• No results found

Uit het onderzoek bleek dat de Pools-Nederlandse groep meer talen sprak dan de Poolse groep. Mägiste (1979) vond dat de reactietijden bij het benoemen van

plaatjes langer werden naarmate de proefpersonen meer talen spraken. In de kruisjes conditie van onderhavig onderzoek zouden dus verschillen gevonden moeten worden tussen de groepen. Echter, de reactietijden van het benoemen van plaatjes vergezeld van kruisjes verschilden niet tussen de groepen. Het uitblijven van dit effect kan verklaard worden door het feit dat de proefpersonen voor het begin van dit onderzoek veel hadden geoefend met het benoemen van de plaatjes. Hierdoor waren de reactietijden van het plaatjes benoemen in de kruisjes conditie optimaal in beide groepen. Omdat de baseline voor beide groepen gelijk was, werd aangenomen dat de groepen goed vergeleken konden worden met elkaar wat betreft de condities met woorddistractoren.

In dit onderzoek werd voor de Pools-Nederlandse groep een interactie gevonden tussen identiteitsoverlap en fonologische overlap. Identieke distractoren met fonologische overlap (cognaten) zorgden voor facilitatie, terwijl identieke distractoren zonder fonologische overlap (niet-cognaten) juist zorgden voor interferentie, beiden ten opzichte van de ongerelateerde conditie. Beide effecten kunnen los van elkaar worden verklaard, ze zijn echter niet compatibel. Dit wordt hieronder verder uitgewerkt.

Het model van Starreveld (Starreveld & La Heij, 1996) kan het interferentie- effect van identieke niet-cognaten verklaren. In dit model werd aangenomen dat bij het benoemen van afbeeldingen zonder distractoren niet alleen het doelwoord geactiveerd wordt, maar ook andere woorden die een semantische relatie met het doelwoord hebben. Als woordproductie taalonafhankelijk is, zijn bij de tweetaligen ook de semantisch gerelateerde woorden uit de niet-doel taal actief. Het doelwoord moet geselecteerd worden uit alle geactiveerde woorden. Op deze manier wordt de juiste benoemrespons verkregen. Omdat deze selectie een competitief proces is,

zorgen sterk geactiveerde distractoren voor een moeilijke selectie van het doelwoord. In dit onderzoek werden de distractoren tegelijkertijd met de plaatjes aangeboden, waardoor de distractoren vanzelfsprekend hoog actief waren. Omdat de niet-cognaat woordenparen precies dezelfde betekenis hebben, zijn ze voor 100 procent

semantisch gerelateerd met elkaar. De identieke woordenparen zijn dus nog hoger actief dan de semantisch gerelateerde woorden. De hoge activatie leidt tot een moeilijke selectie van het doelwoord. Dit komt tot uiting in de lange reactietijden bij het benoemen van de niet-cognaat plaatjes in de identieke conditie, die in dit onderzoek gevonden werden. Hetfoutpercentage bij het benoemen van de niet- cognaat plaatjes was twee keer zo hoog als bij het benoemen van de plaatjes met andere distractoren. Dit kan ook een gevolg zijn van de moeilijke selectie van het doelwoord voor de Pools-Nederlandse groep.

Identieke cognaat distractoren faciliteerden het benoemproces ten opzichte van fonologisch gerelateerde distractoren bij de Pools-Nederlands tweetaligen. Dit kan verklaard worden aan de hand van het in de inleiding beschreven model van Costa (1999). In dit model wordt aangenomen dat activatie van woorden

taalonafhankelijk is, maar woordselectie taalafhankelijk is. Omdat lexicale selectie beperkt is tot de doeltaal (in dit geval het Pools) hebben de Poolse doelwoorden (juiste namen van de plaatjes) geen last van de hoog geactiveerde Nederlandse identieke distractor. Dit omdat alleen de knopen uit de doeltaal meedoen met de competitie. De facilitatie ontstaat doordat de semantische representaties van het Poolse doelwoord hoger geactiveerd zijn bij een identieke Nederlandse distractor dan bij een fonologisch gerelateerde Nederlandse distractor. Daardoor was in de Pools-Nederlandse groep het benoemproces van de juiste Poolse naam van het

plaatje sneller bij een identieke cognaat Nederlandse distractor dan bij een fonologisch gerelateerde Nederlandse distractor.

Het model van Starreveld en La Heij (1996) kan dus de interferentie van identieke niet-cognaten verklaren, terwijl het model van Costa et al. (1999) de

facilitatie van identieke cognaten kan verklaren. Geen van deze modellen kan echter beide effecten tegelijkertijd verklaren. Het blijft daarom vooralsnog onduidelijk welk model de voorkeur verdiend. Echter zijn er drie verschillen tussen onderhavig onderzoek en het onderzoek van Costa (1999), die van invloed kunnen zijn op de uitlopende resultaten. Ten eerste namen aan het onderzoek van Costa (1999) evenwichtig tweetaligen deel, maar aan onderhavig onderzoek namen niet- evenwichtig tweetaligen deel. Ten tweede spraken de proefpersonen van het

onderzoek van Costa (1999) talen van dezelfde taalfamilie, maar de deelnemers van onderhavig onderzoek spraken talen van verschillende taalfamilies. Ten slotte

gebruikte Costa (1999) in het onderzoek zowel de distractoren uit de doeltaal als uit de niet-doeltaal. In onderhavig onderzoek werden alleen distractoren uit de niet- doeltaal gebruikt.

Zoals verwacht werd in de Poolse groep geen semantisch interferentie-effect, maar wel het fonologische facilitatie effect gevonden. Er werden geen verschillen gevonden in de reactietijden bij het benoemen van plaatjes vergezeld van niet- cognaat, ongerelateerde en semantische distractoren. Deze resultaten komen volledig overeen met de verwachting omdat voor de Poolse groep alle distractoren nonwoorden waren. Om dezelfde redenen werd in deze groep alleen het gevonden fonologische facilitatie effect verwacht. Het feit dat het facilitatie effect groter was in de identieke cognaat conditie dan in de fonologische conditie kan waarschijnlijk

worden toegeschreven aan het gebruikte materiaal, hier wordt later op terug gekomen.

Uit de bovenstaande resultaten kan geconcludeerd worden dat de selectie van Poolse woorden gevoelig is voor de activatie van representaties van woorden in de Nederlandse lexicon. De Pools-Nederlandse groep was langzamer in het benoemen van alle plaatjes met woorddistractoren dan de Poolse groep. Een verklaring hiervoor is waarschijnlijk dat door de activatie van de representaties van de distractoren er bij de Pools-Nederlandse groep meer competitie plaatsvond in het taalsysteem dan bij de Poolse groep.