• No results found

Het Nederlandse integratiebeleid onder de loep : een onderzoek naar de acculturatiestrategie van Nederland

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het Nederlandse integratiebeleid onder de loep : een onderzoek naar de acculturatiestrategie van Nederland"

Copied!
406
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het Nederlandse integratiebeleid onder de loep

Een onderzoek naar de acculturatiestrategie van Nederland

Bachelorscriptie

Algemene Sociale Wetenschappen Universiteit van Amsterdam

Sarah van Veller 10580492

Begeleider: Koen van der Gaast Tweede lezer: Nel Vandekerckhove 20 juni 2016

(2)

1

Inhoudsopgave

Voorwoord 3 Samenvatting 4 1. Inleiding 5 2. Theoretisch kader 6 2.1. Acculturatie 6 2.2. Vier acculturatiestrategieën 9 2.2.1. Assimilatie 9 2.2.2. Integratie 10 2.2.3. Segregatie 13 2.2.4. Marginalisatie 14 2.3. Acculturatiebeleid in praktijk 16 2.4. Interdisciplinariteit 19 3. Probleemstelling 20 3.1. Vraagstelling 20

3.2. Maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie 21

4. Methode 22

4.1. Onderzoeksstrategie 22

4.2. Onderzoeksdesign 22

4.3. Onderzoeksmethode 23

4.4. Operationalisering 23

4.5. Respondentengroep –en werving 25

4.6. Dataverwerking –en analyse 26

4.7. Etnische verantwoording 26

4.8. Onderzoeksproces 26

5. Resultaten 27

5.1. Het perspectief van beleidsmedewerkers 28

5.1.1. Persoonlijk gebied 28

5.1.2. Publiek gebied 30

5.1.3. Intermediair gebied 34

5.2. Het perspectief van vluchtelingen 35

5.2.1. Persoonlijk gebied 35

(3)

2

5.2.3. Intermediair gebied 40

6. Conclusie 42

6.1. Beantwoording van de onderzoeksvraag 42

6.2. Discussie 46 6.3. Reflectie 47 7. Literatuurlijst 48 8. Bijlagen 52 8.1. Operationaliseringsschema 52 8.2. Onderzoeksinstrument 54 8.2.1. Onderzoeksinstrument beleidsmedewerkers 54 8.2.2. Onderzoeksinstrument vluchtelingen 56 8.3. Respondentenlijst 58 8.3.1. Respondentenlijst beleidsmedewerkers 58 8.3.2. Respondentenlijst vluchtelingen 59 8.4. Codeerschema’s 60 8.4.1. Codeerschema beleidsmedewerkers 60 8.4.2. Codeerschema vluchtelingen 63 8.5. Gecodeerd interviewtranscript 67 8.6. Interviewtranscripten 98 8.6.1. Interviewtranscript respondent A 98 8.6.2. Interviewtranscript respondent B 127 8.6.3. Interviewtranscript respondent C 149 8.6.4. Interviewtranscript respondent D 174 8.6.5. Interviewtranscript respondent 1 196 8.6.6. Interviewtranscript respondent 2 217 8.6.7. Interviewtranscript respondent 3 283 8.6.8. Interviewtranscript respondent 4a en 4b 261 8.6.8. Interviewtranscript respondent 5 278 8.6.9. Interviewtranscript respondent 6 305 8.6.10. Interviewtranscript respondent 7a en 7b 331 8.6.11. Interviewtranscript respondent 8 351 8.6.11. Interviewtranscript respondent 9 372 8.6.11. Interviewtranscript respondent 10 393

(4)

3

Voorwoord

Hierbij presenteer ik u mijn bachelorscriptie voor de opleiding Algemene Sociale Wetenschappen. Het schrijven van deze scriptie was voor mij een zeer intensief, maar leerzaam proces. Na vijf maanden werken is mijn vage idee van onderzoek doen naar de situatie van vluchtelingen in Nederland ontwikkelt tot de scriptie die u nu voor u heeft. Dit was echter niet gelukt zonder de bijdragen van een aantal mensen.

Daarom wil ik allereerst graag de respondenten bedanken voor hun tijd en voor het delen van hun inzichten en ervaringen. Daarnaast wil ik Annika bedanken voor de toegang die ze geboden heeft bij het taleninstituut en de moeite die ze gedaan heeft om mij aan geschikte respondenten te helpen.

Daarnaast gaat mijn dank uit naar mijn familie en vrienden aan wie ik in deze periode heel veel heb gehad. Daarbij wil ik in het bijzonder mijn ouders bedanken, die me het hele proces gesteund hebben en altijd wilden meedenken. Ook wil ik in het bijzonder Anouk Strandstra bedanken voor haar steun en haar bereidheid om mee te denken en stukken na te kijken.

Als laatste wil ik mijn begeleider Koen van der Gaast bedanken voor zijn bijdrage aan het concreet maken van mijn onderzoek en het bieden van scherpe feedback, welke mij steeds een stapje verder brachten in mijn onderzoek. Ook wil ik mijn tweede lezer Nel

Vanderkerckhove bedanken voor haar bijdrage en feedback.

Amsterdam, 20 juni 2016 Sarah van Veller

(5)

4

Samenvatting

Wanneer mensen in een nieuwe samenleving terecht komen is er vaak sprake van een bepaalde mate van aanpassing aan de nieuwe cultuur waar zij in terecht komen, ook wel acculturatie genoemd. In dit kwalitatieve onderzoek is gekeken naar het beleid rondom de opname van vluchtelingen in de Nederlandse samenleving en de mate van aanpassing aan de cultuur die daarbij verwacht wordt van vluchtelingen. Daarbij is onderzocht in hoeverre de door Nederland gevoerde acculturatiestrategie strookt met het beleid dat vluchtelingen ervaren. Dit is onderzocht aan de hand van 14 semigestructureerde interviews met beleidsmedewerkers en vluchtelingen. Hierbij zijn de resultaten op basis van de theorie ingedeeld in drie ‘acculturatiegebieden’ (het persoonlijke -, publiek –en intermediaire gebied), waarbinnen sprake kan zijn van verschillende acculturatiestrategieën. Uit de resultaten komt naar voren dat de door Nederland gevoerde acculturatiestrategie voor een groot deel strookt met het beleid dat vluchtelingen ervaren. Zo wordt er volgens de beleidsmedewerkers een integratiestrategie gevoerd met betrekking tot het publieke en

private gebied, wat grotendeels overeenkomt met de ervaringen van vluchtelingen. Dat er met betrekking tot het intermediaire niet een dominante strategie naar voren kwam vanuit het perspectief van beleidsmakers, komt daarnaast ook grotendeels overeen met de ervaring van vluchtelingen. Er zijn enkel een paar kleine aspecten binnen de verschillende

acculturatiegebieden waarop de ervaringen van vluchtelingen afwijken van het beleid dat volgens beleidsmedewerkers gevoerd wordt.

(6)

5

1. Inleiding

Sinds de toename van het aantal vluchtelingen in 2014 (Immigratie-en Naturalisatiedienst, 2014) wordt Nederland dagelijks geconfronteerd met vragen over in hoeverre vluchtelingen zich moeten aanpassen aan de samenleving. Wanneer er in Nederland gesproken wordt over de opname van nieuwkomers in onze samenleving en de mate van aanpassing van hun cultuur, wordt er (bijna) altijd gesproken over ‘integratie’. Echter komt uit verschillende onderzoeken naar voren dat Nederland door de jaren heen lang niet altijd een integratiebeleid heeft gevoerd wat betreft de opname en mate van aanpassing die werd verwacht van

immigranten (Duyvendak& Scholten 2012; Scholten, 2011; Vasta, 2007). Integratie is namelijk slechts één vorm van aanpassing aan cultuur. Een overkoepelend concept die voor de mate van aanpassing aan cultuur wordt gebruikt is acculturatie (Redfield, Linton & Herkovits, 1936; Berry, 1997). De vraag is wat het hedendaagse integratiebeleid precies inhoudt. Wat wordt er precies verwacht van vluchtelingen die in Nederland komen en hoe worden ze opgenomen in de samenleving?

Het doel van dit onderzoek is tweeledig. Zo wordt er geprobeerd om te achterhalen welke vorm van acculturatie er volgens Nederlandse beleidsmedewerkers wordt gevoerd. Daarnaast wordt er onderzocht of deze acculturatiestrategie ook zo ervaren wordt door vluchtelingen. Op deze manier kan er inzicht geboden worden in hoe het beleid, dat gericht is op het

opnemen en aanpassen van vluchtelingen in Nederland, in praktijk ervaren wordt en in welke mate dat overeenkomt met de gestelde beleidsdoelen. Dit inzicht kan onder andere van belang zijn voor beleidsmedewerkers zelf. Zo kunnen de beleidsmedewerkers namelijk beter

beoordelen of het beleid de gewenste uitwerkingen heeft, gezien vanuit het perspectief van vluchtelingen. Tevens wordt er met dit onderzoek een bijdrage geleverd aan de bestaande literatuur over het Nederlandse integratiebeleid, door de perspectieven op dit beleid van zowel beleidsmedewerkers als vluchtelingen te vergelijken.

In het onderzoek wordt eerst een theoretisch kader geschetst waarin het concept acculturatie en de bijbehorende vormen van acculturatie uiteen gezet worden. Vervolgens wordt er ingegaan op de praktijk van acculturatie in Nederland. Er is binnen dit onderzoek verder gebruik gemaakt van kwalitatieve methode en semigestructureerde interviews. Deze worden achtereenvolgend binnen de methodesectie behandelt en verantwoord. Aansluitend worden de resultaten die uit de interviews gewonnen zijn uiteengezet. Concluderend zal er een antwoord gegeven worden op de onderzoeksvraag.

(7)

6

2. Theoretisch kader

De afgelopen decennia is de wereldwijde migratie sterk toegenomen. Het accommoderen van verschillende etnische groepen en hun verschillende culturen is hiermee voor de politiek en samenleving een steeds relevanter thema geworden. Politieke partijen houden zich daarbij bezig met de mate van aanpassing aan de samenleving die verwacht wordt van migranten (Rickard, 1994, p.143). De culturele verandering die hierdoor in één of meerdere groepen ontstaat wordt acculturatie genoemd. Vele theoretici hebben al vanuit verschillende disciplines over acculturatie en de bijbehorende vormen geschreven. In dit theoretisch raamwerk worden deze verschillende disciplines echter geïntegreerd. Ten eerste wordt het concept acculturatie en de verschillende vormen die daarbij te onderscheiden zijn uiteengezet. Ten tweede wordt er dieper ingegaan op de verschillende vormen van acculturatie. Ten slotte wordt uiteengezet hoe beleid rondom acculturatie de afgelopen drie decennia in Nederland in praktijk is gebracht.

2.1. Acculturatie

Het concept acculturatie is een veel beschreven onderwerp. Een klassieke definitie komt van de antropologen Redfield, Linton en Herskovits (1936): “acculturation comprehends those phenomena which result when groups of individuals having different cultures come into contact, with subsequent changes in the original cultural patterns of either or both groups” (p.149). Volgens hen kan het contact tussen culturen en de daaropvolgende veranderingen in culturele patronen resulteren in drie fenomenen. Ten eerste kan het resulteren in acceptatie waarbij de ene groep een groter deel van de cultuur van de andere groep overneemt en de eigen cultuur grotendeels verliest. Ten tweede kan het resulteren in adaptatie waarbij de twee culturen gecombineerd worden om zo een soepel functionerend cultureel geheel te creëren. Ten derde kan het resulteren in reactie, waarbij weerstand wordt geboden tegen de overname van een andere cultuur of het combineren van de twee culturen (Redfield et al., 1936, p.152). Deze benadering legt zo nadruk op de verandering die plaats vindt in de cultuur van een groep.

Graves (1967, aangehaald in Navas, Rojas Garcia & Pumaras, 2007, p.68)

beargumenteerde echter dat acculturatie niet alleen om groepsverandering gaat, maar ook om verandering binnen het individu. Er moest volgens hem een onderscheid gemaakt worden tussen acculturatie op groepsniveau en acculturatie op individueel niveau (psychologische acculturatie) (Graves, 1967, p.337). Een wetenschapper die een belangrijke bijdrage geleverd

(8)

7 heeft aan het concept psychologische acculturatie is Berry. Hij definieert psychologische acculturatie als “the changes that an individual experiences as a result of being in contact with other cultures and as a result of participating in the process of acculturation that one’s cultural or ethic group is undergoing” (Berry, 1995, p.460).

Volgens Berry (1997) moeten alle culturele groepen (zowel de dominante als niet-dominante groepen) en hun individuele leden zich bezighouden met de vraag hoe ze moeten accultureren (p.9). Hij beargumenteert dat er verschillende acculturatiestrategieën zijn die voortbouwen op twee kwesties. De eerste kwestie heeft betrekking tot de mate waarin de culturele identiteit en karakteristieken ervan als waardevol worden gezien en wordt gestreefd naar het behoud van deze culturele identiteit. De tweede kwestie heeft betrekking tot de mate waarin men betrokken moet raken bij andere culturele groepen en een relatie moet

onderhouden met de grotere samenleving (Berry, 1997, p.9).

Vervolgens kunnen er op basis van deze twee kwesties vier acculturatiestrategieën onderscheiden worden; assimilatie, integratie, segregatie en marginalisatie. De

assimilatiestrategie houdt in dat individuen hun culturele identiteit niet (willen) behouden en interactie zoeken met andere culturen. De separatiestrategie impliceert dat individuen

cultureel behoud juist belangrijk achten en tegelijkertijd interactie met andere culturen proberen te vermijden. De integratiestrategie houdt in dat er een interesse is in zowel het behouden van de eigen cultuur als participatie in het grotere sociale netwerk. Tot slot houdt de marginalisatiestrategie in dat er zowel weinig mogelijkheid of interesse is in het behoud van de eigen cultuur als in relaties met andere culturen (Berry, 1997, p. 9). Deze vier

strategieën kunnen van toepassing zijn op zowel individuen als groepen (Berry, 1990, p.15). Deze acculturatiestrategieën worden echter niet altijd vrijwillig gekozen. De

dominante groep en/of het nationale beleid kan ook bepaalde houdingen aannemen met betrekking tot acculturatie en zo bepaalde vormen van acculturatie afdwingen en andere vormen beperken (Berry, 1990, p.16). Sommige samenlevingen proberen culturele diversiteit te elimineren door beleid en programma’s van assimilatie, waarbij cultureel behoud van migranten niet geaccepteerd wordt en relaties met de dominante groep des te meer gestimuleerd worden. Andere samenlevingen hebben juist een multiculturele ideologie waarbij cultureel diversiteit en behoud van eigen cultuur van migranten geaccepteerd wordt en relaties met de ontvangende samenleving gestimuleerd worden. Alleen in zo’n

samenleving is het volgens Berry (1997) mogelijk een integratiestrategie succesvol na te streven. Daarnaast zijn er samenlevingen die behoud van cultuur accepteren, maar niet

(9)

8 van separatie, tot gevolg. Ten slotte zijn er samenlevingen met een marginalistische houding die noch het behoud van eigen cultuur accepteren, noch relaties met de dominante groep stimuleren. Gedwongen uitsluiting van migranten is hiervan het gevolg (Berry, 1997;

Piontkowski, Floracka, Hoelker, ObdrzaÂlekb, 2000, p.2). Op deze manier is acculturatie een wederzijds proces waar zowel de dominante groep als de niet-dominante groep bij betrokken is (Piontkwowski et al. 2000, p.2).

Vanuit de theorie van Berry kan acculturatie en de opname van migranten in de samenleving gezien worden als een aaneenschakeling van fases die uiteindelijk leiden tot een permanente vestiging binnen de samenleving (Phillimore, 2011, p. 579). Volgens Bathia en Ram (2009) is deze theorie te simplistisch, doordat er te weinig rekening wordt gehouden met de historische, sociale en politieke context van een samenleving (Bhatia & Ram, 2009, p.147-148). Ook volgens Navas, Rojas, Garcia en Pumares (2007) is het acculturatieproces

complexer dan Berry in zijn model weergeeft. Verschillende onderzoekers (waaronder Berry (1990) zelf) wijzen erop dat het acculturatieproces niet plaats vindt op dezelfde manier in verschillende levensgebieden. Echter, weinig onderzoekers overwegen een groep van

gebieden en nog minder onderzoekers bieden aparte resultaten voor elk gebied (Navas et al., 2007, p.69).

Navas et al. (2007) breiden daarom het model van Berry uit met een aantal gebieden waarvoor migranten verschillende acculturatiestrategieën (kunnen) gebruiken of voorkeur aan geven; de publieke gebieden (zoals politiek, werk en economie), het persoonlijke gebied (zoals religieuze overtuigingen en gewoontes, normen en waarden) en het intermediaire gebied (de sociale relaties) (Navas et al., 2007, p.69-70). De indeling in verschillende

gebieden van acculturatie biedt volgens Navas et al (2007) een rijker en preciezer perspectief op het acculturatieproces van immigranten en de voorkeur die de ontvangende samenleving aan dit proces geeft. Zodoende is het van toegevoegde waarde om het model van Berry uit te breiden met deze gebieden.

Samenvattend gaat acculturatie over de mate van verandering van een cultuur, wanneer verschillende culturen met elkaar in aanraking komen. Waar antropologen vooral kijken naar de verandering binnen groepen die het contact tot gevolg heeft, wordt vanuit sociale psychologie ook de nadruk gelegd op verandering binnen het individu. Zo

ontwikkelde Berry een model waar vier verschillende acculturatiestrategieën uit voortkomen, die zowel toegepast kunnen worden op (individuele) immigranten als op het nationale beleid van een land. Volgens sommige critici is dit model echter te simplistisch en kunnen er (onder andere) verschillende strategieën tegelijk plaats vinden. Zo beargumenteren Navas et al. dat

(10)

9 het van belang is om het model van Berry uit te breiden met verschillende levensgebieden, waarin verschillende acculturatiestrategieën tot uiting kunnen komen. In de volgende

paragraaf wordt er verder ingegaan op de verschillende acculturatiestrategieën. Hierbij wordt de indeling van de vier accculturatiestrategieën van Berry aangehouden.

2.2. Vier acculturatiestrategieën 2.2.1. Assimilatie

In de vorige paragraaf is al een uitleg gegeven over wat Berry verstaat onder assimilatie. Berry is echter niet de eerste en lang niet de enige die over dit concept geschreven heeft. De assimilatietheorie is voorgekomen uit de ervaringen van de VS met immigratie aan het begin van de twintigste eeuw (Alba en Nee, 2014; Kazal, 1995, Schneider & Crul, 2010). In deze periode stond de notie van assimilatie centraal binnen politieke en wetenschappelijke discussies over de voorwaarden op basis waarvan immigranten in Amerika konden wonen (Kazal, 1995, p.437).

Daarbij kon in het Amerikaanse denken over assimilatie in deze periode een

onderscheid gemaakt worden tussen twee houdingen. Ten eerste was er de Anglo-conformity houding, waarbij wordt uitgegaan van een complete verwerping van de originele cultuur van migranten en de overname van de cultuur van de dominante groep. Ten tweede was er de melting pot houding, waarbij wordt verwacht dat de cultuur van immigranten wordt samengevoegd met de dominante cultuur en resulteert in een nieuwe cultuur (Kazal, 1995, p.442). In andere woorden werd assimilatie dus aan de ene kant gezien als het samensmelten van verschillende culturen en aan de andere kant als het geheel aanpassen aan de cultuur van de dominante samenleving.

Een vooraanstaand denker over de assimilatietheorie die zich aansloot bij het tweede perspectief was Gordon (Kazal, 1995, p.448). Volgens hem heeft assimilatie een duidelijk eenzijdig karakter, waarbij enkel de cultuur van immigrantengroepen verandert. Immigranten moeten daarbij hun cultuur volledig aanpassen aan de dominante cultuur (Alba & Nee, 2014; Kazal, 1995). Ook Castle, Korac, Vasta en Vertovec (2002) benadrukken het eenzijdige karakter van aanpassing bij assimilatie. Er wordt volgens hen bij assimilatie verwacht dat immigranten hun eigen culturele kenmerken opgeven en daarnaast de waarden, gewoontes en taal van de dominante samenleving overnemen, zodat ze niet te onderscheiden zijn van de meerderheid van de bevolking (Castles et al., 2002, p.116). De overheid probeert hierbij dan ook omstandigheden te creëren die bevorderlijk zijn voor dit proces. Een voorbeeld hiervan is een spreidingsbeleid met betrekking tot de huisvestiging van migranten, welke de participatie

(11)

10 en contact met de ontvangende samenleving stimuleert (Castles et al, 2002, p.116).

Op deze manier wordt er een nadruk gelegd op de individuele immigrant die de nieuwe cultuur leert en de originele cultuur opgeeft (Castles et al., 2002, p.116). Vanuit deze houding wordt de natie volgens Caponio en Borkert (2010) gezien als een politieke

gemeenschap die nieuwkomers toelaat tot de samenleving en de instituties ervan als ze bereid zijn zich (volledig) aan te passen aan de nationale cultuur en politieke regels. Hierbij wordt naturalisatie gezien als uitzonderlijk en afhankelijk van een moeilijk en veeleisend proces (Caponio & Borkert, 2010, p.15-16).

Er zijn echter ook theoretici die beargumenteren dat assimilatie meer een tweezijdig proces van aanpassing is. Zo beargumenteren Alba en Nee (2014) dat de

migrantenminderheid ook de etnische meerderheid beïnvloed en niet alleen andersom (p.57). Daarnaast beargumenteren ook Schneider en Crul (2010) dat de ‘hoofdstroom’ in welke immigranten zouden moeten assimileren niet statisch is en het proces van verandering aan beide kanten plaatsvindt. Volgens Alba en Nee (2014), Brubaker (2001) en Schneider en Crul (2010) moet er überhaupt meer rekening gehouden worden met het feit dat een ‘hoofdstroom’ zelf ook variërend en divers is. Aangezien assimilatie als een tweezijdig proces echter in de buurt komt van het concept integratie, wordt in dit onderzoek gekozen voor het begrip assimilatie als eenzijdig proces.

Zodoende kan assimilatie dus omschreven worden als eenzijdig proces waarbij van migranten verwacht wordt dat zij de normen, waarden, gewoontes en taal van de dominante samenleving overnemen. Daarbij wordt ook participatie in de ontvangende samenleving en banden met leden van de ontvangende samenleving gestimuleerd, mits immigranten de eigen cultuur opgeven en de cultuur van de ontvangende samenleving overnemen. Cultureel behoud wordt hier dus niet geaccepteerd. In de volgende paragraaf wordt ingegaan op het concept integratie als strategie met aanpassing als een tweezijdig proces, waarbij (in tegenstelling tot assimilatie) cultureel behoud wel geaccepteerd wordt.

2.2.2. Integratie

Integratie is van de vier strategieën wellicht het meest omstreden concept. Zo is integratie volgens Robinson (1998, aangehaald in Sigona, 2005, p.118) een “chaotisch en vaag ” begrip, welke door velen gebruikt, maar op verschillende manieren begrepen wordt. Een belangrijk onderscheid dat (evenals bij assimilatie) gemaakt kan worden is of integratie een éénzijdig of tweezijdig proces is (Castles et al., 2002). Zo wordt de term ook gebruikt om een éénzijdig proces van aanpassing door de immigrant aan te duiden (Castles et al. 2002; Nekuee &

(12)

11 Verkuyten, 2015). Andere theoretici waaronder Castles et al. (2002) en Berry (1997)

beargumenteren echter dat het bij een éénzijdig proces van aanpassing gaat om assimilatie en niet integratie. Zij en andere theoretici benadrukken juist de tweezijdige natuur van integratie, die voornamelijk is gericht op acceptatie van culturele diversiteit en op wederzijdse

accommodatie (Anger & Strang, 2008; Berry, 1997; Castles et al, 2002; Nekuee &

Verkuyten, 2015). Zo beargumenteren Berry (1997) en Castles el al. (2002) dat een proces van integratie aan de ene kant vereist van immigranten dat ze bepaalde basiswaarde

overnemen van de ontvangende samenleving en dat het aan de andere kant aanpassing vereist van de ontvangende samenleving door instituties aan de benodigdheden van immigranten aan te passen.

Binnen dit tweezijdige proces van integratie is een multiculturele ideologie essentieel. Bij deze ideologie accepteren en steunen groepen elkaars culturele verschil en behoud van eigen cultuur. Hierbij worden gelijke rechten en kansen voor alle groepen in de samenleving gestimuleerd en worden discriminatie en vooroordelen tegengegaan (Arends-Tóth & van de Vijver, 2003; Berry, 1997; Capinio & Borkert, 2010; Castles et al. 2002; Phillimore, 2011). Op deze manier worden volgens Copino en Borkert (2010) impliciet gelijke rechten en kansen ingeruild voor de overname of acceptatie van kernwaarde, waarbij immigranten wel hun cultureel-etnische identiteit kunnen behouden (Capinio & Borkert, 2010, p.15).

Daarnaast leggen Ager en Strang (2008) op basis van een uitgebreide literatuurstudie de nadruk op vier instituties die van belang zijn voor integratie, namelijk werk, opleiding, huisvesting en gezondheidszorg. Deze instituties en de mate van deelname hieraan vormen volgens hen belangrijke indicatoren voor een succesvolle integratie. Ten eerste is de mogelijkheid om te werken belangrijk, omdat het veel andere relevante kwesties beïnvloed zoals economische onafhankelijkheid, het ontmoeten van leden van de ontvangende

samenleving, et cetera. Het is hierbij van belang dat vaardigheden en kwalificaties van vluchtelingen herkend worden. Opleiding als tweede institutie speelt daarbij een belangrijke rol. Het bieden van verdere training en opleiding kan helpen bij het omzetten van

vaardigheden en kwalificaties, zodat deze in de nieuwe samenleving gebruikt kunnen worden. Daarnaast kunnen opleidingen ervoor zorgen dat mensen meer constructieve en actieve leden van de samenleving worden, door het aanleren van vaardigheden die nuttig zijn voor de ontvangende samenleving. Het leren van de taal is hier een belangrijk onderdeel van (Caponio, 2010; Phillimore, 2011). Ten derde is huisvesting belangrijk voor het algemene fysieke en emotionele welzijn van vluchtelingen en hun vermogen om zich thuis te voelen. Het gaat bij geschikte huisvestiging onder andere om de kwaliteit, de buurt (gemengd wonen)

(13)

12 en faciliteiten van de huisvesting. Als laatste wordt goede gezondheid wijdverspreid gezien als belangrijke bron voor actieve betrokkenheid in een nieuwe samenleving. Daarbij moet de nadruk liggen op toegang tot betrouwbare gezondheidzorg waarbij vluchtelingen goed worden geïnformeerd over beschikbare diensten en taalbarrières zoveel mogelijk uit de weg worden gehaald (Ager & Strang, 2007, p.170-173). In een multiculturele samenleving gericht op integratie, moet toenemende diversiteit binnen deze instituties geaccepteerd en

gestimuleerd worden. Gelijke rechten en aanpassing aan behoefte van immigranten binnen deze instituties zijn daarbij van belang (Ager & Strang, 2007; Berry, 1997, p. 28).

Verschillende theoretici benadrukken ook het sociale netwerk als een bemiddelaar in het integratieproces (Ager & Strang, 2008; Berry, 1997; Korac, 2003; Navas et al., 2007; Nukuee & Verkuyten, 2015; Phillimore, 2011). Zo beargumenteren Nukuee en Verkuyten (2015) dat contact tussen immigranten en autochtonen voor positieve houdingen kan zorgen ten opzichte van elkaar (p.222). Daarnaast stellen Ager en Strang (2008) op basis van het werk van Putnam (1993) en Woolcock (1998) dat er een onderscheid gemaakt kan worden tussen drie verschillende typen van sociale relaties binnen het sociale netwerk, die van belang zijn voor het integratieproces. Dit zijn sociale banden, sociale bruggen en sociale schakels (p.177). Ten eerste zijn sociale banden de banden die het individu heeft met familie en etnische, religieuze en/of nationale gemeenschappen. Deze banden geven immigranten de mogelijkheid culturele gewoontes te delen en de eigen taal te kunnen spreken en spelen zo een belangrijke rol in het gevoel van ‘gesettled’ zijn in een samenleving. Ten tweede zijn sociale bruggen de bruggen tussen twee verschillende gemeenschappen, bijvoorbeeld immigranten en autochtonen. Hierbij gaat het om deelname op een gelijke manier aan activiteiten van zowel immigranten als autochtonen waarbij er geen sprake is van vooroordelen. Als laatste zijn de sociale schakels de schakels tussen individuen en de structuur van de staat, zoals overheidsdiensten. Deze schakels moeten ervoor zorgen dat immigranten worden verbonden aan de juiste diensten en dat toegang tot deze diensten verzekerd is, wat integratie bevordert (Ager & Strang, 2008, p.178-181). Het stimuleren van deze drie vormen van sociale relaties is dus van belang voor de integratie van immigranten. Samengevat kan integratie dus gedefinieerd worden als een tweezijdig proces gericht op acceptatie van culturele diversiteit, wederzijdse accommodatie en gelijke kansen en rechten. Hierbij zijn vooral werk, opleiding, huisvesting en gezondheidszorg belangrijke instituties voor een succesvolle integratie. Daarnaast speelt het sociale netwerk als

bemiddelaar ook een belangrijke rol, waarin sociale banden, bruggen en schakels van belang zijn. Integratie is zodoende gericht op het opnemen van migranten in de samenleving. Dit is

(14)

13 een aspect wat ontbreekt bij segregatie. Op deze strategie wordt ingegaan in de volgende subparagraaf.

2.2.3. Segregatie

Waar bij integratie de nadruk wordt gelegd op de acceptatie van cultureel behoud én evenredige participatie in de ontvangende samenleving, is segregatie het resultaat indien de nadruk op (evenredige) participatie ontbreekt en migranten worden uitgesloten. Er ligt hierbij te veel nadruk op het behouden van eigen cultuur en diversiteit en te weinig nadruk op het opnemen van immigranten in de samenleving als gelijke burgers. Het resultaat hiervan is dat immigranten worden uitgesloten (Arends-Tóth & van de Vijver, 2003; Berry, 1997; De Zwart, 2005; Korac, 2003; Samers, 1998). Factoren waar bij integratie de nadruk op worden gelegd missen hier, zoals nadruk op gelijke kansen en rechten, institutionele aanpassing aan de benodigdheden van immigranten en het tegengaan van discriminatie en racisme (Arents-Tóth en van de Vijver, 2003; Castles et al., 2002; Vasta, 2007).

Volgens Arends-Tóth en van de Vijver (2003), Castles et al. (2002) en Vasta (2007) ontstaat zo sociale uitsluiting als resultaat van ongelijkheid en discriminatie. Een individu of groep wordt op verschillende manieren benadeelt in verschillende sociale sectoren, zoals opleiding, werk, huisvestiging en gezondheidzorg (Castles et al. 2002, p.118). Toegang tot deze sectoren kan beperkt zijn door institutionele factoren, zoals het niet herkennen van kwalificaties van immigranten op de arbeidsmarkt (Ager & Strang, 2008, p.170). Dit maakt het moeilijker voor immigranten om te participeren in de samenleving (Ager & Strang, 2008; Vasta, 2007). Ook onbekendheid met organisatorische structuren en beschikbaarheid van sociale steun van de verzorgingsstaat dragen hieraan bij (Sales, 2002, p.261). Daarnaast wordt er te weinig aandacht besteed aan discriminerende praktijken en houdingen die ingebed zijn in instituties van de samenleving. Een voorbeeld is dat er vooroordelen over migranten bestaan binnen bedrijven bestaan, waardoor migranten moeilijker aan een baan komen (Vasta, 2007, p.729-730).

Uitgesloten groepen neigen vervolgens ook vaak geconcentreerd te raken in benadeelde buurten, gekarakteriseerd door slechte diensten en voorzieningen en een hoge interne homogeniteit (Castles et al., 2002, p.118; Fonesca, 1998). Fonesca (1998)

beargumenteert daarnaast dat deze homogeniteit wordt versterkt door ruimtelijke zelf-segregatie, gebaseerd op solidariteitsnetwerken die ontwikkeld zijn door gemeenschappen (p.188).

(15)

14 Naast dat er bij segregatie (vaak) sprake is van een gemis aan gelijke kansen en rechten, is er volgens Berry (1997), Korac (2003) en Phillimore (2011) ook sprake van een gemis aan positieve interactie tussen immigranten en leden van de ontvangende samenleving. Zo beargumenteert Korac (2003) dat immigranten ondanks het bestaan van gelijke rechten nog steeds sociaal uitgesloten of geïsoleerd kunnen zijn en zich gescheiden voelen van de ontvangende samenleving (p.57). Ze hebben dan veel sociale banden met hun eigen familie en gemeenschap, maar nauwelijks tot geen sociale relaties met mensen van de ontvangende samenleving (oftewel sociale bruggen). Volgens Korac (2003) kan dit komen doordat

verbindingen met immigranten –of etnische verenigingen (te) sterk worden gestimuleerd. Dit houdt de scheidingen en spanningen in stand die al bestaan binnen de samenleving tussen verschillende groepen (Korac, 2003, p.57-58).

Als laatste kunnen geestelijke gezondheidsproblemen (zoals trauma’s en stress) volgens Berry (1997) en Phillimore (2011) ook een rol spelen in het gesegregeerd raken van immigranten. Migranten kunnen moeite hebben met het deelnemen aan activiteiten. Hierdoor zijn ze niet in staat sociale relaties te ontwikkelen met lokale mensen, een baan te zoeken, de taal te leren of zelfs te communiceren met leden van hun eigen gemeenschap. Wanneer er geen specialistische diensten geleverd worden voor deze problemen, kan dit ook leiden tot segregatie of zelfs marginalisatie van migranten (Phillimore, 2011, p.587- 588).

Kortom, segregatie vindt plaats wanneer er te veel nadruk wordt gelegd op cultureel behoud en te weinig nadruk op gelijke participatie in de samenleving en op sociale bruggen met de ontvangende samenleving. Daarnaast is er te weinig zorg voor geestelijke gezondheid. Hierdoor worden groepen of individuen benadeeld in sociale sectoren en raken ze

afgescheiden van de ontvangende samenleving. Wel behoren migranten nog tot een groep doordat ze nog sociale banden hebben of creëren met hun eigen gemeenschap en hun cultuur kunnen behouden. Dit laatste is niet het geval bij marginalisatie. Hier wordt verder op ingegaan in de volgende paragraaf.

2.2.4. Marginalisatie

Marginalisatie gaat nog een stapje verder dan segregatie en is volgens Berry (1997) dan ook de slechtste optie van de vier strategieën. Naast dat immigranten uitgesloten worden op basis van institutionele en discriminerende factoren (Vasta, 2007) zoals bij segregatie, wordt ook hun culturele behoud niet geaccepteerd. Berry (1997) en Castles et al. (2002) beargumenteren dat marginalisatie meestal het resultaat is van de nadruk op of het afdwingen van assimilatie, gevolgd door het weren van de immigranten tot de samenleving door onder

(16)

15 andere vooroordelen en discriminatie. Phillimore (2011) sluit zich hierbij aan en

beargumenteert dat marginalisatie voortkomt door negatieve houdingen en discriminatie naar vluchtelingen en immigranten toe, welke contact met en participatie in de dominante

samenleving beperken. Dit terwijl kansen voor cultureel behoud beperkt worden door verspreiding van migranten over het land in combinatie met afwezigheid van effectieve gemeenschapsorganisaties (Phillimore, 2011, p.589).

Doordat immigranten verspreid worden over het land zijn ze minder goed in staat contact te houden met en steun te krijgen van hun etnische gemeenschap. Dit wordt versterkt wanneer er weinig mogelijkheden zijn voor het vestigen van gemeenschapsorganisaties (onder andere door gemis aan ruimte en hulpbronnen) (Phillimore, 2011, p.583). Naast dat migranten niet in staat zijn om banden te creëren met de ontvangende samenleving (door onder andere discriminatie en negatieve houdingen) wordt er zo ook weinig gelegenheid geboden om banden te creëren met de eigen gemeenschap (Phillimore, 2011, p.587). Zonder deze gemeenschapsorganisaties missen migranten ook een opstapje naar sociale netwerken met de ontvangende samenleving (Zetter, Griffiths & Sigona, 2005, p.172).

Oftewel, marginalisatie kan gedefinieerd worden als een situatie waarbij aan de ene kant cultureel behoud en banden met de eigen gemeenschappen niet worden toegelaten of niet mogelijk zijn en aan de andere kant immigranten uitgesloten worden van instituties door institutionele factoren en discriminerende praktijken. Dit beperkt participatie in en contact met zowel de ontvangende samenleving als de eigen gemeenschap en zorgt ervoor dat migranten bij geen enkele groep binnen de samenleving horen. Marginalisatie wordt daarom ook gezien als slechtste optie van de vier acculturatiestrategieën die in deze paragraaf zijn uitgelegd. De vier strategieën zijn hieronder in tabel 1 nog een keer samengevat. In de volgende paragraaf wordt gekeken hoe acculturatie in praktijk is gebracht binnen het Nederlandse beleid in de afgelopen drie decennia. Daarbij wordt ook gekeken naar de uitwerkingen van het beleid in praktijk.

(17)

16 Tabel 1: overzicht acculturatiestrategieën

Acculturatiestrategie Kenmerken

Assimilatie Cultureel behoud niet geaccepteerd

Aanpassing van vluchtelingen om participatie te stimuleren

Nadruk op sociale bruggen

Cultureel behoud geaccepteerd

Aanpassingen binnen instituties om participatie te stimuleren en accommoderen

Nadruk op sociale banden, bruggen en schakels Nadruk op gelijkheid

Integratie

Segregatie Cultureel behoud geaccepteerd

Gemis aan stimulering van participatie Nadruk op sociale banden

Gemis aan nadruk op gelijkheid

Marginalisatie Cultureel behoud niet geaccepteerd Gemis aan stimulering van participatie Sociale relaties niet of nauwelijks mogelijk Gemis aan nadruk op gelijkheid

Bron: Ager en Strang (2008); Arends-Tóth & van de Vijver, 2003; Berry, 1997; Castles et al. 2002; Caponio en Borkert (2010); Fonesca, 1998; Korac, 2003; Navas et al., 2007; Nukuee & Verkuyten, 2015; Phillimore (2011); Vasta 2007

2.3. Acculturatiebeleid in praktijk

Het Nederlandse beleid rondom de opname van migranten in de samenleving is de afgelopen decennia gekenmerkt door discontinuïteit (Duyvendak & Scholten, 2012; Scholten, 2011). Er wordt in Nederland bij de opname van migranten in de samenleving gesproken van integratie. Echter blijft het hierbij volgens Scholten (2011) onduidelijk wat integratie in Nederland precies inhoudt. Bijna elke tien jaar ontstond er een nieuw beleidskader met een andere definitie en conceptualisatie van wat integratie inhoudt (Scholten, 2011, p.75).

Tot de jaren ’70 werd de aanwezigheid van migranten als tijdelijk gezien met als gevolg dat er geen sprake was van een beleid voor de opname van migranten in de

(18)

17 samenleving (Scholten, 2011, p.80). Eind jaren ’70 ontstond in Nederland echter de realisatie dat immigranten in Nederland kwamen om zich te vestigen en werd hun permanente status herkend (Vasta, 2007, p.716). Het ‘Etnische Minderhedenbeleid’ werd ontwikkeld, die gebaseerd was op multiculturele kenmerken. Het beleid werd gezien als een welvaartsbeleid voor bepaalde minderheidsgroepen (Vasta, 2007, p.717). Het doel van dit beleid was om socioculturele emancipatie te steunen, zodat minderheidsgroepen een gelijke plek en volledige kansen hebben om te participeren in de samenleving (Scholten & Holzhacker, 2009, p.90). Zo werd de anti-discriminatiewetgeving versterkt, werden er

opleidingsprogramma’s en trainingen geïntroduceerd en werd er ruimte geboden voor migranten om hun eigen culturele -, religieuze –en taalinstituties te creëren (Vasta, 2007, p.717). Hierbij werden zowel sociale banden met de eigen gemeenschap als sociale bruggen met de ontvangende samenleving gestimuleerd. Er werd echter wel nog steeds prioriteit gegeven aan sociale banden met eigen gemeenschappen. Deze banden zouden namelijk een belangrijke voorwaarde zijn voor sociale bruggen, aangezien groepsbanden konden helpen met het vinden van de weg in de samenleving (Scholten & Holzhacker, 2009, p.90).

Begin jaren ’90 werd echter duidelijk dat beleidsmakers de doelen van het beleid niet hadden gehaald. Migranten waren niet geïntegreerd in de arbeidsmarkt, het opleidingsniveau van migrantenkinderen was laag en huissegregatie was een opkomend probleem (Vasta, 2007, p.717). Daarnaast zou de primaire focus op sociale banden met de eigen gemeenschap de minderheidspositie van migranten juist versterken in plaats van voorkomen (Scholten & Holzhacker, 2009, 92).

In 1994 werd daarom het Integratiebeleid geïntroduceerd, gericht op het verbeteren van de insluiting van immigranten. Hierbij lag vooral de nadruk op socio-economische participatie van immigranten (Scholten, 2011, p.81). Het promoten van een ‘actief’

burgerschap werd nu het primaire beleidsdoel, waarbij migranten een individuele verplichting hadden om economisch onafhankelijke participanten van de samenleving te worden en inzet te tonen in het leren van de Nederlandse taal –en basiskennis (Duyvendak & Scholten, 2012; Scholten & Holzhacker, 2009). Het idee dat migranten in staat moesten zijn om op hun eigen voeten te staan werd hierbij benadrukt. Daarnaast werd het behoud van eigen cultuur en sociale banden met de eigen gemeenschap niet langer gezien als kwestie van overheidsbeleid, maar als een keuze die overgelaten werd aan migranten zelf en vooral beperkt moest worden tot de private sfeer. Er kwam daarentegen een focus op sociale bruggen tussen migranten en de Nederlandse samenleving (Scholten & Holzhacker, 2009, p.92-93).

(19)

18 In 2000 vond er vervolgens een groot nationaal debat plaats, aangezien het

Nederlandse beleid een ‘multiculturele tragedie’ veroorzaakt zou hebben. Het idee heerste dat het Nederlandse integratiebeleid met name in socioculturele had termen gefaald. Dit was onder andere een reactie op de terroristische aanvallen op 11 september 2001 en op de opkomst en moord op de populistische politici Pim Fortuyn (Duyvendak & Scholten, 2012, p.274-276). Zo werd in 2002 het Integratiebeleid Nieuwe Stijl geformuleerd, waarbij er meer een eenheid gevonden moest worden in de overeenkomsten tussen burgers en een ‘algemeen burgerschap’ werd benadrukt (Duyvendak & Scholten, 2012, p.274). Aanhoudende

socioculturele verschillen en sociale banden met migrantengroepen werden daarbij gezien als belemmering voor integratie van migranten en een bedreiging voor de nationale cohesie (Awad & Roth, 2011; Duyvendak & Scholten, 2012; Scholten & Holzhacker, 2009).

Op deze manier werd acculturatie een eenzijdig proces waarbij de nadruk gelegd werd op het overnemen van Nederlandse taal en cultuur. Er ontstond een meer verplichtend beleid waarbij vereist werd van immigranten dat ze zich aanpaste aan de Nederlandse samenleving (Korac, 2003; Vasta, 2007). Verschillende theoretici beargumenteren dat er zo vanaf de eeuwwisseling een assimilistisch beleid is ontstaan (Arends-Tóth & van de Vijver, 2003; Awad & Roth, 2011; Duyvendak & Scholten, 2012, Scholten, 2011; Scholten & Holzhacker, 2009; Vasta, 2007).

Duyvendak en Scholten (2012) beargumenteren vervolgens dat onderzoeken die gedaan zijn in 2008 en 2011 aantonen dat de toentertijd waargenomen noodzaak voor assimilatie ook onvoorziene effecten met zich meebracht voor Nederland. In plaats van het overbruggen van socioculturele verschillen lijkt het discours van culturele assimilatie in Nederland juist bij te dragen aan een toenemende socioculturele polarisatie. De subjectieve waarneming van culturele afstand tussen migranten en autochtonen lijkt de afgelopen jaren te zijn toegenomen (Duyvendak & Scholten, 2012, p.275). Daarnaast beargumenteert Vasta (2007) dat het beleid ook institutionele marginalisatie tot gevolg had. Zo bleven

werkeloosheidsaantallen hoger voor immigranten dan voor autochtonen en het opleidingsniveau van mensen van niet-Westerse afkomst bleef gemiddeld lager in

vergelijking met autochtone Nederlanders (Vasta, 2007, p.720). Volgens haar was dit het gevolg van een aanhoudende institutionele discriminatie binnen de Nederlandse samenleving en onvoldoende aanpassing aan instituties. Beleid en programma’s bereikten niet hun doel doordat ze geen rekening houden met de behoeften van immigranten (Vasta, 2007, p.729).

Al met al heeft het Nederlandse beleid de afgelopen decennia dus verschillende acculturatiestrategieën gevoerd, welke niet altijd de gewenste uitwerking hadden. Met het

(20)

19 besef dat migranten permanent bleven werd er in de jaren ‘80 een beleid ontwikkeld dat gekarakteriseerd werd door kenmerken van een multiculturele ideologie. Echter bleven migranten uitgesloten uit de samenleving. In de jaren ’90 kwam er daarom meer nadruk op aanpassing van immigranten, die nodig zou zijn voor socio-economische participatie in de samenleving. Dit beleid zou vervolgens gefaald hebben in het integreren van migranten op sociocultureel gebied. Als gevolg ontstond er volgens verschillende theoretici vanaf 2000 een assimilistisch beleid, waarbij socioculturele verschillen als belemmering werden gezien voor integratie en de nadruk werd gelegd op het overnemen van Nederlandse cultuur. Dit beleid zou volgens theoretici echter weer geleid hebben tot socioculturele polarisatie (oftewel segregatie) en zelfs institutionele marginalisatie.

2.4 Interdisciplinariteit

Zoals uit de theorie naar voren komt zijn acculturatie en de daarbij behorende strategieën (assimilatie, integratie, segregatie en marginalisatie) complexe concepten. Deze concepten zijn lastig exact te definiëren en worden door verschillende disciplines aangehaald, die allen een eigen bijdrage leveren. Om een compleet beeld te krijgen van de concepten is het dan ook van belang om niet te beperken tot één discipline, maar de verschillende disciplines te

integreren.

Ten eerste wordt het concept acculturatie benaderd uit een sociaalpsychologisch perspectief. Zo zijn de vier acculturatiestrategieën die in dit onderzoek centraal staan

opgesteld door Berry (1997) vanuit het idee dat individuen (en roepen) zich op verschillende manieren aan kunnen passen aan de nieuwe culturele context waar zij in terecht komen. Ook wordt acculturatie benaderd vanuit een sociologisch perspectief. Vanuit dit perspectief wordt er een onderscheid gemaakt tussen de verschillende levenssferen binnen de samenleving, waarin verschillende strategieën uitgevoerd (kunnen) worden.

Ten tweede worden de verschillende strategieën ook vanuit verschillende disciplines benaderd. Zo wordt er vanuit het politicologische perspectief een nadruk gelegd op de gelijke rechten en participatie die bij de strategieën juist wel of niet worden benadrukt vanuit beleid (Caponio & Borkert; 2010, Castles et al. 2002; Phillimore, 2011). Daarnaast wordt er vanuit een sociologisch perspectief de nadruk gelegd op het belang van sociale relaties voor de verschillende acculturatieprocessen (Korac, 2003; Nukuee en Verkuyten, 2015). Het onderscheid dat gemaakt wordt tussen de verschillende soorten sociale relaties en op welke relaties wel of niet een nadruk wordt gelegd is daarbij ook van belang. Als laatste bieden de vluchtelingen-, migratie- en interculturele relatie studies een verbindend weefsel tussen de

(21)

20 verschillende theorieën, zoals Ager en Strang (2008) die op basis van een literatuurstudie over integratie vier instituties onderscheiden die van belang kunnen zijn voor het

acculturatieproces.

3. Probleemstelling

Sinds 2014 is er in Nederland sprake van een grote toename in het aantal asielaanvragen van vluchtelingen (Immigratie-en Naturalisatiedienst, 2014). Een aanzienlijk deel van deze vluchtelingen heeft al een verblijfstatus gekregen (of krijgt deze nog) en zal zich vervolgens naar alle waarschijnlijkheid moeten aanpassen aan onze samenleving (VluchtelingenWerk Nederland, 2015). In Nederland wordt hierbij (bijna) altijd gesproken over integratie wanneer het gaat over de opname en aanpassingen van vluchtelingen. Uit de theorie blijkt echter dat integratie maar één van de manieren is waarop vluchtelingen zich kunnen aanpassen aan de samenleving, oftewel ‘accultureren’. Ook komt er uit de theorie naar voren dat Nederland haar beleid in het verleden lang niet altijd zo heeft ingevuld zoals uit het theoretisch kader over de integratiestrategie naar voren komt en dat daarbij het Nederlandse beleid niet altijd het gewenste uitwerking heeft gehad (Arends-Tóth & van de Vijver, 2003; Duyvendak & Scholten, 2012, Scholten, 2011; Scholten & Holzhacker, 2009; Vasta, 2007. Het doel van dit onderzoek is om te achterhalen wat voor soort acculturatiestrategie er volgens

beleidsmedewerkers gevoerd wordt in Nederland en in hoeverre dit overeenkomt met de ervaringen van vluchtelingen. De ervaringen van vluchtelingen zijn hierbij van belang, omdat op deze manier gekeken wordt in hoeverre het beleid het gewenste uitwerking heeft. Dit onderzoek belicht hiermee vanuit verschillende perspectieven het hedendaagse

integratiebeleid van Nederland.

3.1 Vraagstelling

De onderzoeksvraag die in dit onderzoek centraal staat is: In hoeverre strookt de door Nederland gevoerde acculturatiestrategie met het beleid dat vluchtelingen ervaren?

Met deze hoofdvraag wordt onderzocht of de perspectieven van Nederlandse beleidsmakers en vluchtelingen overeenkomt met betrekking tot welke acculturatiestrategie Nederland voert. Deze vraag wordt beantwoord met behulp van de volgende deelvragen:

Deelvraag 1: Op welke manier wordt er volgens beleidsmedewerkers vormgegeven aan het Nederlandse integratiebeleid met betrekking tot de verschillende

(22)

21 Op basis van de verschillende kenmerken van de vier acculturatiestrategieën die in de theorie naar voren zijn gekomen zal gekeken worden welke strategie(ën) Nederlandse beleidsmakers beweren te voeren in het integratiebeleid. De kanttekening die hierbij van belang is, is dat het een integratiebeleid wordt genoemd, maar er dus nog niet vanuit gegaan kan worden dat er daadwerkelijk sprake is van een integratiestrategie. Echter is er toch voor gekozen om deze term aan te houden aangezien deze term een gemeengoed is die door iedereen wordt gebruikt. Zodoende wordt deze term gebruikt om verwarring te voorkomen over welk beleid bedoeld wordt. Deze kanttekening is daarnaast in het algemeen van toepassing op de rest van het onderzoek.

Deelvraag 2: Hoe ervaren vluchtelingen de vormgeving aan het Nederlandse integratiebeleid met betrekking tot de verschillende acculturatiestrategieën?

Ook hier wordt op basis van de verschillende kenmerken van de vier acculturatiestrategieën gekeken naar welke strategie(ën) naar voren komen bij het beleid, vanuit de ervaring van vluchtelingen.

3.2 Maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie

Er is al veel geschreven over de verschillende soorten integratiebeleid dat Nederland door de decennia heen heeft gevoerd en de verschillende acculturatiestrategieën die daarmee gepaard gingen (Awad & Roth, 2011; Duyvendak & Scholten, 2012; Scholten 2011; Vasta, 2007). Ook is er onderzoek gedaan naar de mate waarin voorkeur voor een bepaalde strategie voor een bepaalde levenssfeer verschilt tussen immigranten en de ontvangende samenleving (Arends-Tóth & van de Vijver, 2003; Navas et al, 2007). Door het perspectief op de gevoerde acculturatiestrategieën van zowel vluchtelingen als beleidsmedewerkers te vergelijken, kan er met dit onderzoek echter een nieuwe bijdrage geleverd worden aan de reeds bestaande

literatuur over het Nederlandse integratiebeleid. Juist door in het onderzoek aandacht te vestigen op de perceptie en subjectieve ervaring van zowel beleidsmedewerkers als de ‘beleidsontvangers’ (in dit geval vluchtelingen) kan er meer begrip ontstaan over het

Nederlandse integratiebeleid en de uitwerking ervan. Bovendien is er in het algemeen weinig recent onderzoek gedaan naar het Nederlandse integratiebeleid, waardoor dit onderzoek ook van toegevoegde waarde kan zijn voor de bestaande literatuur.

Daarnaast kan dit onderzoek van belang zijn voor de beleidsmakers die over het integratiebeleid gaan. Zij kunnen zo beter inzicht krijgen in de uitwerking van hun beleid en of deze wel overeenkomt met hun doelen. Dit is voornamelijk van belang wanneer het beleid een negatievere uitwerking heeft dan beleidsmakers voor ogen hebben. Ook voor de

(23)

22 instituties die het beleid uitvoeren kunnen deze inzichten van belang zijn, omdat hun aanpak wellicht niet de juiste uitwerking heeft op vluchtelingen. Bovendien kan het onderzoek een algemeen begrip bieden van het integratiebeleid van Nederland, doordat de inhoud van het beleid vanuit verschillende perspectieven belicht wordt.

4. Methode

4.1. Onderzoeksstrategie

In dit onderzoek wordt er gebruik gemaakt van een kwalitatieve onderzoeksstrategie. Bij deze strategie hoort ten eerste een interpretivistische epistemologie, waarbij wordt gekeken naar de subjectieve betekenis die individuen geven aan het gevoerde acculturatiebeleid (Bryman, 2012, p.30). Deze epistemologie is van belang, omdat op deze manier gekeken kan worden of beleidsmakers en vluchtelingen het beleid dat gevoerd wordt op verschillende manieren ervaren. De ontologie die bij deze strategie wordt aangehouden is het constructivisme, dat stelt dat sociale fenomenen en hun betekenissen voortdurend worden geconstrueerd door sociale actoren en middels interactie continu onderhevig zijn aan verandering (Bryman, 2012, p.33). Zoals uit de theorie naar voren komt is dit ook het geval bij het fenomeen acculturatie en de bijbehorende strategieën, waaraan continu verschillende betekenissen worden gegeven. Dit is van belang voor dit onderzoek, aangezien er wordt gekeken naar welke betekenis er wordt gegeven aan het Nederlandse acculturatiebeleid door beleidvoerders en of deze betekenis overeenkomt met de betekenis die vluchtelingen eraan geven.

4.2. Onderzoeksdesign

Naast de kwalitatieve onderzoeksstrategie wordt er in dit onderzoek gebruik gemaakt van een comparatief design. Dit is een ontwerp waarbij twee (contrasterende) groepen door middel van dezelfde methode worden onderzocht om zo verschillen of overeenkomsten tussen de groepen te achterhalen (Bryman, 2012, p.72). Het ontwerp sluit aan op het doel van dit onderzoek. Zowel de interpretatie van beleidsmakers als van vluchtelingen die aan het Nederlandse acculturatiebeleid wordt gegeven wordt onderzocht. Deze worden dan vervolgens met elkaar vergeleken om te achterhalen in hoeverre deze overeen komen.

(24)

23 4.3. Onderzoeksmethode

De data voor dit onderzoek wordt verzameld middels semigestructureerde interviews met beleidsmedewerkers en vluchtelingen. Middels semigestructureerde interviews kunnen gedetailleerde antwoorden gegeven worden over het beeld dat beide groepen hebben van het acculturatiebeleid. Daarnaast is er aan de ene kant genoeg ruimte voor de respondenten om hun eigen invulling te geven aan bepaalde vragen en onderwerpen. Aan de andere kant wordt er ook voor gezorgd dat de belangrijke onderwerpen allemaal aan bod komen. Van belang hierbij is dat de onderwerpen in de interviews met beleidsmedewerkers en vluchtelingen zoveel mogelijk overeenkomen, zodat vergelijking van de antwoorden mogelijk is.

4.4. Operationalisering

Het belangrijkste concept in dit onderzoek is acculturatie. Zoals uit de theorie naar voren komt zijn er verschillende acculturatiestrategieën (Berry, 1997) en kan acculturatie in

verschillende levenssferen op uiteenlopende manieren plaatsvinden (Navas et al., 2007). Het concept acculturatie kan zo opgesplitst worden in de dimensies ‘acculturatiestrategieën’ en ‘acculturatiegebieden’, welke tot uitdrukking komen in verschillende subconcepten (Berry, 1997; Navas, 2007) (Zie bijlage 8.1).

De dimensie ‘acculturatiestrategieën’ kan aan de hand van de theorie van Berry (1997) opgesplitst worden in de subconcepten assimilatie, integratie, segregatie en

marginalisatie. Bij assimilatie is de eerste dimensie het niet accepteren van cultureel behoud (Berry, 1997; Castles et al, 2002). Hieronder vallen indicatoren als het belang van overnemen van Nederlandse waarden, normen, gewoontes en de intolerantie van het uitoefenen van eigen culturele praktijken. De tweede dimensie is aanpassing van vluchtelingen voor het stimuleren van participatie (Castles et al, 2002). Hierbij behoren onder andere de indicatoren: mate van erkenning van vaardigheden gerelateerd aan werk, nadruk op het omzetten van vaardigheden en kwalificaties, de residentiële verspreiding, en de beschikbaarheid van informatie over gezondheidszorg in het Nederlands. De derde dimensie is de nadruk op sociale bruggen welke, wordt blootgelegd aan de hand van het enkel stimuleren van relaties tussen vluchtelingen en Nederlanders (Berrry, 1997).

Bij het subconcept integratie is de eerste dimensie het accepteren van cultureel behoud. Hiervan is sprake wanneer er ruimte geboden wordt voor het uitoefenen van eigen cultuur en religie en enkel de nadruk ligt op het overnemen van kernwaardes (Castles et al, 2002; Copino en Borkert, 2010). De tweede dimensie is de aanpassing in instituties op participatie te stimuleren en accommoderen. Hierbij behoren indicatoren als het herkennen

(25)

24 van vaardigheden en diploma’s, het bieden van opleidingen en trainingen, residentiële

verspreiding en beschikbaarheid van informatie over gezondheidszorg (in eigen taal) (Ager en Strang, 2008). De derde dimensie van integratie is de nadruk op sociale banden, bruggen en schakels. Bij deze dimensie horen de indicatoren: stimuleren van relaties met eigen gemeenschap, stimuleren van relaties met Nederlanders en verbindingen aan diensten van de overheid (Ager en Strang, 2008). De laatste dimensie is de nadruk op gelijkheid die wordt vastgesteld door in hoeverre gelijke rechten en kansen gestimuleerd worden en of

discriminatie en vooroordelen worden tegengegaan (Castles et al, 2002; Corpert en Bokert 2010).

De eerste dimensie van het subconcept segregatie betreft ook het accepteren van cultureel behoud. Hierbij horen de indicatoren ruimte voor uitoefenen van eigen cultuur en religie en nadruk op culturele diversiteit (Arends-Tóth & van de Vijver, 2003; Berry, 1997). De tweede dimensie is het gebrek aan stimulering van participatie. Hierbij behoren de indicatoren: vaardigheden en kwalificaties niet herkend, geen opleidingen en trainingen geboden, residentiële segregatie en gebrek aan specialistische psychische zorg (Ager en Strang, 2008; Castles et al., 2002; Phillimore, 2011). De derde dimensie is nadruk op sociale banden, waarbij de indicator stimulatie van sociale relaties met de eigen gemeenschap is (Korac, 2003; Phillimore, 2011). De laatste dimensie van segregatie is het gebrek aan nadruk op gelijkheid. Bijbehorende indicatoren zijn dat gelijke rechten en kansen niet gestimuleerd worden en dat er geen aandacht is voor discriminatie en vooroordelen (Castles et al., 2002; Vasta, 2007).

Bij het subconcept marginalisatie is de eerste dimensie dat cultureel behoud niet geaccepteerd wordt. Bij deze dimensie behoren ook de indicatoren: het belang van overnemen van Nederlandse waarden, normen, gewoontes en het niet accepteren van uitoefenen van eigen culturele praktijken (Berry 1997; Castles et al. 2002). De tweede dimensie is het gebrek aan stimulering van participatie (Berry 1997; Castles et al. 2002). De indicatoren die hierbij horen zijn: vaardigheden en kwalificaties niet herkend, geen

opleidingen en trainingen geboden, residentiële verspreiding en gebrek aan psychologische zorg. De derde dimensie is dat sociale relaties niet of nauwelijks mogelijk zijn. Dit wordt in beeld gebracht door het gebrek aan mogelijkheden voor het creëren van relaties met de eigen gemeenschap en relaties met Nederlanders (Phillimore, 2011). De laatste dimensie is het gemis aan nadruk op gelijkheid. De indicatoren hierbij zijn ook dat gelijke rechten en kansen niet gestimuleerd worden en dat er geen aandacht is voor discriminatie en vooroordelen.

(26)

25 Daarnaast wordt dimensie acculturatiegebieden aan de hand van de theorie van Navas et al (2007) opgesplitst in de subconcepten publiek gebied, intermediair gebied en persoonlijk gebied, waarin verschillende acculturatiestrategieën plaats kunnen vinden. Bij publiek gebied hoort participatie in (instituties van) de samenleving als dimensie. Hierbij behoren de indicatoren werk, opleiding, huisvesting, gezondheidszorg en gelijkheid. Sociale relaties gelden als dimensie voor het intermediaire gebied. De indicatoren die hierbij horen zijn de relaties met de eigen gemeenschap, de relaties met de ontvangende gemeenschap en de relaties met de overheid (Ager & Strang, 2008). Als laatste wordt voor het publieke gebied de dimensie cultuur gebruikt. Deze dimensie wordt in beeld gebracht door de indicatoren culturele

aanpassing en cultureel behoud (Berry, 1997). Een verdere uitleg van de operationalisering is te vinden in het operationaliseringsschema (bijlage 8.1.).

4.5. Respondentengroep –en werving

De onderzoekspopulatie van dit onderzoek bestaat uit Nederlandse beleidsmedewerkers en vluchtelingen die in Nederland een verblijfsstatus hebben gekregen. Bij beide

respondentengroepen zijn een aantal kenmerken van belang. Voor de respondentengroep van beleidsmedewerkers is het voor het onderzoek belangrijk dat ze betrokken zijn bij het

integratiebeleid van Nederland. Daarnaast is het bij de vluchtelingenrespondentengroep voor het onderzoek ten eerste van belang dat ze de Engelse en/of Nederlandse taal bemachtigen, zodat er geen taalbarrières zijn voor de interviews. Ten tweede is het van belang dat de vluchtelingen tenminste zes maanden een verblijfsstatus hebben en bezig zijn met het integratieproces, aangezien het belangrijk is dat vluchtelingen een bepaald beeld van het integratieproces hebben kunnen vormen.

Door respondenten te werven op basis van deze specifieke kenmerken is er gebruik gemaakt van criterion sampling. Alle respondenten die aan de bovengenoemde kenmerken voldoen worden geïnterviewd (Bryman, 2011, p.419). Daarnaast worden er respondenten geworven op basis van snowball sampling, door ook gebruik te maken van de connecties die respondenten hebben (Bryman, 2012, p.424). Door het gebruik van deze twee technieken heeft niet elk individu van de onderzoekspopulatie (gelijke) kans gehad om te participeren in dit onderzoek, waardoor de generalisering beperkt wordt (Bryman, 2012, p.205). Wel zal gepoogd worden zoveel mogelijk variatie binnen de respondentengroepen te creëren om generalisatie zo min mogelijk te beperken. Zo wordt er onder andere getracht variatie aan te brengen in het aantal maanden dat vluchtelingen bezig zijn met het integratieproces.

(27)

26 4.6. Dataverwerking –en analyse

De data van de interviews is verwerkt in Atlas-ti. De getranscribeerde interviews van beleidsmedewerkers en van vluchtelingen zijn apart gecodeerd in Atlas.ti. Hierbij zijn eerst labels toegekend aan fragmenten in de tekst. Dit zijn de initiële codes in het codeerschema (zie bijlage 8.4.). Mede aan de hand van de dimensies uit de theorie zijn er vervolgens koppelingen gemaakt tussen de verschillende labels, op basis waarvan verschillende categorieën onderscheiden zijn (de axiale codes). Daaropvolgend zijn de axiale codes

onderverdeeld in de overkoepelende onderwerpen, oftewel de kerncodes. Op deze manier kon de data goed met elkaar vergeleken worden en kan er een terugkoppeling gemaakt worden naar de theorie. Het volledige codeerschema dat gebruikt is voor de analyse is te vinden in de bijlage (zie bijlage 8.4.)

4.7. Ethische verantwoording

Met oog op ethische principes zal er in dit onderzoek discreet te werk worden gegaan. Ten eerste zullen (mogelijke) respondenten zo volledig mogelijk op de hoogte worden gebracht over het onderzoek. Op deze manier kunnen ze een weloverwogen beslissing maken over of ze wel of niet willen participeren. Daarnaast zal er toestemming worden gevraagd voor het opnemen van interviews. Aangezien het voor de vluchtelingenrespondenten wellicht emoties kan oproepen wordt vooraf aangegeven dat vragen niet verplicht beantwoord hoeven worden en dat ze ieder moment met het interview kunnen stoppen. Bovendien zal de gegeven

informatie alleen beschikbaar zijn voor de onderzoeker en wordt de data die verwerkt wordt in het onderzoek geanonimiseerd. Dit houdt in dat alle respondenten in het onderzoek een andere naam krijgen en niet identificeerbaar zijn.

4.8. Onderzoeksproces

Voor het werven van beleidsmedewerkers is na veel e-mailcontact met verschillende mensen uiteindelijk contact gelegd met de Directie van Samenleving en Integratie. Op deze manier is contact opgenomen met vier beleidsmedewerkers van Directie Samenleving en Integratie. Hierbij is erop gelet dat de beleidsmedewerkers verschillende functies uitvoeren binnen het beleid, met als doel een zo uitgebreid mogelijk beeld op het integratiebeleid te krijgen.

Voor het werven van vluchtelingen is er contact opgenomen met een werkneemster van een taleninstituut in Amsterdam. Via haar was het mogelijk respondenten te werven die

(28)

27 op een hoog niveau zaten qua Nederlandse taal, zodat er zo min mogelijk sprake was van een taalbarrière. Daarnaast is er nog gebruik gemaakt van de netwerken van de respondenten zelf.

Zodoende zijn er voor het bereiken van theoretische saturatie vier interviews gevoerd met beleidsmedewerkers en elf interviews met vluchtelingen. Eén interview met een

vluchtelingenrespondent was niet bruikbaar, omdat bleek dat deze respondent toch onvoldoende de Nederlandse (of Engelse) taal machtig was om de vragen goed genoeg te kunnen begrijpen en beantwoorden. Daarnaast waren twee van de elf interviews met een stel. Dit was niet van tevoren zo gepland, maar beide keren kwam de vrouw erbij zitten en praatte zij mee. Dit zorgde er echter juist voor dat het stel elkaar vaak aanvulde of vragen aan elkaar uitlegde als de ander het niet begreep. Ook gingen ze soms weleens tegen elkaar in wat zorgde voor extra diepgang. Zodoende leidde het dus tot aanvulling in de interviews. De interviews met beleidsmedewerkers duurde gemiddeld ongeveer 70 minuten. De kortste interview duurde 50 minuten en de langste 76 minuten. De interviews met vluchtelingen duurde gemiddeld ongeveer 55 minuten. De kortste interview duurde 31 en de langste interview duurde 73 minuten.

5. Resultaten

In dit hoofdstuk wordt eerst ingegaan op de resultaten die naar voren komen uit de interviews met beleidsmedewerkers. Daarna worden de resultaten van de interviews met vluchtelingen uiteengezet. In beide gevallen worden de resultaten aan de hand van de theorie van Navas et al. (2007) per acculturatiegebied besproken. Dit aangezien in deze theorie naar voren komt dat per acculturatiegebied sprake kan zijn van verschillende acculturatiestrategieën. Zo wordt er eerst ingegaan op het privégebied waarbij er gekeken wordt naar culturele aanpassing –en behoud dat verwacht wordt. Vervolgens wordt er ingegaan op het publieke gebied, waarbij er gekeken wordt naar in hoeverre participatie gestimuleerd wordt en instituties aangepast worden om participatie te stimuleren en faciliteren. Als laatste wordt er gekeken naar het intermediaire gebied waarbij er gekeken wordt naar het beleid rondom de sociale relaties van vluchtelingen. Op deze manier kunnen de resultaten van beide groepen per gebied goed met elkaar vergeleken worden.

(29)

28 5.1. Het perspectief van beleidsmedewerkers

In deze paragraaf wordt per acculturatiegebied ingegaan op de bevindingen uit de interviews met beleidsmedewerkers.

5.1.1 persoonlijk gebied: culturele aanpassing en behoud

Uit de interviews met beleidsmedewerkers bleek dat er vanuit beleid voornamelijk de nadruk wordt gelegd op culturele aanpassing van vluchtelingen aan de Nederlandse kernnormen- en waarden. Hieronder vallen onder andere vrijheid van meningsuiting, vrijheid van

homoseksualiteit en dergelijke. Dit zijn ook de normen en waarden die vastgelegd zijn in de wet. Alle beleidsmedewerkers gaven aan dat aanpassing aan kernnormen –en waarden van belang is. Zo gaf respondent D aan:

“Volgens mij is de laatste jaren toch wat meer de shift naar aanpassen aan Nederlandse normen en waarden in de zin van, met name de dingen die artikel 1 van de grondwet staan: iedereen is gelijk, man en vrouw gelijk, gelijke rechten homoseksuelen, met name dat soort aspecten krijgen heel veel nadruk.”

Echter had respondent A het in het begin met name over waarden en normen in het algemeen. Toen er werd doorgevraagd bleek hij met waarden en normen de kernwaarden-en normen te bedoelen. Respondent B gaf wel meteen uit zichzelf aan dat het om kernwaardes ging. Bij respondent C en D was de vraag iets meer gespecifieerd, door te vragen of het enkel om de kernwaarden ging of meer. Zij benadrukten in eerste instantie vooral de kernwaarden.

Het participatieverklaringstraject, waar Minister Assher mee bezig is, zou volgens alle respondenten een belangrijke rol gaan spelen in de aanpassing van vluchtelingen aan

kernnormen –en waarden. Vluchtelingen en migranten in het algemeen moeten deze verklaring volgens de respondenten tekenen om aan te geven dat ze bewust zijn van de Nederlandse kernwaarden en dat ze zich er ook aan gaan houden. Respondent A gaf daarbij aan dat hij vooral het laatste belangrijk vindt. Ook respondent C en D gaven aan dat het doel van deze verklaring is om mensen het te laten tekenen, zodat ze zich ‘naar willens en wetens’ ernaar gedragen.

Toen vervolgens doorgevraagd werd naar het belang van aanpassing aan Nederlandse gewoontes, kwamen er uiteenlopende antwoorden naar voren. Volgens respondent B, C en D is kennis over de Nederlandse samenleving in ieder geval van belang. Deze kennis is volgens de respondenten voornamelijk van belang om nieuwkomers in Nederland te helpen begrijpen

(30)

29 hoe de samenleving werkt en hoe mensen in Nederland met elkaar omgaan, wat normaal gevonden wordt (respondent B, C, D). Dit is volgens respondent B en C dan ook het doel van de kennisvragen in het inburgeringsexamen. Zo gaf respondent C aan dat de kennisvragen meer dienen als brug om aansluiting te vinden in de Nederlandse samenleving, dan dat er daadwerkelijk verwacht wordt dat nieuwkomers alle Nederlandse gedragingen overnemen. Respondent D gaf daarentegen aan dat ze eigenlijk meer willen dan dat nieuwkomers weten wat normaal gevonden wordt. Ze willen namelijk ook dat respondenten Nederlandse

gedragingen zelf normaal gaan vinden. Hij gaf daarbij wel meteen aan dat dit een eis is die niet in een examen op te nemen is en ook niet past bij de vrije maatschappij. Respondent A bleef daarentegen voornamelijk de nadruk leggen op kenniswaarden- en normen.

Ook gaven respondent A, C en D aan dat cultureel –en religieus behoud vanuit het beleid geaccepteerd is. Hierbij benadrukken alle drie de respondenten de vrijheid van

godsdienst, die in de grondwet is vastgelegd. Ook benadrukken alle drie de respondenten dat deze vrijheid wel beperkt ligt binnen de grenzen van de grondwet:

“Mensen zijn helemaal vrij om hun religie te volgen naar eigen keuze, zoals dat ook voor jou en mij en iedere Nederlander geldt. Maar […] zodra het zeg maar in strijd is met die basisvrijheden, en dan kom je inderdaad snel op dat rijtje van homoseksualiteit

acceptatie, eer gerelateerd geweld, vrouwenbesnijdenis, zeg maar nouja dat rijtje, als het die uitingen heeft, dan wordt er wel een heel duidelijke nee tegen gezegd. Dus vrijheid van godsdienst binnen de toelaatbare grenzen, zoals de democratische rechtstaat dat voorschrijft” (respondent C)

Bovendien werden volgens respondent A, C en D ook faciliteiten geboden in Nederland voor het uitoefenen van eigen geloof. Zo werd de mogelijkheid om een moskee te bouwen

genoemd (respondent A en C) en de mogelijkheid om op basis van eigen grondslag een school te bouwen (zoals een moslimschool) (respondent C en D).

Bij culturele aanpassing werd er dus voornamelijk een nadruk gelegd op culturele aanpassing van vluchtelingen aan Nederlandse kernnormen- en waarden die zijn vastgelegd in de wet. Daarbij is het volgens de meeste beleidsmedewerkers wel van belang dat

vluchtelingen ook kennisnemen van de Nederlandse samenleving en gewoontes, om zo betere aansluiting te vinden. Daarnaast wordt cultureel behoud geaccepteerd, zolang het binnen de grenzen van de grondwet past. Hiervoor worden volgens de beleidsmedewerkers ook faciliteiten geboden.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Of en in welke mate rauwe melk belangrijk is voor de gevonden effecten kan niet worden vastgesteld met deze studie, wel wordt de sterke suggestie gewekt dat voeding met veel

Dus: spreker 1 doet een bewering of assessment in het eerste paardeel, spreker 2 geeft zijn of haar eigen interpretatie van deze uiting, spreker 1 geeft in de derde positie

In de zaak van Poch zal de vraag of foltering in de periode van 1976 tot 1983 al een misdrijf was volgens internationaal recht door de rechtbank Rotterdam moeten worden

In de nieuwe constellatie was kortom de persoonlijke normatieve motivatie dominant en werd deze ondersteund door de economische motivatie (de angst voor meer boetes).. Ook wat

Uit eerdere inventarisaties/enquêtes Meerburg et al., 2008 is gebleken dat in de Hoeksche Waard de aandacht bij het waterschap Hollandse Delta voor ecologisch beheer van dijken

Maatregel Om de aanvoercapaciteit van zoetwater voor West-Nederland te vergroten wordt gefaseerd de capaciteit van de KWA via zowel Gouda als Bodegraven uitgebreid.. Dit

Uit de overwegingen in het farmacotherapeutisch rapport komt naar voren dat bij patiënten behandeld met sterk en matig emetogene chemotherapie de gunstige en ongunstige effecten

gemeenschappelijke factor hebben, want het meetkundige bewijs dat de twee sommen gelijk zijn in opgave 4 geldt ook als m en n relatief priem zijn. In dat geval liggen er