• No results found

Placemaking op het Zwitsal terrein in Apeldoorn; Een onderzoek naar de kansen voor waarde creatie door verschillende actoren

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Placemaking op het Zwitsal terrein in Apeldoorn; Een onderzoek naar de kansen voor waarde creatie door verschillende actoren"

Copied!
68
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bachelorthesis GPM 2017

Titel: Placemaking op het Zwitsal terrein in Apeldoorn

Subtitel: Een onderzoek naar de waarde creatie door verschillende actoren

Datum: Augustus 2017

Auteur: G. (Gino) Hofman

Geografie, Planologie, Milieukunde (GPM) Faculteit der Managementwetenschappen Radboud Universiteit Nijmegen

(2)

Titel: Placemaking op het Zwitsal terrein in Apeldoorn

Subtitel: Een onderzoek naar de waarde creatie door verschillende actoren

Datum: Augustus 2017

Auteur: G. (Gino) Hofman

Bachelorthesis Geografie, Planologie, Milieukunde (GPM) Student ID: S4303512

Faculteit der Managementwetenschappen Radboud Universiteit Nijmegen

Begeleider: Prof. Dr. A. Lagendijk Aantal woorden: 19331

(3)

Inhoudsopgave

Samenvatting 1 1 Inleiding 3 1.1 Aanleiding en probleemstelling 3 1.1.1 Wetenschappelijke relevantie 4 1.1.2 Maatschappelijke relevantie 5 1.2 Doelstelling en onderzoeksvraag 5 2 Theorie 6 2.1 Theoretisch kader 6

2.1.1 Professionals en de ruimtelijke inrichting van Nederland 7

Gebiedsontwikkeling 9

2.1.2 Gebruikers en het leven in (nieuwe) wijken 9

2.1.3 Herontwikkeling industrieel erfgoed 10

2.2 Conceptueel model van placemaking 12

3.1 Operationalisatie 13 3.1.1 Gebruikers 13 3.1.2 Professionals 13 3.2 Onderzoeksaanpak 14 3.2.1 Interviewaanpak en vragen 15 3.3 Onderzoeksgebied 16

3.3.1 Overzicht respondenten en documenten 17

4 Place making door gebruikers 19

4.1 Economisch-functionele binding 19

4.1.1 Bereikbaarheid, nabijheid 19

4.1.2 Fysieke eigenschappen 19

4.1.3 Werken in de buurt 20

4.1.4 Winkelen 20

4.1.5 Zorg, opvang en onderwijs 20

4.1.6 Vrije tijdsvoorzieningen 20 4.1.7 Placemaking in ruimtegebruik 21 4.2 Sociale binding 21 4.2.1 Sociale netwerken 21 4.2.2 Buurtfunctie 21 4.2.3 Samenwerking 22

4.2.4 Placemaking in sociale contacten 22

4.3 Politieke binding 22

4.3.1 Tevredenheid over gemeentelijk functioneren 22

4.3.2 Ondernemersvereniging 23

4.3.3 Betrokkenheid gemeenschappelijk goed 23

4.3.4 Placemaking in betrokkenheid 24 4.4 Culturele binding 24 4.4.1 De Zwitsal identiteit 24 4.4.2 Diversiteit 24 4.4.3 Placemaking in identificatie 25 4.5 Deelconclusie gebruikers 25

5 Placemaking door professionals 26

5.1 Fysieke structuur 27

5.1.1 Parkeren en verkeer 29

5.1.2 Cultuurhistorische waarde 29

5.1.3 Placemaking in fysieke structuur 30

(4)

5.2.2 Verhuren panden 30

5.2.3 Projectbureau Zwitsal & Communicatie 31

5.2.4 Placemaking in sociale kenmerken 32

5.3 Voorzieningen 32

5.3.1 Placemaking in voorzieningen 33

5.4 Identiteit 33

5.4.1 Ruimte voor ontdekking 34

5.4.2 Signing 35 5.4.3 Evenementen 35 5.4.4 Placemaking in identiteit 36 5.5 Deelconclusie professionals 36 6 Conclusie 38 6.1 Discussie 38 6.2 Aanbeveling 39 7 Reflectie 40 Literatuur 41

Verwijzingen ruimtelijke plannen 43

Bijlagen 44

Bijlage 1 (van 't Rot, 2009) 44

Bijlage 2 (PPS, 2000) 44

Bijlage 3 (Samenvattingen interviews ondernemers) 45

Interview met Real-X ondernemer 45

Area 055 en human innovation lab: Interview met Manfred Kugel 45

Bounz: Interview met Frank Geurts 47

Soap: Interview met Alger van Velthuizen 48

Service Course: Interview met Michon van Nimwegen 49

Werk & Co: Interview met Trajectbegeleidster 49

Foenix: Interview met Karin Hop 50

PLEK: Interview met Kim Verschuren 52

Tim Koldenhof Producties: Interview met Tim Koldenhof 54

Bijlage 4 (Samenvatting interviews Gemeente Apeldoorn) 56 Projectbureau Zwitsal: Interview met Henry Huiskamp & Thelma Middelkoop 56 Bijlage 5 (Geluidsbeleid evenementen, Locatieprofiel Zwitsal) 60

Bijlage 6 (Milieuzonering, bestemmingsplan) 61

Bijlage 7 (Parkeercapaciteit, bestemmingsplan) 61

Structurele parkeercapaciteit 61

Incidentele parkeercapaciteit 61

Bijlage 8 (Cultuurhistorische waarden, Cultuurhistorische analyse en waardebepaling) 62 Bijlage 9 (Samenvattingen verkennende gesprekken t/m februari 2017) 63 Bijlage 10 (Het vliegwiel, profielschets Ruimte voor Ontdekking) 64

(5)

Samenvatting

Placemaking op het Zwitsal terrein in Apeldoorn

Bij het ontwikkelen van locaties als de voormalige Zwitsalfabriek in Apeldoorn spelen verschillende actoren een rol. Het is niet slechts een initiatief van de gemeente om ervoor te zorgen dat dit een plek wordt waar mensen wonen, werken en (re)creëren. Betekenisvolle ruimte ontstaat doordat

verschillende groepen, met verschillende doelen, waarde hechten aan een fysieke omgeving en er claims op leggen (Lupi, 2008). De manier waarop betekenisvolle ruimte tot stand komt is nog weinig bestudeerd. Deze kennis is van belang in de sociale wetenschappen vanwege het bestaan van

verschillende visies over het bestaan van place in een globaliserende wereld. Maatschappelijk is deze kennis van belang bij het voorkomen van plaatseloosheid van het terrein. De locatie moet volgens de gemeente Apeldoorn onderdeel gaan uitmaken van de stad. De term placemaking vormt hierin het centrale begrip om de hoofdvraag te definiëren:

Op welke manier dragen verschillende actoren bij aan de placemaking van het Zwitsalterrein in Apeldoorn om het gebied succesvol te ontwikkelen?

Uitvoering van het onderzoek

Toen de gemeente Apeldoorn in 2013 eigenaar werd van het terrein begon tevens de herontwikkeling van het voormalig fabrieksterrein. Placemaking is een proces dat in principe geen einde kent. Dit onderzoek richt zich op de ontwikkelingen van de professionals en gebruikers op het Zwitsalterrein van 2013 tot 2017. De professionals vertegenwoordigen de gemeente Apeldoorn en zijn betrokken bij het maken van plannen en het uitvoeren ervan. De bijdrage die zij leveren aan de placemaking is gemeten aan de hand van ruimtelijke visies. Deze zijn onder te verdelen in fysieke structuur, sociale kenmerken, voorzieningen en identiteit. De professionele placemaking van het Zwitsalterrein is onderzocht via de analyse van plandocumenten en ontwerpen en gesprekken met twee

vertegenwoordigers van het projectbureau Zwitsal van de gemeente Apeldoorn.

De placemaking van gebruikers is gemeten aan de hand van territoriale bindingen welke zij vorm geven door middel van gebruik en beleving. Deze bindingen zijn onder te verdelen in een

economisch-functionele, sociale, politieke en culturele dimensie. Om de placemaking van de gebruikers te achterhalen zijn inhoudelijke gesprekken gevoerd met 10 ondernemers op het terrein.

Placemaking door gebruikers

Economisch-functionele binding

Omdat de regels net buiten het centrum iets minder streng zijn om bepaalde activiteiten te organiseren trekken veel ondernemers naar het Zwitsalterrein. Er is sprake van genoeg parkeergelegenheid en de ontsluiting van het terrein is gelegen aan een aantal goed bereikbare wegen. Gebruikers staan positief tegenover de uitvoering van plannen die de toegankelijkheid voor voetgangers en fietsers moet verbeteren. De leisure sector speelt op dit moment een grote functionele rol op het terrein in het aantrekken van bezoekers.

Sociale binding

De gebruikers op het terrein zijn bewust bezig met het koppelen van netwerken met het terrein. Er komt tussen verschillende ondernemers samenwerking tot stand, welke niet gebonden is aan een bepaalde arbeidssector. Een enkele ondernemer vervult een buurtfunctie als opvang voor jongeren/ouderen.

Politieke binding

Ondernemers zijn tevreden over de werkwijze van het projectbureau Zwitsal maar merken wel dat er verschillende belangen spelen tussen de binnenstad en het Zwitsalterrein. De ondernemers hebben zelf een ondernemersvereniging met maandelijks overleg geïnitieerd. Een ondernemer op het terrein heeft in de beginfase de verantwoordelijkheid genomen voor de invulling van de panden.

(6)

Culturele binding

In grote lijnen identificeren gebruikers van het terrein zich met leisure activiteiten, maatschappelijke activiteiten en de industriële uitstraling van het terrein. De cultureel-kunstzinnige sector is nog niet terug te zien op het Zwitsalterrein.

Placemaking door professionals

Fysieke structuur

Ontwikkeling begint voor de gemeente met aanpassingen in bestemmingsplan. Daarna het opstellen van integraal beleid waarin rekening gehouden wordt met omliggende gebieden en ontwikkelingen. Inzetten op verblijfsfunctie en vrijstelling van verkeer waardoor de beleving beter tot zijn recht moet komen. Het betrekken van omliggende kwaliteiten als water en andere buurten door middel van het creëren van verbinding hiermee.

Sociale kenmerken

Gemeentelijk beleid streeft een stedelijke mix na waarin alle Apeldoorners zich vertegenwoordigd voelen. Het stimuleren van face-to-face contacten zodat mensen de kwaliteiten van het terrein beter ervaren. Belang van een specifieke doelgroep om concurrentie met binnenstad te vermijden en ervoor te zorgen dat de Zwitsal geen tweede versie van de binnenstad wordt. In eerste instantie wordt wonen niet mogelijk gemaakt. Om dicht bij de samenleving te staan en te weten wat er speelt op het terrein is het projectbureau Zwitsal in het leven geroepen.

Voorzieningen

Het terrein is ondergeschikt aan de binnenstad. Om concurrentie te voorkomen met de binnenstad is er qua voorzieningen relatief veel beperkt. Op andere gebieden zoals sport, recreatie, groenvoorziening, horeca en maatschappelijke ontwikkeling is er juist meer ruimte.

Identiteit

De gemeente speelt op 3 hoofdgebieden een rol in de vorming van identiteit. Bij het aantrekken van geschikte huurders, het behouden van de industriële uitstraling en het inzetten van het terrein als promotiemiddel voor de stad Apeldoorn neemt de gemeente deze taak op zich.

De placemaking van het Zwitsalterrein

De gebruikers op het Zwitsalterrein ontlenen identiteit door beleving en gebruik van de ruimte waarin zij leven. Bij het gebruik van de ruimte is de sociale binding van groot belang in deze vroege fase van ontwikkeling. Ondernemers die veel met elkaar samenwerken vormen hierdoor local communities en zetten hun eigen netwerken in op het terrein. De inzet van een projectbureau levert ook een positieve bijdrage aan de identificatie met de plaats. De beleving die gebruikers ervaren op het terrein is voornamelijk terug te zien in de cultuurhistorische waarden van de gebouwen samen met de industriële uitstraling en ruime opzet van het gehele terrein.

De professionals op het Zwitsalterrein dragen bij aan de betekenisvorming door planvorming en de uitvoering hiervan. Zij hebben voor de Zwitsallocatie gekozen voor een organische ontwikkeling en leggen de nadruk op het behoud van het industriële karakter en zetten in op de verblijfsfunctie van het terrein door ruimte te bieden aan maken, spelen en beleven. Wonen hoort daar voor alsnog niet bij, maar kan in de toekomst gerealiseerd worden. Daarnaast is de keuze voor het projectbureau Zwitsal kenmerkend voor het beleid van de gemeente Apeldoorn. Hiermee zetten zij in op participatie in de samenleving samen met een goede communicatie met oog voor de wensen van de gebruikers van het terrein. De gemeente Apeldoorn geeft in haar planvorming aan dat het Zwitsalterrein niet

concurrerend mag zijn met de binnenstad. Door de uitvoering hiervan krijgt de Zwitsallocatie een eigen identiteit die erkend wordt door de gebruikers.

(7)

1

Inleiding

1.1

Aanleiding en probleemstelling

Tijdens mijn stage bij Diep in Apeldoorn kwam ik voor het eerst direct in aanraking met de ontwikkeling van een voormalig industrieterrein. De in Apeldoorn gelegen Zwitsalfabriek is sinds enkele jaren in (her)ontwikkeling om nieuwe functies aan de locatie toe te wijzen. Wat mij hier bijzonder aan interesseerde was dat ik vanuit de ‘bril’ van een van de gebruikers van het terrein mee maakte hoe de ontwikkeling niet slechts een initiatief van de gemeente is, maar dat ook ondernemers en inwoners van de stad hier een belangrijke rol in spelen. Dit was voor mij aanleiding om in de literatuur op zoek te gaan naar alternatieve strategieën om een industrieel gebied te ontwikkelen. Het is voor mij belangrijk om een duidelijk beeld te schetsen voor alle betrokkenen in een gebied over wat zij zelf kunnen bijdragen aan een succesvolle gebiedsontwikkeling.

Om ervoor te zorgen dat het Zwitsal terrein in Apeldoorn een plek wordt waar mensen wonen, werken en (re)creëren kan het gebied met verschillende strategieën ontwikkeld worden. Belangrijk hierin is het geven van betekenis aan een plaats op basis van de behoeften van de eindgebruikers; ook wel place making genoemd in de literatuur (Keken, 2010; Tureay, 2013; Rot, 2009; Lupi, 2008; Zeeuw, 2007)

Betekenisvolle ruimte ontstaat doordat verschillende groepen met verschillende doelen, waarde hechten aan een fysieke omgeving en er claims op leggen (Lupi, 2008). Er wordt doorgaans eerder gesproken over betekenisvolle plekken, wanneer het gaat over al lange tijd bestaande dorpen, wijken en steden; de link tussen ruimtelijke identiteit en geschiedenis wordt als belangrijk beschouwd (Lynch, 1960; Rapoport, 1982). Op welke manier kan betekenisvolle ruimte het beste gecreëerd worden? Wie dient er verantwoordelijkheid te dragen? Is betekenisvolle ruimte voornamelijk toeval, of hebben verschillende actoren grote invloed hierop? De voorgaande vragen zullen nader onderzocht moeten worden.

Het Zwitsal terrein is in eigendom van de gemeente Apeldoorn, maar zij draagt duidelijk niet alle verantwoordelijkheid om van dit project een succes te maken. Het is tevens voor andere

betrokkenen in een gebied van belang dat deze industriële gebieden (her)ontwikkeld worden.

In de wetenschappelijke literatuur komt de term placemaking al terug sinds Jane Jacobs haar invloedrijke boek schreef in 1961: The Death and Life of Great American Cities’. Vanaf deze periode is placemaking vanuit drie verschillende inspiratiebronnen als stromingen beïnvloed (van ’t Rot, 2009, p. 13). Een hiervan is de psychologische stroming waarin William H. Whyte kritisch was op het gebruik van openbare ruimte. Allereerst benadrukt hij het belang van de openbare ruimte en betoogt dat de openbare ruimte een fundamentele bijdrage levert aan het leven van individuen. Daarnaast constateerde hij dat informatie/data over het gebruik en de waardering van plaatsen verkrijgbaar is door observatie en het afnemen van interviews; een bottom-up benadering bij het creëren van openbare ruimte in de stad (Whyte, 1980).

Jane Jacobs vertegenwoordigd zelf de sociologische stroming, die voortkomt uit een reactie op de komst van winkelcentra in Amerika, oftewel de monotone bouw in veel Amerikaanse steden destijds. Zij heeft een dichtbevolkte stad voor ogen waar het leven zich op straat afspeelt. Hierdoor zou er volgens Jacobs een buurt ontwikkelen waar mensen graag wonen, werken en verblijven. Het herstel van oude stadswijken met nadruk op sociale intimiteit en de controle van stoep en straat door voetgangers was waar Jacobs in haar boek voor pleitte (van’t Rot, 2009).

De laatste stroming is meer architectonisch van aard en wordt als benadering ook wel New Urbanism genoemd. Er is veel aandacht voor de macht van architecten, die worden gezien als veroorzakers van het (destijds) Amerikaanse straatbeeld. Aanhangers van deze stroming streven naar

(8)

het versterken van sociale cohesie en betere omgevingen voor woningen om uiteindelijk in de toekomst een betere kwaliteit van leven te waarborgen.

In 1975 komt in de VS de ‘Project for Public Spaces’ (PPS) placemaking methode in opkomst, opgericht door Fred Kent. Met de PPS placemaking methode wordt aan de hand van vier elementen (zie bijlage 1) de openbare ruimte succesvol ontwikkeld (PPS, 2000). In 2009 heeft van ’t Rot onderzoek gedaan naar de toepasbaarheid van de PPS placemaking methode in Nederland. Hij geeft de kansen en knelpunten schematisch weer (zie bijlage 2), en komt tot de conclusie dat het niet onmogelijk is om de methode toe te passen. Echter zijn er wel wezenlijke verschillen voor het gebruik van de methode in de Nederlandse context (van ’t Rot, 2009).

Sinds de komst van de Vinex-wijken komt in Nederland de term placemaking ook steeds vaker in beeld waarbij placemaking gezien kan worden als een proces waarin de combinatie van de ruimtelijk-fysieke kant met de sociale kant zorgen voor de creatie van een plek (Tureay, 2013). Plekken hebben geen betekenis vanuit zichzelf, maar krijgen betekenis doordat er sociale interactie plaatsvindt (Lupi, 2008). In dit onderzoek naar de betekenisvorming rondom Zwitsal Apeldoorn; de place making van deze plek, gaat het dus niet alleen om het technische aspect van ontwerpen en bouwen, maar ligt de nadruk vooral op het sociale proces waarin de ruimtelijke aspecten inhoud of waarde krijgen door de mensen die de ruimte gebruiken (Friedmann, 2007; Knox & Marston, 2007). De ontwikkeling van het Zwitsal terrein in Apeldoorn kan gezien worden als een sociaal-ruimtelijke constructie van een specifieke plaats.

1.1.1 Wetenschappelijke relevantie

Place wordt soms zelf al als een proces gezien, wat resulteert in dat sommige wetenschappers zonder verder te definiëren over placemaking spreken (o.a. Horvath, 2004). Het blijft vaak bij een eenvoudige uitleg van het fenomeen waarbij men niet verder komt dan dat plekken composities zijn van materiële elementen en symbolische representaties (Dunn et al., 1995). Hierdoor wordt vaak verondersteld dat placemaking een dusdanig algemeen begrip is dat geen toelichting behoeft, terwijl achter het gebruik veel impliciete veronderstellingen schuilgaan (Lupi, 2008). Het is dus van essentieel belang om een helder beeld te krijgen waar met place en placemaking precies naar verwezen wordt en hoe dit gemeten kan worden. Het begrip plaats lijkt zo simpel, maar is tegelijkertijd zo gecompliceerd (Cresswell, 2004).

Er zijn volgens Agnew (1987) drie fundamentele aspecten van place: ‘locale’, ‘location’ en ‘sense of place’. Locale gaat over de fysieke eigenschappen van een plaats. Location gaat over de locatie, in relatie met andere plekken. Sence of place gaat over de aantrekkingskracht die mensen hebben tot een bepaalde plek. Sense of place is beïnvloed door globalisering, of zoals Giddens dit proces beschrijft: time-space distanciation.

“Places are unique, different from each other; they have singular characteristics, their own traditions, local cultures and festivals, accents and uses of language; they perhaps differ from each other in their economic character too: the financial activities of the City of London mould the nature of that part of the capital; the wide open arable fields of East Anglia give a particular feel that ‘it couldn’t be anywhere else’. Yet in the latest era of globalization, of worldwide

communications, of time-space compression and convergence, and the major flows of international migration, all this is changed, thrown into doubt’...

(9)

1.1.2 Maatschappelijke relevantie

De vraag die uit het voorgaande naar boven komt heeft dan ook betrekking op sense of place. Wat maakt een plek in de moderne maatschappij tot een bepaalde plek? Deze vraag is van groot belang in een tijd van globalisering, standaardisering en ‘plaatsloosheid’ (van Keken, 2010). Relph (1976, p. 6) definieert plaatsloosheid als de verzwakking van duidelijke en verschillende ervaringen en identiteiten van plaatsen. Later spreken Augé (1995) en Ritzer (2004) over het begrip non places wanneer we ons blootstellen aan krachten van plaatsloosheid en daarmee onze sense of place verliezen. Om het praktisch belang van dit onderzoek te benadrukken wordt er naast het vaststellen van de huidige sense of place aandacht besteed aan het koppelen van deze kennis aan een specifieke sociaal- ruimtelijke constructie zoals het Zwitsal terrein in Apeldoorn. Deze locatie is hiervoor uitermate geschikt, omdat er op dit moment zowel door de gebruikers als door ontwikkelaars invulling gegeven wordt aan de ruimte. Vanuit gemeentelijk perspectief is het van belang dat het oude fabrieksterrein onderdeel gaat uitmaken van de stad (Persoonlijke communicatie, 26 oktober 2016). Vanuit het perspectief van de gebruikers is het van belang dat mensen aangetrokken worden naar het gebied, zodat bedrijvigheid zich hier structureel kan vestigen. Tijdens mijn stageperiode bij Diep hoorde ik vanuit allerlei hoeken de woorden: ‘Er moet reuring ontstaan op dit terrein’. Dit geeft aan dat de verschillende gebruikers allemaal de wens hebben om het terrein aantrekkelijk te maken voor mensen uit de omgeving. Aan de hand van welke strategieën dit het beste vorm gegeven kan worden, of waar kansen liggen is dus voor de gebruikers van essentieel belang in het realiseren van hun doelen. De wetenschappelijke

(theoretische) kennis over place is van belang bij het ontwikkelen van het Zwitsal terrein. Deze kennis kan ontwikkelaars en gebruikers van het terrein helpen om bepaalde stappen of processen in gang te zetten waar ze anders niet aan gedacht hadden. De maatschappelijke relevantie is terug te vinden in het feit dat dit onderzoek als uitkomst een overzicht bied van kansen en knelpunten voor place making waar de gebruikers en ontwikkelaars van het Zwitsal terrein rekening mee kunnen houden.

1.2

Doelstelling en onderzoeksvraag

Het doel van dit onderzoek is het vinden van de kansen die actoren op het Zwitsal terrein in Apeldoorn hebben met betrekking tot het creëren van waarde in het gebied. Op basis van deze doelstelling en voorgaande afbakening wordt voor dit onderzoek de volgende onderzoeksvraag geformuleerd:

Op welke manier dragen verschillende actoren bij aan de place making van het Zwitsal terrein in Apeldoorn om het gebied succesvol te ontwikkelen?

De onderzoeksvraag wordt met behulp van onderstaande sub vragen beantwoord:

1. Op welke manier geven gebruikers van het Zwitsal terrein in Apeldoorn betekenis aan de ruimte?

2. Op welke manier dragen professionals bij aan de betekenisvorming van het Zwitsal terrein in Apeldoorn?

(10)

2

Theorie

2.1

Theoretisch kader

De structuration theory van Giddens (1984) gaat ervan uit dat handelingen van mensen en instituties elkaar voortdurend reproduceren waarbij sociale ontwikkelingen niet altijd direct uit het systeem (structure) voortkomen, noch uit de vrije wil van mensen (agency). Het draait volgens Giddens om de relatie tussen beide, het idee dat beide componenten niet zonder elkaar kunnen bestaan. Zo zouden er zonder mensen geen systemen in stand gehouden kunnen worden, omdat systemen zoals wij ze kennen, met als voorbeeld scholen, hun functie ontlenen aan het gebruik ervan door de mensen. Aan de andere kant worden mensen, en de mogelijkheid tot handelen van mensen ook beïnvloed door bepaalde structuren of regels die er zijn.

De Franse filosoof Henry Lefebvre (1971, 1991) maakte de relatie duidelijk tussen machtsstructuren en de interpretatie van openbare ruimte. Hierbij kan place gezien worden als een ruimtelijke structuur, die gevormd wordt door mensen, maar mensen ook in bepaalde richtingen duwt. Het maken van place is, volgens de structuration theory, dus een wisselwerking tussen mensen en bestaande structuren waarin bepaalde eigenschappen gereproduceerd worden door de systemen waarin we dagelijks leven maar er ook veranderingen optreden doordat mensen of instituties in staat zijn om ook buiten deze bestaande structuren te opereren. Placemaking kan daarom gezien worden als een proces dat gebonden is aan de deelnemers, de actoren. Zij maken deel uit van de structuur die ontstaat rondom een plek, maar maken ook deel uit van het proces hoe zo’n plek gevormd wordt. Enkele wetenschappers hebben vervolgens het structuratie perspectief verder ontwikkeld rondom de ruimtelijke kaders van place. Volgens Massey (1994) komt place voort uit handelingen en face-to-face contacten Zij ziet plekken als punten waar mondiale mobiele netwerken elkaar ontmoeten. Ook Appadurai (1996) stelt dat plaatsen in de huidige maatschappij (van mondialisering) geen geïsoleerde statische gegevens zijn, maar in relatie staan tot andere, vergelijkbare plekken. De sociologen Savage, Bagnall en Longhurst (2005) zien dit idee van de mondiale samenleving terug in een wereld van global flows waarin mensen betekenisvolle kaders construeren binnen een mentaal netwerk van ‘cultural geographies of place’. Placemaking is volgens deze sociologen, in een tijd van

mondialisering, meer dan ooit de uitkomst van een proces waarbij het gedrag van mensen in relatie staat tot de ruimtelijke structuren, maatschappelijke instituties en bredere sociale ontwikkelingen. Het is vanuit de structuratie theorie interessant om te onderzoeken welke strategieën of methodes,

‘powers’ voor Giddens, de verschillende actoren hebben in het vormen van plaatsen. Het is echter ook van belang om na te gaan door welke vormen van structuur de actoren beïnvloed worden, of zelf beïnvloeden.

Door Gieryn (2000) en Paulsen (2004) worden twee categorieën place makers onderscheiden: professionals en gebruikers. Ze hebben weliswaar beide een handelend karakter, maar bevinden zich op verschillende niveaus. Onder professionals vallen vertegenwoordigers die betrokken zijn bij het plannen, ontwerpen, bouwen en beheren van een plek. Politieke bestuurders, uitvoerende ambtenaren en private partijen. Zij geven allen op hun beurt betekenis aan plekken vanuit hun institutionele achtergrond, hun placemaking wordt grotendeels gevormd door structurele kenmerken. Onder gebruikers vallen alle groepen die met enige regelmaat gebruik maken van de plek. In het geval van de herontwikkeling van een industrieterrein voor woon- werk en (re)creatiefunctie gaat dit over (toekomstige) bewoners, andere huurders van panden op het terrein voor bedrijfsmatige doeleinden en over de mensen die als klant een product of dienst consumeren op het terrein. Deze groep geeft betekenis aan de structuren die door de professionals gecreëerd zijn. Naast deze twee groepen directe actoren placemakers is er in de literatuur nog een derde groep indirecte placemakers te benoemen. Hieronder vallen regionale en landelijke overheden. Om het onderwerp zodanig af te bakenen dat het

(11)

binnen de tijdsperiode af te ronden is, is er gekozen om te focussen op de directe categorieën placemakers. Er wordt dus niet gesuggereerd dat de groep van indirecte placemakers van meer of minder belang is bij het betekenis geven aan plekken.

Vanuit de stedenbouwkundige benadering van place wordt uitgegaan van de maakbaarheid van de samenleving waarin wij mensen leven. In de geografie worden structurele plaatskenmerken aangeven met de begrippen site & situation. De opvatting dat de vormgeving van de ruimte ons sociaal leven stuurt is in de jaren ‘70 veelvuldig onderzocht, maar zoals de structuratietheorie ons leert, is deze relatie niet eenduidig (Festinger et al., 1963; Buttimer, 1971; Pennarz, 1979). Het is dus afhankelijk van kenmerken van de groep mensen op welke manier een bepaalde plek of ruimte betekenis heeft voor gebruikers. In het eerste gedeelte van dit hoofdstuk bekijken we de

theorievorming van professionals bij het creëren van place. Het tweede gedeelte zal inzicht geven in de manier hoe gebruikers van nieuwe plekken waarde hechten of creëren. Vervolgens kijken we naar de ontwikkeling van herontwikkeling bij industriële gebieden in Nederland die vergelijkbaar zijn met het Zwitsal terrein in Apeldoorn.

2.1.1 Professionals en de ruimtelijke inrichting van Nederland

De Nederlandse geïnstitutionaliseerde stedenbouw kent een lange traditie in het aanleggen van steden, wijken en hele gebieden vanwege haar strijd tegen het water (Hooimeijer, 2006; Schama, 1988). Van oudsher is de bouw van nieuwe wijken een particuliere onderneming waarin

bouwbedrijven met relatief weinig regels te maken hebben. Met de invoering van de woningwet in 1901 proberen overheden hier grip op te krijgen en maken zij een start met de institutionalisering van stedenbouw in Nederland. De ruimtelijke inrichting van grote wijken in Rotterdam en Amsterdam wordt vormgegeven naar de uitgangspunten licht, lucht en ruimte van het Nieuwe Bouwen (Van der Cammen & De Klerk, 2003).

Ook bij projecten in de polderdorpen en veenkoloniën vormen stedenbouwkundige principes en theorieën de basis voor het te ontwikkelen gebied (Lupi, 2008). Voorbeelden hiervan zijn de centrale plaatsen theorie van Walter Christaller (1933) en de tuinstadgedachte van Ebenezer Howard (1898). Deze twee personen delen het idee dat de samenleving het beste vorm krijgt in kleinschalige, zo veel mogelijk zelfvoorzienende eenheden die zich op een vaste afstand van een kernplaats bevinden. Dit moet er voor zorgen dat hechte gemeenschappen gevormd worden waarin traditionele

scheidingslijnen overbrugd worden. De overheid heeft in deze benadering een prominente rol binnen de stedenbouw die zij plannen via bevolkingsprognoses en planningssurveys (Groenman, 1953; Brouwer, 1997).

Na de tweede wereldoorlog zet deze geïnstitutionaliseerde planningscultuur zich voort en ontwikkelt de Nederlandse verzorgingsstaat zich volgens deze principes. De wijkgedachte wordt uitgewerkt met als kernwaarden kleine, overzichtelijke eenheden en een volwaardig pakket aan voorzieningen. Door een blijvende groei in bevolkingsaantallen en angst voor aantasting van stedelijk landschap en landelijk gebied voelt de overheid zich genoodzaakt om de bevolking beter te spreiden over het land (Lupi, 2008). In 1960 verschijnt de Eerste Nota (Nota inzake Ruimtelijke Ordening in Nederland) waarin dit spreidingsbeleid wordt vastgelegd met de gedachte dat steden in Nederland niet uitgroeien tot metropolen zoals elders in de wereld. Verder nog gaat de ontwikkeling van de

wetenschappelijke discipline planologie waar het idee centraal staat dat de samenleving gestuurd kan worden via het plannen en bouwen van nieuwe wijken en steden (Lupi, 2008). De prominente rol van de overheid is terug te zien in de Wet op Ruimtelijke Ordening die in 1965 werd ingevoerd. Hiermee ontwikkelt zich een ‘blauwdrukplanning’ waarin placemaking tot in detail wordt uitgedacht en geregisseerd (Faludi & Van der Valk, 1990; Bontje, 2001; Van der Cammen & De Klerk, 2003).

(12)

Deze visie biedt naast een oplossing om in korte tijd veel woningen te bouwen, ook houvast voor betekenisvolle ruimte. De overloopgebieden omringt met groene zones, functiescheiding en flats tussen het openbaar groen worden ook wel verticale tuinsteden genoemd (Lupi, 2008). Vanwege de grote vraag naar woningen bij de overloopgebieden aan de rand van grote steden konden gemeenten niet meer aan kwaliteit en kwantiteitseisen voldoen. De Tweede Nota Ruimtelijke Ordening geeft hier oplossingen voor met de strategie van gebundelde deconcentratie die de trek uit de stad moet

begeleiden en reguleren. Kenmerkend voor Nederland is dat kleine gemeenten in de Randstad opdracht kregen tot aanleg van sub urbane woonmilieus met meer oog voor kleinschaligheid en ‘de menselijke maat’ (Alberts, Brockmeier, & Gameren, 1975; Gijswijt, 1970). Ook in de Derde Nota van 1973 bevestigd de overheid haar positie als belangrijkste place maker door invoering van het concept groeikern (Faludi & Van der Valk, 1990).

Eind jaren ’70 komt er echter veel kritiek op het beleid van gebundelde deconcentratie. Almere wordt als voorbeeld gezien van een stad die de middenklasse weg trekt uit de bestaande steden met als gevolg dat de bestaande steden te maken krijgen met verloedering. In de nieuwe kernen zelf zorgt de gebouwde omgeving voor een monotoon straatbeeld dat bij de bewoners voor vereenzaming zorgt (Lupi, 2008). Deze commentaren zijn in lijn met Euclidische planningsstroming die zich in de jaren ‘60 ontwikkelt. Christopher Alexander (1965) stelt in zijn artikel dat professionals de complexe structuren van steden ontkennen door afzonderlijk naar de verschillende onderdelen te kijken. Het was de Amerikaanse schrijfster Jane Jacobs (1961) die het belang van gedifferentieerde woonomgevingen benadrukte. In deze woonomgevingen was zowel voor de fysieke als de sociale component aandacht. Het is pas in de jaren ‘70 als de economische crisis ervoor zorgt dat de traditionele manier van blauwdrukplanning met de krachtige rol van de overheid onder druk komt te staan. Bewoners gaan steeds meer hun eigen betekenisvolle ruimte opeisen (Bontje, 2001). In de jaren ’80 ontstaat er een fundamentele omslag in de institutionele context waarmee de afgelopen decennia vorm is gegeven aan de ruimte. Voor het eerst wordt er gesproken over gebiedsontwikkeling waarbij nieuwe formele relaties tot stand komen tussen overheden en bouwprofessionals. Publiek private samenwerking zorgt ervoor dat actoren verantwoordelijkheden, risico’s, kosten en baten contractueel vastleggen. Om de ontwikkelaars niet volledig de vrije hand te geven, worden er een aantal regels opgesteld. Deze regels moeten ervoor zorgen dat de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd blijft (Lupi, 2008). De Vierde Nota die in 1993 verschijnt is voornamelijk gericht op het bouwen van veel nieuwe woningen,

hoofdzakelijk in de Randstad. De grote uitdaging is om een woonomgeving te creëren met een minder ‘monotoon suburbaan karakter’ die beter aansluit bij de wensen van de gebruikers en de beschikbare werkgelegenheid. Dit door middel van een strategischere ligging, het mengen van wonen met bedrijvigheid en een gewenste dichtheid van minimaal 30 woningen per hectare.

Het Vinex-beleid wat in de Vierde Nota naar voren gebracht wordt roept echter veel discussie op. ‘Architecten veroordelen Vinex-locaties algemeen als karakterloze woonmilieus omdat ze ...

nauwelijks onderscheidende kenmerken zouden hebben’ (Lupi, 2008, p. 46). Volgens critici wordt er te weinig rekening gehouden met authentieke, plaats specifieke kenmerken (Baljon & Visser, 1998; Duijvestein, 1999). In de loop van de jaren ’90 neemt de overheid steeds meer afstand van het Vinex beleid door kritiek op het terugdringen van mobiliteitsproblemen en aansluiting bij woonwensen.

De Nota Ruimte die in 2005 uit komt is zeer beknopt en geeft slechts grote richtlijnen aan maar vooral ruimtelijke verantwoordelijkheid legt bij lagere overheden. Placemaking wordt hierdoor een proces dat ontstaat in samenwerking met verschillende partijen in plaats van de uitwerking van een algemene beleidslijn (Zeeuw, 2007). Na de economische crisis die voor veel gemeenten met actief grondbeleid grote verliezen teweeg bracht krijgen we te maken met een veranderende

planningscultuur. Veel gebiedsontwikkelingen kwamen door de tegenvallende economische situatie tot stilstand of werden uitgesteld. Het doel achter de veranderende regelgeving is om het

(13)

Hospers, 2016). Ache & Hospers stellen dat ook de cultuur rondom planning veranderd is: een benadering vanuit organisch en in samenspraak ontwikkelen.

Gebiedsontwikkeling

De trend waarin government plaats maakt voor governance wordt door academici in meerdere disciplines gesignaleerd waar sprake is van machtsverhoudingen (Elander, 2002). Zoals Healey (2007) stelt, biedt governance een post-Euclidische kijk op planning waarin rekening wordt gehouden met de complexiteit waarin placemaking zich afspeelt. Dit zorgt eveneens voor een einde aan de top-down planning met overkoepelende ruimtelijke visies. Betekenisvolle ruimte ontstaat in samenspraak met professionals, gebruikers en andere belanghebbenden (Healey, 2006). De betrokkenheid van meerdere partijen in het tot stand komen van betekenisvolle ruimte zorgt ervoor dat er meer aandacht besteed wordt aan de proces hoe plekken tot stand komen (Lupi, 2008). Binnen dit proces hebben professionals een zestal middelen die ze in kunnen brengen (Burie, 1973):

• initiatief/opdracht

• verwerving/beschikbaar stellen grond • kapitaal/financiering

• goedkeuringen • planning en ontwerp • bouwcapaciteit

Een manier om te begrijpen hoe actoren betrokken worden in een proces is door de regimetheorie van Stone (2005). Deze theorie gaat uit van regimes; langdurige informele vormen van publiek private samenwerking waardoor er voor beide partijen voordelen ontstaan (Mossberger & Stoker, 2001). Deze regimes, voortkomend uit persoonlijke banden en verhoudingen in de lokale setting, bepalen welke partijen deel uit maken van het proces van placemaking. Dikwijls zijn de financiële bronnen van professionals doorslaggevend in hierin (Lupi, 2008). De regimetheorie gaat er van uit dat placemaking een voorspelbaar gegeven is, een uitkomst van eerder gevormde structuren. Scharpf (1997), Healey (1999) en Gualini (2001) stellen echter dat dit onjuist is; praktijken kunnen onder invloed van handelende actoren wel degelijk veranderen.

Wanneer we een institutionele benadering gebruiken om het proces van placemaking te verklaren zien we dat verschillende partijen binnen het governance model elkaar kunnen vertrouwen en

overtuigen. Actieve participatie en open communicatie leiden in deze benadering tot consensus en uiteindelijk tot een betere ruimtelijke ordening (Hajer & Wagenaar, 2002).

Van den Hof (2006) concludeert in zijn onderzoek naar ruimtelijke kwaliteit dat

samenwerkingsverbanden van professionals binnen de gebiedsontwikkeling voornamelijk gericht zijn op het beperken van risico’s. Dit sluit aan bij diverse studies die aantonen dat de traditionele,

hiërarchische instituties nog steeds doorwerken in de ruimtelijke ordening (Lupi, 2008).

2.1.2 Gebruikers en het leven in (nieuwe) wijken

Als we naar de relatie tussen mensen en hun woonomgeving kijken valt op dat placemaking daarbij vaak opgevat wordt als community building (Lupi, 2008). Het gebruik en beleving van een plek hangen nauw samen met de territoriale binding. Territoriale binding gaat over de vraag in hoeverre mensen een specifieke binding vertonen met bepaalde woongebieden (Engelsdorp Gastelaars, 2003). Wanneer op alle vier dimensies van binding (economisch, sociaal, politiek en

(14)

cultureel) in toereikende mate aan interne cohesie wordt voldaan spreekt Engelsdorp Gastelaars over local communities.

Sociologen van de Chicago school introduceerden de human ecology met als uitgangspunt dat stadsbewoners door hun persoonlijke kenmerken en stedelijke structuur in specifieke buurten terecht komen, waar ze uiteindelijk gemeenschappen vormen. Deze gemeenschappen werden later ook wel natural areas genoemd (Park, 1925; Wirth, 1938; Whyte, 1943). Het is pas in 1975 als Albert Hunter een meer formele benadering gebruikt om de relatie tussen bewoners en hun woonomgeving te beschrijven. In plaats van de term community maken andere Amerikaanse stadssociologen gebruik van de term place attachment (Stueve, 1975; Fried, 1982).

Persoons- en huishoudenskenmerken spelen een belangrijke rol. De algemene aanname is dat bewoners in lagere sociaaleconomische posities, ouderen en vrouwen met kinderen hun buurt

intensiever gebruiken, er meer sociale contacten hebben en zich in sterkere mate met hun woonomgeving identificeren (Savage, Bagnall, & Longhurst, 2005). Huiseigenaarschap is een voorbeeld van een andere algemene indicator. De achterliggende gedachte achter deze aannamen is dat de relatie met de woonomgeving groter wordt wanneer men er meer (financieel) belang bij heeft en men meer tijd doorbrengt in de buurt.

In de Nederlandse context wordt de term buurtbinding gebruikt in plaats van place attachment. Dit concept sluit tevens aan bij het begrip habitat. Frans Grünfeld (1970) stelt dat een moderne woonbuurt het best gedijt bij homogeniteit op het laagste niveau en diversiteit op het wijkniveau zodat binding kan ontstaan, maar segregatie en enclavevorming worden tegengegaan. In de jaren ‘90 wordt in Nederland de identificatie met de woonomgeving steeds meer centraal gezet en komen onderzoekers tot de conclusie dat wijken en buurten door hun geschiedenis en sociale en fysieke kenmerken een bepaalde status verwerven. Deze status is van belang wanneer mensen zich met een plek identificeren dan wel distantiëren (Hortulanus, 1995; Wijs-Mulkens, 1999).

Recent kwam de politieke dimensie van buurtbinding meer centraal te staan. Het gaat hierbij om de betrokkenheid bij de publieke zaak van een gebied. Men gaat er van uit dat bewoners een gezamenlijk belang hebben bij de leefbaarheid van hun woonomgeving (Lupi, 2008). Aan dit gevoel van

verantwoordelijkheid kan zowel op actieve (organiseren, beleidsvorming) als passieve wijze (rekening houden met elkaar) vorm worden gegeven.

De Nederlandse socioloog Jac. van Doorn (1955) stelde in reactie op de wijkgedachte dat de ontwikkelingen niet in termen van het verleden bestudeerd kunnen worden. Hiermee bedoelt van Doorn dat door middel van welvaartsgroei, technologische vernieuwingen, functionele specialisatie en culturele emancipatie een kleinschalige leefomgeving niet meer vanzelfsprekend is (Lupi, 2008). Uit naoorlogse buurtstudies blijkt dat bewoners van nieuwe wijken liever op gepaste afstand van elkaar wonen. Dit hoeft echter niet direct te betekenen dat er geen sprake is van gemeenschapsgevoel. Een netwerkbenadering is bij het onderzoeken hiervan mogelijk, waarbij naar de spreiding van

persoonlijke relaties binnen een gebied gekeken wordt. Het nadeel van zo’n netwerkbenadering is dat de nadruk op de persoonlijke relaties liggen, en minder op het concept van place. De tijd- ruimte benadering neemt dit aspect meer mee. Hierin wordt systematisch ruimtelijk gedrag van mensen bestudeerd, ook wel daily urban systems genoemd (Lupi, 2008).

2.1.3 Herontwikkeling industrieel erfgoed

Tijdens de industriële revolutie ontstonden veel gebouwen die we vandaag de dag een nieuwe functie geven. Grofweg tussen 1880 en 1940 kwamen in grote gedeeltes van Nederland verschillende vormen

(15)

van mechanische productie op gang. Fabrieksgebouwen die in eerste instantie aan de rand van de stad gebouwd werden, kwamen door grote bevolkingstoenames nu relatief gezien steeds verder in het centrum te liggen. Na de Tweede wereldoorlog werd een gedeelte van de industrie weer opgebouwd. De processen van de-industrialisatie en overnames door lage lonenlanden in Azie en Oost-Europa zorgden ervoor dat de historische binnenstad tot de jaren ’80 erg in aanzien verloor. Doordat de gemeente een erg prominente rol in het stedelijk beleid had, werd in binnensteden historische

bebouwing vaak gesloopt. Veelal werden leegstaande gebouwen gebruikt door krakers. Dit had aan de ene kant een sociale waarde omdat daklozen op deze manier goedkoop onderdak vonden. Er zijn echter ook voorbeelden waar negatieve effecten optreden. Het Amsterdams Oostelijk Havengebied werd overgenomen door kunstenaars en krakers waar zij samen met junkies en prostituees een eigen gemeenschap vormden. Het besef dat de gebouwen op deze manier niet onderhouden werden en er flink verval optrad kwam na deze periode dan ook pas op gang. Hierna nam het herbestemmen van industrieel erfgoed een vlucht, met als gevolg dat industriële gebouwen tegenwoordig als kansrijk worden gezien (Pruis, 2008). Hoewel omstreden, waren de buurtbewoners, krakers en kunstenaars een van de eersten die inzagen dat industrieel erfgoed een blijvende betekenis in de samenleving zou kunnen hebben. De eerste vormen van formeel hergebruik waren dan ook meestal van een cultureel-kunstzinnig karakter; als tijdelijke oplossing totdat er een definitief bestemmingsplan gemaakt werd. (Pruis, 2008)

De volgende fase in herbestemming begint rond de jaren ’90 en kenmerkt zich door de centrale positie van herbestemmingspolitiek in grote steden. Vooral pakhuizen werden vaak van een nieuwe

bestemming voorzien, omdat deze door de constructie gemakkelijk om te bouwen zijn tot woningen (Beerda, 1993). Typerend voor deze fase is een objectgerichte benadering met woningbouwprojecten in de binnensteden die in handen zijn van private projectontwikkelaars. Deze projectontwikkelaars spelen in op de herwaardering van de binnenstad als populaire woonomgeving door het ombouwen tot koopappartementen (Pruis, 2008).

Herbestemmen van industrieel erfgoed staat in verband met de opkomst van de creatieve industrie, wat in de bestseller van Richard Florida ‘The Rise of The Creative Class’ wordt gezien als een stimulans voor de moderne stad. Joseph Pine en James Gilmore introduceerden in 1999 het begrip beleveniseconomie. Dit wil zeggen dat de (westerse) consument steeds meer bereid is te betalen voor belevenissen; om tijd te besteden aan het genieten van een gedenkwaardige gebeurtenis die door een onderneming georganiseerd is. (Pruis, 2008). Deze ontwikkeling heeft veel raakvlakken met

citymarketing en met placemaking. In het tijdperk van de beleveniseconomie speelt er een concurrentiestrijd tussen steden waarbij er op allerlei verschillende manieren getracht wordt

bezoekers naar een gebied te trekken. Voor citymarketing zijn dit voornamelijk de festivals en andere grootschalige evenementen die een gebied op de kaart moeten zetten. Maar zoals we al eerder zagen werkt bij placemaking een veel meer subjectieve sociale component van beleving een belangrijke rol. Omtrent het creëren van plekken waar creatieve industrie tot zijn recht komt heeft Maaike de Kruik recent onderzoek gedaan naar de rol van publiek-private coalities bij het organiseren van cultureel-creatieve clusters. Hierbij waren de Westergasfabriek en het Volkskrantgebouw de cases. Het belang van betrokkenheid van de (toekomstige) gebruikers is volgens Kruik essentieel. Het beheer van het gebied gedijt het beste in een flexibele, organische vorm in plaats van een volledig stabiele coalitie. De culturele en productionele waarde van zo’n cultureel cluster kan tevens verhoogd worden door middel van zelforganisatie van de gebruikers (Kruik, 2011).

Voor lokale beleidsmakers is het herontwikkelen van industrieel erfgoed een manier om de lokale economie te stimuleren. Het blijkt echter, dat er geen vanzelfsprekend positief effect is op de omgeving, en dat dus niet zomaar elk succesvol model gekopieerd kan worden (van Duijn, 2014).

(16)

2.2

Conceptueel model van placemaking

Zoals we gezien hebben zijn de actoren onder te verdelen in gebruikers en professionals. Deze oefenen beide op hun eigen manier invloed uit op- en of een place ontstaat. Waar het bij gebruikers voornamelijk om community vorming gaat tussen bewoners, huurders of andere bezoekers van een gebied gaat het bij professionals meer over het beleid en de plannen die zij in een gebied uitvoeren. Beide actoren worden op een structurele manier beïnvloed door andere actoren en regels, waardoor zij in een bepaalde richting gestuurd worden. De actoren beschikken zelf wel over een aantal keuzes waardoor ze het concept place zelf vorm kunnen geven.

Place Gebruikers Professionals Planvorming en uitvoering Gebruik en beleving Structurele context

(17)

3

Methodologie

3.1

Operationalisatie

Lupi (2008) gebruikt in haar onderzoek naar de placemaking van IJburg een vergelijkbaar conceptueel model. In dit onderzoek wordt eenzelfde aanpak gebruikt, maar in tegenstelling tot Lupi gaat het om de vorming van place op een voormalig fabrieksterrein. Verondersteld wordt dat de input grotendeels gelijk is omdat er op de Zwitsal grotendeels dezelfde placemakers actief zijn.

3.1.1 Gebruikers

Om vanuit de gebruikerskant naar een meting van place te komen worden de twee manieren (gebruiken en beleven) waarop gebruikers place construeren samengenomen in territoriale binding. Er wordt verondersteld dat mensen met meer bindingen op lokaal niveau een grotere bijdrage leveren aan de betekenisvorming rondom de ruimte op het Zwitsal terrein. De impact die gebruikers hebben op het construeren van place zijn, volgens de structuratie benadering, tevens afhankelijk van keuzes die ze maken op basis van onafhankelijke variabelen als leeftijd, geslacht, gezinssituatie etc. Er worden vier dimensies van territoriale binding onderscheiden:

• Economisch-functionele binding • Sociale binding

• Politieke binding • Culturele binding

De manier waarop mensen de verschillende dimensies ervaren is te verklaren door een aantal onafhankelijke variabelen mee te nemen in de onderzoeksopzet. De onafhankelijke variabele ‘gebruikerskenmerken’ bestaat uit:

• Persoonskenmerken • Huishoudenssituatie

• Sociaal economische situatie • Woonsituatie

3.1.2 Professionals

De betekenis die professionals aan de ruimte geven wordt gemeten aan de hand van hun ruimtelijke visies op de wijk. In de ruimtelijke visie en bij interviews met professionals over het Zwitsal terrein in Apeldoorn zijn de volgende elementen van belang:

• Fysieke structuur • Sociale kenmerken • Voorzieningen • Identiteit

Professionals vertegenwoordigen organisaties en moeten in hun handelen dus rekening houden met de formele eigenschappen van deze onderliggende instituties. De onafhankelijke variabele die als structuur optreedt geeft aan de voorkant vorm aan de ruimtelijke visies van de professionals maar beïnvloeden ook de invloed die ze hebben op het ontwikkelingsproces van een gebied. De

onafhankelijke variabele ‘institutionele rolkenmerken’ kan onderverdeeld worden in drie dimensies: • Belangen

• Bevoegdheden • Bronnen

(18)

De bovenstaande operationalisatie van afhankelijke en onafhankelijke variabelen is opgesteld aan de hand van eerder onderzoek van Lupi (2008). Haar model beschrijft een methode om te meten op welke manieren een ruimte betekenis krijgt. Na uitvoering van het onderzoek ontstaat er dus kennis over hoe het Zwitsal terrein van ruimte naar plek veranderd door middel van de verschillende placemakers.

3.2

Onderzoeksaanpak

De focus van dit onderzoek op het Zwitsal terrein in Apeldoorn geeft uitkomsten met een zekere diepgang. Het nadeel hiervan is dat de uiteindelijke resultaten in mindere mate geschikt zullen zijn voor generaliserende conclusies. Het zorgt echter wel ervoor, dat gewerkt kan worden in diepgang, detaillering, complexiteit en een sterke onderbouwing met een minimum aan onzekerheid

(Verschuren & Doorewaard, 2007). In de literatuur over placemaking zijn nog maar weinig

uitgekristalliseerde theorieën en methoden bekend. De complexiteit van het placemaking proces heeft ertoe geleid dat op één locatie gefocust wordt in plaats van een vergelijking tussen verschillende places. Dit resulteert in de aanpak van een single case study, waarvoor het Zwitsal terrein in Apeldoorn geschikt is. De huidige staat van het terrein begeeft zich midden in het proces van placemaking, waardoor de link met de vele andere (oude) industrie terreinen in Nederland gemaakt kan worden; in bijna elke middelgrote stad wordt er op deze schaal herontwikkeld.

Een case study is over het algemeen zeer geschikt voor onderzoeken die de diepte in gaan. Er is reeds aangewezen welke groepen respondenten van groot belang zijn voor het beantwoorden van de hoofd en deelvragen in dit onderzoek. Deze worden echter later in dit hoofdstuk verder gespecificeerd Belangrijk bij het opzetten van een case study is dat men moet werken met verschillende vormen van data genereren. In het geval van dit onderzoek is gekozen om inhoudsanalyses uit te voeren bij de ruimtelijke visie van de gemeente. Er zullen inhoudelijke gesprekken gevoerd worden met vertegenwoordigers van de gemeente Apeldoorn, eventuele projectontwikkelaars en andere professionals. Bij andere professionals die hun ruimtelijke visie niet dusdanig tekstueel hebben vastgelegd zullen slechts inhoudelijke gesprekken gevoerd worden. Er zijn ook verschillende site-visits gedaan waarbij gekeken is naar de openbare ruimte op het terrein en er is meermaals gebruik gemaakt van de verbindingen van- en naar het Zwitsalterrein. Bij de gebruikers van het Zwitsal terrein zijn verschillende categorieën te onderscheiden. De ondernemers op het terrein zijn afzonderlijk van grote waarde bij het betekenis geven aan het terrein en zullen daarom als belangrijkste bron van data gezien worden. In relatie tot de beschikbare tijd is er gekozen om voornamelijk de ondernemers op het terrein mee te nemen in het onderzoek voor de groep gebruikers. De groep bezoekers die wel op het terrein komt en een binding aangaat met de ruimte wordt vertegenwoordigd door de ondernemers en hun activiteiten. Verondersteld wordt dat de ondernemers inspelen op de wensen van andere bezoekers.

Door deze verschillende onderzoeksmethoden te gebruiken wordt een hoge interne validiteit en betrouwbaarheid gewaarborgd, voortkomend uit de methoden- en bronnentriangulatie. Het vinden van respondenten gaat volgens een strategische steekproeftrekking zodat het object als geheel onderzocht kan worden.

Omdat placemaking een proces is dat in principe geen einde kent, is het van belang om een duidelijke periode te markeren waarin de locatie onderzocht wordt. Sinds de gemeente Apeldoorn het terrein per 1 januari 2013 in eigendom kreeg begon voor een hoop professionals een nieuw tijdsperk van betekenis geven aan de locatie. Dit moment zal daarom als startpunt gezien worden van het terrein zoals het onderzocht wordt. Omdat het gebied op dit moment nog niet volledig in gebruik is en

(19)

er door zowel professionals als gebruikers gezocht wordt naar invulling van ruimte is het lastig om een einde te koppelen aan dit onderzoek. Om de mogelijkheid open te houden in te spelen op nieuwe ontwikkelingen in relatie tot het betekenis geven aan plekken door de actoren lijkt het mij daarom ook niet verstandig om in dit onderzoek hierin beperkingen in te voeren.

De inhoudsanalyses zijn gedaan door op een consequente wijze de documenten te koppelen aan concepten uit het theoretisch kader. Bij de operationalisatie zijn de concepten verder uitgewerkt en aan de hand hiervan is data uit de beleids- en visiedocumenten vertaald naar resultaten. De concepten uit het model van PPS (bijlage 2) zijn hier ook als achtergrond gebruikt. De gevoerde gesprekken zijn opgenomen en samengevat uitgeschreven. De uitgeschreven samenvatting is

vervolgens gebruikt als datamateriaal voor de analyse. Wederom zijn concepten uit dit datamateriaal gekoppeld aan de theoretische kennis.

3.2.1 Interviewaanpak en vragen

In de interviews wordt besproken welke vormen van placemaking de actoren in het project sinds 2013 hebben toegepast. Het interview zal opgedeeld worden in drie onderdelen:

1. Een korte toelichting op mijn onderzoek; wat versta ik onder place making.

2. Een toelichting van de respondent over zijn/haar relatie met de casus. Vanuit welke institutionele rolkenmerken handelt de organisatie/ persoonskenmerken heeft de ondernemer?

3. De vragen die aansluiten op mijn deelvragen. Deze zijn opgedeeld in twee categorieën:

• Vragen aan professionals: gemeente

• Vragen aan gebruikers: ondernemers op het terrein Categorie 1:

Vragen aan respondenten: gemeente. 1 Wat is voor u het belang van place making?

2 Welke vormen van place making zijn opgenomen in uw ontwikkelingsstrategie op het gebied van:

a. Fysieke structuur b. Sociale kenmerken c. Voorzieningen d. Identiteit

3 Welke vormen van place making heeft u reeds uitgevoerd?

4 Welke effecten heeft u proberen te bereiken met deze activiteiten? a. Zijn deze effecten ook bereikt?

5 Welke partijen zijn leidend geweest in de initiatieven voor place making?

6 Welke rol hebben de gemeente/ontwikkelaars in het proces van place making ingenomen bij de ontwikkeling van het terrein?

7 Op welke manier wordt er in uw ontwikkelingsstrategie rekening gehouden met de wensen van gebruikers van het terrein?

8 Wat waren bepalende factoren bij de ontwikkeling van het terrein, zowel: a. Succesfactoren

(20)

b. Faalfactoren Categorie 2:

Vragen aan respondenten: ondernemers. 1 Wat is voor u het belang van place making?

2 Welke bijdrage aan territoriale binding heeft u sinds u startte op het Zwitsal terrein geleverd op het gebied van:

a. Economisch-functionele binding b. Sociale binding

c. Politieke binding d. Culturele binding

- En welke ideeën zitten hierachter? 3 Welke vormen van territoriale binding ervaart u op het Zwitsal terrein?

4 Welke bijdrage aan territoriale binding bent u van plan te leveren in de nabije toekomst? 5 Welke effecten heeft u proberen te bereiken met deze activiteiten?

a. Zijn deze effecten ook bereikt?

6 Welke partijen zijn leidend geweest in de initiatieven voor place making?

7 Welke rol hebben de gemeente/ontwikkelaars in het proces van place making ingenomen bij de ontwikkeling van het terrein?

8 Hoe wordt u betrokken in de totstandkoming van ruimtelijke visies en plannen van de projectontwikkelaars en/of gemeente?

9 Wat waren bepalende factoren bij de place making van het terrein, zowel: a. Succesfactoren

b. Faalfactoren

10 Bent u van plan de komende 10 jaar uw onderneming hier voort te zetten?

3.3

Onderzoeksgebied

Om het onderzoeksgebied nader te definiëren zal ik gebruik maken van figuur 1, afkomstig uit het Ontwikkelplan Vlijtsepark van de gemeente Apeldoorn (2013). Wat hieruit duidelijk wordt, is dat het Zwitsal terrein onderdeel uitmaakt van een groter plangebied van de gemeente. Het staat dus in relatie tot ontwikkelingen die op de nabijgelegen ontwikkellocaties plaatsvinden.

Figuur 2 is afkomstig uit hetzelfde rapport en geeft inzicht in de ligging van het plangebied ten opzichte van de binnenstad van Apeldoorn.

Tot 1 januari 2013 was Diosynth gehuisvest op het terrein dat ook wel de Kanaalzonde Noord genoemd wordt. Dit terrein had een hindercontour als gevolg van externe veiligheid. De ligging ten opzichte van omliggende woningen zorgde ervoor dat Diosynth belemmerd werd in haar groei, maar zorgde andersom ook voor een belemmering bij nieuw geplande ontwikkelingen binnen en buiten de Kanaalzone. Uiteindelijk zorgde dit ervoor dat het bedrijf besloot te verhuizen naar Oss. Deze verhuizing bood ruimte om het terrein te herontwikkelen. Het Rijk en de provincie Gelderland zagen al snel het belang van de herontwikkeling en boden financiële steun om de gebouwen aan te kopen. De ontwikkeling van al deze gebieden (ook de nevengelegen bedrijventerreinen) wordt Vlijtsepark genoemd. Hierbinnen gelegen is het Zwitsalterrein, het voormalige Diosynth-terrein.

Voor de financiële steun in de vorm van een Fonds Economische Structuurversterking (FES) subsidie maakte de gemeente Apeldoorn in 2008 een stedenbouwkundig plan dat voorzag in wonen, werken en voorzieningen. Ook is er ruimte voor fietsen, wandelen, verblijven, joggen of flaneren. De voorzieningen en bedrijvigheid worden volgens dit plan gevestigd in een aantal cultuurhistorisch

(21)

waardevolle gebouwen op het Zwitsal terrein. Door gesprekken met bewoners en ondernemers te voeren zegt de gemeente in haar Ontwikkelplan Vlijtsepark te komen tot een vijftal bouwstenen die sturen op oplossingen en het gebied kunnen inspireren en ondersteunen in tijdens de transformatie.

3.3.1 Overzicht respondenten en documenten

In de periode van september 2016 tot en met februari 2017 zijn er verschillende verkennende gesprekken gevoerd met betrokkenen over de situatie van het Zwitsal terrein. Samenvattingen van deze gesprekken zijn te vinden in de bijlagen. Deze zijn als achtergrondkennis gebruikt bij het opstellen van de relevantie en vraagstelling van dit onderzoek.

Op het moment dat de gesprekken met respondenten gevoerd werden, (mei 2017) waren er volgens de website www.zwitsalapeldoorn.nl 11 ondernemers actief op het Zwitsal terrein:

• Foenix: kringloop & re-integratie

• Tim Koldenhof Producties: theaterschool, productiehuis en evenementenorganisatiebureau

• Bounz Apeldoorn: trampolinespringen • Brouwerij de Vlijt: ambachtelijk speciaal bier • E-Karten Center

• Service Course: alles voor – sportieve – fiets en fietser • Real-X: indoor skatepark

• Area 055: cleantech hotspot

• Energiefabriek Apeldoorn: burgerinitiatief • Plek: werk- en ontmoetingsplek

• Werk & CO: begeleiding bij werk

Figuur 2 (Gemeente Apeldoorn, 2013) Figuur 1 (Gemeente Apeldoorn, 2013)

(22)

Van deze 11 ondernemers is met 9 ondernemers een inhoudelijk gesprek gevoerd over

placemaking op het terrein. De visie en standpunten van E-karten en Brouwerij de Vlijt worden niet meegenomen in dit onderzoek omdat zij niet beschikbaar waren tijdens deze onderzoeksperiode. Er is tevens een gesprek gevoerd met de ondernemer van Soap, die een beach club met horeca gaat

realiseren in 2018 op het terrein. De respondent die Real-X vertegenwoordigd had de voorkeur om niet opgenomen te worden, vandaar dat van dit gesprek de samenvatting de enige vorm van data is.

Vanuit de professionele kant is de gemeente Apeldoorn betrokken bij de ontwikkeling.

• De gemeente heeft een projectbureau opgericht die de visie, doelen en taken moet controleren. Henry Huiskamp functioneert als stedenbouwkundige binnen dit

projectbureau Zwitsal dat verantwoordelijk is voor de financiële en ruimtelijke kaders van het ontwikkelplan. Hiermee is in de beginfase een gesprek gevoerd en later nog een interview over de plannen op het Zwitsal terrein. Thelma Middelkoop is verantwoordelijk voor marketing en communicatie. Met haar is gesproken over de verbinding tussen gemeente en gebruikers op het terrein.

• Ruimtelijk beleid en visies:

o Locatieprofiel evenementen Zwitsalterrein . Dit is het beleid dat de gemeente Apeldoorn in 2017 heeft opgesteld voor het aantrekken van evenementen. o Ontwikkelplan Vlijtsepark. Dit ontwikkelplan heeft de gemeente Apeldoorn

opgesteld op het moment dat zij eigenaar van het terrein werd in 2013. Hier staan de eerste ideeën over ontwikkelstrategie en ontwikkelrichting in.

o Bestemmingsplan Vlijtsepark – Zwitsallocatie.

In dit bestemmingsplan uit 2014 zijn tevens achterliggende plannen en beleid meegenomen van het Rijk, de provincie Gelderland en het beleid van de gemeente Apeldoorn op aanverwante onderwerpen. Deze zullen via deze weg meegenomen worden in de analyse.

o Routekaart ‘Ruimte voor Ontdekking – een profiel voor Zwitsal Apeldoorn’ geeft op een vrij praktische gedetailleerde manier weer welke richting de gemeente uit wil met het Zwitsalterrein. Visiedocument uit 2016.

Dit zijn tevens de belangrijkste documenten die ook uit de inhoudelijke gesprekken met zowel Henry Huiskamp als Thelma Middelkoop naar voren zijn gekomen. Deze zullen daarom dienen ter aanvulling en bevestiging van het placemaking gedeelte door professionals.

(23)

4

Place making door gebruikers

In de volgende paragrafen wordt duidelijk op welke manier de ondernemers op het terrein bindingen aangaan met de omgeving op het Zwitsal terrein. Tevens wordt inzichtelijk gemaakt op welke manier zij ruimtelijk gedrag vertonen en met welke ondernemers of doelgroepen zij graag samenwerken. Volgens de vier dimensies uit het conceptueel model wordt de rol van gebruikers op het Zwitsalterrein besproken. Als structurele achtergrond zijn 8 van de tien ondernemers woonachtig in Apeldoorn. Het hoogst afgeronde opleidingsniveau is vrij evenredig verdeeld tussen HBO (60%) en MBO (40%). De jongste ondernemer is Tim Koldenhof (30 jaar) en de oudste is Frank Geurts (59) van Bounz. De meeste ondernemers (80%) zijn tussen de 30 en 44 jaar oud.

4.1

Economisch-functionele binding

De placemaking door gebruikers kenmerkt zich door het functioneel ruimtegebruik. Gebruikers op het terrein ervaren deze bindingen, maar spelen er ook zelf op in door zelf actief bij te dragen aan placemaking activiteiten en waarde en identiteit te creëren op het Zwitsal terrein. De volgende factoren zijn naar voren gekomen in de gesprekken met ondernemers op het Zwitsal terrein:

4.1.1 Bereikbaarheid, nabijheid

Veel ondernemers noemen de gratis parkeerplaatsen en relatief centrale ligging van het terrein als grote pluspunten van deze locatie. Ze zijn zich ervan bewust dat dit niet slechts een positief effect heeft voor hun eigen vervoer, maar ook voor de klanten die ze willen trekken.

Daarnaast is ook de nabijheid van andere activiteiten een belangrijke pijler voor ondernemers om zich op het terrein te vestigen. Functies die je normaal niet bij elkaar ziet kunnen elkaar net heel erg aanvullen.

De plannen rondom het nieuwe fietspad dat langs de oever van het Kanaal zal worden aangelegd wordt ook veelvoudig aangekaart door de ondernemers als belangrijke ontwikkeling voor de

bereikbaarheid van het terrein. Ook de brug over het kanaal die de Oost- en Westkant van Apeldoorn zal moeten gaan verbinden wordt door meerdere ondernemers positief gesproken. De verbinding met openbaar vervoer is ook in orde, er is namelijk een bushalte op de Vlijtseweg.

4.1.2 Fysieke eigenschappen

Het vloeroppervlak en de hoogte van verschillende gebouwen zorgen ervoor dat bepaalde activiteiten goed op het terrein thuishoren, aan de ene kant zijn dat activiteiten in de panden zelf. Maar er zijn ook grootschalige evenementen, soort van city-marketing, die gebruik maken van de grote hoeveelheid vrije ruimte om de gebouwen heen op het terrein. Zwitsal is niet aangeduid als A1 locatie, wat men terugziet in de prijs waardoor het aantrekkelijker wordt voor ondernemers om hier iets te starten.

Qua geluidsregels mag er meer op dit terrein, er wordt sneller een vergunning afgegeven door de gemeente om evenementen te organiseren omdat er minder snel overlast wordt ervaren door bewoners rondom het terrein.

Gebouwen geven een bepaalde uitstraling, deze moet ook behouden worden. Zorgen dat niet overal door alle ondernemers reclame gemaakt kan worden voor de eigen onderneming maar hierin zorgen dat het belang van de Zwitsal overheerst. Het nadeel van de uitstraling van de gebouwen is de geslotenheid; er zitten over het algemeen weinig ramen in waardoor men van de buitenkant vaak niet kan zien wat er binnenin gebeurt.

(24)

4.1.3 Werken in de buurt

Er zijn verschillende ondernemers actief op het terrein in verschillende arbeidssectoren, en het overgrote deel woont zelf ook in regio Apeldoorn. Area055 en Human Innovation Lab zijn sterk gericht op innovatieve ontwikkelingen. Dit trekt mensen die actief zijn vanuit de Clean-tech regio: een samenwerkingsverband van ondernemers in de stedendriehoek (Apeldoorn, Deventer & Zutphen) die zich inzetten voor een schone toekomst. Het zijn ook bedrijven uit deze Clean-tech regio die werkzaamheden verrichten bij verschillende panden op het terrein.

PLEK werkt ook vanuit de gedachte dat de hedendaagse lineaire economie vervangen dient te worden door een meer circulaire aanpak. Mede met deze gedachte bieden zij werkplekken aan, om ervoor te zorgen dat mensen met dezelfde gedachtegang vanuit verschillende disciplines bij elkaar komen en daardoor meerwaarde creëren.

Het ondernemershuis gaat zich in de toekomst vestigen op het Zwitsal terrein, dit brengt werkgelegenheid maar trekt ook startende ondernemers naar het terrein.

4.1.4 Winkelen

Sinds begin juni is de fietsenspeciaalzaak ‘Service Course’ gevestigd op het terrein. Het grote voordeel van deze zaak is dat ze klanten uit heel Nederland trekt. ‘Locatie speelt geen grote rol, ik ga dezelfde klanten krijgen’ geeft Michon van Nimwegen, eigenaar van Service Course aan in een gesprek (bijlage 3). Omdat zijn aanbod zo gericht is op de ‘luxere wielersporter’ zullen zij toch naar mijn winkel komen.

Foenix speelt met haar jaarlijkse 17.000 betalende klanten een prominente rol in het trekken van mensen door middel van winkelaanbod. Deze klanten komen voornamelijk uit Apeldoorn zelf, maar tot de doelgroep behoren ook de zogenaamde ‘Kringloopfans’.

Door de circulaire inrichting bij PLEK is het mogelijk om verschillende tafels, stoelen en decoratie die bij het interieur hoort aan te schaffen. De toegevoegde waarde hiervan is dat de functie van deze onderneming op deze manier breder is dan alleen een werkplek of locatie voor

bijeenkomsten.

4.1.5 Zorg, opvang en onderwijs

Area055 betrekt onderwijs heel erg in haar programmering en activiteiten door het bieden van praktijkonderwijs. Vooral de ondernemingen die werken met mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt vervullen op dit terrein een zorg dan wel opvang functie. Bij Real-X bieden ze op een informele manier een soort van huiskamer voor jongeren die het moeilijk hebben waardoor ze ook een zekere zorg en opvangfunctie vervullen in de stad en het echt een aanvulling is voor Apeldoorn.

4.1.6 Vrije tijdsvoorzieningen

De vrijetijdsvoorzieningen op het terrein trekken op dit moment een groot gedeelte van de bezoekers. Het zijn onder andere de leisure-achtige ondernemers die voor de constante stroom aan bezoekersaantallen zorgen zoals Bounz, Real-X en de Theaterschool van Tim Koldenhof. Er is veel leisure op het terrein aanwezig, maar dit wordt niet als problematisch gezien, omdat de verschillende activiteiten elkaar aanvullen. Belangrijk hierin is dat de meeste activiteiten maximaal twee uur in beslag nemen, waardoor het aannemelijk is dat bezoekers daarnaast nog een andere activiteit plannen op het Zwitsal terrein. Het terrein ontleent zich goed voor grootschalige evenementen. Dit resulteert ook in spin-offs op bij de andere ondernemers die er gevestigd zijn. Zo geeft Foenix aan baat te hebben bij evenementen als een antiekmarkt, omdat de doelgroep voor een groot gedeelte

overeenkomt en op deze manier ook in aanraking komt met wat Foenix te bieden heeft. Dit wordt niet direct terug gezien in harde omzetcijfers, maar zorgt wel voor een stukje reclame voor de

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Wanneer op de SEH of op de polikliniek inderdaad blijkt dat het om een ACS-patiënt gaat, wordt hij opgenomen op de Hartbewaking (CCU) of op de verpleegafdeling cardiologie. Ook

Gemiddelde schrijvers geven voor vijf van de zes aspecten op meer dan 50% van de teksten feedback, het meeste van de drie groepen schrijvers.. Op de helft van de feedbackaspecten is

n de bijeen omst an komst over TenO-terrein Bergen ver TenO-terrein Bergen 11 no ver TenO-terrein Bergen 2020 h adden beide ertegenwoordigers an de ewoners ereniging

verdachte van een misdrijf wordt aangemerkt, volgt ervoor de betrok kene een al dan niet lange weg langs verschillende instanties en functio narissen. In verschillende stadia van

Mensen weten in een toonzaal goed wat ze mooi en niet mooi vinden, maar vergeten vaak de vertaling te maken naar hun eigen huis?. Zijn de afmetingen geschikt in je

De tewerkstelling in de secundaire sector blijft dan enkele kwartalen vrij stabiel, maar door de zwakke economische toe- stand ging het aantal werknemers in deze sector re-

Figuur 20 laat zien dat wanneer de heftrucks niet meegerekend worden er in de huidige situatie 4 knelpunten zijn waarbij er op 3 van deze knelpunten achteruit gereden wordt...

Na het gedane onderzoek kan geconcludeerd worden dat er zeer sterke aanwijzingen zijn dat de waarde van onroerend goed positief ontwikkelt, dan wel een minder snelle