• No results found

Het leven van binnenvaartzeilschepen. De presentatie en het gebruik van binnenvaartzeilschepen in Nederland

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het leven van binnenvaartzeilschepen. De presentatie en het gebruik van binnenvaartzeilschepen in Nederland"

Copied!
104
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

 

 

 

Het leven van binnenvaartzeilschepen

De presentatie en het gebruik van binnenvaartzeilschepen in Nederland

Eline de Boer 6128599

Universiteit van Amsterdam

Masterscriptie Publieksgeschiedenis Paul Knevel

(2)

Een schip is een stuk gereedschap en als je het niet gebruikt dan roest het, dan wordt het niet meer begrepen.

(3)

Inhoudsopgave

Inleiding 3

Deel 1 - Binnenvaartzeilschepen in musea 8

1.1 Maritiem Museum Rotterdam 17

1.2 Zuiderzeemuseum 25

Deel 2 - Particulieren en binnenvaartzeilschepen 31

2.1 Musea 33

2.2 Museumhavens 36

2.3 Zeiltochten en -wedstrijden 41 2.4 De eenzame traditionele vrachtvaarder 46

Conclusie 55

Literatuur 59

Bronnen 61

Bijlage 1 - Interview met P. Mensinga, 12 mei 2015 68 Bijlage 2 - Interview met M. de Boer, 18 maart 2015 78 Bijlage 3 - Interview met C. Dekker, 30 mei 2015 83 Bijlage 4 - Interview met A. Jumelet, 25 juni 2015 91 Bijlage 5 - Interview met D. de Bruijne en Y, Verstraten, 18 juni 2015 94 Bijlage 6 - Interview met H. Stofbergen, 25 juni 2015 95 Bijlage 7 - Interview met G. Meijer, 25 mei 2015 97 Bijlage 8 - Email K. van Putten, 26 mei 2015 99

   

(4)

Inleiding

Afgelopen jaar, 2014, was ‘het Jaar van Mobiliteit en Mobiel Erfgoed’, een initiatief van de Stichting Mobiele Collectie Nederland. Twee doelstellingen hierbij waren het breed onder de aandacht brengen van mobiel erfgoed in de samenleving en het activeren en ondersteunen van eigenaren van mobiel erfgoed. Zoals het Instituut1 Collectie Nederland, dat nu onderdeel is van de Rijksdienst van het Cultureel Erfgoed, in 2006 schreef, verdienen de historische vervoermiddelen het om behouden en mobiel te blijven. In de geschiedenis van Nederland is transport immers van groot belang geweest. 2

Van de relatief jonge sector mobiel erfgoed maken ook monumentale binnenvaartzeilschepen deel uit. In het begin van de twintigste eeuw waren deze vrachtschepen nog in de vaart en voerde hun functionele waarde de boventoon; ze werden vooral gewaardeerd vanwege het werk waarvoor ze gebruikt konden worden. Doordat in de loop van de twintigste eeuw steeds meer werd overgegaan3 op goederenvervoer met motorschepen, er schaalvergroting optrad en het vervoer met vrachtwagens en treinen toenam, werden veel schepen verbouwd en gingen andere verloren; hun functionele waarde was verdwenen.4 De zeilende vrachtschepen die (voor zover mogelijk) in oude staat bewaard zijn gebleven, hebben in de loop van de tijd historische waarde gekregen. Ze herinneren sindsdien aan een belangrijk deel van de Nederlandse geschiedenis.5 Volgens erfgoedconsultant Martine van Lier bestaat er inmiddels nationale en internationale waardering voor mobiel erfgoed en wordt ook het varend erfgoed door het publiek breed gewaardeerd. 6

Erfgoed en geschiedenis bepalen mede de identiteit van mensen. Zoals Rosenzweig en Thelen ook concluderen na hun onderzoek naar de omgang met geschiedenis door Amerikanen, gebruiken velen niet alleen hun eigen verleden voor

1 Website 2014 mobiel, http://www.2014mobiel.nl, bezocht op 6 maart 2015. 2 M. van Lier, ‘Mobiel erfgoed in Nederland’, ​Heemschut 91 (2014) 3, 6-10, aldaar 7.

3 K. Volkers, ‘Mobiel erfgoed: van verspreide verzamelingen tot nationale collectie’ in: ​Instituut Collectie

Nederland, Erfgoed dat beweegt! Waardering van de Mobiele Collectie Nederland​ (Amsterdam 2009), 10-17, aldaar 11-12.

4 F.R. Loomeijer, ​Met zeil & treil. De tjalk in binnen- en buitenvaart (Alkmaar 1999), 173-174. 5 Volkers, ​Mobiel erfgoed, 11-12.

(5)

het bepalen van onder meer hun identiteit, maar ook de geschiedenis van mensen die in een andere tijd leefden. Het onderzoek van Rosenzweig en Thelen vond 7 plaats in Amerika in de jaren 1990. Het is echter aannemelijk dat de resultaten van hun onderzoek over het algemeen ook op hedendaagse Nederlanders van toepassing zijn. De scheepvaart is voor de geschiedenis van Nederland en zijn inwoners van groot belang. Historische binnenvaartzeilschepen maken voor sommige mensen dan ook een belangrijk deel uit van hun alledaagse omgang met het verleden.

Om bovenstaande redenen is het verwonderlijk dat er nog geen sprake is van erkenning en bescherming van deze historische objecten door de overheid. Een 8 groot deel van de historische binnenvaartzeilschepen in Nederland is wel opgenomen in het register voor Nederlands Varend Erfgoed, dat door Federatie Varend Erfgoed Nederland (FVEN, voorheen FONV) wordt gefaciliteerd. De FVEN is het overkoepelende verbond voor behoudsorganisaties die zich bezighouden met Varend Erfgoed. Zij stelt dat de historische vloot een 'heel belangrijk deel van ons nationale erfgoed' uitmaakt. Historische Nederlandse schepen kunnen benoemd9

worden tot 'varend monument' wanneer zij voldoen aan specifieke criteria die door behoudsorganisaties zijn opgesteld, aldus een tekst op de website van de FVEN. 10

Deze eisen zullen ook hier aangehouden worden als het gaat over historische, monumentale binnenvaartzeilschepen. Belangrijke criteria, die ook op dit onderzoek van toepassing zijn, zijn dat het schip ouder dan vijftig jaar is en dat 'het uiterlijk en de relatie met het vroegere gebruik in voldoende mate is behouden'. 11

Grof gezien zijn er in Nederland twee partijen die historische binnenvaartzeilschepen presenteren en daarmee bepalen hoe met dit erfgoed omgegaan wordt, namelijk instellingen en particulieren, al dan niet verenigd. Soms vallen de twee groepen samen, maar over het algemeen wordt zelden samengewerkt, wat wel zou kunnen en misschien moeten om meer draagvlak te

7 R. Rosenzweig en D. Thelen, ​The presence of the past. Popular uses of historiy in American life (New York 1998) 90.

8 Van Lier, ‘Mobiel erfgoed’, 8-9.

9 'Federatie Varend Erfgoed Nederland', website FVEN, http://www.fven.nl/fven-informatie/, bekeken op 24 mei 2015.

10 Ibidem. 11 Ibidem.

(6)

creëren en betere presentaties tot stand te kunnen brengen. Dit onderzoek wijst uit in hoeverre er sprake is van een verschil tussen de institutionele, museale en particuliere kennis van en omgang met binnenvaartzeilschepen.

De twee groepen representeren de verschillende vormen van kennis die Raphael Samuel in ​ Theatres of memory beschrijft. Geschiedenis zoals die door professionals wordt onderzocht, beschreven en gepresenteerd, wordt volgens hem veelal gepresenteerd als een voor niet-opgeleiden onbereikbare vorm van kennis. Samuel stelt dat deze kijk op geschiedenis impliceert dat kennis alleen via (academische) instellingen bij anderen terecht komt. Tegenover de officiële vorm van historische kennis die door instellingen bezeten wordt zet Samuel de ‘unofficial knowledge’, die opgedaan en overgedragen wordt door allerlei mensen die zich op wat voor manier dan ook met het verleden bezighouden. Geschiedenis is hier een sociale vorm van kennis; die is het resultaat van het ‘werk’ van velen. 12

Net als Samuel zet historicus Kees Ribbens de manier waarop wetenschappers met de geschiedenis omgaan tegenover de ‘alledaagse’ omgang met het verleden van mensen die hierin niet academisch geschoold zijn. Volgens hem bestaat een belangrijk verschil tussen de twee groepen in de functies die door hen aan geschiedenis verbonden zijn. Waar het bij de professionele groep voornamelijk om kennisoverdracht gaat, is de andere voornamelijk bezig met het verleden uit interesse en vanwege de ontspanning en het vermaak dat de desbetreffende bezigheid met zich meebrengt. Dit verschil is ook in de omgang13 met binnenvaartzeilschepen waar te nemen.

Een klein aantal monumentale schepen is in handen van musea, die het erfgoed over het algemeen bekijken zoals ze de rest van hun collectie behandelen, namelijk op een beleidsmatige, academische manier. Musea die eigen schepen bezitten en onderhouden zijn het Maritiem Museum Rotterdam en het Zuiderzeemuseum. In Rotterdam bevindt zich de oudste en grootste museumhaven van Nederland, waarin onder meer de Hasselter aak Annigje ligt, die door (een

12 R. Samuel, ​Theatres of memory. Past and present in contemporary culture (Brooklyn en Londen 2012), 3-5 en 8.

13 K. Ribbens, ​Een eigentijds verleden. Alledaagse historische cultuur in Nederland 1945-2000 (Hilversum 2002) 9-11 en 286-287.

(7)

onderdeel van) het museum is gerestaureerd ‘volgens museale normen’. Ook de 14 traditionele vrachtschepen van het Zuiderzeemuseum liggen in een buitenruimte. Het Zuiderzeemuseum wil in het Buitenmuseum het dagelijks leven van rond de Zuiderzee en dit presenteren als een ervaring maken.15 De wijze waarop binnenvaartzeilschepen door deze musea worden gepresenteerd staat centraal in het eerste deel van dit onderzoek.

Het overgrote deel van de historische vrachtzeilschepen in Nederland wordt daarentegen door particulieren in stand gehouden. Zij hebben een persoonlijke, emotionele band met dit erfgoed en dikwijls worden de schepen door hen bewoond. Er bestaat een klein aantal musea dat opgezet is en bestierd wordt door vrijwilligers en waarin over binnenvaartzeilschepen verteld wordt, zoals het Skûtsjemuseum in Earnewoude en het museum bij Centrum Varend Erfgoed in Hoorn. Nederland telt daarnaast dertig museumhavens, waarin een groot deel van de historische zeilende binnenvaartschepen ligt en die meestal bestuurd worden door particuliere scheepseigenaren en vrijwilligers.16

Bovendien worden in het hele land gedurende het vaarseizoen evenementen georganiseerd. Zo vinden jaarlijks de Mattenschippersrace, de Bietentocht en de Strontrace plaats. De initiatiefnemers van deze tocht en races lieten zich veelal inspireren door het Nederlandse vrachtvaartverleden en stelden (deels) tot doel dit te doen herleven en het te beleven.

Naast deze organisaties van liefhebbers zijn er scheepseigenaren die met hun schip willen laten zien en ervaren hoe het zeilende binnenvaartbedrijf vroeger werkte. Zo ging Gerard Meijer, die met zijn Wilnisse aak de Vriendschap in het Zuiderzeemuseum ligt, in 1990 op strooptocht: hij voer met vaten aardappelstroop van Groningen naar Gouda om te ervaren hoe dergelijk goederenvervoer in zijn werk ging rond het jaar 1900. Deze tocht heeft Meijer vastgelegd op film en beschreven in een boek en zo nu en dan vertelt hij hier nog over. Ook met de Bruinvisch, het

14 ‘Schepen & kranen’, website Maritiem Museum Rotterdam,

http://www.maritiemmuseum.nl/schepen-kranen, bekeken op 5 maart 2015. ​en​ ‘Wat we doen’, website Maritiem Museum Rotterdam, http://www.maritiemmuseum.nl/wat-we-doen-1, bekeken op 5 maart 2015.

15 'Museum', website Zuiderzeemuseum, http://www.zuiderzeemuseum.nl/nl/234/bezoek/museum/, bekeken op 7 mei 2015.

(8)

charterschip van Cees Dekker, worden zo nu en dan historische reizen en activiteiten gepland, zoals in 2007, toen met een lading schelpen werd gevaren en op gepaste wijze werd geladen en gelost, en in 2009, toen het schip een vracht hout vervoerde. 17

Ongetwijfeld zijn er meer plaatsen waar dit varende mobiele erfgoed wordt gepresenteerd en zijn er meer mensen die hun schip inzetten om het verleden te doen herleven, maar omwille van de ruimte en het overzicht is hiervan een representatieve selectie gemaakt.

Dit onderzoek behandelt een vraag die niet eerder gesteld is en verschaft inzicht in de omgang met binnenvaartzeilschepen. Het geeft daarmee een kijk in het leven van monumenten die in Nederland weinig erkenning genieten. Zoals blijkt uit de vele manieren waarop het wordt gebruikt en uit de betekenis die het voor velen heeft verdient dit varend erfgoed die waardering net als andere historische getuigenissen wel.                      

(9)

- Deel 1 -

Binnenvaartzeilschepen in musea

‘Een goed geselecteerd, goed gerestaureerd en goed gedocumenteerd schip kan zó direct en tastbaar vertellen over de transport- en handelscultuur waarin het gefunctioneerd heeft, dat het een van de krachtigste overdrachtsmiddelen is waarover een dergelijk museum kan beschikken,’

aldus voormalig directeur van Maritiem Museum Rotterdam Pieter van Empelen in het voorwoord van ​Scheepsrestauratie, een boek dat verhaalt over de restauratie van Hasselteraak Annigje door Het Havenmuseum in de jaren tachtig van de vorige eeuw. Het is inderdaad een mooi, goed idee om mobiel erfgoed in te zetten in18 musea. Onder meer vanwege hun tastbaarheid zijn ze namelijk bijzonder bruikbaar om een verhaal te vertellen over het verleden. De tekst van de voormalig museumdirecteur roept echter de nodige vragen op. Deze doet namelijk vermoeden dat alleen door goede selectie, restauratie en documentatie van een schip, dit erfgoed veel kan vertellen over de geschiedenis waar het een overblijfsel van is.

Zo’n omgang met schepen is nogal beperkt en voor een museum niet geheel toereikend. Met name selectieprocessen en documentatie zijn immers erg wetenschappelijk en daardoor niet geheel geschikt om een breed museumpubliek aan te spreken en te informeren. Bovendien kan verwacht worden dat musea zich bezighouden met meer dan selectie, restauratie en documentatie om het verleden te presenteren. Volgens de International Council of Museums (ICOM) is een museum tenslotte een permanente non-profitinstelling, die in dienst staat van de samenleving en haar ontwikkeling, open is voor publiek en zowel materieel als immaterieel erfgoed verzamelt, bewaart, onderzoekt, deelt en tentoonstelt ten behoeve van onderwijs, studie en vermaak. 19

Zoals Rosenzweig en Thelen ondervonden, hebben mensen het meeste vertrouwen in musea als verstrekkers van historische informatie, wat voor deze

18 H. Dessens, J. Springer en B. Vermeer, ​Scheepsrestauratie (Houten 1988), 6.

19 'Museum definition', website ICOM, http://icom.museum/the-vision/museum-definition/, bekeken op 29 mei 2015.

(10)

instellingen een grote verantwoording, maar ook mooie kansen, met zich meebrengt. Een belangrijke reden voor het relatief grote vertrouwen dat het publiek in musea heeft, is het gevoel rechtstreeks in verbinding te staan met het verleden door de voorwerpen die deze instellingen presenteren. Historische musea worden door de ondervraagden van het Amerikaanse onderzoek gewaardeerd omdat hun omgeving en objecten bezoekers meenemen naar de periode waarin deze werden gebruikt en mensen helpt een voorstelling te maken van 'hoe het was'. In hun toelichting hierbij hebben Rosenzweig en Thelen het met name over historische plaatsen (of reconstructies daarvan), waar mensen het verleden graag ervaren om er voor zichzelf betekenis aan te geven. De vraag rijst hierom hoe de Nederlandse 20

musea die historische binnenvaartzeilschepen bezitten, deze presenteren.

Allereerst is het van belang om in te gaan op de musealisering van objecten, waaronder schepen, om te bepalen wat het opnemen ervan in een (wetenschappelijke, museale) collectie met historische voorwerpen doet. Zoals historicus Robert Nouwen schrijft, vertegenwoordigen musea een bijzondere vorm van geschiedschrijving. Hij stelt: ‘hier[bij] rijzen vragen naar de kwaliteit van het museumverhaal, de authenticiteit van de museumcontext en de plaats van het object hierin.’ Objecten die in een museum bewaard worden, bevinden zich daar21 altijd als gevolg van een selectieproces, dat wordt bepaald door de mensen, of organisaties, die de te behouden objecten in beheer nemen. Dit proces is noodzakelijk. We kunnen immers niet alles bewaren; met de tijd gaat heel wat verloren. Met het maken van deze selectie wordt dus tegelijkertijd bepaald wat minder van belang geacht wordt en verloren gaat, een proces dat wordt beïnvloed door allerlei toevalligheden en daardoor eigenlijk niet ‘wetenschappelijk’ te noemen is. Dat wat behouden wordt krijgt een (nieuwe) betekenis toegewezen en verwordt tot ​semiofoor​, betekenisdrager. Hiermee wordt het sociale, culturele, economische, historische belang ervan bepaald. 22

Door binnenvaartzeilschepen te bestempelen als erfgoed is hun functie en daarmee hun betekenis veranderd. Ze zijn niet langer vervoerders van vracht en

20 Rosenzweig en Thelen, ​The presence of the past, 90, 105-106.

21 R. Nouwen, ‘Het museum en de geschiedschrijving. Over de betekenis van archeologische en historische objecten in een museale context’, ​Theoretische Geschiedenis ​26 (1999) 65-77, aldaar 65. 22 Ibidem, 66-67.

(11)

hebben geen economisch, functioneel belang meer maar worden gewaardeerd vanwege hun betekenis als bron van historische kennis; de schepen zijn verworden tot historische documenten, tot symbolen van het verleden. Of zoals Nouwen het stelt: het historisch bewustzijn conserveert museaal wat functioneel geen betekenis meer heeft. Hiermee wordt tegelijkertijd (op zijn minst voor een deel) bepaald welk23 verhaal verteld wordt. Wil een museum met zijn objecten vertellen hoe mensen leefden en werkten op schepen, dan zal het hoogstwaarschijnlijk een andere selectie van te behouden objecten, of ​ semioforen​, maken dan wanneer het zijn bezoekers wil informeren over verschillende scheepstypen. Bovendien zal de manier van presenteren door deze intenties beïnvloed worden.

Collectievorming draagt dan ook voor een groot deel bij aan de manier waarop naar het verleden gekeken wordt en de geschiedenis weergeven wordt. Wat niet wordt behouden, kan hierdoor in de vergetelheid raken en dat wat blijft bestaan kan symbool van het verleden worden. Collectievorming kan er dus ook voor zorgen dat minder mooie delen van de geschiedenis als het ware langzaam wegvagen uit de herinnering. Hiermee belanden we onder meer bij het vooral in de negentiende en het begin van de twintigste eeuw voor de museumwereld belangrijke nationalisme, waar hier niet verder op in gegaan zal worden. 24

Het behouden van objecten brengt met zich mee dat deze onderhouden moeten worden, wat in het geval van historische schepen meer dan eens inhoudt dat ze gerestaureerd dienen te worden. De musealisering van schepen behelst immers het vastleggen en in stand houden van een specifieke verschijningsvorm ervan.25 Ook hierin moeten dus keuzes gemaakt worden. Er zijn namelijk verschillende vormen van authenticiteit. De reden voor behoud en de belangen die aan het erfgoed gehecht worden bepalen de vorm van 'echtheid' die nagestreefd wordt bij de restauratie. De onvermijdelijke keuze voor één van de vormen van authenticiteit, houdt automatisch de ‘verwoesting’ van sommige andere vormen in. Zoals erfgoedkundige Nicole Ex schrijft is een restaurator dus tot tegenstrijdige

23 P. van Mensch, ‘Context en authenticiteit’, ​Jaarboek Nederlands Openluchtmuseum (1999) 78-101, aldaar 86. ​en​ Nouwen, ‘Het museum en de geschiedschrijving’, 66-67.

24 A.A.M. de Jong, ​De dirigenten van de herinnering. Musealisering en nationalisering van de

volkscultuur in Nederland 1815-1940 ​(Nijmegen 2001) 13, 121 en 146. 25 Van Mensch, ‘Context en authenticiteit’, 86.

(12)

handelingen gedwongen: de wens tot behoud leidt tegelijkertijd tot de afbreuk van een deel van het historische object. 26

Er zijn volgens Ex, die het in dit verband in haar boek ​ Zo goed als oud

overigens over kunst heeft, zeven vormen van authenticiteit te onderscheiden, namelijk subjectieve, materiële, contextuele, functionele, conceptuele, ahistorische en historische. Vooral de laatste twee zijn bij scheepsrestauratie van belang. Wordt ahistorische authenticiteit nagestreefd, dan is het doel van de restauratie het terugbrengen van het vaartuig in de staat die het op een bepaald punt in het verleden had. Vaak is dit punt het jaar, of de periode, waarin het schip werd gebouwd of waarin het in gebruik was als vrachtschip. Dit betekent overigens ook het herstel van de conceptuele authenticiteit, van de intentie waarmee het schip gemaakt werd, namelijk het bouwen van een middel voor goederenvervoer.27

Overigens is het idee dat een voorwerp, in dit geval een schip, geheel teruggebracht kan worden naar de ahistorische staat een utopie. De manier waarop wordt geïnterpreteerd en gerestaureerd is namelijk tijdgebonden. Wel kan natuurlijk geprobeerd worden de originele staat zo goed mogelijk te benaderen door gebruik te maken van de historische kennis die er is en rekenschap te geven van het feit dat de kijk op het te restaureren object met de tijd weer zal veranderen.28

Tegenover de ahistorische stelt Ex de historische authenticiteit, die over het algemeen minder ‘ingrepen’ vergt. Bij deze vorm wordt namelijk de geschiedenis van het schip zichtbaar gelaten. Is bijvoorbeeld de den van een schip verhoogd29 om ervoor te zorgen dat in het ruim comfortabeler gewoond kon worden nadat het vaartuig afgedankt was als vrachtschip, dan wordt deze aanpassing niet teruggedraaid maar omarmd als onderdeel van de historische levensloop van dit specifieke mobiele erfgoed. Een vraagstuk dat bij deze authenticiteitsvorm meer speelt dan bij de ahistorische is de vraag naar welk moment in de levensloop van het object gerestaureerd wordt. 30

26 N. Ex, ​Zo goed als oud. De achterkant van het restaureren (Amsterdam 1993), 95. 27 Ibidem, 107, 115.

28 Ibidem, 72-73. 

29 Ex, ​Zo goed als oud, 120. 30 Ibidem, 120. 

(13)

De termen 'ahistorisch' en 'historisch' bij de aanduiding van verschillende vormen van authenticiteit zijn wat ongelukkig gekozen. 'Ahistorisch' duidt op het afwezig zijn van de ontwikkelingen die het verstrijken van tijd met zich mee heeft gebracht, maar doet enigszins vermoeden dat het om een object gaat dat überhaupt niet uit het verleden afkomstig is, zoals een (recente) replica. Bovenstaande termen voor authenticiteitsvormen zullen hier in het vervolg niet gebruikt worden. Het woord 'historisch' duidt in deze tekst op de geschiedenis, op het uit het verleden afkomstig zijn van objecten, ongeacht de periode waarnaar ze zijn gerestaureerd of die ze representeren. De authenticiteitsconcepten van Ex zullen wel gehanteerd worden.

Gezien de verschillende vormen van authenticiteit die bestaan en de erbij horende keuzes, heeft Van Empelen niet geheel gelijk als hij stelt dat goed geselecteerde, gerestaureerde en gedocumenteerde schepen direct en tastbaar vertellen over de transport- en handelscultuur waarin ze gefunctioneerd hebben. Wanneer het museum deze gerestaureerde schepen namelijk ‘voor zichzelf laat spreken’, voor zover dat mogelijk is, vertellen zij over de manier waarop het museum met erfgoed omgaat en dit interpreteert en over de tijd waarin gerestaureerd werd. ‘Voorwerpen zijn (...) slechts betekenisvol in relatie tot het maatschappelijk gebeuren dat hen voortbracht, de cultuurhistorische context waarin zij functioneerden en zij kunnen daarom slechts als dusdanig worden gepresenteerd. Zij moeten in zekere zin opnieuw betekenis krijgen (...) als getuige,’ aldus Nouwen. Mede hierom is het van belang dat musea, die zich op een wetenschappelijk verantwoorde manier pretenderen bezig te houden met het verleden, hun objecten en de restauraties die hieraan worden verricht documenteren. 31

De wens van musea om zowel objecten te behouden als bron van wetenschappelijk onderzoek als om diezelfde semioforen te presenteren aan een publiek brengt de nodige moeilijkheden met zich mee. Om historische getuigenissen te presenteren op een begrijpelijke, aansprekende manier, voldoet strikt wetenschappelijke analyse namelijk niet. Er moet gekozen worden voor een bepaalde interpretatie, die tegelijkertijd van invloed is op het verzamelbeleid van de

(14)

betreffende instelling, en er moet een bijpassende context gecreëerd worden, die wordt gebruikt om een geschiedverhaal te vertellen. Ook de context waarin objecten zich bevinden en bevonden is dus van belang. 32

Met het verliezen van hun oorspronkelijke functie en met het verstrijken van de tijd is de oorspronkelijke, historische context waarin binnenvaartzeilschepen zich bevonden (in elk geval deels) verdwenen. Door musea worden objecten in een nieuwe, bewust gecreëerde, context geplaatst, die het resultaat is van een interpretatie van de geschiedenis. Deze context bepaalt voor een groot deel het 33 beeld dat van de gepresenteerde schepen ontstaat.

De monumentale binnenvaartzeilschepen van musea bevinden zich in het water en vaak in een haven. Hiermee liggen zij in een omgeving die niet ver af staat van hun oorspronkelijke context; er is in zekere zin sprake van contextuele authenticiteit. Deze context refereert weliswaar aan die van vroeger, maar die is34 niet per definitie, of misschien zelfs per definitie niet, precies dezelfde context als die in het verleden. Het gaat hier bovendien om musealisering, die ook buiten de museummuren te herkennen is, zoals zal blijken.

Naast de context waarin museumobjecten zich bevinden bepaalt de manier waarop deze worden gepresenteerd het beeld dat ze van het verleden geven en de informatie die ze hierover overbrengen. Al decennialang ​worden objecten in musea op een esthetisch aantrekkelijke manier opgesteld en voorzien van tekstuele informatie middels borden bij de verschillende collectie-onderdelen en voorwerpen. In termen van de museumpraktijk gaat het over het algemeen om A-teksten, B-teksten en C-teksten, waarbij de eerste categorie algemene informatie geeft, zoals over een periode in de geschiedenis, de tweede vertelt over een thema binnen dat algemenere geheel, en de derde informeert over een specifiek object binnen de collectie dat bij dit thema past.

Naast deze standaard wijze van presenteren, die 'traditioneel museaal' genoemd kan worden, zijn er tal manieren om de geschiedenis over te brengen door middel van historische objecten. De traditionele manier van tentoonstellen lijkt in de

32 Van Mensch, ‘Context en authenticiteit’, 94.

33 Nouwen, ‘Het museum en de geschiedschrijving’, 67. 34 Van Mensch, ‘Context en authenticiteit’, 79-80.

(15)

huidige 'belevenismaatschappij' ietwat achterhaald: bezoekers komen voor een ervaring. Bij het publiek bestaat 'een roep om authenticiteit én illusie, wetenschap én drama, didactiek én amusement.’ De vraag rijst dan ook of het mobiele karakter 35 van monumentale zeilende binnenvaartschepen en de mogelijkheid, en noodzaak, van musea om een context te creëren waarin de geschiedenis van dit erfgoed op een aansprekende manier verteld kan worden bij uitstek de mogelijkheid bieden om aan deze wens te voldoen. Een visuele, tastbare, levendige context kan immers worden gecreëerd die het verleden beleefbaar maakt en bij uitstek een manier is om veel mensen te bereiken en te vertellen over het verleden.36

In plaats van het situeren van een object tussen andere objecten binnen een traditionele museale opstelling, waarin die bijvoorbeeld geselecteerd zijn op periode of thema, kan met behulp van voorwerpen ​een reconstructie gemaakt worden van het verleden. Zoals museoloog Peter van Mensch stelt, dreigt echter het gevaar dat de museumwerkelijkheid wordt ingedikt en daardoor mooier, levendiger, spannender en werkelijker wordt dan de werkelijkheid buiten het museum. ‘Zo (ver)wordt de museale werkelijkheid tot een patchwork van creatief anachronisme.’ Bovendien gaat het bij het presenteren van een belevenis aan een publiek over het algemeen over het overbrengen van een gevoel, van het idee het verleden te ervaren. Hierbij is het minder van belang of details in de presentatie historisch gezien correct zijn; als het geheel maar enigszins 'klopt' en een gevoel oproept. Hierbij is het maar de vraag in hoeverre het publiek zich ervan bewust is dat het om een algemeen beeld gaat en dat details mogelijk anders zijn dan ze in het verleden waren. 37

Een reconstructie is volgens Van Dale 'iets dat in zijn oorspronkelijke vorm hersteld of nagebootst is'.38 Deze definitie geldt ook hier. Een historische reconstructie (voor een museum) kan naast op de bovenstaande, vooral op een algemeen beeld gerichte manier, gemaakt worden zoals beoefenaren van levende

35 H. Henrichs, ‘Een zichtbaar verleden? Historische musea in een visuele cultuur’, ​Tijdschrift voor

Geschiedenis ​117 (2004) 230-248, aldaar 231. 36 Van Mensch, ‘Context en authenticiteit’, 99.  37 Ibidem, 99. 

38 'Reconstructie', website Van Dale,

http://www.vandale.nl/opzoeken?pattern=reconstructie&lang=nn#.VUhgcpJU7TY, bekeken op 5 mei 2015.

(16)

geschiedenis of experimentele archeologen dat doen. Min of meer doen beide dat op overeenkomstige wijze, maar er zijn ook verschillen.

In een interessante discussie op de pagina van de facebookgroep ‘Experimental Archeaology’ over het verschil tussen experimentele archeologie en het opdoen van ervaring door een beleving, zoals bij de beoefening van levende geschiedenis, stellen sommigen, zoals Tine Schenck, dat het eerstgenoemde een onderzoeksmethode is die voor de wetenschap relevante vragen stelt en geaccepteerd wordt door academici, terwijl het tweede ‘slechts’ gaat om experimenten met een persoonlijke motivatie. 39

Volgens Alexander Steward is het belangrijkste verschil dat experimentele archeologie, anders dan een reconstructie van de geschiedenis die een ervaring wil oproepen, een cyclus kent die aan wetenschap doet denken; het proces van experimentele archeologie gaat van idee, onderzoek, experiment, ervaring, evaluatie en conclusie naar experiment enzovoort. Ook Kate Verkooijen betoogt dat het verschil ligt in het feit dat echte experimentele archeologen hun reconstructies herhalen om deze door de opgedane ervaring steeds te verbeteren. Blijkbaar is zij 40 van mening dat dit door beoefenaren van levende geschiedenis, die het opdoen van ervaring nastreven, (meestal) niet het geval is. Dit hoeft echter niet zo te zijn: ook mensen die doen aan levende geschiedenis willen als het goed is hun ervaring van het verleden steeds beter er meer waarheidsgetrouw maken. (Voor zover dat mogelijk is.)

Net als Chris Thomas geloof ik niet dat er een sterk onderscheid tussen de twee bestaat.41 Experimenten met een wetenschappelijk doel en die met een persoonlijke motivatie gaan beide om ervaring en alle ervaring is subjectief. Bovendien is er altijd een vraag naar de manier van doen in het verleden, of die nu op een wetenschappelijke wijze geformuleerd en onderbouwd is of niet. Wel valt zoals eerder benoemd een, misschien duidelijker, onderscheid te maken tussen het

39 ‘Discussion on experimental versus experiential archaeology’, EXARC (2015) 1,

http://journal.exarc.net/issue-2015-1/mm/discussion-experimental-versus-experiential-archaeology, bekeken op 25 februari 2015.

40 Ibidem. 41 Ibidem.

(17)

presenteren van experimentele archeologie en, danwel of, levende geschiedenis aan de ene kant en het bieden van een belevenis aan de andere kant.

Experimentele archeologie en levende geschiedenis raken in zekere zin natuurlijk ook aan het 'gevoelsdoel': ook zij roepen over het algemeen het idee direct in aanraking te komen met het verleden op. Er is echter een belangrijk verschil met een reconstructie enkel voor de beleving. Voor experimentele archeologie en levende geschiedenis is het doorgaans belangrijk om het verleden tot in detail te reconstrueren, waarvoor meer onderzoek nodig is dan wanneer slechts een algemeen idee gecreëerd dient te worden. Bovendien wordt met een meer kritische blik naar de gemaakte reconstructie gekeken en wordt deze, met name bij experimentele archeologie, steeds verbeterd.

Toch kennen ook onderzoekspraktijken als deze hun beperkingen. Hiermee moeten we volgens Thomas rekening houden, omdat de mate van controle zoals die aanwezig is bij ‘normaal’ wetenschappelijk onderzoek over het algemeen ontbreekt bij ervaringsonderzoeken. Er is immers geen mogelijkheid direct terug te gaan naar de bron; de reconstructie is meestal inmiddels afgerond en bestaat niet meer. Tot op zekere hoogte heeft hij hier gelijk in. Interpretatie is echter, zoals42 eerder beschreven, altijd subjectief, ook bij het doen van bijvoorbeeld bronnenonderzoek. Het controleren hiervan is weliswaar gemakkelijker - de bronnen zijn (over het algemeen) eenvoudig opnieuw op te vragen en te onderzoeken - maar net als de opgedane ervaringen tijdens een experiment is de interpretatie van bronnen persoonlijk. Bovendien zijn experimenten tot op zekere hoogte controleerbaar (en herschepbaar) wanneer deze goed gedocumenteerd zijn.

Zo beschouwd is er enigszins een onderscheid te maken tussen twee vormen van experimenten. Dit onderscheid zit niet per definitie in het al dan niet bestaan van een wetenschappelijke onderbouwing of een academische vraagstelling, maar in het vastleggen van het gehele proces (al dan niet met hieruit getrokken conclusies). Deze documentatie is op zijn beurt te beschouwen als bron; het is een bron van een reconstructie van het verleden en van de kijk op het verleden van de uitvoerders van het experiment. Bovendien kunnen dit soort

(18)

bronnen gebruikt worden door musea bij de presentatie van bijvoorbeeld binnenvaartzeilschepen.

Kortom, er zijn verschillende manieren om binnenvaartzeilschepen en hun geschiedenis te presenteren, waarvan de traditionele museale wijze en de reconstructie de twee uitersten vormen. Om te bepalen hoe instellingen omgaan met binnenvaartzeilschepen wordt hieronder geanalyseerd hoe Maritiem Museum Rotterdam en het Zuiderzeemuseum, de enige Nederlandse musea met eigen schepen, hun historische zeilvrachtschepen presenteren.

1.1 Maritiem Museum Rotterdam

Maritiem Museum Rotterdam, vroeger Maritiem Museum Prins Hendrik, is in 1874 opgericht om de bibliotheek en scheepsmodellen van de failliet gegane Yachtclub onder te brengen. Tot de collectie van deze instelling behoort inmiddels ook een 43 aantal (levensgrote) binnenvaartzeilschepen: de Hasselter aak Annigje, de kraak Lena, de Zuid-Hollandse aak Alles heeft een tijd, de zandbok Jatina, de dektjalk De Hoop en de zeetjalk Gruno. Deze monumentale schepen zijn pas recentelijk tot de 44 collectie van het museum gaan behoren. Afgelopen jaar, in september 2014, zijn Maritiem Museum Rotterdam en Het Havenmuseum, dat de Rotterdamse kades met historische schepen beheerde, namelijk gefuseerd, waardoor museum en museumhaven nu één geheel zijn.45 Deze fusie heeft veranderingen in de presentatie van de historische binnenvaartzeilschepen tot gevolg gehad.

Frits Loomeijer, algemeen directeur van Maritiem Museum Rotterdam, sprak naar aanleiding van de eenwording: 'met ons beider collecties die tot de wereldtop behoren vertellen wij het verhaal van de haven en de maritieme wereld van vandaag, vroeger en de toekomst, zowel binnen als buiten voor een breed publiek.' Het46

vertellen van dit verhaal behoeft echter nog wat verbetering. De medewerkers van het museum zijn momenteel bezig met het in kaart brengen van de collectie, het

43 ‘Onze Koninklijke roots’, website Maritiem Museum Rotterdam,

http://www.maritiemmuseum.nl/een-stukje-geschiedenis, bekeken op 23 juni 2015.  

44 K. van Putten, ‘presentatie zeilende binnenvaartschepen’, email van 26 mei 2015, Bijlage 8. 45 'Fusie Maritiem Museum en Havenmuseum', ​De Digitale Kunstkrant, 8 september 2014, http://www.digitalekunstkrant.nl/?p=11667, bekeken op 14 mei 2015.

46 'Welkom op onze nieuwe website', website Maritiem Museum Rotterdam, 4 september 2014, http://www.maritiemmuseum.nl/public-news-item, bekeken op 14 mei 2015.

(19)

bepalen van hoe met het mobiele erfgoed omgegaan moet worden en het zoeken naar een manier om dat op een goede wijze te presenteren. Er wordt allereerst gewerkt aan het creëren van meer cohesie tussen de tentoonstelling binnen de muren van het museumgebouw en die erbuiten. Bovendien moet het buitengedeelte een aangename ruimte worden, 'zodat mensen zien dat wij gefuseerd zijn, (...) voelen dat het hier leeft', aldus Patricia Mensinga, projectleider tentoonstellingen bij Maritiem Museum Rotterdam. 47

Deze laatste opmerking sluit aan op het uitgangspunt dat het museum voor zijn pas vergaarde mobiele erfgoed heeft, namelijk het zo veel mogelijk werkend houden ervan, zodat het levend blijft en alles blijft werken. Daarnaast wil het museum laten zien hoe in het verleden met de schepen omgegaan werd. Volgens Mensinga weegt het voorgaande zwaarder dan de keerzijde hiervan, namelijk het sneller slijten van de objecten. Het gaat immers niet voor niets om mobiel erfgoed: 48

dat moet bewegen en dankt zijn waarde mede aan die bewegelijkheid.

Het levend houden van het varende erfgoed gebeurt op dit moment echter niet veel in de haven van het Rotterdamse museum. Over het algemeen liggen de schepen daar stil en gebeurt er weinig tot niets mee. Slechts sporadisch, tijdens evenementen, worden demonstraties gegeven, zoals het laden en lossen van de Annigje tijdens de Wereldhavendagen. De wens om meer presentaties als deze te geven is er, maar één van de beperkingen waar het museum mee te maken heeft is het gebrek aan bemensing en financiën voor dit soort activiteiten. Bovendien is 49 van de zes binnenvaartzeilschepen van Maritiem Museum Roterdam de Annigje de enige die voorzien is van tuigage; van de andere vijf ontbreekt het zeiltuig en sommige hebben zelfs geen mast, zwaarden en roer. Natuurlijk spelen de kosten 50 van het herstellen van een schip in zijn 'oorspronkelijke' staat een belangrijke rol in het uitstellen, of afstellen, van een dergelijke onderneming.

Daarnaast is geen van de collectieschepen voorzien van een motor, wat betekent dat het niet is toegestaan om ermee te varen. Er moet volgens de huidige

47 Interview met P. Mensinga, Projectleider tentoonstellingen bij Maritiem Museum Rotterdam, 12 mei 2015, Bijlage 1.

48 Ibidem. 49 Ibidem.

(20)

regelgeving namelijk altijd een motor gereed staan in schepen van boven de twintig meter, zodat ingegrepen kan worden bij problemen. Alleen het inzetten van een sleepboot of opduwer, een kleine boot met een motor voor het voortduwen van vrachtschepen, kan uitkomst bieden.51 Hoewel demonstraties zeer weinig voorkomen, worden wel regelmatig schepen opengesteld voor bezoek. Het museum streeft ernaar om dagelijks minimaal drie schepen toegankelijk te hebben voor publiek. Hierbij gaat het niet alleen om zeilschepen. De vrachtzeilschepen die regelmatig opengesteld worden zijn de Annigje en de Gruno. 52

Ondanks de opvatting dat het mobiele erfgoed in beweging moet blijven, twijfelt Maritiem Museum Rotterdam nog over de manier waarop de schepen in het buitengebied gepresenteerd moeten worden. Zoals Mensinga zegt zijn er vele mogelijkheden om informatie op bezoekers over te brengen. Zo kan dat, naast door het levendig houden van het erfgoed, middels tekstborden, beeldschermen en augmented reality . Bij het bepalen van de presentatiemethode moet overigens53

rekening gehouden worden met vandalisme. De schepen bevinden zich immers in de openbare ruimte. 54

Momenteel liggen de museumschepen van Maritiem Museum Rotterdam in de Leuvehaven aan een steiger, waarin zich aan beide uiteinden een brug bevindt die geopend kan worden. Door de bruggen open te zetten wordt er overigens voor gezorgd dat de steiger buiten de openingstijden van het museum niet toegankelijk is, waardoor de schepen rond deze uren minder goed te bezichtigen zijn, ook al staan ze in de openbare ruimte.

Een aantal binnenvaartzeilschepen die in het bezit zijn van Maritiem Museum Rotterdam ligt naast elkaar, met de kop op de hoofdsteiger en de zij langs tussenliggende steigers. Wie vanuit het museum richting de museumhaven loopt, ziet vrijwel als eerste de Hasselteraak Annigje, een pronkstuk van het museum omdat het één van de eerste schepen is dat volgens ‘museale normen’ is

51 'Binnenvaarttaal. Woordenlijst O', website Vereniging De Binnenvaart',

http://www.debinnenvaart.nl/binnenvaarttaal/woord.php?woord=o#opdrukker, bekeken op 31 mei 2015. ​en ​Van​​Putten, ‘presentatie zeilende binnenvaartschepen’.

52 Interview Mensinga.

53 Het toevoegen van digitale informatie aan de werkelijkheid, bijvoorbeeld door middel van

smartphones, volgens 'Begrippen', website App Your Service, http://appyourservice.nu/begrippen/, bekeken op 19 mei 2015.

(21)

gerestaureerd. Dat blijkt ook uit de ruimte die het schip krijgt in verschillende55 tentoonstellingen van het museum. De minder aantrekkelijke, onvolledige, staat van de erachter liggende vrachtschepen wordt hierdoor ietwat verbloemd.

Informatie over de schepen wordt verstrekt door middel van tekstborden met enkele foto's die op de hoofdsteiger staan. In de teksten op deze borden staan vooral scheepsgegevens zoals het scheepstype, het vaargebied, de soort vracht en de verschillende eigenaren die bekend zijn. Over de praktijk van de binnenvaart komt de bezoeker niets te weten. ​Het verhaal dat de schepen moeten vertellen is nogal onduidelijk. Dit is niet verwonderlijk aangezien het museum pas eigenaar van deze collectie geworden is, nog werkt aan de presentatie ervan en de restauratie van het overgrote deel van deze schepen niet voltooid is. Met name ten aanzien van dit laatste punt zal vermoedelijk niet op korte termijn verbetering komen, waardoor ook in de toekomstige, herziene presentatie van de vaartuigen mogelijk een vertekend beeld van het verleden wordt gegeven. Ze zijn immers niet in hun historische, vrachtzeilende staat, maar laten ook van een latere leven weinig zien.

Vanwege het ontbreken van onder meer mast, zwaarden en roer vertelt de paviljoenkraak Lena bijvoorbeeld weinig over zijn oorspronkelijke functie en gebruik. Ook over de latere geschiedenis wordt kijkend naar het uiterlijk van dit schip weinig duidelijk. In de begeleidende tekst staat, anders dan bijvoorbeeld in de tekst bij de Annigje, niets over de voortstuwing van de Lena. Bovendien wordt over de functie die dit vrachtschip in zijn begintijd had niets vermeld, wellicht omdat het museum deze kennis niet bezit. 56

Door de onvolledige restauraties en het gebrek aan informatie die over de schepen gegeven wordt, voldoet Maritiem Museum Rotterdam niet geheel aan zijn publieksfunctie, volgens welke een historisch museum het publiek moet informeren over het verleden. De eerder genoemde openstelling van museumschepen compenseert de voorgaande tekortkoming enigszins. Een historische omgeving, zoals de binnenkant van een historisch schip, kan het verleden namelijk voelbaar maken en zorgen voor reflectie op deze geschiedenis in relatie tot het heden, zoals

55 ‘Annigje’, website Maritiem Museum Rotterdam, http://www.maritiemmuseum.nl/annigje-1, bekeken op 24 juni 2014.

(22)

Rosenzweig en Thelen ook van verschillende respondenten te horen kregen tijdens hun onderzoek. Wanneer echter niet duidelijk is om wat voor historische omgeving57 het gaat (en wellicht zelfs dat het überhaupt een dergelijke omgeving is), valt over de waarschijnlijkheid van deze voelbaarheid te twisten.

Openstellingen brengen daarentegen ook problemen met zich mee voor het behoud en de presentatie van het erfgoed, zoals blijkt uit het gesprek met Mensinga.58 Opnieuw bestaat het gevaar van het ontstaan van bijvoorbeeld anachronismen. Wil het museum namelijk dat een schip voor een groot publiek toegankelijk is zodat het zijn verhalen aan veel mensen kan vertellen, op wat voor manier dan ook, dan zijn soms aanpassingen nodig. Een reling langs de trap die een schip in gaat is bijvoorbeeld voor de veiligheid van bezoekers vrijwel noodzakelijk. Een (degelijke) leuning zal er in het verleden echter niet gezeten hebben. De vraag is dan wat zwaarder weegt: de mogelijkheid om aan veel mensen een verhaal te kunnen vertellen middels iets aangepast erfgoed of het behouden van erfgoed zoals het er in vroegere tijden uitzag en dit slechts aan een select publiek kunnen tonen. Maritiem Museum Rotterdam kiest, mede vanwege zijn museumfunctie en weinig verrassend, voor de eerste optie. Dit soort maatregelen is een belangrijke reden voor het nog bestaan van veel mobiel erfgoed, zoals Mensinga beaamt. Ook veel charterschepen zijn bijvoorbeeld voormalige binnenvaartzeilschepen die zijn aangepast aan de huidige veiligheidseisen voor dit soort bedrijven. Zonder aanpassingen zijn de schepen niet bruikbaar voor dit doel en zouden ze verloren gegaan zijn. Een ander 'probleem' dat ontstaat wanneer de schepen dagelijks59

door bezoekers betreden worden, is de noodzaak meer onderhoud te plegen, waar veelal weinig tot geen geld en uitvoerders voor zijn.

Met zijn collectieschepen wil Maritiem Museum Rotterdam zowel de functie van dit erfgoed in het verleden en het heden als de verschillende scheepstypen in verschillende perioden laten zien. Deze doelen zijn moeilijk verenigbaar en druisen60 in tegen de mogelijkheid tot het creëren van een eenduidige presentatie. Het is dan

57 Rosenzweig en Thelen, ​The presence of the past, 105-106. 58 Interview Mensinga.

59 Ibidem. 60 Ibidem.

(23)

ook goed dat momenteel wordt gewerkt aan een duidelijkere presentatievisie. Mensinga vertelt dat ze onder meer denkt over het meer als museumobjecten presenteren van de eigen schepen, bijvoorbeeld door ook op de steigers gebruik te maken van het oranje staal waarvan bijvoorbeeld banken op het terrein bij het museum gemaakt zijn en die bij de huisstijl van Maritiem Museum Rotterdam horen. Hiermee zou meer samenhang ontstaan tussen de verschillende delen van het buitenmuseum en het binnenmuseum. Bovendien is het voor het publiek dan beter duidelijk dat de schepen in de Leuvehaven bij het museum horen. Dit heeft wel tot gevolg dat een andere presentatievorm wordt gebruikt, waarbij de nadruk vooral komt te liggen op de verschillende scheepstypen die het museum bezit, in plaats van op het leven en het gebruik van de vaartuigen.

Van het echt levend houden van de museumschepen is momenteel dus weinig sprake. Ook in de toekomst zal het werkzaam houden (of maken) van dit mobiele erfgoed vermoedelijk niet plaatsvinden. Maritiem Museum Rotterdam wil wel vertellen over de schepen en hun geschiedenis en laten zien waar ze voor gebruikt werden, maar zoals eerder gesteld belemmert de staat van sommige vaartuigen het ontstaan van een levendig beeld hierbij. Bovendien is vorig jaar ter discussie gesteld of de tentoonstelling in de Leuvehaven al dan niet de situatie van de Rotterdamse haven van rond het jaar 1900 moet weergeven. Hiervoor zou dan de kade zelfs in oude staat teruggebracht worden. Uiteindelijk is van dit idee afgestapt omdat hiermee verschillende collectiestukken niet in de presentatie gebruikt zouden kunnen worden, omdat ze uit een andere, latere, periode afkomstig zijn. Daarnaast speelt mee dat de omgeving van het museum, met zijn moderne gebouwen, niet bijdraagt aan een historisch beeld. 61

Projectleider tentoonstellingen Mensinga speelt overigens wel met het idee om in één of meer museumschepen het verleden te doen herleven. Bijvoorbeeld door uit te beelden hoe hierop geleefd werd in de tijd waarin ze als vrachtvaarder gebruikt werden. Zoals Mensinga stelt zijn mensen over het algemeen moeilijk te interesseren in historische feitjes en zorgt het brengen van meer persoonlijkheid in het museumverhaal ervoor dat bezoekers sneller geboeid raken. In Maritiem

(24)

Museum Rotterdam is dit inzicht in het binnenmuseum vertaald in het presenteren van de hedendaagse functie van varend erfgoed. 62

In de tentoonstelling 'Wonen op het water' wordt de nadruk gelegd op de hedendaagse functie en betekenis die historische schepen hebben. Over de geschiedenis ervan wordt wel informatie gegeven, maar die is gering. 'Wonen op het water' presenteert voornamelijk de woonfunctie die veel van de schepen in het heden hebben. Enkele bewoners van schepen die in de Rotterdamse binnenhavens liggen komen aan het woord en een aantal maquettes staan in de tentoonstellingsruimte. Ook wordt hier enige informatie gegeven over museumhavens in Nederland en die in Rotterdam in het bijzonder.

Op het gebied van erfgoed is dit een interessante presentatie. Erfgoed zegt immers iets over het verleden, maar vooral ook over het heden en over de betekenis die mensen die dit erfgoed hebben benoemd en behouden eraan geven. Om dit erfgoedverhaal te completeren is de historische informatie echter, naast de hedendaagse, onmisbaar. Bovendien wordt niet zo zeer naar 'erfgoed' verwezen, waardoor weinig kennis overgebracht wordt.

De tentoonstelling van de manier waarop in het verleden op binnenvaartzeilschepen gewoond werd zou goed aansluiten op de presentatie over het gebruik van het erfgoed in het heden: het interieur van de schepen in hun huidige staat kan naast dat van toen zij hun oorspronkelijke functie nog hadden gepresenteerd worden, waarmee beide elkaar aanvullen.

Mensinga vertelt dat in de presentaties in de binnenruimte van Maritiem Museum Rotterdam wordt getracht de monumentale schepen die in de Rotterdamse haven liggen bij het museum te betrekken en daarmee bezoekers ervan bewust te maken dat deze schepen een historische waarde hebben. Met 63

‘Wonen op het water’ wordt het eerstgenoemde doel bereikt, het tweede om bovenstaande redenen niet. Op de eerste verdieping van het museumgebouw, op 'Deck 1', is wel historische informatie te vinden over binnenvaartzeilschepen. Er staat onder meer een model van de rivierklipper Trio tentoongesteld, waarbij de begeleidende tekst, onder de titel 'Het belang van de binnenvaart', verwijst naar het

62 Ibidem. 63 Ibidem.

(25)

museumschip de Annigje, die vergelijkbaar zou zijn met dit vrachtschip uit 1901. 64

Natuurlijk is de vergelijking in zekere zin te maken: het zijn beide binnenvaartzeilschepen die in het begin van de twintigste eeuw in bedrijf waren en er zal ongeveer op dezelfde manier op deze schepen gewoond zijn, zoals in de tekst vermeld wordt. Het gaat echter om verschillende typen schepen, met hun eigen kenmerken. Dit onderscheid wordt niet gemaakt in het bijschrift van het scheepsmodel op Deck 1.

In dezelfde tentoonstellingsruimte is een korte film over de Hasselteraak de Annigje te bekijken. (Overigens is deze video ook op de website van het museum te zien. ) Vincent Bax vertelt hierin kort over de geschiedenis van de vrachtvaart, die65 van de Rotterdamse haven en over het schip. Oude beelden van de scheepsactiviteit in de haven zijn te zien en door middel van recent gemaakte beelden wordt getoond dat de onderdelen aan boord van de Annigje nog werkzaam zijn. Er wordt bijvoorbeeld aan een lier gedraaid om het grootzeil te hijsen. Gezeild wordt in het filmpje echter niet. Ook het laden en lossen wordt niet getoond. Bax geeft hiernaast een rondleiding in de Annigje en vertelt over het wonen op een dergelijk schip zoals dat honderd jaar geleden ging. Daarnaast vertelt hij dat het behoud van historische schepen allerlei problemen met zich meebrengt. 66

Zowel in het binnen- als in het buitengedeelte van Maritiem Museum Rotterdam wordt dus aandacht besteed aan de binnenvaartzeilschepen die de instelling in zijn bezit heeft. Veel historische kennis, waarvan verwacht mag worden dat die aanwezig is bij deze instelling, wordt in het buitendeel niet overgedragen. In het binnenmuseum wordt het één en ander goed gemaakt doordat wat informatie wordt gegeven over de Annigje. Wanneer een besluit is genomen over de tentoonstellingsvorm die in de Leuvehaven gehanteerd gaat worden en deze vervolgens goed tot uitvoering gebracht wordt, kan dit gebrek aan kennisoverdracht in en om de museumschepen (in elk geval tot op zekere hoogte) verdwijnen. Het is niet verwonderlijk dat Maritiem Museum Rotterdam worstelt met het vinden van een

64 ‘Het belang van de binnenvaart’, C-tekst bij scheepsmodel Trio op Deck 1, Maritiem Museum Rotterdam, bekeken op 12 mei 2015.

65 'Hasselteraak Annigje. 1908', website Maritiem Museum Rotterdam, http://www.maritiemmuseum.nl/annigje-1.

(26)

passende manier om de schepen uit de collectie te presenteren: anders dan het Zuiderzeemuseum heeft het weinig ervaring met het tentoonstellen in de open lucht.

1.2 Zuiderzeemuseum

Ook het Zuiderzeemuseum bezit enkele oude binnenvaartzeilschepen. Tot de collectie behoren de hektjalk ‘De Vier Gebroeders’, de boeierpraam ‘De Hoop’, het potschip ‘Twee Gebroeders’ en een beurtvaarder.67 Anders dan in Maritiem Museum Rotterdam zijn deze schepen in een duidelijke staat: de meesten zien eruit zoals toen ze vracht vervoerden onder zeil, een enkele laat wat aanpassingen van later zien.​De collectieschepen liggen in het Buitenmuseum, waar volgens de eigen website het vroegere dagelijks leven te zien, horen, voelen, proeven en ruiken is. 68

Het Zuiderzeemuseum 'brengt de verhalen tot leven van mensen die vroeger rond de Zuiderzee woonden'. 69

Dit Enkhuizer museum is ontstaan naar aanleiding van de aanleg van de afsluitdijk, die voor de bewoners van plaatsen rond de voormalige Zuiderzee grote gevolgen zou hebben: onder meer de voor deze dorpen en steden zo bepalende visserijcultuur zou verloren gaan. Al in de jaren twintig waren er de eerste ideeën70 voor een Zuiderzeemuseum.71 In de jaren veertig werd echter pas wezenlijk voortgang gemaakt met het openen ervan. Volgens Siebe Jan Bouma, de eerste directeur van dit museum, had de Zuiderzee een belangrijke plaats ingenomen in de geschiedenis van Nederland en was rond dit water datgene te vinden ‘wat men in binnen- en buitenland als typisch Nederlands kenmerkt’.72 In 1950 werd het binnenmuseum geopend, pas drieëndertig jaar later, in 1983, was ook het

67 ‘Beschrijving hektjalk ‘De Vier Gebroeders’, Zuiderzeemuseum; ‘Documentatie Beurtschip’, Zuiderzeemuseum; ‘Documentatie Boeierpraam ‘De Hoop’, Zuiderzeemuseum. ​en ​‘Documentatie Potschip’, Zuiderzeemuseum.

68 'Museum', website Zuiderzeemuseum. 69 Ibidem.

70 Wieringa, F., ​Een cultuur valt droog. Over het ontstaan van het Zuiderzeemuseum 1916-1950 (Enkhuizen 1998), 14-15.

71 Westfries Archief, 0216: Collectie handschriften en losse archivalia, 1009: Stukken betreffende de voorgeschiedenis en de totstandkoming van het Zuiderzeemuseum te Enkhuizen, afkomstig van de initiatiefnemer jhr. H. Teding van Berkhout, directeur van ’s Rijks Prentenkabinet te Amsterdam, 1927-1956, Inhoudsopgave.

(27)

Buitenmuseum klaar voor het museumpubliek. In dit openluchtgedeelte werden73 onder meer gebouwen uit verschillende Zuiderzeeplaatsen samengebracht om een reconstructie van een (fictieve) Zuiderzeeplaats te maken. Het Buitenmuseum had, en heeft, hiermee tot doel de ‘Zuiderzeesfeer’ te behouden en over te brengen in een ‘verantwoord decor’.74 Het is overigens maar de vraag of een dergelijke specifieke sfeer ooit bestaan heeft.

Scheepvaart was in de tijd van de Zuiderzee belangrijk. Schepen voeren af en aan en werden in de haven geladen en gelost. Bij het overbrengen van de ‘Zuiderzeesfeer’ en het vertellen en tot leven brengen van de verhalen die hierbij horen, zouden historische schepen daarom een belangrijke plaats in moeten nemen. Er is dan ook een aantal schepen aanwezig, waaronder vier vrachtschepen, die onmisbaar zijn in het ‘authentieke’ beeld dat in het Buitenmuseum gecreëerd is. Dit erfgoed komt in de gereconstrueerde Zuiderzeeplaats weinig in beweging, waardoor de sfeer die ermee opgeroepen wordt niet eenzelfde kan zijn als die van honderd jaar geleden. Een enkele keer worden de zeilen gehesen, maar echt zeilen doet dit mobiele erfgoed niet. 75

Twee van de vier binnenvaartzeilschepen in de collectie van het Enkhuizer museum zouden wel in staat zijn te zeilen, maar ze hebben geen complete tuigage. Wel is het volgens Meindert de Boer, hoofd van de varende collectie van het Zuiderzeemuseum, de bedoeling dat deze twee schepen binnen een aantal jaren van tuigage worden voorzien, zodat ze in elk geval de indruk wekken dat ze zeilklaar liggen. De Boer vertelt dat het daadwerkelijk zeilen met de historische schepen er waarschijnlijk niet in zit, omdat het museum dan te maken krijgt met regelgeving en keuringseisen. Hier kampt het Zuiderzeemuseum dus met dezelfde problemen als76 Maritiem Museum Rotterdam.

73 P. Micheels, ‘Van zeelucht zilte atmosfeer. S.J. Bouma en de ontstaansgeschiedenis van het Zuiderzeemuseum’, ​Tijdschrift voor Geschiedenis123 (2010) 1, 48-61, aldaar 60-61. en ​Westfries Archief, 0402: Vereniging Vrienden van het Zuiderzeemuseum, 13: Jaarverslagen, Jaarverslag 1950-1951, 6.

74 P. Bakker e.a., ​Rijksmuseum Zuiderzeemuseum Enkhuizen. Het Buitenmuseum. Een beeld van de

opbouw en inrichting​ (Enkhuizen 1983) 14. ​en ​Vroom, ‘De afdeling Buitenmuseum’, 8.

75 Interview met M. de Boer, Hoofd varende collectie van het Zuiderzeemuseum, 18 maart 2015, Bijlage 2.

(28)

Ook ander 'werk' gebeurt niet rond de museumschepen. Er worden bijvoorbeeld geen demonstraties met vracht gegeven. Er bestaan bij museummedewerkers wel plannen om iets dergelijks te gaan doen, maar volgens De Boer is de uitvoering van dergelijke projecten moeilijk. De mogelijkheden zijn volgens hem namelijk beperkt. Er zou dan meer ruimte op de kade moeten zijn en die is in de meeste gevallen niet te creëren. Maar er is ook geen informatie over de 77 vraag hoe vroeger op dit soort bedrijfsvaartuigen gewoond werd, een onderwerp dat, zoals ook Maritiem Museum Rotterdam beaamt, veel mensen aanspreekt. Voor verbetering hierin bestaan wel concrete(re) plannen: het doel is om komend jaar de roef van de hektjalk toegankelijk voor publiek te maken. Hiervoor moet nog veel werk verzet worden, want het gehele interieur moet worden gerestaureerd en teruggeplaatst. De haalbaarheid van dit plan hangt wederom van de financiën af. 78

Verwonderlijk is het bovenstaande niet. De kosten ervan en de bemensing die ervoor nodig zijn om met de binnenvaartzeilschepen het dagelijks leven van vroeger te laten zien en ervaren, zorgen dat de verwezenlijking hiervan moeilijk haalbaar is. Bovendien is het museum in de eerste instantie ontstaan om de visserijcultuur te bewaren. Die werd immers vooral bedreigd met de afsluiting van de Zuiderzee. Waar levende geschiedenis in het Buitenmuseum wordt ingezet, gebeurt dit dan ook vooral rondom de visserij, zoals op de Urker bult en in de Marker haven.

De voornaamste wijze waarop in het buitenmuseum informatie over de collectieschepen gegeven wordt is middels tekstborden. De informatie hierop is naar eigen zeggen 'beknopt'; mensen die meer willen weten kunnen naar de bibliotheek van het museum gaan en meer informatie opvragen. De documentatie 79 die over de schepen te krijgen is, is overigens tamelijk uitgebreid: informatie wordt onder meer gegeven over de verschillende onderdelen van de schepen, de staat van het schip, eventuele latere aanpassingen en de geschiedenis ervan. 80

77 Ibidem. 78 Ibidem 79 Ibidem.

80 ‘Beschrijving hektjalk’.; ‘Documentatie Beurtschip’.; ‘Documentatie Boeierpraam’. ​en ‘Documentatie Potschip’.

(29)

Op de tekstborden in het museum wordt wat informatie gegeven over het type schip, de vracht waarvoor het gebruikt werd en het gebied waar het voer. Over het collectieschip in het bijzonder staat vermeld waar het gebouwd is en wat de afmetingen zijn. Ook wordt in de tekst bij het potschip de Twee Gebroeders kort verteld over het werk van één van de voormalige eigenaars ervan: die vervoerde alleen bij mooi weer potten en pannen en was ook voddenboer.81 Op deze tekstborden wordt dus relatief veel verschillende soorten informatie gegeven over de schepen. Met deze borden in het Buitenmuseum worden de schepen en de kennis hierover hier op een traditioneel museale manier gepresenteerd binnen een gereconstrueerde historische context.

Dit jaar is bovendien in het ruim van de hektjalk De Vier Gebroeders een tekstbord te vinden. Dit maakt onderdeel uit van de tentoonstelling ‘Reis je rijk’, die het publiek, met name kinderen, langs verschillende bestemmingen langs de Zuiderzee en ‘presentaties over reizen, emigratie en uitwisseling van culturen, tradities en producten’ leidt. In een paar zinnen wordt in de museale tjalk verteld 82 dat vracht rond 1900 meestal per schip werd vervoerd en dat vanaf de jaren vijftig steeds minder schepen onder zeil voeren. Hier gaat het dus niet over het schip in het bijzonder, maar over de binnenvaart in het algemeen. Ook zijn voor de gelegenheid zakken in het ruim opgestapeld om te laten zien waar het schip voor gebruikt werd en kunnen bezoekers de roef binnengluren.

Het gebruik van tekstborden in een openluchtmuseum kan het doel van een dergelijk museum in de weg staan; de authentiek aandoende (Zuiderzee)sfeer kan door een dergelijke traditionele presentatievorm teniet gedaan worden. Over de historische correctheid van die omgeving, waarin de museumschepen van het Zuiderzeemuseum zich bevinden, valt trouwens te twisten. Deze is immers samengesteld met bouwwerken uit verschillende Zuiderzeeplaatsen, die samen een plaats vormen die nooit eerder bestond. Wel kan de beleving van deze omgeving die van een 'echte' historische plek benaderen en biedt een herinneringsplaats, om

81 ‘Potschip ‘Twee Gebroeders’’, Tekst in Buitenmuseum Zuiderzeemuseum. 82 ‘Reis je rijk’, website Zuiderzeemuseum,

http://www.zuiderzeemuseum.nl/nl/454/tentoonstellingen/reis-je-rijk/?id=3993, bekeken op 23 juni 2015.

(30)

met Pierre Nora te spreken , als het Buitenmuseum van het Zuiderzeemuseum veel 83 mogelijkheden: ook in een gecreëerde, ietwat geromantiseerde, historische omgeving kan op een relatief makkelijk bevatbare manier informatie overgebracht worden over de dagelijkse praktijk van vroeger. Deze kennis moet natuurlijk wel op de één of andere manier verbeeld of verwoord worden. Wanneer het verbeelden hiervan niet eenvoudig te verwezenlijken is, is het plaatsen van tekstborden één van de eenvoudigste, duidelijkste manieren om informatie op het publiek over te dragen.

In het binnenmuseum van het Zuiderzeemuseum wordt overigens geen aandacht besteed aan de binnenvaartzeilschepen die tot de museumcollectie behoren of over de binnenvaart in het algemeen.

Samenwerken met particulieren die in het bezit zijn van monumentale binnenvaartzeilschepen doet het Zuiderzeemuseum daarnaast zelden. In 1996 werd Cees Dekker met zijn schip de Bruinvisch gevraagd om een lading schelpen naar het museum te vervoeren, waarover in het volgende deel meer beschreven staat. Daarnaast krijgt een goed onderhouden, monumentaal schip, zoals de Bruinvisch, de mogelijkheid tijdelijk bij het museum aan te meren, maar 'dan moeten het echt wel bijzondere schepen zijn,' aldus De Boer. Met ‘bijzonder’ worden monumentale 84

schepen die goed onderhouden en gerestaureerd zijn bedoeld. ​Een uitzondering is gemaakt voor de Vriendschap, de Wilnisse aak van Gerard Meijer, die als vrijwilliger (informeel) havenmeester in het Buitenmuseum is. 85 Ook over Meijer (en de projecten die hij met zijn schip tot uitvoer bracht) volgt in het volgende hoofdstuk meer.

Geconcludeerd kan worden dat in het Zuiderzeemuseum, net als in Maritiem Museum Rotterdam, een eenduidige presentatie van de binnenvaartzeilschepen uit de collectie ontbreekt. Daarnaast, of daardoor, wordt weinig kennis over deze schepen verstrekt. Ook hier is dit niet verwonderlijk, aangezien het Zuiderzeemuseum zich meer richt op andere onderdelen van de voormalige Zuiderzeecultuur; het vertellen van de geschiedenis van de binnenvaart is geen hoofddoel van het museum. Particulieren die zich bezighouden met traditionele

83 P. Nora, ‘Between memory and history. Les lieux de mémoire’, ​Representations 26 (1989), 7-24. 84 Interview De Boer.

(31)

binnenvaartzeilschepen zijn daarentegen over het algemeen wel primair geïnteresseerd in deze geschiedenis, wat gevolgen heeft voor de manier waarop dit varende erfgoed door hen gepresenteerd wordt.

(32)

- Deel 2 –

Particulieren en binnenvaartzeilschepen

'De Bruinvisch vertegenwoordigt inmiddels in zijn behoud, verschijning en nog steeds voortdurende bedrijfsmatige exploitatie een stukje werelderfgoed. Niet alleen heeft de tjalk een voor eenieder onmiddellijk zichtbare museale uitstraling, het is ook een bewegend, levend monument voor het leven, werken en lijden van onze voorouders, gevat in het dynamische gebied waar het ooit voor werd gebouwd,'

zo schreef Fokko Jan Udema in 2000 over de monumentale Dektjalk Bruinvisch. 86

Eigenaar Cees Dekker acht zichzelf in dienst van deze getuigenis van de geschiedenis en ondernam mede hierom meerdere malen projecten waarin hij vracht vervoerde of deze laadde en loste zoals dat vroeger gebeurd moet zijn. 87

Particuliere scheepseigenaren zoals Dekker spelen een belangrijke rol in het behouden en presenteren van binnenvaartzeilschepen. Het overgrote deel van de historische binnenvaartzeilschepen is zelfs in privébezit.

De eigenaren van het varend erfgoed van Nederland, en hierin geïnteresseerden, zijn verenigd in de Landelijke Vereniging tot Behoud van het Historische Bedrijfsvaartuig (LVBHB). Deze vereniging heeft ongeveer 1600 leden, waarvan er zo'n 1350 mensen een schip bezitten. Een groot deel van deze schepen is vrachtvaarder onder zeil. De LVBHB zet zich, zoals de naam al zegt, in om oude88 bedrijfsvaartuigen te bewaren. Met ‘oud’ worden schepen van meer dan vijftig jaar bedoeld. Hiertoe behoren ook de traditionele zeilende binnenvaartschepen. Daarnaast hebben de leden van de vereniging tot doel kennis over de schepen en de ambachten die erbij horen, zoals klinken, zeil naaien, smeden en natuurlijk het zeilen zelf, te bewaren. Op de website van de LVBHB wordt geschreven over 89

‘bewaren’ en niet over ‘levend houden’. Wel stelt de vereniging dat dit erfgoed

86 F. J. Udema (2000), zoals geciteerd in C. Dekker en K. Rodenburg, ​Zand in het zog. Over de Friese

dektjalk 'Bruinvisch'1902-2002​ (Harlingen 2003) 7. 87 Interview met C. Dekker, 30 mei 2015, Bijlage 3. 88 ‘LVBHB’, website LVBHB.

(33)

alleen door gebruik behouden blijft ‘voor ons nageslacht’. Viermaal per jaar brengt90

de LVBHB verenigingsblad ​Bokkenpoot uit, waarin onder meer geschiedkundige

informatie over historische bedrijfsvaartuigen staat en ervaringen die opgedaan zijn tijdens restauraties worden gedeeld. Ook vindt jaarlijks een reünie plaats, tijdens welke een groot aantal scheepseigenaren elkaar treft in elke keer een andere Nederlandse plaats en hun schepen samenbrengt.

De eigenaren van dit erfgoed hebben een persoonlijke, emotionele band met hun schip; het zijn liefhebbers die dit mobiele erfgoed behouden en (bewust of onbewust) presenteren. ​Aren Jumelet, eigenaar van het aakscheepje ‘Dankbaarheid’, dat in de museumhaven van Woudrichem ligt, vindt het een grote rijkdom dat in Nederland nog veel schepen zijn uit de tijd van de bloeiende binnenvaart. Toen hij zijn huidige schip voor het eerst zag wist hij bovendien meteen dat hij het ‘moest’ hebben. Het gevoel vindt hij moeilijk uit te leggen: zijn schip heeft een hele diepe betekenis voor Aren, het past bij hem. De eigenaar van het aakscheepje citeert zijn vader, die scheepsbouwer was en zei dat schepen ook om liefde gaan. Zelf vertelt Aren gepassioneerd over de Dankbaarheid en stelt hij dat schepen in de periode van 1900 tot 1930 niet alleen functioneel moesten zijn, maar ook mooi mochten zijn. Ook hebben de schepen een interessante geschiedenis en was het elke keer een avontuur met deze vrachtvaarders, aldus Aren. Zelf geniet hij met volle teugen van het zeilen met zijn eigenhandig gerestaureerde binnenvaartzeilschip: hij voelt tijdens het varen naar eigen zeggen de rust die daarbij hoort, terwijl hij ‘stuiterend’ op het achterdek staat van plezier. 91

Ook voor Dorien de Bruijne en Yvonne Verstraten is hun schip van grote betekenis. Hun kraak ‘Disponibel’ is naar eigen zeggen een levenswerk geworden: van kaal casco restaureerden ze het oude schip naar de staat waarin het ooit, in 1902, gebouwd was. Concessies om beter te kunnen zeilen deden ze niet, waarmee ze volgens Yvonne hebben bewezen dat ‘ze vroeger niet zo dom waren’. Het bezitten en onderhouden van de Disponibel is tevens een uitgekomen droom. Vooral van het door de wind laten voortbewegen van ‘een groot, lomp ding’ en het doorgeven van die ervaring aan anderen genieten de eigenaren van dit

90 Ibidem.

(34)

binnenvaartzeilschip. Bovendien zijn ze er trots op dat ze een oud schip bezitten en bewonen; door zijn historie heeft de Disponibel meer waarde. 92

Charterschipper Harry Stofbergen is in het bezit van twee schepen: één waarop hij met zijn gezin woont en één waarmee hij bedrijfsmatig met groepen zeilt. Voor hem zijn deze schepen zijn leven. Hij is op een schip geboren en opgegroeid en werkt al zo lang hij leeft met schepen. Vooral de ‘Anna van Nieuwkoop’, de tjalk waarop hij woont, is van grote waarde voor Harry. Het is volgens hem het mooiste schip dat er is, met de mooiste vormen. Dat zag hij al op vijftienjarige leeftijd. Aan zijn gasten vertelt de schipper van de steilsteven ‘Rival’ graag over het vrachtvaartverleden van Nederland, ook al hebben de meesten hier geen belangstelling voor, aldus Harry. 93

De voor dit onderzoek ondervraagde eigenaren van binnenvaartzeilschepen zijn het erover eens dat het belangrijk is dat de historische schepen niet alleen behouden blijven, maar dat ook over ze verteld wordt, op wat voor manier dan ook en dat het plezier van de ervaringen die erbij horen gedeeld worden. Het delen van 94

deze ‘unofficial knowledge’ gebeurt op verschillende, ‘alledaagse’ manieren. Er is een aantal musea dat primair gericht is op de geschiedenis van de binnenvaart onder zeil en de ‘unofficial knowledge’ van scheepsliefhebbers overbrengt. Veel binnenvaartzeilschepen liggen in museumhavens, waar dan ook voor een groot deel het beeld van deze schepen wordt bepaald. Ook Zeiltochten en -wedstrijden spelen een belangrijke rol in het ervaren en laten zien van het traditioneel varen met dit erfgoed. Daarnaast is er een aantal schippers die zelf historische tochten ondernamen of ondernemen met hun historische vrachtschepen en die hierover graag vertellen.

2.1 Musea

Allereerst wordt aandacht geschonken aan twee door particulieren beheerde musea die (mede) binnenvaartzeilschepen presenteren: het Skûtsjemuseum en het museum bij Centrum Varend Erfgoed Hoorn.

92 Interview met D. de Bruijne en Y. Verstraten, 18 juni 2015, Bijlage 5. 93 Interview met H. Stofbergen, 25 juni 2015, Bijlage 6.

94 Interview Jumelet.; Interview Dekker, interview De Bruijne en Verstraten.; Interview met G. Meijer, 25 mei 2015, Bijlage 7. ​en ​Interview Stofbergen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

1 De Centrale Raad van beroep stak een stokje voor deze ‘innovatieve’ praktijk, omdat de daarvoor vereiste wettelijke basis ontbreekt.. 2 De Raad trekt daarbij een vergelijking met

* Belangrijk is dat je sommige berichten, zoals over de uitslag van de loterij, niet kan ontvangen als ons nummer niet in je telefoon staat1. Ga naar je contactenlijst en

Van hem bestaan beelden, geschriften, inscripties, beschrijvingen van tijdgenoten als Cicero en we hebben in het Allard Pierson Museum dus onze kleizegel, die hij met zijn eigen

Omdat naaldbomen niet alleen in Midden-, maar ook in Zuid-Europa voorkomen en je ze daar regelmatig in het straatbeeld tegenkomt, creëer je met deze boom al gauw een toeristische

Andere, kleinere, onderwerpen waarbij ambtenaren wordt verweten hun werk niet goed te hebben gedaan of waarbij zij als incompetent worden bestempeld zijn onder meer:

In hoofdstuk 8 is vervolgens de blik verlegd naar toekomstverwachtingen en -inschattingen. Gevraagd naar de toekomst blijken burgemeesters betrekkelijk behoudend te zijn. Ze

De bibliotheek. afbeelding 7

− Door het sterke contrast in kleur en materiaal wordt goed zichtbaar welke toevoeging van Studio Ramin Visch is en wat hoort bij het oorspronkelijke ontwerp van Quist