• No results found

Het onderzoek klopt precies

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het onderzoek klopt precies"

Copied!
49
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het onderzoek klopt precies

Conversatieanalytisch onderzoek naar de verschillen en overeenkomsten

tussen de response tokens ‘klopt’ en ‘precies’

12-07-2016 Master Scriptie Ilse van der Wal

S2202743 Docent: T. Koole

Master Nederlandse Taal en Cultuur Rijksuniversiteit Groningen

(2)

Samenvatting

In dit artikel wordt het onderzoek naar de Nederlandse response tokens ‘klopt’ en ‘precies’ beschreven. Hiervoor is gebruikgemaakt van een corpus met informele telefoongesprekken waaruit een collectie is gemaakt van de voorkomens van ‘klopt’ en ‘precies’ waarover het onderzoek is uitgevoerd. Een eerste bevinding betreft een overeenkomst tussen de twee uitingen. Beide komen voor als reactie op verschillende taalhandelingen, zoals beweringen en assessments. Een tweede bevinding betreft een verschil tussen de twee response tokens. ‘Klopt’ wordt gebruikt om te reageren op uitingen over het B-domein: vragen, beweringen of assessments waar de ontvanger de meeste toegang tot heeft. ‘Precies’ daarentegen reageert op uitingen over het A-domein: beweringen of assessments waar de spreker de meeste toegang tot heeft.

Abstract

(3)

Inhoudsopgave 1. Inleiding……….p. 1 2. Theoretisch kader………p. 3 2.1. Conversatieanalyse………p. 3 2.2. Kennis in gesprekken………...p. 5 2.3. Rechten claimen.……….p. 8 2.4. Onderzoek van Betz………..p. 8 3. Methode ……….p. 11

(4)

1. Inleiding

In het dagelijks leven hoor je ze in de meeste gesprekken wel voorbij komen, de woorden ‘klopt’ en ‘precies’. Wanneer je echter als spreker probeert te bedenken wanneer je ‘klopt’ gebruikt en wanneer ‘precies’ en waarom, is dit best lastig te verklaren. In dit onderzoek zijn de twee response tokens onderzocht. Hierbij is gekeken naar de taalhandelingen waar ze op reageren en ook naar wat ze lijken te doen in een gesprek.

Bij het vaststellen wanneer ‘klopt’ gebruikt wordt en wanneer ‘precies’, spelen kennisdomeinen een grote rol. Het maakt voor de reactie uit of er over één van de twee gespreksdeelnemers gepraat wordt en over wie, of dat er over een ander onderwerp gepraat wordt. In het laatste geval maakt het weer uit of dit onderwerp in het domein van één van de twee gesprekspartners ligt, of in het domein van beide gespreksdeelnemers. In de volgende voorbeeldfragmenten worden hier voorbeelden van getoond.

1. A Mijn vakantie was heerlijk ik was er echt even aan toe B Ja klopt

2. A Mijn vakantie was heerlijk ik was er echt even aan toe B Ja precies

3. A Jij hebt toch een hond B Ja klopt

4. A Jij hebt toch een hond B Ja precies

Wanneer we kijken naar de bovenstaande voorbeeldfragmenten, zullen we op basis van ons taalgevoel beoordelen dat de reactie in het eerste voorbeeld apart is, terwijl de reactie in voorbeeld 2 niet problematisch is. Andersom vinden we de reactie in voorbeeldfragment 3 wel kloppen en de reactie in voorbeeld 4 juist gemarkeerd. Dit heeft alles te maken met het kennisdomein waar het onderwerp waarover gesproken wordt toebehoort. In voorbeeld 1 en 2 heeft spreker A het over een onderwerp uit het eigen domein, het A-domein, terwijl er in voorbeeld 3 en 4 gesproken wordt over een onderwerp uit het domein van de ander, het B-domein. Dit onderscheid speelt een grote rol in het gebruik van de response tokens ‘klopt’ en ‘precies’.

(5)

Er is nog niet eerder onderzoek gedaan naar de tokens ‘klopt’ en ‘precies’ in het Nederlands. Wel zijn deze response tokens in het onderzoek naar formulations van Tonkes (2014) naar voren gekomen als de meest voorkomende reacties. Een formulation is een korte herhaling of samenvatting van wat de ander gezegd heeft. Zij trok aan de hand van haar analyse de conclusie dat ‘klopt’ reageert op formulations die niet stellig geformuleerd zijn, oftewel formulations met een lage epistemische claim. ‘Precies’ komt juist voor na formulations die stellig geformuleerd zijn, dus met een hoge epistemische claim. Uit haar onderzoek bleek dus dat de twee tokens niet altijd op dezelfde plek voorkwamen. De focus lag in haar onderzoek echter op formulations, dus om meer te kunnen zeggen over de response tokens ‘klopt’ en ‘precies’ was verder onderzoek nodig. Een ander onderzoek dat gedaan is naar response tokens is dat van Englert (2010) naar vragen en antwoorden in het Nederlands. Ook is er in verschillende onderzoeken gekeken naar hoe gereageerd kan worden op bijvoorbeeld formulations (Heritage & Watson, 1979) of assessments (Pomerantz, 1980). Daarnaast heeft Emma Betz (2015) een onderzoek gedaan naar (das) stimmt in het Duits, wat overeenkomsten heeft met het Nederlandse ‘klopt’. Het is echter niet zo dat de conclusie die hieruit naar voren is gekomen automatisch ook voor het Nederlands geldt.

Omdat er nog niet eerder onderzoek is gedaan naar ‘klopt’ en ‘precies’ in het Nederlands is dit onderzoek (ver)nieuw(end) in de conversatieanalyse. Daarnaast richt dit onderzoek zich ook op de verschillende kennisdomeinen die een rol spelen bij de voorkomens van ‘klopt’ en ‘precies’. Hier heeft Emma Betz (2015) zich niet mee beziggehouden in haar onderzoek naar (das) stimmt in het Duits. Ook om die reden kunnen uit dit onderzoek vernieuwende inzichten naar voren komen.

(6)

2. Theoretisch kader

Dit onderzoek richt zich op het gebruik van ‘klopt’ en ‘precies’ in het Nederlands bij sprekers in informele telefoongesprekken. Allereerst zal een achtergrond geschetst worden bij conversatieanalyse in het algemeen, waarbij enkele taalhandelingen besproken worden. Vervolgens wordt er ingegaan op de rol van kennis in conversaties, waar toegang, rechten, verantwoordelijkheid en houding van belang zijn. Daarna wordt het onderzoek van Betz (2015) naar das (stimmt) in Duitse interactie besproken.

2.1. Conversatieanalyse Sequentiële organisatie

In dit onderzoek wordt gekeken naar fragmenten uit informele telefoongesprekken. Ondanks dat de opening van telefoongesprekken volgens een standaardstructuur verloopt, gaat de rest van de conversatie vaak niet volgens een vooropgezet plan. Anders dan in institutionele settings is er niet van tevoren vastgelegd wie, wat, wanneer zal zeggen, en meestal is ook niet vooraf duidelijk waar het gesprek over zal gaan (Mazeland, 2008). Elke spreekbeurt in een gesprek bestaat uit een of meer interactionele handelingen. Hierover heeft Mazeland in zijn eigen woorden uit het artikel van Schegloff & Sacks (1973) het volgende samengevat: “Deze handelingen hangen met elkaar samen doordat ze deel uitmaken van sociale systeempjes voor de organisatie van interacties, zogenoemde sequenties” (Mazeland 2008, p. 73). Sequenties zijn dus georganiseerde uitingen die vaak volgens een vaste structuur voorkomen in interactie. Het basisprincipe van de sequentieorganisatie in een gesprek is het aangrenzend paar. Een aangrenzend paar wordt gekarakteriseerd door de volgende kenmerken:

a) Het bestaat uit twee beurten

b) De beurten worden door verschillende sprekers gesproken

c) De beurten zijn aangrenzend geplaatst, oftewel de ene beurt na de ander d) De beurten zijn georganiseerd in een eerste paardeel en een tweede paardeel e) De beurten zijn paar-type-afhankelijk (Schegloff, 2007, p. 13)

Voorbeelden van eerste paardelen zijn een vraag, verzoek, uitnodiging of bewering. Eerste paardelen zijn uitingen die een bepaalde response uitlokken. Tweede paardelen zijn de uitingen die ingaan op de handeling in het eerste paardeel, zoals bijvoorbeeld antwoorden, instemmen of afwijzen. Aangrenzende paren zijn paar-type-afhankelijk, dat wil zeggen dat niet elk tweede paardeel kan volgen op elk eerste paardeel. Voorbeelden van verschillende type aangrenzende paren zijn groet/groet, aanbod/accepteren of afslaan, vraag/antwoord.

Response tokens

(7)

conversatie. Een response token kan volgen na verschillende eerste paardelen zoals een bewering, een assessment en ook na vragen, waarvan er weer verschillende soorten zijn. Deze eerste paardelen zullen hieronder besproken worden.

Soorten vragen

Zoals gezegd bestaat een vraag/antwoord-sequentie uit een eerste paardeel, de vraag, en een tweede paardeel, het antwoord. Er zijn verschillende soorten vragen en daarbij ook verschillende soorten conditioneel relevante antwoorden. Englert (2010) onderscheidt drie soorten vragen: polaire vragen, content-vragen en alternatieve vragen. De content-vragen zijn voor dit onderzoek niet van belang. Dit zijn vragen die in het Nederlands gekenmerkt worden door een vragend voornaamwoord ‘wie’, ‘wat’, ‘wanneer’, ‘waar’ of ‘hoe’. Hierbij is een antwoord conditioneel relevant wanneer dit ingaat op dat wat er gevraagd wordt door middel van het vraagwoord. De reacties ‘klopt’ en ‘precies’ zijn op deze vragen daarom niet relevant.

Ook de alternatieve vragen zijn niet gebruikelijk als voorafgaande vragen aan ‘klopt’ en ‘precies’. Alternatieve vragen zijn ook wel keuzevragen. Hierbij biedt de spreker de gesprekspartner twee alternatieven, waarbij hij of zij één van de twee alternatieven kan kiezen. Hierbij kan gedacht worden aan een vraag als: ‘Wil je koffie of thee?’. De reactie ‘klopt’ of ‘precies’ geeft geen antwoord op de vraag en is dan ook niet conditioneel relevant. Ook deze vragen komen niet voor in dit onderzoek.

De polaire vragen komen wel voor voorafgaand aan de twee onderzochte response tokens. Polaire vragen zijn ja/nee-vragen. Deze vragen hebben ‘ja’ of ‘nee’ als conditioneel relevant antwoord. Het hangt van de vorm van de vraag af welk antwoord geprefereerd wordt. Bij een vraag als: ‘Heb je het leuk gehad?’ wordt een ‘ja’ als antwoord geprefereerd. Een vraag als: ‘Heb je geen gekke dingen gedaan?’ prefereert een ‘nee’ als antwoord. Er zijn twee verschillende ja/nee-vragen, namelijk de declaratieven en interrogatieven (Englert, 2010). Declaratieven zien eruit als een “gewone zin”, waarbij het onderwerp voorafgaat aan de persoonsvorm. Ze hebben hierdoor het karakter van een bewering of stelling (‘Je hebt vast wel zin in een biertje’). Bij interrogatieven staat de persoonsvorm vooraan in de zin, op een enkele uitzondering na. Hierdoor wordt de uiting vragend (‘Heb je zin in een biertje’). Een andere manier om een uiting vragend te maken is door middel van een question tag. Deze manier van vragen valt ook onder de polaire vragen. Englert (2010) noemt zes ‘tags’ die er in het Nederlands voor zorgen dat een uiting een tag question wordt, namelijk ‘niet’, ‘wel’, ‘of niet’, ‘of wel’, ‘toch’ en ‘hè’. Na polaire vragen wordt een response token verwacht waar ‘ja’ en ‘nee’ onder vallen, maar ook varianten hiervan zoals ‘klopt’ en ‘precies’.

Diverse taalhandelingen

Naast bovenstaande vragen zijn er ook andere eerste paardelen die een response token prefereren als tweede paardeel. Dit geldt onder andere voor het verzoek om bevestiging, waar zowel formulations als uitingen over het B-domein onder vallen. Een formulation is een uiting waarin een spreker herhaalt of samenvat wat de ander gezegd heeft. Heritage en Watson (1979) spreken van een formulation-decision paar als paar-type. Dit wil zeggen dat het eerste paardeel uit de formulation bestaat. Het tweede paardeel is de decision, oftewel het bevestigend paardeel. Door middel van een formulation kan een spreker nagaan of hij dat wat de ander gezegd heeft goed heeft begrepen. Een response token als ‘klopt’ of ‘precies’ wordt dan ook geprefereerd omdat hiermee aangegeven wordt dat hij of zij de informatie begrijpt.

(8)

A-domein, de dingen waar spreker A kennis over heeft en spreker B niet. Het B-domein, de dingen waar spreker B kennis over heeft en spreker A niet. En het AB-domein, dingen waar zowel spreker A als spreker B kennis over hebben. Wanneer spreker A een uiting doet over het B-domein wordt deze uiting gezien als een verzoek om bevestiging (Labov, 1972, p. 254). Als een spreker bijvoorbeeld een uitspraak doet over het werk van de gesprekspartner, gaat dit over het B-domein en kan de ander deze uitspraak bevestigen door middel van een response token.

Naast de formulations en uitingen over het B-domein, kan er ook met ‘klopt’ of ‘precies’ gereageerd worden op assessments. Een assessment is een uiting met een positieve of negatieve valentie door middel van specifieke lexicale termen (Thompson, Fox & Couper-Kuhlen, 2015). Het gaat dus om een oordelende uitspraak over iets. Na een assessment wordt overeenstemming, oftewel agreement geprefereerd als tweede paardeel (Pomerantz, 1984). Wanneer een spreker bijvoorbeeld zegt ‘Wat is het toch prachtig weer vandaag’ heeft diegene liever dat de ander daarmee instemt, dan dat er gereageerd wordt met ‘Nou, ik vind ’t maar koud’. Het is echter niet altijd zo dat er agreement geprefereerd wordt na een assessment. Dit is afhankelijk van wat het assessment doet. Bij assessments waarna wel overeenstemming verwacht wordt kan er gereageerd worden met ‘klopt’ of ‘precies’.

Naast vragen zijn dus ook formulations en uitingen over het B-domein en assessments eerste paardelen waarbij een response token wordt verwacht in het tweede paardeel en waar om die reden met ‘klopt’ of ‘precies’ op gereageerd kan worden

2.2. Kennis in gesprekken Kennis doen

In dagelijkse gesprekken is het tonen van kennis en het onderhandelen hierover alomtegenwoordig (Stivers, Mondada en Steensig, 2011). Zowel de spreker als de luisteraar kan zijn kennis over een bepaald onderwerp tonen en dit kan dus ook naar voren komen in zowel het eerste als het tweede paardeel. Daarnaast kunnen gespreksdeelnemers laten weten hoeveel kennis ze over een bepaald onderwerp hebben en of ze dezelfde kennis hebben. Er wordt continu onderhandeld tussen gesprekspartners over de kennis die ze hebben en over het domein waartoe deze kennis behoort. Dit gebeurt niet letterlijk tijdens het gesprek, maar het komt naar voren in de handelingen die de sprekers verrichten. Daarom wordt er ook wel gesproken van ‘kennis doen’. Met de handelingen wordt voortdurend getoond hoe de verhoudingen zijn in kennis van de gespreksdeelnemers ten opzichte van het onderwerp waarover gepraat wordt.

Naar kennis in gesprekken, oftewel epistemics, zijn al vele onderzoeken gedaan. Hierbij is gekeken naar de toegang van gespreksdeelnemers tot een bepaalde stand van zaken (epistemic

acces) maar ook naar hoe zeker sprekers zijn van de kennis die ze hebben (epistemic stance).

Daarnaast spelen het recht op kennis (epistemic primacy) en de verantwoordelijkheid ten aanzien van kennis (epistemic responsibility) een grote rol (Stivers, Mondada en Steensig, 2011). Voor dit onderzoek zijn de epistemic primacy en de epistemic stance het meest van belang. Hiermee komt namelijk het meest naar voren hoe de verhouding in kennis tussen gespreksdeelnemers is ten opzichte van het onderwerp waarover gesproken wordt. Dit wordt hieronder nog uitgebreider toegelicht. De andere onderzoeken over epistemic acces en epistemic responsibility worden ook kort besproken.

Epistemic acces

(9)

iets waar ze onvoldoende toegang tot hebben (Heritage & Raymond, 2005). Door een nieuwsmededeling te doen behandelt de spreker de luisteraar dus als niet-wetend met betrekking tot het onderwerp waarover gesproken wordt. De spreker heeft er dan bij voorbaat rekening mee gehouden dat de luisteraar (nog) geen toegang tot deze kennis heeft. De reactie ‘klopt’ of ‘precies’ wordt hier dan ook niet verwacht. Omgekeerd behandelt de spreker de luisteraar bij een verzoek om informatie als ‘wetend’ of ‘kennishebbend’. Hij laat in dat geval blijken dat hij of zij zelf degene is die niet voldoende toegang heeft tot de kennis waarover gesproken wordt, en dus niet-wetend is. In veel gevallen heeft de spreker bij een verzoek om informatie echter wel enige toegang tot de kennis waarover hij praat, maar laat hij door middel van zijn formulering zien dat het onderwerp in het domein van de ander ligt. Hier gaan de rechten om iets te mogen zeggen over een bepaald onderwerp dus al een rol spelen, maar dat komt uitgebreid ter sprake bij de epistemic primacy. De

epistemic acces is dus weinig van belang voor dit onderzoek naar ‘klopt’ en ‘precies’. Bij het doen

van een nieuwsmededeling wordt de ander als niet-wetend gezien en is een reactie met een van de twee response tokens niet gebruikelijk. Bij een verzoek om informatie speelt de toegang tot de kennis in mindere mate een rol en gaat het al snel om de rechten over deze kennis. De epistemic

primacy is daarom interessanter met betrekking tot de tokens ‘klopt’ en ‘precies’. Dit begrip zal

na de epistemic stance besproken worden.

Epistemic stance

Zoals gezegd kan een spreker door middel van de formulering van zijn uiting laten weten dat hij of zij weinig toegang heeft tot de kennis over het onderwerp waarover gesproken wordt en kan hiermee aangegeven worden dat het onderwerp niet in het domein van de spreker ligt maar in dat van de ander. De epistemic stance draagt hieraan bij. Hiermee wordt namelijk aangegeven in welke mate de spreker zeker is van hetgeen waarover hij praat. Dit komt tot uiting in het ontwerp van de beurten en kan per moment verschillen (Heritage, 2010). In een beurt kan een spreker verschillende levels van zekerheid over de kennis waarover hij of zij praat laten zien. Bij een vraag laat een spreker een lagere epistemic stance zien dan bij een bewering. Maar ook per vraag of bewering kunnen sprekers weer verschillende levels van zekerheid laten zien. Kärkkäinen (2003) laat zien dat in het Engels lexicale markeerders als ‘I think’, ‘maybe’ en ‘probably’ veel voorkomen in dagelijkse conversatie. Deze markeerders kunnen de mate van zekerheid in een uiting verminderen. Heritage en Raymond (2005) laten zien dat een andere manier van dit verminderen van zekerheid, oftewel epistemic downgrading, het gebruik van een question tag is. Dit geldt echter alleen wanneer de uiting met question tag in de eerste positie voorkomt. Wanneer een spreker door middel van epistemic downgrading dus minder zekerheid laat zien over de kennis waarover hij praat, geeft hij daarmee vaak aan dat het onderwerp niet in zijn domein ligt. Dit is interessant voor het onderzoek naar ‘klopt’ en ‘precies’, omdat in de inleiding is aangetoond dat de kennisdomeinen een grote rol spelen in het gebruik van de response tokens.

In het onderzoek van Tonkes (2014) is gekeken naar de epistemic stance van formulations. Zij spreekt hier van een hoge of lage epistemische claim, waarbij geldt, hoe hoger de epistemische claim hoe stelliger de formulering. Naast de epistemische woorden als ‘denk ik’, ‘geloof ik’, epistemische modale bijwoorden als ‘misschien’ en ‘waarschijnlijk’ en de tags ‘of zo’, ‘toch’ en ‘wel’ (Englert, 2010) kijkt ze ook naar het verloop van de formulation. Hierbij wordt gelet op het gebruik van ‘eh’ en op de pauzes die vallen (Tonkes, 2014). Uit haar onderzoek blijkt dat na een formulation met een lage epistemische claim met ‘klopt’ gereageerd wordt, terwijl na een formulation met een hoge epistemische claim ‘precies’ volgt. Ook hieruit blijkt dus dat de epistemic

(10)

Epistemic primacy

In sociale interactie oriënteren mensen zich op de verhouding tussen hun recht om iets te weten en hun recht hierover te mogen vertellen of oordelen. Deze al dan niet asymmetrische verhouding heet ook wel epistemic primacy (Stivers, Mondada & Steensig, 2011). Er zijn drie normen met betrekking tot epistemic primacy:

- Het geven van nieuwe kennis (met name groot nieuws) moet in volgorde van de relationele band met de luisteraar (Sacks, 1992). Een voorbeeld hiervan is dat wanneer een vrouw zwanger is, zij dit eerst aan haar beste vriendin vertelt en pas daarna aan een vage kennis.

- Assessments mogen alleen gedaan worden met voldoende toegang tot en recht op de kennis waar het assessment over gaat. Je kan bijvoorbeeld niet oordelen over hoeveel pijn het doet een gebroken been te hebben, wanneer je dit zelf nog nooit hebt ondervonden. - Wanneer twee gesprekspartners evenveel toegang tot bepaalde kennis hebben, heeft

degene met meer gedetailleerde en diepgaande kennis het meeste recht om beweringen te doen over dit onderwerp (Heritage & Raymond, 2005). Als twee personen bijvoorbeeld in Tokyo zijn geweest, maar de een was er een week en de ander heeft er tien jaar gewoond, dan heeft degene die er gewoond heeft meer recht om iets te zeggen over dit onderwerp, ondanks dat ze beide toegang tot dezelfde kennis hebben.

Zoals gezegd speelt de epistemic primacy, en de normen die hierbij horen, een grote rol voor het gebruik van ‘klopt’ en ‘precies’. Wanneer een spreker voldoende toegang tot de kennis over een bepaald onderwerp heeft, maar niet het recht om hier iets over te zeggen, mag hij of zij eigenlijk geen bewering of assessment doen over dit onderwerp. Echter, dit recht wordt uiteraard niet toegewezen door een of ander derde persoon, dus de gespreksdeelnemers moeten hier zelf over onderhandelen. Dit gebeurt weer door de manier waarop de sprekers hun uitingen formuleren. Als een spreker een uiting doet met een lage epistemic stance, bijvoorbeeld een uiting met een question tag, geeft hij aan dat het onderwerp niet in zijn domein ligt en hiermee laat hij zien dat hij de ander het recht geeft om iets over dit onderwerp te zeggen. Wanneer een spreker een uiting doet met een hoge epistemic stance lijkt hij echter te doen alsof hij zelf het meeste recht heeft om iets over het desbetreffende onderwerp te zeggen, ongeacht het domein waarin het onderwerp ligt. In dat geval is er sprake van ‘rechten claimen’, waar in paragraaf 2.3 uitgebreid op in wordt gegaan. Ook de response tokens ‘klopt’ en ‘precies’ zijn van invloed op de onderhandelingen over de rechten om ergens iets over te zeggen. Het recht op kennis, de epistemic primacy, speelt dus een grote rol in dit onderzoek.

Epistemic responsibility

(11)

de verantwoording voor het niet weten van een antwoord spelen geen rol in het gebruik van ‘klopt’ en ‘precies’.

2.3. Rechten claimen Eerste paardelen

Onder het kopje epistemic primacy kwam al ter sprake dat er in conversaties onderhandeld wordt over het recht om iets over een onderwerp te mogen zeggen. Een spreker kan dit recht aan een ander toewijzen, door middel van het stellen van een vraag of het doen van een uiting met een lage epistemic stance. Een spreker kan dit recht echter ook naar zichzelf toe trekken, oftewel het recht claimen. De sequentiële positie van een uiting is hierbij van invloed. Wanneer iemand iets beweert in een eerste paardeel, draagt dit de claim met zich mee dat deze spreker het eerste recht heeft om uitspraak te doen over dit onderwerp (Heritage, 2002). Bovenstaande geldt voor een bewering, maar ditzelfde is ook het geval bij assessments. Wanneer iemand een assessment doet op de eerste positie brengt dat de impliciete claim met zich mee dat deze spreker het meeste recht heeft om te mogen oordelen over het onderwerp (Heritage & Raymond, 2005). Zowel in het geval van beweringen als assessments geldt dat deze claim minder wordt of zelfs wegvalt wanneer er sprake is van epistemic downgrading in de uiting. Als er dus gebruik wordt gemaakt van lexicale markeerders (Kärkkäinen, 2003; Englert, 2010) of van question tags (Heritage & Raymond, 2005) wordt de claim afgezwakt en het recht om hier iets over te zeggen aan de ander toegewezen.

Tweede paardelen

Ook in een tweede paardeel speelt het recht op kennis een belangrijke rol. De luisteraar kan met zijn antwoord aangeven in welke mate hij kennis heeft over hetgeen waar de ander in het eerste paardeel over begonnen is. Daarnaast kan met de reactie worden aangetoond dat iemand vindt dat hij of zij meer recht heeft om iets over dit onderwerp te zeggen dan de spreker. Door een bewering van de ander te bevestigen kan het recht om iets over dit onderwerp te zeggen teruggeclaimd worden. Confirmation (bevestiging) impliceert namelijk kennis over het bevestigde en het kan daarmee de claim met zich meebrengen voor epistemic primacy (Schegloff, 1996). Dit geldt ook voor reacties op assessments. De luisteraar kan ervoor kiezen om, in plaats van in te stemmen met het oordeel van de spreker, ervoor te zorgen dat hij het recht om te oordelen over dit onderwerp weer naar zich toetrekt. Dit kan onder andere door het assessment te herhalen en er daarna een bevestiging (confirmation token) aan toe te voegen (Heritage & Raymond, 2005).

Er wordt in conversaties dus continu onderhandeld over wie welke kennis ergens over heeft, maar ook over wie het meeste recht heeft om hier iets over te zeggen of hierover te mogen oordelen. Dit recht kan worden geclaimd, zowel door de spreker als door de luisteraar. Ook met dit claimen over en weer wordt dus ‘kennis gedaan’.

2.4. Onderzoek van Betz

(12)

(Das) stimmt

Betz (2015) concludeerde dat stimmt in het Duits een confirmation token is en dat hiermee toegang tot een feit, beschrijving, of ervaring geclaimd kan worden. Dit hoeft volgens Betz niet te betekenen dat er epistemic primacy geclaimd wordt. Betz heeft het over epistemic primacy wanneer een spreker in een eerste paardeel iets beweert of ergens over oordeelt, ongeacht of dit over een onderwerp gaat dat binnen het domein van deze spreker valt. Diegene die het eerst een uitspraak doet over een bepaald onderwerp heeft volgens haar dus ook het meeste recht om iets te zeggen over dit onderwerp. Ondanks dat stimmt een confirmation token is, is Betz niet van mening dat wanneer hiermee gereageerd wordt, de ander de epistemic primacy terugclaimt. Een reden hiervoor is volgens haar dat veel sprekers een acknowledgement token (ja, nee, doch) aan

stimmt vooraf laten gaan, waardoor ze alsnog epistemic secondness realiseren.

In tegenstelling tot de literatuur over epistemic primacy houdt Betz zich niet bezig met wie de meeste kennis over een onderwerp heeft, en daardoor het meeste recht heeft om iets over dit onderwerp te mogen zeggen. Ze maakt geen onderscheid tussen de verschillende kennisdomeinen waartoe een gespreksonderwerp kan behoren. En ondanks dat ook zij verwijst naar Schegloff (1996) die zegt dat bevestiging kennis impliceert over het bevestigde en daarmee een claim voor

epistemic primacy met zich mee kan brengen, beweert Betz dat wanneer die bevestiging gepaard

gaat met een acknowledgement token (ja, nee, doch) er niets anders gerealiseerd wordt dan

epistemic secondness. Volgen Betz geeft stimmt in het tweede paardeel daardoor vooral aan dat de

ander het eens is met het assessment of de bewering dat gedaan wordt in het eerste paardeel. Daarnaast beweert Betz dat stimmt ook een ‘change of state’ kan aangeven. De luisteraar laat dan met stimmt weten dat hij door de voorgaande beurt bepaalde kennis geactualiseerd heeft en daardoor nu ergens op een andere manier tegenaan kijkt dan daarvoor. Wanneer een assessment gedaan wordt en daarop gereageerd wordt met ja stimmt kan hiermee dus aangegeven worden dat de luisteraar het eens is met het assessment en dat hij of zij hier zelf nog niet eerder aan gedacht had. Ook hierbij wordt in het onderzoek van Betz geen rekening gehouden met het kennisdomein waar het onderwerp toebehoort waar het assessment over gedaan wordt.

Een andere conclusie uit het onderzoek van Betz is dat bij de uiting das stimmt gereageerd wordt op de voorafgaande uiting. Das verwijst dan expliciet naar het voorgaande dat gezegd is. Met de uiting stimmt wordt niet per definitie gereageerd op de uiting ervoor, maar kan gereageerd worden op een grotere context of op iets dat niet expliciet gezegd is maar verondersteld wordt.

Genau

Betz heeft ook een presentatie gegeven over het gebruik van genau in het Duits (2014). Hierin stelt ze dat genau ook een response token voor bevestiging is. Ze laat zien dat genau onder andere na een verzoek om bevestiging voorkomt en na het geven van informatie. Na een verzoek om bevestiging kan met genau bevestiging gegeven worden. Na het geven van informatie wordt genau gebruikt om in te stemmen met wat er in de vorige beurt is gezegd. Daarnaast toont de ontvanger met genau aan dat hij dezelfde kennis heeft als de spreker, oftewel dat er sprake is van epistemische gelijkheid. Daarnaast stelt Betz dat wanneer er met genau gereageerd wordt op het geven van informatie, hierna vaak nog doorgepraat wordt.

Klopt en precies

(13)

over een onderwerp te mogen zeggen. Ook de positie van een uiting speelt een rol in het onderhandelen over deze rechten. Het claimen van rechten gebeurt echter niet alleen in het eerste paardeel, maar kan ook voorkomen in het tweede paardeel. Zo is er gezegd dat wanneer een bewering of assessment bevestigd wordt, dit de claim met zich meebrengt kennis te hebben over het bevestigde en daarmee ook over de rechten hierover.

Met behulp van deze achtergrondinformatie, het onderzoek van Tonkes (2014) en het onderzoek van Betz (2015) is het mogelijk een uitgebreide analyse uit te voeren over de Nederlandse response tokens ‘klopt’ en ‘precies’. Hierbij wordt gekeken naar de positie waar de tokens voorkomen en de functie die ze hebben op die plek. Ook worden de twee uitingen met elkaar vergeleken om vast te stellen of ze op bepaalde plekken hetzelfde betekenen of juist iets anders. De onderzoeksvraag die hierbij wordt gehanteerd is: Wat zijn de overeenkomsten en / of

(14)

3. Methode

Dit onderzoek is een conversatieanalytisch onderzoek. Binnen de conversatieanalyse wordt gekeken naar gesprekshandelingen die sprekers uitvoeren in zowel formele als informele gesprekken. Er kunnen verschillende handelingen aan bod komen. Zo kan er onderzoek gedaan worden naar aangrenzende paren, beurtwisselingen of naar specifieke uitingen zoals in dit onderzoek het geval is. Wanneer elementen uit een gesprek onderzocht worden, wordt er gekeken naar de locatie van de uiting in het gesprek, de interactionele handeling die de uiting met zich meebrengt en de reactie van de gesprekspartner na de uiting.

Conversatieanalytici kijken alleen naar wat er in de conversatie gebeurt. Er worden geen uitspraken gedaan over de bedoeling van de spreker en over de mogelijke reden waarom een spreker een bepaalde uitspraak doet. Onderzoekers hebben onvoldoende informatie om iets te zeggen over wat er zich in de hoofden van de gespreksdeelnemers afspeelt. Er wordt dus alleen gekeken naar wat er zich zichtbaar in de gesprekken voordoet.

Dit onderzoek wordt ook wel een collectiestudie genoemd, waarbij gebruik is gemaakt van twee subcollecties, namelijk ‘klopt’ en ‘precies’. Voor de analyse zijn eerst alle vormen van ‘klopt’ en ‘precies’ uit de transcripten geselecteerd met het programma Transana Standard 3.01. Voor het vinden van de uitingen is gebruikgemaakt van de zoektermen [ kl ] en [ cie ] om varianten als ‘klOpt’ en ‘pecies’ niet buiten te sluiten. Vervolgens zijn de woorden meerdere keren ingedeeld op verschillende manieren om ze uiteindelijk onder te brengen in categorieën die gemaakt zijn op basis van de interactionele handelingen die aan de onderzochte uitingen voorafgingen. Daarna zijn er enkele fragmenten uitgelicht die geanalyseerd zijn met behulp van de achtergrondartikelen. Vervolgens zijn de twee subcollecties met elkaar vergeleken om hierna een concluderende uitspraak te kunnen doen.

3.1. Data

(15)

4. Analyse

In deze analyse worden fragmenten besproken waar ‘klopt’ in voorkomt, fragmenten met ‘precies’ en als laatste wordt een vergelijking gemaakt tussen beide uitingen. De fragmenten zijn met tussenkopjes gecategoriseerd op interactionele handeling. Boven het fragment zal steeds een korte beschrijving van het gesprek gegeven worden, waarin de uitingen die van belang zijn worden genoemd. Onder het fragment zal dan verder ingegaan worden op de uitingen en hun functie in de conversatie.

4.1. Klopt

In onderstaande analyse wordt aangetoond dat er na het doen van een uiting over het B-domein met ‘klopt’ gereageerd kan worden. In deze paragraaf zullen verschillende vormen van uitingen aan bod komen, waaronder vragen, beweringen en assessments. Ook zal worden getoond dat ‘klopt’ kan volgen na uitingen over het AB-domein. Daarnaast zal aangetoond worden dat bij een afwijkende vorm, namelijk ‘klopt’ als reactie op een uiting over het A-domein, een uitbreiding volgt na ‘klopt’ waarin deze afwijking wordt verklaard.

 B-domein vragen

In een gesprek met twee sprekers, spreker A en spreker B, kunnen er verschillende uitingen gedaan worden. Uitingen over het A-domein, oftewel iets waar A de meeste kennis over heeft. Uitingen over het B-domein, het domein waar spreker B de meeste kennis over heeft. En uitingen over het AB-domein, waarover beide sprekers kennis hebben. In deze analyse ligt de focus op de uitingen over het B-domein. Dit wordt gezien vanuit het perspectief van de spreker van de beurt voorafgaand aan ‘klopt’ of ‘precies’. Als deze spreker een uiting doet over het domein van de ander is dit het B-domein. Wanneer spreker A niet zeker is van de kennis die hij heeft over het B-domein, kan hij spreker B vragen om bevestiging. Spreker B kan dan de vraag die gaat over zijn kennisdomein bevestigen met ‘klopt’.

In fragment 1 kondigt M aan dat hij nog een vraag heeft. Vervolgens vraag stelt hij de vraag of de ander parfum verkoopt. Deze vraag gaat over het domein van de ander, dus over het B-domein. Spreker B geeft vervolgens bevestigend antwoord door middel van de uiting ‘ja dat klopt’.

Fragment 1.

Telefoongesprek Gerards 1.

270 M =ohja. ↑oh ik heb trouwens nog een ↑vraagje 271 (.)

272  e:h j- jij eh jij ver↑koopt toch parfums? 273 (0.5)

274  R JA: dat ↑klopt=

275 =mama die had gezEgd ik moest voor jOU bestelle:n, 276 •hh maar ik m- ik heb alleen maar één één bes↑telling. 277 •h maar misschien kan je wat eh anders vin(den) bij mij. 278 (0.3)

279 M e- één bestelling?

280 wa- eh eh is dat [één parfum?=of één]

(16)

een lage epistemic stance krijgt. Hij geeft hiermee aan dat hij zelf onvoldoende toegang tot de kennis over dit onderwerp heeft en hij laat door zijn formulering blijken dat hij verwacht dat de ander wel ‘kennishebbend’ is. Daarnaast zegt M in regel 270 expliciet dat het om een vraag gaat. De ander wordt dus verzocht om antwoord te geven en in dit geval de stelling te bevestigen. R behandelt de uiting ook als een verzoek om bevestiging want in regel 274 reageert hij met ‘JA: dat ↑klopt=’. Dit is het tweede paardeel, het antwoord, waarmee gereageerd wordt op het eerste paardeel, de vraag. Hij geeft een uitgebreid antwoord doordat hij begint met ‘ja’, wat op zichzelf al een response token is, en daarna nog eens aangeeft dat ‘dat klopt’. ‘Dat’ verwijst naar de voorgaande uiting van M, namelijk dat hij parfums verkoopt. R bevestigt hiermee de juistheid van deze uiting van M. ‘Klopt’ functioneert in dit voorbeeld dus als bevestigingstoken, oftewel

confirmation token.

Een ander voorbeeld van een vraag waar met ‘klopt’ op gereageerd wordt is te zien in fragment 2. J en A praten hier over voetbal en J stelt dat “hij” pas veertien wedstrijden coach is. A bevestigt dit met ‘klopt’.

Fragment 2.

Telefoongesprek Mirck 1.

247 A ↑Nee?

248 ↓Maar dit gaat het ook echt over de u:hh

249 Kampioenswedstrijd :hh en over het hele seizoen 250 Dat hij trainer is enzo.

251 (1.8)

252 En het is gewoon [↑echt

253  J [Maar hij is toch pas veertien 254 Wedstrijden coach ofzo, he?

255 (0.5)

256 A >↑Ja zoiets ja.<

257 (0.9)

258 ↑Ja zestien ofzo ja. :hh ja

259 (0.4)

260  Ja klopt

261 (0.4)

262 Maar goed, hij doet het wel beter dan Jol.

263 (1.0)

(17)

bewering van J in regel 258 waarmee hij laat zien dat hij meer kennis over het onderwerp heeft. In regel 260 bevestigt hij vervolgens de bewering van J met ‘ja klopt’. Ook hier is deze reactie een tweede paardeel dat volgt op het eerste paardeel in regel 253/254. Met de reactie ‘klopt’ doet hij nogmaals de claim dat hij de meeste kennis over het onderwerp heeft en daarmee ook het meeste recht om iets over dit onderwerp te zeggen. Met de uitbreiding na zijn bevestiging, waarin hij een assessment doet over hetzelfde onderwerp, maakt hij gebruik van zijn geclaimde recht om iets over dit onderwerp te mogen zeggen.

Ook in fragment 3 wordt er een bewering gedaan over iets uit het B-domein. Charlie en Marnix praten over een collega van Marnix. Charlie doet een bewering over deze collega en formuleert het als een tag question. Spreker B bevestigt de uiting met ‘M:ja klopt=’.

Fragment 3.

Telefoongesprek Daniluk 1.

105 Charlie Jamaar k’denk ook dattat meer dan een soort van (.) 106 Naja niet onzekerheid is maar,

107 Inderdaad dattie dan zelf niet weet wattie moet doen

108 Enzo (.)

109 Dattie dan zelf niet weet wattie moet doen enzo, 110 Dattie dan maar een beetje zo zich op gaat stellen 111 Marnix JA is gewoon ↑luxepaardje

112  Charlie Ja dattie de aandacht d’r dan een beetje vanaf leidt, 113 Dattie het zelf allemaal ook niet weet.

114 (1.1)

115 ↑Toch?

116  Marnix M:ja klopt= 117 Charlie =ja

118 Maakt ’t er niet echt leuker op ↓he 119 Marnix Nee maar↓ja

120 (0.9)

121 .hh ga wel gewoon door, 122 ga het nog wel zeggen,

In regel 112 doet Charlie een uiting over de collega van Marnix. In eerste instantie formuleert ze deze uiting bewerend waardoor ze het recht lijkt te claimen om iets te mogen zeggen over deze collega. Na een korte pauze voegt ze er in regel 115 de tag ‘toch’ aan toe waarmee ze de claim afzwakt en er een tag question van maakt zodat het een verzoek aan Marnix wordt om de bewering te bevestigen. Marnix reageert in regel 116 met ‘M:ja klopt=’ waarmee hij de bewering van Charlie bevestigt.

 B-domein beweringen

Ook zonder een vraag te stellen door middel van question tag kan een spreker zijn uiting over het B-domein bevestigd krijgen door de ander. Labov (1972) heeft de volgende uitspraak over uitingen (statements) over het B-domein (B-event) gedaan:

(18)

Wanneer spreker A dus een bewering doet over het B-domein, ziet B dit als een verzoek om bevestiging. Spreker B kan uitspraken die gedaan worden over het B-domein daarom ook beantwoorden met ‘klopt’. Dit is te zien in de volgende voorbeelden.

In fragment 4 wordt er door spreker A een bewering gedaan over het B-domein, waarop gereageerd wordt met ‘klopt’. In dit fragment zijn A en J hun telefoongesprek aan het afronden. Ze weten niet wanneer ze elkaar weer zullen zien. A geeft aan dat ze moeten mailen of bellen of pingen of hyven. Vervolgens zegt J ‘ping heb je niet’. Hij doet dus een uiting over een onderwerp uit het B-domein. A bevestigt deze uiting daarna met ‘nee klopt’.

Fragment 4.

Telefoongesprek Mirck 1.

453 J N:::j:a dat moet je inderdaad even gaan kijken 454 En dan u:hh h zie ik je wel weer verschijnen 455 (0.4)

456 A Yes is goed jongen=

457 J = Of zie je mij weer verschijnen 458 (0.3)

459 A Kan ook (0.3) dat weten we niet 460 (0.7)

461 J Dat w↑eten we n↓iet.=

462 A =Nou dan moeten we even mailen, of bellen, 463 Of pingen, of hyven :hhh °ofzo°,

464 (0.3)

465  J Ping heb je niet 466 (0.4)

467  A Nee klopt. 468 ((Lacht)) 469 J ((Lacht))

In regel 462 t/m 464 somt A een aantal mogelijkheden op wat ze moeten doen, waaronder ook ‘pingen’. De opsomming van A zou gezien kunnen worden als grap aangezien het opnoemen van vier mogelijkheden om contact te hebben licht overdreven is. J reageert hier in regel 465 op met ‘ping heb je niet’. Dit is dus een uiting over het B-domein, want de ander (A in het gesprek) heeft hier de meeste kennis over. Wel wordt de uiting geformuleerd met een hoge epistemic stance, want er komt geen tag of andere vorm van afzwakking in voor. J laat dus zien dat hij behoorlijk zeker weet dat A geen ping heeft. Toch volgt er een korte pauze na de uiting, waaruit blijkt dat J wel een, al dan niet bevestigende, reactie verwacht op zijn uiting. A behandelt de bewering van J ook als een uitnodiging tot bevestiging. Dit is te zien doordat er gereageerd wordt met ‘nee klopt’. Hiermee bevestigt hij het B-event statement van J. Na ‘nee klopt’ wordt in regel 468 en 469 door beide sprekers gelachen. Hieruit blijkt dat de bevestiging van A na de uiting van J niet als gemarkeerd wordt beschouwd.

(19)

Fragment 5.

Telefoongesprek De Klaver 1.

9. Martijn Ja, gaat goed gaat goed 10. een beetje druk maar u:h 11. (0.6)

12. nou mag niet klagen.

13. (1.3)

14.  Johan Uhm maar u::h je was je portemonnee verloren of [u::h 15. Martijn [hh] (.) 16.  Ja klopt (.)

17. was uh afgelope::n vrijdag,

18. (0.5)

19. was ik in de stad,

20. (0.4)

21. wan[t

22. Johan [Vrijdag de dertiende ook nog he

23. (0.3)

In regel 14 doet Johan de uiting ‘uhm maar u::h je was je portemonnee verloren of u::h’. Dit is een uitspraak over het B-domein, want het gaat over een gebeurtenis die Martijn heeft meegemaakt en Johan niet. De uiting is niet vragend geformuleerd en bevat enkele onzekere elementen, zoals ‘uhm’, ‘u::h’ en nog een keer ‘u::h’ welke Mazeland (2008) vormen van aarzeling noemt. Hiermee krijgt de uiting een lage epistemic stance. De uiting eindigt ook met ‘of u::h’ wat vergelijkbaar is met ‘of zo’ of ‘weet-je-wel’ aan het einde van een zin. Volgens Mazeland (2008) zijn dit items die gespecialiseerd zijn in beurtafsluitingswerk. De spreker geeft aan dat hij niet voldoende toegang heeft tot de kennis over dit onderwerp en geeft de beurt aan de ander. De uiting in het eerste paardeel is zowel een verzoek om bevestiging als een uitnodiging tot meer informatie. Martijn behandelt de uiting eerst als een verzoek om bevestiging, wat te zien is aan zijn reactie ‘ja klopt (.)’ in regel 16. Vervolgens begint Martijn in regel 17 t/m 21 uit te leggen hoe hij zijn portemonnee is verloren. Hiermee gaat hij ook in op de uitnodiging tot het geven van meer informatie. Het response token ‘klopt’ bevindt zich ook in dit voorbeeld in de tweede positie.

Ook in fragment 6 wordt een uitspraak gedaan over het B-domein. De ander behandelt dit als een verzoek om bevestiging en reageert met ‘ja dat klopt’. In dit fragment vraagt S aan W of ze zaterdag moet werken. W geeft aan dat ze inderdaad moet werken en doet daarna de uitspraak ‘jij ook voor inge zeker’. S verstaat haar niet waarna W haar uiting nog eens herhaalt. Hierna reageert S op de uiting met ‘ja dat klopt’.

Fragment 6.

Telefoongesprek Bonants 1.

32 S [moet je zaterdag werken? 33 W Uh:: JA jij ook voor inge zeker

34 S Wat zei je

35  W jij ook voor inge 36  S Ja [dat klopt 37 W [Oh:kee

(20)

In regel 35 doet W de uiting ‘jij ook voor inge’. In deze uiting komt geen persoonsvorm of question tag voor waardoor het niet is vast te stellen dat het om een vraag gaat. Wel is het duidelijk dat het over het B-domein gaat en dus behandelt S de uiting als een verzoek om bevestiging. In haar antwoord wordt na ‘ja’ expliciet gezegd dat ‘dat’ klopt, oftewel dat het voorgaande dat W gezegd heeft juist is. Ook hier bevindt ‘klopt’ zich in het tweede paardeel en heeft de uiting de functie van een confirmation token. W reageert echter al na ‘Ja’ met ‘Oh:kee’, dus met alleen ‘Ja’ beschouwt ze haar uitspraak als bevestigd. De uitspraak ‘Oh::kee’ is de derdepositieafsluiter na de vraag/antwoord-sequentie (Mazeland, 2008).

 Formulations

Een andere vorm van een uiting over het B-domein die gezien wordt als een verzoek om bevestiging is een formulation. Dit is een korte herhaling of samenvatting van wat de ander gezegd heeft. Een spreker kan met een formulation een begripscheck doen om na te gaan of hij goed heeft begrepen wat de ander gezegd heeft.

In fragment 7 is een voorbeeld te zien van een formulation waarop gereageerd wordt met ‘klopt’. M vertelt eerder in het telefoongesprek dat hij een briefing heeft gehad die erg kort duurde. Nadat Bas heeft gevraagd waar de briefing was en M hier antwoord op heeft gegeven geeft Bas een korte samenvatting van wat M gezegd heeft. M reageert hierop met ‘=jah klopt’.

Fragment 7.

Telefoongesprek Nimwegen 1.

96 Bas nee maar ik bedoel

97 (1.6)

98 ehm

99 (2.6)

100 moest je ver fietsen naar die briefing

101 (1.4)

102 M ja ne::e

103 (.)

104 was gewoon op t station

105 (2.0)

106  Bas maar je bent dus een kwartier naar t station gefietst een 107 briefing van 3 minuten en weer terug gefietst=

108  M =jah klopt ((lacht)) daarom was ik net ook zo lang weg

109 (2.3)

(21)

 B-domein assessments

Uitingen waarin een evaluatief aspect voorkomt, heten ook wel assessments.

“We understand assessments to be utterances that are positvely or negatively valenced trough use of specific lexically assessing terms.” (Thompson, Fox, Couper-Kuhlen, 2015, p. 139)

Assessments zijn dus uitingen met een evaluatief element erin. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om een oordeel over een ervaring die iemand heeft gehad of een inschatting over iets dat nog gaat gebeuren. In het bovenstaande citaat wordt genoemd dat er een specifiek lexicaal element in de uiting voor moet komen. Het kan echter ook uit de context blijken dat er een oordeel in een uiting verpakt zit. Wanneer er een evaluatieve uiting gedaan wordt over het B-domein kan de ander dit zien als een uitnodiging tot bevestiging. De term ‘bevestiging’ moet hier op een iets bredere manier bekeken worden dan de ‘bevestiging’ na vragen. Bevestiging na een assessment kan namelijk zowel de juistheid van het assessment bevestigen, als het oordeel van de uiting goedkeuren of hiermee instemmen. Omdat dit niet altijd helder te onderscheiden is zal ‘bevestigen’ gebruikt worden als een overkoepelende term. Op assessments over het B-domein kan gereageerd wordt met ‘klopt’. Daarnaast brengt een assessment over het B-domein in het eerste paardeel de claim met zich mee dat de spreker het recht heeft om hier iets over te zeggen. Met ‘klopt’ kan de ander dit recht weer naar zich toetrekken. In de volgende voorbeelden worden er evaluatieve uitingen gedaan over het B-domein, waarop gereageerd wordt met ‘klopt’.

In fragment 8 vertelt Jan dat hij een diner heeft gehad. Roderick oordeelt hierover dat het super toevallig was dat dat in Bussum was en doet vervolgens het assessment ‘super chill’. Jan reageert op dit assessment met ‘ja klopt’.

Fragment 8.

Telefoongesprek Landsman 3.

304. Jan ja: ik had vrijdagavond natuurlijk uh dat chille

305. diner met de wijd[e Aa

306. Roderick ↑[oja, 307. ja dat was [super toevallig 308. Jan [heel relaxt 309.  Roderick dat dan in Bussum was

310. super chill

311.  Jan ja klopt

312. dat was dus tussen uh ja Bussum centraal en Bas

313. ze huis dus dat was prima

314. Roderick ja kun je nog lopen ook nog he

(22)

oordeel over te geven. Doordat hij na ‘ja klopt’ meer zegt over de locatie lijkt de bevestiging te slaan op de uiting dat het super chill was dat het in Bussum was. De locatie kan echter ook een reden zijn waardoor het super chill was, dus het is niet uitgesloten dat Jan op de andere uiting reageert.

Ook in fragment 9 wordt er een assessment gedaan over het B-domein. In dit fragment vraagt Katinka of Michella niet eens naar de dokter zou gaan. Michella geeft hierna aan dat ze inderdaad naar de dokter gaat, waarop Katinka nog eens uitlegt waarom ze vindt dat Michella dat moet doen. Ze oordeelt hierbij over een onderwerp waar Michella meer kennis van heeft. Katinka zegt namelijk dat Michella vaak moe is, en geeft daarna haar eigen inschatting, namelijk dat dat niet leuk is voor het leven van Michella. Zij reageert hier vervolgens op met ‘jaa klopt ook’ waarmee ze bevestigt dat de inschatting van Katinka juist is.

Fragment 9.

Telefoongesprek Buijsen 1.

112 Katinka Ja,

113 (0.5)

114 Zou [je niet eens naar de ↑dokter gaan, 115 Michella [donderdag ga ik wel.

116 (0.8)

117 ↑Wat zeg je?=

118 Katinka = ‘K zeg ‘Zou je niet eens naar de ↓dokter

119 gaan’

120 (0.5)

121 Michella Ja: ik ga ↓wel naar de dokter [((lacht))

121  Katinka [ JAA >want je bent

122 zoo vaak moe,=

123 = d- dat- dat is niet leuk voor je ↓leven.

124 (0.8)

125  Michella Ja:a klopt ook,

126 (0.4)

127 Dus e:ehmm >◦binnenkort even naar de dokter◦<

128 (.)

(23)

 Adviserende uitingen

Bij het geven van advies wordt er ook iets gezegd over het B-domein. Een spreker geeft dan aan wat een ander zou kunnen doen. Omdat de ander meer kennis heeft over of hij dit kan of wil doen, heeft hij het eerste recht om hier iets over te zeggen. De ontvanger van het advies kan daarom reageren met ‘klopt’ om de rechten over dit onderwerp weer terug te krijgen.

In fragment 10 praten J en A over een televisieprogramma. J geeft aan dat hij wel op tijd thuis zal zijn. Dan geeft A het advies dat J het ook terug kan zien. J reageert hierop met ‘ja klopt’ en geeft daarna aan dat hij daar vaak niet zo’n zin in heeft.

Fragment 10.

Telefoongesprek Mirck 1.

233 Heb je dat wel eens gezien?

234 (0.7)

235 J >↑Ja< .maar hoe laat is het?

236 (0.8)

237 A U::hhm ik geloof :h ergens elf of zoiets :h

238 (0.5)

239 J O:[hh dan ben ik alweer thuis

240 A [<Half elf. half twaalf.> zoiets,

241 (1.1)

242  ↑Nou je kan het dus terugzien ook.

243 (1.3)

244  J Ja klopt (.) maar daar heb- (0.6) 245 ik vaak niet zo heel veel zin

246 (0.4)

In regel 242 doet A de uiting ‘↑Nou je kan het dus terugzien ook’. Deze uiting reageert op de uiting van J waarin hij aangeeft dat hij om elf uur alweer thuis is. A geeft met deze uiting zowel de informatie dat het programma terug te zien is, als het advies dat J het ‘dus kan terugzien’. Doordat hij de bewering in de eerste positie doet claimt hij het recht om iets te mogen zeggen over dit onderwerp. J reageert eerst met ‘ja klopt’, waarmee hij bevestigt dat het waar is dat hij het programma kan terugzien. Hiermee geeft hij aan dat hij deze kennis al had. Vervolgens geeft hij aan dat hij daar vaak niet zo heel veel zin in heeft. Met deze uiting laat hij nog eens weten dat hij op de hoogte was van het feit dat het programma terug te zien was maar dat hij een reden heeft om dit niet te doen en dat hij het advies van A dus niet opvolgt. J claimt met de bevestiging en uitbreiding het recht terug om iets te zeggen over dit onderwerp.

In het volgende fragment is er ook sprake van een advies waarop gereageerd wordt met ‘ja klopt’. Het advies wordt expliciet aangegeven doordat L begint met ‘als ik jou was’. C reageert op het advies met ‘ja klopt’.

Fragment 11.

Telefoongesprek Rutten 2.

263 L: oke is goed. (.) 264 ik kijk wel= 265 C: =>oke<=

(24)

267 (0.4)

268 L: ja veel plezie::r 269 C: dankjew↓e:l

270 doe::[i

271  L: [CAROOL >EN ALS IK JOU WAS<

272 als je rele ik zal gewoon gen↑ieten hoor= 273 =als hun op de platte kar gaan en alles (.) 274  C: ja klopt.

275 (0.8)

276 eik we[l he. (.) 277 L: [snapje:?

278 C: wa maakt da huiswerk uit. (.) 279 HA(h)a

280 (0.7)

In regel 271 t/m 273 geeft L het advies dat als zij C was dat ze gewoon zou genieten. Ze geeft hierbij ook nog een reden namelijk ‘=als hun op de platte kar gaan en alles (.)’. Omdat L de uiting begint met ‘en als ik jou was’ lijkt het op een uiting over het A-domein, omdat alleen spreker A kan weten wat ze zou doen als ze spreker B was. C reageert in het tweede paardeel met ‘ja klopt’ waarmee ze toch de rechten lijkt te claimen om iets te zeggen over wat ze gaat doen. Met ‘klopt’ bevestigt ze dat ze ‘gewoon zal genieten als hun op de platte kar gaan en alles’. Daarna zegt ze ‘eik wel he’ waarmee ze, door het gebruik van de tag ‘he’ nog eens bevestiging vraagt aan L. Ondertussen doet L de uiting ‘snapje’ om te checken of C het advies begrepen heeft. C maakt hierna een grapje over ‘wat dat huiswerk uitmaakt’ waaruit blijkt dat ze het advies wel begrepen heeft.

 AB-domein assessments

In bovenstaande voorbeelden is te zien dat spreker B het meeste recht heeft op het doen van assessments over het B-domein. Wanneer het toch spreker A is die een evaluatieve uiting doet over het B-domein kan spreker B het recht om dit te doen terugclaimen. Ook wanneer het gaat om uitingen over het AB-domein kan de ene spreker meer recht hebben om te oordelen dan de ander. Volgens Heritage & Raymond is het zo dat wanneer twee sprekers evenveel toegang hebben tot bepaalde kennis de spreker met de meest gedetailleerde en diepgaande kennis het meeste recht heeft om beweringen te doen over dit onderwerp (2005). In onderstaande fragmenten worden hier voorbeelden van laten zien.

In fragment 12 vertelt W over een gebeurtenis waar S niet bij is geweest. Ze vertelt dat er iemand achterin een auto heeft gelegen. S doet een assessment over deze auto. Ze kennen de auto beide, dus het is een assessment over het AB-domein. Toch was W erbij toen de gebeurtenis plaatsvond en S niet. W heeft daarom het recht om het assessment te bevestigen en doet dit ook met ‘↑ja: >ja ja< klopt’.

Fragment 12.

Telefoongesprek Bonants 1.

213. W <<h>j↓a↑ha (.)

214. zij heeft van: boxmeer tot overloon heeft ze achter 215. in die kofferbak gelegen>;

(25)

218. W =jaha.

219. S maar dan ben je kotsmisselijk (in de) (( )) u[hu 220. W [uhuhu 221. S in de auto van rene ofwa?

222. W •h NEE in (d)e:h in (d)e:

223. ford van die aut- ouders van marlies.

224. (1.0)

225. S o:kee. 226. W <<l> dus>=

227.  S =oh das al ↑iets ruimer

228. (0.4)

229.  W ↑ja: >ja ja< klopt.

230. da was opzich wel goed te doen 231. ºis een statio[n dus,º

232. S [oh wel super grappig; 233. W JA hEEl grappig •h

234. (1.0)

Nadat W heeft verteld hoe er iemand in de kofferbak heeft gelegen en in welke auto, doet S het assessment ‘=oh das al ↑iets ruimer’. Hiermee laat ze zien ook kennis te hebben van het onderwerp en omdat ze het assessment doet als eerste paardeel claimt ze hiermee ook het recht om te mogen oordelen over het onderwerp (Heritage, 2002). W reageert in het tweede paardeel eerst met drie keer ‘ja’ en bevestigt daarna de inschatting van S met ‘klopt’. Vervolgens geeft ze haar eigen oordeel over de situatie en daarna geeft ze nog meer informatie over de auto. Hiermee laat ze weten dat zij meer kennis heeft over het onderwerp en daarom meer recht om een hier een oordeel over te mogen geven.

Ook in fragment 13 wordt er een assessment gedaan over het AB-domein, namelijk over hoe het is om met z’n allen met de trein te gaan. Lilou doet dit assessment en Anna herhaalt deze eerst waarna ze het bevestigt met ‘klopt’.

Fragment 13.

Telefoongesprek Gulink 3.

53 Anna •h jA:=

54 =misschien dat ze gewoon daar helemaal heen zijn

55 gefietst;=

56 =dat °zou kunnen°.

57 (1.2)

58 Lilou O:h dat denk ik trouwens wel ja. 59 Anna °Met [ze- met z’n allen°.

60  Lilou [Want met de trein is ook zo’n u::h hopeloze zaak. 61 Anna H(h)opeloze zaak °ja°=

62  =°klopt°.

63 Lilou j:↑a(h) 64 Anna °(dus)°

65 (0.4)

66 ↑maar (.) hoe ↑laat eh:m e::h= 67 =je hebt morgen om half twee hè?

(26)

wordt ze onderbroken. Lilou doet dan het assessment dat het met de trein gaan een hopeloze zaak is. Dit is haar eigen oordeel over iets waar ze beide toegang tot hebben. Anna herhaalt het oordeel eerst, waarna ze het bevestigt met ´=°klopt°´. Volgens Heritage & Raymon (2005) is het herhalen en daarna bevestigen van een oordeel een manier om het recht om te mogen oordelen over het onderwerp terug te nemen. Anna was degene die suggereerde dat “ze” misschien met de fiets waren gegaan. Omdat zij hiermee begonnen is, behandelt ze het onderwerp ook als haar domein en daarom claimt ze door middel van herhaling en ‘klopt’ het recht om over het onderwerp te mogen oordelen.

 A-domein bewering

Tot nu toe zijn steeds voorbeelden getoond van uitingen over het B-domein en over het AB-domein. Toch komen er ook uitingen over het A-domein voor waarop gereageerd wordt met ‘klopt’. Bij het doen van een uiting houdt de spreker zich aan de norm dat hij of zij geen informatie moet verkondigen die de luisteraar al weet (Goodwin, 1979). Ook wanneer iemand een uitspraak doet over het A-domein gaat diegene er vanuit dat dit nieuwe informatie is voor de luisteraar. Door met klopt te reageren op een uiting over het A-domein kan de ander duidelijk maken dat dit geen nieuwe informatie is. Dat hij ook toegang tot de kennis over dit onderwerp heeft en dat het dus toch gaat over een AB-domein.

In fragment 14 zijn W en M hun telefoongesprek aan het afronden. M vertelt dat ze nu bij opa zit en dat er op dat moment allemaal vogels in en uit allerlei hokken vliegen. Omdat dat informatie is waar alleen zij toegang toe heeft gaat het om een uiting over het A-domein. W reageert hier toch op met ‘ja klopt’ waarmee ze aangeeft de informatie te bevestigen. Omdat het opmerkelijk is dat ze informatie over het A-domein bevestigt, voegt ze eraan toe dat dat vrijdag ook al zo was.

Fragment 14.

Telefoongesprek Treurniet 1.

286 M: Met Floor, (.) endanneh dan zie ik jou morgenavond. 287 W: IS goed, doe je de groetjes aan papa en ↑Ben?

289 (1.3)

290 M: Ja ik zit nou bij opa. (.)

291 W: O doe opa ook maar de groetjes dan!

292 (0.4)

293  M: Ja, er vliegen hier nou allemaal vogels in en uit in 294 Allerlei hokken met zn alle tegelijk [enneh

295  W: [JA klopt was vrijdag 296 [ook al!

297 M: [<huppetee> der weer in

298 (0.4)

(27)

en dat ze daarom toch het recht heeft om de uiting te bevestigen Deze uitbreiding is de verklaring voor het feit dat ze met ‘JA klopt’ op de uiting over het A-domein reageert.

 A-domein assessment

In fragment 14 wordt aangetoond dat er op een uiting over het A-domein met ‘klopt’ gereageerd kan worden om aan te geven dat het toch om het AB-domein gaat. Dit geldt ook voor A-domein assessments.

In fragment 15 vertelt M dat ze het hele weekend bezig is geweest met studeren. Ze geeft hierbij het oordeel dat het jammer is van haar weekend. L reageert op dit assessment met ‘ja klopt’, waarmee ze aangeeft ook kennis te hebben over hoe het is om het hele weekend studeren.

Fragment 15.

Telefoongesprek Jansma 1.

143. M [nEE: het was wel m’n bedoeling maar ik (heb-) 144. (.)

145. ik dAcht ↑ik doe het dit weekend wel;

146. °dus° ik heb er ↑nu gewoon het hele weekend deraan °gezheten°. 147. (0.6)

148. L O:h ok*é:* op die manier ja 149. °ik snap het i[nderdaa: ]d° 150. M [(maar ja)] 151. (0.4)

152. L °du[:s:°

153. M [ook wel prima=

154. =jAmmer van m'n weeke:nd, 155. maar verder:

156. (0.2)

157. L *ja:* klopt=

158. =↑maar heb je nog wel een beetje buiten gezeten *dan* off↑e:h

M vertelt dat ze het hele weekend eraan gezeten heeft en geeft hierbij twee assessments. Eerst zegt ze dat het ‘ook wel prima’ is en daarna voegt ze er aan toe ‘=jammer van m’n weeke:nd maar verder:’. L reageert op dit eerste paardeel met ‘*ja:* klopt=’ waarmee ze bevestigt dat het jammer van het weekend is. Ze behandelt het onderwerp dus als iets uit het AB-domein en geeft hiermee aan dat zij ook toegang heeft tot de kennis over of het jammer is om het weekend te studeren. Daarna stelt ze de vraag of M nog wel een beetje buiten gezeten heeft. Hieruit blijkt dat het in het weekend lekker was om buiten te zitten. Met deze vraag toont L nogmaals aan dat ze toegang heeft tot de kennis over of het jammer van het weekend was om te studeren. Met haar reactie behandelt ze het assessment over het A-domein dus als een uitspraak over het AB-domein.

Samengevat

(28)

is. In het geval van beweringen wordt er met de bevestiging ook nog het recht geclaimd om iets te mogen zeggen over dit onderwerp. Bij vragen en formulations heeft de spreker dit recht al aan de ander toegewezen. Ook na adviezen en assessments kan er met ‘klopt’ gereageerd worden. Hiermee kan van de voorgaande uiting de juistheid aangegeven worden, maar de uiting kan ook goedgekeurd worden of er kan mee worden ingestemd. Daarnaast wordt ook op deze posities door middel van ‘klopt’ het recht teruggeclaimd om iets te mogen zeggen over het onderwerp.

4.2. Precies

In deze analyse wordt aangetoond dat er na het doen van een uitspraak over het A-domein, het B-domein of het AB-B-domein met ‘precies’ gereageerd kan worden. In deze paragraaf zullen verschillende vormen van uitingen aan bod komen die in de vorige analyse ook voorkwamen, waaronder beweringen, formulations en adviezen. Ook zullen verschillende functies van ‘precies’ besproken worden.

 A-domein beweringen

Wanneer spreker A vertelt over een gebeurtenis die hij of zij heeft meegemaakt wordt er gepraat over het A-domein. De spreker doet dan uitingen over het domein waar B niet of nauwelijks toegang tot heeft. B kan op deze uitingen reageren met ‘precies’ om te laten blijken dat hij de uiting van spreker A begrijpt. Opvallend is dat in deze paragraaf vrijwel alle fragmenten waarin een bewering wordt gedaan een evaluatieve context bevatten. Wellicht toont dit een verschil aan in beurten die vooraf kunnen gaan aan ‘precies’ en aan ‘klopt’. In deze fragmenten wordt gepraat over een onderwerp dat op zichzelf al een evaluatie bevat, zoals het kwijtraken van een portemonnee negatief is (fragment 16) en het feit dat je eigenlijk niet hoeft na te denken bij een examen (fragment 17) positief. Ondanks dat er beweringen gedaan worden waar geen zichtbaar evaluatief element in zit, kunnen de beweringen toch gezien worden als assessments, omdat ze voorkomen in een evaluatieve context. Er is een impliciet oordeel in de beweringen te ontdekken. De beweringen zijn dus niet volledig vergelijkbaar met de beweringen die in de analyse van ‘klopt’ besproken zijn, omdat die beweringen meer feitelijk waren.

In fragment 16 vertelt M over de gebeurtenis van afgelopen vrijdag toen hij zijn portemonnee is kwijtgeraakt. Hij vertelt aan J wat er allemaal in die portemonnee zat. J reageert op deze uiting over het A-domein met ‘precies’ en herhaalt daarna nog eens in zijn eigen woorden wat M daarvoor gezegd heeft.

Fragment 16.

Telefoongesprek De Klaver 1.

91 J <o↑ke jong>.

90 (0.5)

92  M ja mhaargoehd (.) rhijbewijhs derin e:h

93 (0.2)

94 oovee-chipkaart <zat erin>, 95 alles zat erin;

96 (1.9)

97  J ja: >ja ja precies<,

(29)

99 (0.5)

100 M jA dus das gewoon e::h (.) echt wel zwaar balen, 102 (0.8)

In regel 92 t/m 94 vertelt M dat zijn rijbewijs en OV-Chipkaart in de portemonnee zaten die hij is kwijtgeraakt waarna hij in regel 95 concludeert ‘alles zat erin;’. Gezien de context van het gesprek waarin verteld is dat zijn portemonnee is gestolen is de uiting van M ook wel te zien als een evaluatieve uiting. Hij noemt verschillende voorbeelden van pasjes die erin zaten en eindigt met de formulering dat ‘alles’ erin zat, waarmee hij de ernst van de situatie aangeeft. Hierna volgt een pauze, waardoor J uitgenodigd wordt om een reactie te geven. In regel 70 reageert J eerst drie keer snel achter elkaar met ‘ja’ en vervolgens komt ‘precies’. Met deze uiting geeft hij aan dat hij de ander begrepen heeft. Om zeker te weten dat hij de informatie goed begrepen heeft volgt hierna een formulation, oftewel een korte samenvatting van wat de ander gezegd heeft. Hij laat hiermee weten dat hij nu ook toegang heeft tot de kennis over het voorgaande dat gezegd is en dat er dus sprake is van epistemische gelijkheid (Betz, 2014). Na een formulation volgt in het tweede paardeel vaak een bevestigend paardeel (Heritage & Watson, 1979). M behandelt de uiting als een verzoek om bevestiging en reageert in zijn volgende beurt met ‘jA’ voordat hij verder praat. Hiermee geeft hij aan dat J het inderdaad goed begrepen heeft. Er kan dus met ‘precies’ gereageerd worden op uitingen over het A-domein. Hiermee kan de spreker laten zien dat hij de uiting begrepen heeft. Hierna kan hij ter controle nog laten weten wat hij begrepen heeft.

Ook in fragment 17 wordt er een uiting gedaan over het A-domein waarop gereageerd wordt met ‘precies’. Jan vertelt over het stappenplan dat hij bij zijn examen kan gebruiken. Hij concludeert dat je eigenlijk niet hoeft na te denken maar gewoon moet doen. Hierna reageert Roderick met ´precies´.

Fragment 17.

Telefoongesprek Landsman 1.

118. Roderick stappenplan, waarvoor,

119. Jan ja je krijgt gewoon voor iedere vraag zeg maar 120. iedere vraag soort als raaklijn en oplossing en log

121. uh shit

122. Roderick [ja

123. Jan [krijg je gewoon heel stappenplan van hoe je iets

124. moet oplossen

125. Roderick ja

126.  Jan dus je hoeft eigenlijk helemaal niet na te denken

127. Je moet gewoon doen

128. (lach)

129.  Roderick ja pecies 130. Jan heHeeHl chill

131. Roderick ma[ar heb je dat dan u::h 132. Jan [maar ( )

133. Roderick dat stappenplan heb je dat dan bij je: of in je 134. rekenmachine of uh weet je dat uit je hoofd= 135. Jan =ja dat uh zit gewoon wel in me hoofd

(30)

In regel 118 doet Roderick de uiting ‘stappenplan, waarvoor’. Hiermee geeft hij aan dat hij nog geen kennis heeft over het stappenplan waar Jan over praat. In regel 119 t/m 123 geeft Jan uitleg over het stappenplan, waarmee hij Roderick voorziet van informatie over het A-domein, waarna hij de conclusie geeft ‘dus je hoeft eigenlijk helemaal niet na te denken je moet gewoon doen’. In deze uiting zit ook een evaluatief aspect, namelijk ‘eigenlijk helemaal niet na te denken’ en ‘gewoon doen’. Deze formuleringen zeggen iets over de moeilijkheidsgraad van het oplossen. Roderick reageert in regel 128 met ‘ja pecies’ op de uiting van Jan. Hiermee handelt hij alsof hij de voorgaande uiting inclusief het evaluatieve aspect begrepen heeft. Jan geeft vervolgens nog een oordeel over zijn eerdere conclusie, namelijk ‘heHeeHl chill’. Hierna stelt Roderick in regel 130 en 132 een vraag over of hij het stappenplan bij zich heeft of uit z’n hoofd weet. Dit zegt ook iets over de moeilijkheid, dus hiermee gaat hij in op het evaluatieve aspect van de uiting van Jan. Met ‘ja pecies’ gaf hij aan de uiting van Jan te begrijpen maar nog niet alle kennis over het A-domein onderwerp te hebben wat blijkt uit het feit dat hij doorvraagt over het onderwerp.

In fragment 18 is er ook sprake van een bewering over het A-domein waarop gereageerd wordt met ‘precies’. L praat over haar kledingkeuze voor het weekend en sluit dit af met ‘dus dan uh ben ik ook klaar’. M reageert hierop met ‘precies’ waarmee ze aangeeft dat ze het begrijpt. Hierna veranderen ze van onderwerp.

Fragment 18.

Telefoongesprek Weemstra 1.

172 L gewoon alleen mijn spijkerbroek= 173 =of misschien heb ik die dan al aan=

174 =want ik weet nog niet precies wat ik aan doe, (.) 175 en daar daar werk ik dan ook in zondag, (.)

176 en [dan ik heb daar gewoon een shirt die ik aan moet=

177 M [ohja

178  L =geloof ik die zijn er nu, (.) 179 dus dan uh ben ik ook klaar 180  M ja precies

181 L °dus°.

182 M Ik moet nog even kijken of ik een tas meeneem=

183 =want misschien moeten we dan ook weer effe wat bier

184 meenemen,

In regel 172 t/m 179 denkt L hardop na over wat ze in het weekend aan zal trekken of mee zal nemen aan kleding. M zegt tussendoor een keer ‘ohja’, wat in dit fragment de functie heeft van continueerder, waarmee aangegeven wordt dat de luisteraar ervan uit gaat dat de huidige spreker nog even door zal gaan (Mazeland, 2008). De hele beurt praat L over wat ze aan zal doen en waarom en omdat zij de meeste toegang tot dit onderwerp heeft gaat het ook hier weer om het A-domein. L eindigt haar beurt met de uiting ‘dus dan uh ben ik ook klaar’. Hierop reageert M met ‘ja precies’. Ze geeft hiermee aan dat ze de uitingen van L begrijpt. Hierna doet L in regel 181 de uiting ‘°dus°’. Ze geeft hiermee aan dat zij over dit onderwerp is uitgesproken. M neemt daarna de beurt over en begint over haar eigen dilemma’s voor het weekend. De uiting ‘ja precies’ heeft in dit gesprek ook de functie van ‘sequence closer’ wat overeenkomt met de conclusie van Betz (2014) over het Duitse woord genau.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

✓ Er zijn goede alternatieven beschikbaar en bereikbaar voor en voorbij inzet van opiaten, zowel binnen de huisartspraktijk zelf als ook in de tweede lijn.. ✓ Onze artseneed,

Boezemfibrilleren sinds 15 jaar Myocard infarct 15 jaar terug CVA 10 jaar terug Visus &lt;0.4.. (macula degeneratie) sinds

Zolang wij hier een tegenstelling zien en er niet van overtuigd zijn, dat onze beginselen en de belangen der middenstanders parallel lopen; zolang wij er niet van doordrongen

opbouw veel en veel later pas hebben kunnen bereiken dan in het belang van Nederland en Indonesië dringend wenselijk ware geweest, De oppositie en het voorbehoud hebben ons

Daar waren anderen die slechts een tegenwicht tegen een volksbeweging wilden vormen, wij zijn de enige partij, die naar voren kan komen met een grote staat van dienst, maar ook

Een ding weten wij, namelijk, dat wanneer wij niet hadden gefuseerd, er toch een discussie zou zijn ontstaan in ieder van de thans samenwerkende partijen, die wij thans krijgen in

Nu ik mij vanmorgen op deze plaats tot tolk mag maken van het gevoelen, dat leeft in een bepaalde bevolkingsgroep, voor wie de Protestants-Christelijke geloofsovertuiging het

Alleen door een forse politieke greep zal het mogelijk zijn, dat vertrouwen niet alleen in de goede bedoelingen van, Nederland, maar ook in zijn kracht, ook internationaal,