidelijk welk model de voorkeur verdiend. Echter zijn er drie verschillen tussen onderhavig onderzoek en het onderzoek van Costa (1999), die van invloed kunnen zijn op de uitlopende resultaten. Ten eerste namen aan het onderzoek van Costa (1999) evenwichtig tweetaligen deel, maar aan onderhavig onderzoek namen niet-evenwichtig tweetaligen deel. Ten tweede spraken de proefpersonen van het

onderzoek van Costa (1999) talen van dezelfde taalfamilie, maar de deelnemers van onderhavig onderzoek spraken talen van verschillende taalfamilies. Ten slotte

gebruikte Costa (1999) in het onderzoek zowel de distractoren uit de doeltaal als uit de doeltaal. In onderhavig onderzoek werden alleen distractoren uit de niet-doeltaal gebruikt.

Zoals verwacht werd in de Poolse groep geen semantisch interferentie-effect, maar wel het fonologische facilitatie effect gevonden. Er werden geen verschillen gevonden in de reactietijden bij het benoemen van plaatjes vergezeld van niet-cognaat, ongerelateerde en semantische distractoren. Deze resultaten komen volledig overeen met de verwachting omdat voor de Poolse groep alle distractoren nonwoorden waren. Om dezelfde redenen werd in deze groep alleen het gevonden fonologische facilitatie effect verwacht. Het feit dat het facilitatie effect groter was in de identieke cognaat conditie dan in de fonologische conditie kan waarschijnlijk

(43)

worden toegeschreven aan het gebruikte materiaal, hier wordt later op terug gekomen.

Uit de bovenstaande resultaten kan geconcludeerd worden dat de selectie van Poolse woorden gevoelig is voor de activatie van representaties van woorden in de Nederlandse lexicon. De Pools-Nederlandse groep was langzamer in het benoemen van alle plaatjes met woorddistractoren dan de Poolse groep. Een verklaring hiervoor is waarschijnlijk dat door de activatie van de representaties van de distractoren er bij de Pools-Nederlandse groep meer competitie plaatsvond in het taalsysteem dan bij de Poolse groep.

Beperkingen van het Onderzoek

In de Poolse groep werden langere reactietijden van benoemresponsen gevonden in de fonologische conditie dan in de identieke cognaat conditie. Omdat voor de Poolse groep de distractoren van beide condities nonwoorden zijn met alleen fonologische overlap met de Poolse doelwoorden, werden hier geen verschillen verwacht.

Naar aanleiding van deze resultaten werden analyses gedaan wat betreft de fonologische overlap van de distractoren met de juiste Poolse namen van de

plaatjes. Hieruit bleek dat de identieke conditie van de cognaatnamenlijst meer orthografische overlap had met de Poolse namen van de plaatjes, dan zowel de fonologische conditie van de cognaatnamenlijst als de fonologische conditie van de niet-cognaatnamenlijst. Verder verschilden de fonologische conditie van de

cognaatnamenlijst en de fonologische conditie van de niet-cognaatnamenlijst niet met elkaar.

De gevonden verschillen tussen de identieke cognaat conditie en de fonologische conditie kunnen dus wellicht verklaard worden aan de hand van deze verschillen in

(44)

overlap van de distractoren. Door meer orthografische overlap levert het materiaal in de identieke cognaat conditie meer facilitatie op dan het materiaal in de fonologisch gerelateerde conditie. De reactietijden van deze condities zouden gecorrigeerd kunnen worden op het verschil in overlap. Echter deze verklaring kan niet voor de verschillen tussen de fonologische condities voor de Poolse groep toegepast worden. Er is hier namelijk geen sprake van het verschil in orthografische overlap.

Een andere beperking van dit onderzoek is dat de groepen niet homogeen waren wat betreft het beheersen van de Duitse taal. De proefpersonen van de Poolse groep spraken meer Duits dan de deelnemers van de Pools-Nederlandse groep. Aangezien de Duitse en de Nederlandse taal tot één taalfamilie behoren, lijken sommige woorden in beide talen op elkaar. Als sommige distractoren van de plaatjes sterk woorden activeerden in de Duitse taal, dan waren ze niet nonwoorden maar woorden met semantische informatie voor Duitssprekenden. Dit zou van invloed kunnen zijn op het benoemproces in de Poolse groep. De kortere reactietijden bij het benoemen van plaatjes in de identieke cognaat conditie ten opzichte van de fonologische conditie kunnen ook als volgt verklaard worden. Veel distractoren van de identieke cognaat conditie vormen cognaatparen met Duitse woorden, bijvoorbeeld Kat-Katze, Troon-Thron, Graf-Grab Dit betekent dus dat de Poolse plaatjesnamen ook cognaten van de Duitse woorden zijn, bijvoorbeeld Katze-Kot, Thron-Tron, Grab-Grób. Een verklaring voor het feit dat de identieke cognaat conditie meer faciliteerde dan de fonologische conditie zou daarom kunnen zijn dat de Nederlandse woorden ook Duitse woorden activeerden. De Duitse woorden activeerden vervolgens de juiste Poolse naamplaatjes. Het benoemproces was misschien daardoor sneller in de Poolse groep voor de identieke cognaat conditie dan in de fonologisch gerelateerde conditie.

(45)

Verder werden zowel voor de Poolse als voor de Pools-Nederlandse groep langere reactietijden gevonden bij het benoemen van plaatjes in de fonologische conditie van de niet-cognaatnamenlijst dan in de fonologische conditie van de cognaatnamenlijst. Dit verschil kan voor de Pools-Nederlandse groep als volgt verklaard worden. Een fonologisch gerelateerd woord activeert namelijk wellicht zowel de correcte naam in het Nederlands als in het Pools. De actief geworden Nederlandse correcte cognaat naam kan dan de Poolse naam door de fonologische overlap extra faciliteren. Van de Nederlandse correcte niet-cognaat naam krijgt de Poolse correcte naam geen extra facilitatie door fonologie. Voor de Poolse groep kan dit verschil verklaard worden door het feit dat de Poolse groep de Duitse taal kende. Als de geactiveerde Poolse en Duitse naam samen een correct cognaatpaar

vormden dan kreeg de Poolse naam meer activatie dan bij een niet-cognaatpaar, waardoor het benoemproces werd versneld.

Aanbevelingen voor Toekomstig Onderzoek

Het in de Pools-Nederlandse groep gevonden facilitatie effect van cognaat distractoren en het interferentie effect van niet-cognaat distractoren kan niet

verklaard worden aan de hand van een binnen de psycholinguïstiek bekend model van woordproductie. Volgens het model van Starreveld en La Heij (1996) wordt het interferentie effect,zowel van cognaat als niet-cognaat distractoren, tijdens het benoemen van plaatjes verwacht, maar volgens het model van Costa (1999) wordt facilitatie effect van deze distractoren verwacht. Om de in onderhavig onderzoek gevonden effecten te kunnen verduidelijken is op dit gebied meer onderzoek nodig. Daarbij is het belangrijk te zoeken naar groepen die niet verschillen in de beheersing van andere talen, bijvoorbeeld het Duits en is het ook belangrijk het

stimulusmateriaal goed te matchen op orthografische overlap.

(46)

Tussen de proefpersonen van onderhavig onderzoek en het onderzoek van Costa (1999) is een verschil. In het onderzoek van Costa namen evenwichtige tweetaligen deel. De deelnemers hadden twee even sterke moedertalen. In onderhavig onderzoek namen echter niet-evenwichtige proefpersonen deel. De deelnemers gebruikten het Nederlands gemiddeld negen jaar. Het Nederlands was dus voor hen een zwakkere tweede taal. Daarom is het interessant om vergelijkbaar onderzoek bij een evenwichtige Pools-Nederlandse groep uit te voeren, met zowel Nederlandse woorden als distractoren en het Pools als benoemtaal van de plaatjes als omgekeerd. Op deze manier kan men erachter komen hoe dewoordproductie in de ene moedertaal wordt beïnvloed door woorddistractoren van de tweede

moedertaal.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De waarde van de halveringsdikte voor deze gammastraling met een energie van 1 MeV vind je ook in Binas tabel 28E.. Uit deze tabel blijkt dat niet alle stoffen gammastraling

Als laatste heeft er nog geen eerder onderzoek naar misleiding binnen grafieken op deze schaal plaats gevonden op Nederlandse bodem.. De partij waarvoor dit onderzoek relevant

Op basis van de verlengde bloedingstijd en de verlengde APTT werd vermoed dat er bij deze pa- tiënt sprake was van een verworven vorm van de ziekte van von Willebrand.. Bij

Want nauwlijks zijn wij aangezeten, Of 't fladdert stadig heen en weêr, Zet zich op moeders schouder neêr, En schijnt haar vriendelijk te smeeken Een klontje suiker af te breken,..

Men heeft mij meer dan eene verteld, - Maar 'k weet het, dàt is waar, - Wilt gij de kindren boos eens zien,.. Zoo sar en plaag

Plaatjes

Het edle hert, met fraai gewei, Leeft tevreden, vroolijk, blij, Tot de hond zijn vreugde stoort, 's Jagers lood zijn hart doorboord. De wilde

We hebben twee mogelijkheden om toch andere delen van het oppervlak te zien te krijgen: verandering van gezichts- punt en het doorzichtig maken van de polygoontjes.. Bovendien zijn