• No results found

Heersers uit de oudheid in museale tentoonstellingen. Archeologie als politiek instrument.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Heersers uit de oudheid in museale tentoonstellingen. Archeologie als politiek instrument."

Copied!
67
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Heersers uit de oudheid in

museale tentoonstellingen

Archeologie als politiek instrument

Afstudeerscriptie Master Museumstudies Universiteit van Amsterdam

Student Nikki Dijkshoorn Studentnummer 10309039

Eerste begeleider mw. Dr. M.H.E. Hoijtink Tweede lezer dhr. Prof. Dr. G.L.M. Burgers Datum 20 augustus 2015

(2)

Affiches van de geanalyseerde tentoonstellingen (van links boven, naar rechts onder). De Onsterfelijke Alexander de Grote. De mythe, de werkelijkheid, zijn reis, zijn erfenis (Hermitage Amsterdam, 2010-2011), Moi, empereur de Rome (Grand Palais, Parijs, 2014), Herod the Great: The King’s Final Journey (Israel Museum, Jeruzalem, 2013-2014) en Augusto (Scuderie del Quirinale, Rome, 2014).

(3)

Inhoudsopgave

Inleiding ... 4

1

Archeologie, politiek & musea ... 12

1.1 Nationalisme & het verleden ... 12

1.2 Nationale identiteit & archeologie ... 14

1.3 Institutionalisering van archeologie ... 17

2

Naties en archeologie van heerserscultus ... 20

2.1 Heerserscultus ... 20

2.2 Rusland & Alexander de Grote ... 23

2.3 Frankrijk & Augustus ... 30

2.4 Italië & Augustus ... 33

2.5 Israël & Herodes ... 36

3

Archeologie van heersers in museale tentoonstellingen ... 42

3.1 Alexander de Grote ... 42 3.2 Augustus... 47 3.3 Herodes ... 49

4

Conclusie ... 53

Literatuur ... 57

Bijlagen ... 65

(4)

Inleiding

De relatie tussen de opkomst van archeologie als academische discipline en politiek krijgt pas sinds enkele decennia aandacht binnen het academische discours. Voorheen werd hier nog wel eens aan voorbijgegaan, omdat dit verband zo vanzelfsprekend leek. Door de parallelle opkomst van nationalisme en archeologie in de 19de eeuw konden deze in de periode daarna vrijwel niet los van elkaar worden gezien. Met de WOII als breekpunt is het besef en de erkenning dat de archeologische praktijk een politieke zijde heeft een academisch onderwerp.

In de jaren 1980 belichtte Bruce Trigger als een van de eerste academici in zijn artikel Alternative Archaeologies: Nationalist, Colonialist, Imperialist archeologische narratieven in het licht van een specifieke politieke context. Archeologie wordt volgens Trigger sterk beïnvloed door de positie die de landen en regio’s waar archeologie wordt beoefend innemen binnen het – zoals hij dit noemt – ‘world-system’.1 De vorm die de archeologische praktijk ‘aanneemt’, wordt bepaald door de rol die de natiestaat op economisch, politiek en cultureel gebied speelt. Trigger onderscheidt hierbij drie typen archeologie: nationalistische, kolonialistische en imperialistische archeologie. Tien jaar later gaat Trigger in op het belang van nationalisme voor de ontwikkeling van archeologie als discipline. Nationalisme had volgens hem een positief effect op archeologie omdat het archeologen aanmoedigde om de ruimtelijke variaties in de archeologische record meer systematisch te onderzoeken dan zij voorheen deden.2 Daarnaast werden door de natiestaten financiële middelen beschikbaar gesteld om archeologie te bedrijven. Anderzijds speelt ook een intrinsieke ambitie om de archeologische praktijk te ontwikkelen mee.

Met het werk van Trigger in gedachten is het van groot belang onderscheid aan te brengen tussen nationale archeologie en nationalistische archeologie, zoals ook Philip Kohl doet. Nationale archeologie omvat de archeologische praktijk binnen een bepaalde staat.

1 Trigger, B.G. ‘Alternative Archaeologies: Nationalist, Colonialist, Imperialist.’ Man, New Series, Vol. 19(3)

(1984): 355-370: 356

2 Trigger, B.G. ‘Romanticism, Nationalism, and Archaeology.’ In: Kohl, P.L. en C. Fawcett, red. Nationalism,

(5)

Nationalistische archeologie betreft daarentegen niet alleen die praktijk, maar ook het door de staat gevoerde beleid welke gebruik maakt van die praktijk voor doeleinden die betrekking hebben op het opbouwen van de natie. Hierbij kan het beleid zich tevens uitstrekken buiten de grenzen van de staat. Nationalistische archeologie is betrokken bij het creëren en ontwikkelen van nationale identiteiten. Dit vindt niet alleen plaats binnen de eigen staat, maar ook wanneer een staat zich uitbreidt of contact heeft met andere staten.3 Binnen dit onderzoek zal de laatste vorm van het gebruik van archeologie als politiek instrument centraal staan.

Door de grote politieke, sociale en economische veranderingen in Europa tijdens het ontstaan van natiestaten in de tweede helft van de 19de eeuw vond een overgang plaats van een universele geschiedschrijving naar een nationale geschiedschrijving.4 Deze nationale geschiedschrijving bracht naar voren wat bij de burger bekend moest zijn over de natie. Hoewel daar vandaag anders over wordt gedacht, bleek archeologie te gebruiken of te misbruiken te zijn bij het creëren of ondersteunen van deze nationale geschiedenis en identiteit die het bestaan van de natie moest legitimeren.5 Op selectieve manier werden opgravingen uitgevoerd, waarbij de archeologische vondsten werden geïnterpreteerd of gemanipuleerd om zo land te claimen of om de overheersing over andere volken te rechtvaardigen.6 Hoewel dit niet voor alle archeologische opgravingen uit deze periode geldt, voorzag deze nationalistische en imperialistische vorm van archeologie in veel gevallen wel in de behoefte van het creëren van een nationale identiteit, welke nodig werd gevonden bij de vorming van de natie.7

Een aspect van het gebruik van archeologie is de identificatie van de huidige heerser of natie met een heerser uit de oudheid. Hierbij zien we dat archeologie uit een bepaalde periode of van een bepaalde heerser werd gebruikt ten behoeve van de natie. Dit fenomeen van heerserscultus kent zijn oorsprong bij de Egyptische farao’s (3100-30 v. Chr.) en ontwikkelde zich langzaam tot een systeem van verering dat ook door de Romeinse heersers werd gebruikt om zichzelf, maar ook de macht van Rome, te verheerlijken. Eén van de voorbeelden hiervan is Augustus. Hij bleek

3 Kohl, P.L. ‘Nationalism and Archaeology: On the Constructions of Nations and the Reconstructions of the

Remote past.’ Annual Review of Anthropology, Vol. 27 (1998): 223-246

4 Hoijtink, M.H.E. Exhibiting the Past. Caspar J.C. Reuvens and the museums of antiquities in Europe, 1800-1840.

2012: 15-16

5 Kohl, P.L. en C. Fawcett, red. Nationalism, politics, and the practice of archaeology. 1995: 12-13 6 Ibidem: 5

7 Een voorbeeld waarbij de opgravingen niet op politiek gericht was, is de Franse archeologische activiteit

in Rome begin 19de eeuw. Hierbij werden de monumenten uit de Romeinse tijd op gestructureerde

manier opgegraven, onderzocht en in sommige gevallen zelfs gerestaureerd. Zie: Ridley, R.T. The Eagle

(6)

in staat om zijn gezag te verspreiden en op een slimme manier een cultus om zichzelf heen te bouwen. Deze zelfpropaganda bleek effectief, aangezien hij vandaag de dag met name wordt geroemd voor zijn hervormingen van het Romeinse Rijk en in het bijzonder van de stad Rome. Alle negatieve aspecten van zijn heerschap lijken vaak te worden vergeten. De kracht van zijn zelfpropaganda ligt in het feit dat Augustus niet alleen nadruk legde op zijn politieke gezag, maar tevens aan het volk duidelijk maakte dat hij het Romeinse Rijk tot hoog niveau had gebracht.

Tijdens de Renaissance werd het concept van heerserscultus nieuw leven in geblazen. Eén voorbeeld hiervan is Napoleon (1769-1821), die zich identificeerde met de oudheid en met name met de heerser Augustus (63 v. Chr.-14 na Chr.). Binnen zijn politiek werd hij geïnspireerd door de oudheid en het leven van Augustus. Na Napoleon volgden nog vele andere voorbeelden waaronder de Russische tsaren die teruggrepen op Alexander de Grote, Benito Mussolini (1883-1945) die teruggreep op ‘Romeinsheid’ en Augustus in het bijzonder en meer recent ook Israël, dat teruggrijpt op Herodes zoals blijkt uit onder andere de Massada-mythe. Al deze machthebbers maken gebruik van heersers uit de oudheid om de natie een historische identiteit te geven en de lange geschiedenis duidelijk te maken aan de burger. Door het aanhalen van de heersers uit de oudheid werd een nationale identiteit gecreëerd, waarbij de archeologie voorzag in de behoefte aan tastbaar bewijs en symbolen die hiervoor nodig waren.

In de periode dat archeologie als academische discipline en nationalisme opkwamen, ontstaan tevens de eerste musea. In haar werk Museums and the Shaping of Knowledge wijst Eilean Hooper-Greenhill erop dat musea zich altijd al hebben moeten aanpassen aan de machtsverhoudingen en de eisen die aan hen werden gesteld op sociaal, economisch en politiek vlak.8 Hieruit volgt dat musea een afspiegeling zijn van, of reactie geven op, wat er in de samenleving gebeurt. Ook Carol Duncan stelt dat musea representatief zijn voor ideeën over hoe de wereld in elkaar zit, haar verleden en heden, en de plek van het individu hierbinnen. Hoewel haar onderzoek zich op kunstmusea richt, vormen alle typen musea volgens haar een microkosmos.9 Duncan concludeert dat musea machtige instituten zijn die identiteit kunnen bepalen.10 Vanuit deze inzichten is het interessant om te onderzoeken welk (selectief) narratief musea presenteren en op welke manier zij dit doen. Het narratief van een museum of tentoonstelling zegt iets over de perceptie van wereld om hen heen en is dus nooit neutraal, brengt altijd een boodschap voort en brengt iets te

8 Hooper-Greenhill, E. Museums and the Shaping of Knowledge. 1992: 1 9 Duncan, C. Civilizing Rituals: Inside Public Art Museums. 1995: 8

10 Duncan, C. ‘Art Museums and the Ritual of Citizenship.’ In: Karp, I. en S.D. Lavine, red. Exhibiting cultures:

(7)

weeg bij de bezoeker. Het is dan ook interessant om te onderzoeken of de archeologische en politieke belangstelling voor heersers uit de oudheid terug te vinden is in museale tentoonstellingen. Dit zijn vaak de tentoonstellingen die het meest publiekgericht zijn, veel media aandacht krijgen en belangrijk zijn in de nationale en internationale profilering van het museum. Dit leidt tot de probleemstelling: hoe verhoudt de archeologie zich tot de belangstelling voor heersers uit de oudheid en is dit vandaag de dag terug te zien in museale tentoonstellingen?

Afbakening van het onderzoek

Aan de basis van deze vraagstelling ligt het ontstaan van archeologie als academische discipline aan het begin van de 19de eeuw. Dit is uiteraard niet een op zichzelf staande ontwikkeling, maar hangt nauw samen met diverse ontwikkelingen, waarvan nationalisme binnen dit onderzoek één van de belangrijkste is. In het voorafgaande heb ik hierover gesproken zonder toe te lichten wat onder dit begrip wordt verstaan. Sinds de jaren 1980 is in toenemende mate literatuur verschenen, maar een definitie van wat men onder nationalisme en de gerelateerde begrippen imperialisme en kolonialisme verstaat, is echter niet eenduidig. Ik zal hieronder behandelen op welke manier de begrippen binnen de context van dit onderzoek worden gebruikt.

Ernest Gellner stelt in zijn werk Nations and Nationalism dat de natiestaat wordt gezien als politiek gecentraliseerde eenheid die een voorwaarde is voor het ontstaan van nationalisme.11 Gellner en Eric Hobsbawm zien naties als moderne constructies die door de menselijke overtuigingen en gevoelens van loyaliteit en solidariteit zijn ontstaan.12 Hobsbawm definieert nationalisme als een principe dat stelt dat de politieke en nationale eenheid congruent moeten zijn.13 Benedict Anderson verdiept dit begrip door zijn visie dat een natie een verbeelde (politieke) gemeenschap is. Verbeeld omdat niet iedereen binnen de natie elkaar kan kennen maar in de verbeelding wel bij dezelfde natie horen.14 Zoals Grever en Ribbens terecht stellen heeft “De natiestaat (…) in het algemeen dus betrekking op een gemeenschap waarbij de politieke en nationale territoriale eenheden min of meer samenvallen en de meerderheid de legitimiteit van deze entiteit

11 Gellner, E. Nations and Nationalism. 1983

12 Grever, M. en K. Ribbens. Nationale identiteit en meervoudig verleden. 2007: 24 13 Hobsbawm, E.J. Nations and Nationalism since 1780: Programme, Myth, Reality. 1990: 9

(8)

erkent”.15 Binnen dit onderzoek zal deze definitie als uitgangspunt worden gehanteerd. Hierbij is van belang dat de natie en nationalisme vanaf boven zijn geconstrueerd, waarbij draagvlak van de bevolking nodig is. Zonder dit draagvlak bestaat er geen natie.16 Nationale identiteit is de verbindende factor tussen de natiestaat en nationalisme. De nationale identiteit wordt door de natiestaat geconstrueerd om voor de eenheid van de natie te zorgen, waarbij een gedeelde geschiedenis van belang is. Nationalisme zorgt voor de bevordering van saamhorigheid binnen de natie en tegelijkertijd voor competitie en afkeer naar alles buiten de natie.

Na de opkomst van natiestaten in Europa en het daarbij horende nationalisme ontwikkelde zich het imperialisme en kolonialisme. Waar nationalisme de trots en legitimiteit van de eigen natie centraal stelt, gaat het in het geval van imperialisme om, zoals Edward Said het definieert, de praktijk, de theorie en de houding van een dominerende metropool welke over een ver grondgebied regeert.17 Het verschil met kolonialisme ligt in het oprichten van nederzettingen op het andere grondgebied.18

Wanneer nationalisme, kolonialisme en imperialisme binnen de archeologische context worden beschouwd, associeert Trigger nationalistische archeologie met het versterken van de trots en het moreel van de natie of etnische groepen. Kolonialistische archeologie dient om inheemse gemeenschappen en volkeren te denigreren door aan te tonen dat deze in hun ontwikkeling stil zijn blijven staan in de prehistorie en zich niet zelfstandig konden ontwikkelen. Imperialistische archeologie wordt in verband gebracht met staten die politieke, culturele en/of economische dominantie hebben uitgeoefend op andere naties of gebieden.19 Belangrijk om bij de laatste te vermelden is dat imperialisme niet alleen uitoefening op een natie hoeft te zijn, maar zoals Said stelt, gaat het om het uitbreiden van het eigen gebied door het opnemen van andere gebieden in het eigen rijk of natie. Het gebruik van cultuur in een context van imperialisme wordt deze met name ingezet bij het blokkeren en vervangen van de narratieven van de veroverde natie.20

15 Grever, M. en K. Ribbens, 2007: 25 16 Ibidem

17 Said, E. Culture and Imperialism. 1993: 9 18 Ibidem

19 Trigger, B.G. 1984: 355-370 20 Said, E. 1993: xiii

(9)

Heerser uit de oudheid

Een tweede element dat toelichting verdient, is ‘heerser uit de oudheid’. Zoals hiervoor al is genoemd, hebben diverse machthebbers zich geïdentificeerd met heersers uit de oudheid. Deze interesse in een bepaalde heerser heeft zich niet alleen gemanifesteerd in mythen en verhalen maar ook later in museale tentoonstellingen. Ondanks dat het produceren van een ‘heerserstentoonstelling’ vaak een intensief proces is van onderzoek, grote bruikleenaanvragen en (internationale) samenwerkingsverbanden tussen diverse musea om de topstukken te vergaren, blijkt dat heerserstentoonstellingen regelmatig worden gebracht in onder andere Londen, Parijs, Berlijn, Rome, Amsterdam maar ook Sint Petersburg en New York (zie bijlage 1). Hoewel het zeer interessant zou zijn de probleemstelling van dit onderzoek op al deze museale tentoonstellingen uit te voeren, is ervoor gekozen om hieruit een selectie van drie heersers te maken, te weten Alexander de Grote, Augustus en Herodes.

De keuze voor Alexander de Grote, Augustus en Herodes

Allereerst bouwt dit onderzoek voort op een eerder geschreven artikel in het kader van de excursie naar Jeruzalem als onderdeel van de Master Museumstudies. Gezien mijn archeologische achtergrond besloot ik mij op dit aspect binnen het overkoepelende thema van de reis competing memories and approriation te richten. Ik onderzocht door analyse van de tijdelijke tentoonstelling Herod the Great: The King’s Final Journey (Israel Museum, Jeruzalem, 2013-2014) op welke manier de tentoonstelling als politiek instrument werd ingezet bij de versterking van de joodse aanspraak op en toe-eigening van wat the Land of Israel werd genoemd. Toen bleek dat er recent meer tentoonstellingen over heersers waren geprogrammeerd in verschillende (Europese) musea, vormde dit de aanleiding om mijn scriptie onderzoek op de analyse van meer heerserstentoonstellingen te richten.

De keuze voor de drie centraal staande heersers is gebaseerd op de diversiteit die zij met zich meebrachten: elk heerser en natie kende een specifieke geschiedenis van natievorming. Het huidige belang van tentoonstellingen over heersers uit de oudheid wordt dan ook binnen deze specifieke context van natievorming geplaatst. Rusland bestaat uit een conglomeraat van culturen en talen die vanaf de tsarische periode bijeen werd gebracht. De tsaren zagen zichzelf als directe opvolgers en erfgenaam van het Byzantijnse Rijk. Wat had dat voor gevolg voor de focus op en omgang met Alexander de Grote en zijn archeologie? Frankrijk had als uitdaging de centrale macht binnen Europa te behouden en de continuïteit te bewaken. Welke rol zag Napoleon hier voor Augustus weggelegd? Italië was een relatieve laatkomer binnen de Europese

(10)

natievorming, maar had als centrum van het Romeinse Rijk een directe geografische link. Op welke manier zette Mussolini dit en de focus op Augustus in bij de natievorming? Israël heeft als kolonie van het Romeinse Rijk en de heerschappij van Herodes als Romeinse afgezant in deze regio een bijzondere rol binnen het joodse narratief. Daarnaast bevindt Israël als pan-Europese en Amerikaanse natie zich nog midden in het proces van de natievorming en heeft de Massada-mythe – welke aan Herodes verbonden is – een grote invloed op in de samenleving. Binnen deze context moeten de tentoonstellingen in de diverse musea en naties worden geplaatst.

Opzet van het onderzoek

In drie hoofdstukken zal worden toegewerkt naar het beantwoorden van de probleemstelling. Hiervoor wordt in het eerste hoofdstuk het verband tussen archeologie, politiek en musea beschreven. Er wordt ingegaan op de ontwikkeling van nationalisme en archeologie en de vraag wordt beantwoord waarom en op welke manier archeologie wordt ingezet bij het creëren van een nationale identiteit en hoe dit tot uiting komt in musea.21

Zoals reeds aangegeven is Bruce Trigger een van de eerste academici die archeologie in een sociale, politieke en economische context plaatste.22 Vanuit deze basis volgden vele werken die ingaan op de wisselwerking tussen nationalisme en de formatie van nationale identiteit en archeologie.23 Als basis voor dit hoofdstuk dienen werken van, onder meer, Philip Kohl en Claire Fawcett (Nationalism, Politics, and the Practice of Archaeology), Margarita Díaz-Andreu en Timothy Champion (Nationalism and Archaeology in Europe), Timothy Baycroft (Nationalism in Europe, 1789-1945), Margarita Díaz-Andreau (A World History Of Nineteenth-Century Archaeology. Nationalism, Colonialism, and the Past), Alain Schnapp (The Discovery of the Past: The Origins of Archaeology) en Mirjam Hoijtink (Exhibiting the Past. Caspar J.C. Reuvens and the museums of antiquities in Europe, 1800-1840.).

Nadat in het eerste hoofdstuk de relatie tussen archeologie, nationalisme, imperialisme en musea is beschreven en tevens is toegelicht waarom archeologie kon worden gebruikt en misbruikt bij het creëren van een nationale identiteit, zal het tweede hoofdstuk worden ingaan

21 Hoewel binnen de literatuur vaak alleen van nationalisme wordt gesproken, zal de nuance met

imperialisme en kolonialisme binnen dit onderzoek zo goed als mogelijk worden aangebracht.

22 Zie hiervoor: Trigger (1980, 1984, 1985 en 1989) en Hodder (1982, 1985 en 1986)

23 Een selectie van bekende werken zijn: Abu El-Haj (2001), Atkinson, Banks en O’Sullivan (1996), Härke

(11)

op het teruggrijpen op heersers uit de oudheid. Dit blijkt al eeuwen te worden gedaan, maar kende een herleving tijdens de Renaissance door de overlevering van bronnen van oude schrijvers. Deze bronnen speelden een grote rol in de beeldvorming van heersers uit de oudheid. Daarbij zal worden ingegaan op vier cases waarbij machthebbers zich met oude heersers identificeerden. In Rusland lag de focus op Alexander de Grote, zowel Napoleon als Mussolini richtten zich in hun politiek op Augustus en in Israël speelde Herodes en de Massada-mythe een grote rol.

In het derde hoofdstuk wordt onderzocht of de belangstelling voor de heersers Alexander de Grote, Augustus en Herodes vandaag de dag terug te zien is in tijdelijke museale tentoonstellingen. En zo ja, op welke manier dit tot uiting komt. De volgende tentoonstellingen worden geanalyseerd: De Onsterfelijke Alexander de Grote. De mythe, de werkelijkheid, zijn reis, zijn erfenis (Hermitage Amsterdam, 2010-2011); Augusto (Scuderie del Quirinale, Rome, 2014); Moi, Auguste, Empereur de Rome (Grand Palais, Parijs, 2014) en Herod the Great: The King’s Final Journey (Israel Museum, Jeruzalem, 2013-2014). Bij analyse van deze tentoonstellingen zal onder andere gebruik worden gemaakt van informatie verkregen bij het bezoek aan de tentoonstellingen (Moi, Auguste, Empereur de Rome en Herod the Great: The King’s Final Journey), tentoonstellingscatalogi, recensies, museum- en tentoonstellingswebsite en persinformatie.

(12)

1 Archeologie, politiek & musea

In het Europa van de 18de eeuw vond het begin van zowel de ontwikkeling van nationalisme als de ontwikkeling van archeologie als academische discipline plaats. In een periode van Europese machtsverschuivingen ontstond een competitie tussen de (nieuwe) natiestaten. Daarbinnen was een rol weggelegd voor de archeologie welke in toenemende mate werd gebruikt bij het creëren van een nationale identiteit. De verhoogde interesse in het verleden en het besef dat niet alleen de filologie maar ook archeologie iets over het menselijke verleden kon zeggen, had een toename van archeologische opgravingen als gevolg. Dit zette op haar beurt de institutionalisering van archeologie en de oprichting van de eerste nationale musea in de Europese hoofdsteden in gang.

1.1

Nationalisme & het verleden

Als startpunt voor het ontstaan van het nationalisme wordt het einde van de 18de eeuw aangeduid.24 In de tijd van diverse revoluties in Europa, waarvan de Franse Revolutie als de meest invloedrijke wordt beschouwd, veranderden de koninklijke politieke macht en sociale orde totaal. In het najaar van 1814 begon het Congres van Wenen met als doel het politieke evenwicht in Europa te herstellen. Hoewel er weinig veranderd leek te zijn – het land werd herverdeeld onder de verschillende monarchieën – bleef toch een specifiek element bewaard: nationalisme. Individuen binnen de losse staten, die met name taalkundig of culturele kenmerken deelden, zoals bijvoorbeeld de Duitse staten (verenigd in 1871) en Italiaanse staten (verenigd in 1870), pleitten voor een uniforme natie. Waar het begrip natie voorheen werd gebruikt om een groep

(13)

individuen aan te duiden die in een bepaald gebied waren geboren, was de natie na de Franse Revolutie onlosmakelijk verbonden met het concept van staat.25

Door deze ingrijpende veranderingen in Europa in combinatie met de verminderde machtspositie van de Kerk was een nieuwe manier van legitimering nodig.26 Europa verkeerde in een ‘herinneringscrisis’ met als gevolg dat elke natie een nieuwe set collectieve herinneringen samenstelde en de geschiedenis canoniseerde.27 De legitimering van de nieuwe natiestaten werd gevonden in de ver teruggaande geschiedenis van de natie en specifiek in die van de oudheid. Het verband dat werd gelegd tussen natiestaat en haar ver teruggaande verleden zorgde later voor een diepe, bijna onlosmakelijke, verbinding tussen nationalisme en archeologie.28 Pas na WOII zou het gebruik van archeologie voor een politiek doeleinde een punt van discussie worden.

Een belangrijke verandering die invloed heeft gehad op de omgang met het verleden is de overgang van het cyclische (oorsprong-groei-verandering-verval) denken naar het lineaire historische, chronologische denken. Aan het lineaire denken was de gedachte gekoppeld van een universele geschiedenis, waarbij de mensheid als één geheel werd gezien met binnen dit geheel een te onderscheiden culturele diversiteit.29 Waar voorheen geen onderscheid werd gemaakt tussen verleden en heden, ontstond nu het idee dat het verleden een andere wereld was. Het was daardoor mogelijk om het verleden te evenaren of zelfs te overtreffen.30

Als gevolg hiervan werden objecten en monumenten uit het verleden gezien als symbolen voor een gemeenschappelijke identiteit, continuïteit en ambitie.31 Waar tijdens de Renaissance de nadruk lag op het visuele aspect van de objecten, richtte men zich nu ook op de objecten zelf. Men besefte steeds meer dat kennis over de geschiedenis van de mens niet alleen door de studie van taal (filologie) bestudeerd kon worden, maar dat materiële objecten van de mens tevens licht

25 Baycroft, T. Nationalism in Europe, 1789-1945. 1998

26 Díaz-Andreau, M. A World History Of Nineteenth-Century Archaeology. Nationalism, Colonialism, and the Past.

2007: 60-63

27 Grever, M. en K. Ribbens, 2007: 54 28 Díaz-Andreau, M., 2007: 63-64 29 Hoijtink, M.H.E., 2012: 16

30 Lowenthal, D. The Past is a Foreign Country. 2013: 80 31 Ibidem: xvi.

(14)

konden werpen op deze geschiedenis.32 Bronnen om het verleden te bestuderen beperkten zich niet meer alleen tot het schrift, maar breidden zich uit naar het bestuderen van materiële overblijfselen.33 De basis voor het ontstaan van archeologie als academische discipline werd hiermee gelegd.

1.2

Nationale identiteit & archeologie

In de tweede helft van de 19de eeuw vindt de overgang van een universele geschiedschrijving naar een nationale geschiedschrijving plaats.34 Binnen dit nieuwe tijdsbesef waren verleden, heden en toekomst onlosmakelijk met elkaar verbonden. Identiteit en geschiedenis raakten nauw met elkaar verbonden vanuit de gedachte dat men zich (zij het bewust of onbewust) op het verleden kon richten om de eigen identiteit te bepalen.35 Door naar het verleden te kijken, kon men te weten komen wie men zelf was. Dit zelfbeeld van de natie kan worden gebruikt om zich van anderen te onderscheiden, zich tot een bepaalde groep te rekenen, zich bepaalde idealen toe te schrijven om zo een andere cultuur of gebied te claimen, of om aan te tonen dat het verleden hetzelfde is als het heden.36 Deze elementen droegen bij aan de legitimering voor het bestaan van de eigen natie. Hierbij kan men zich richten op bijvoorbeeld een roemrijk verleden, waarbij de prestige van de natie en culturele of militaire successen worden uitgelicht, of juist een martelaarsgeschiedenis.

Belangrijk om hierbij te beseffen is dat dit beeld gecreëerd kan worden en niet per se hoeft te corresponderen met de werkelijkheid. Het vraagt om een bepaalde selectie en interpretatie van historische gebeurtenissen en soms zelfs het vervormen of vernietigen hiervan. Deze ‘karaktereigenschappen’ van de natie kunnen cultureel, etnisch of historisch zijn, maar het vraagt altijd om een bepaalde mate van selectie en prioritering.37 Zelfrepresentatie is dus een wezenlijk onderdeel van nationale geschiedschrijving en het creëren van een collectief geheugen binnen de

32 Schnapp, A. The Discovery of the Past: The Origins of Archaeology. 1996: 276 33 Ibidem: 290-291

34 Hoijtink, M.H.E., 2012: 15-16 35 Grever, M. en K. Ribbens, 2007: 23

36 Kane, S., red. The Politicis of Archaeology and Identity in a Global Context. 2013: 3 37 Baycroft, T. 1998: 24-25

(15)

natie. Het gevoel van het behoren tot een natie impliceert het idee van een continuïteit, terugkeer of het bestaan van een culturele gemeenschap gedurende een periode van generaties.38 Daarbij is de rol van een collectief geheugen belangrijk. Deze herinneringen geven vorm aan de identiteit van de natie en de individuen die daar onderdeel van zijn.39

Anthony D. Smith volgt de theorie van wat hij noemt ethno-symbolism en ziet hierbij de symbolen van de natie als onderdeel van een etnisch-cultureel erfgoed, waarvan gebruik kan worden gemaakt bij het creëren van een nationale eenheid en identiteit. Hiervoor kunnen symbolen, mythen, waarden en herinneringen worden ingezet. Hoewel het gebruik hiervan niet de enige manier is voor leiders van een staat bij natievorming, blijkt het wel vaak de meest krachtige manier te zijn.40

Bij het creëren van een identiteit en collectief geheugen zijn dus middelen nodig. De vraag die Díaz-Andreu en Champion zich stellen is waarom archeologie hier juist zo’n geschikt middel voor blijkt te zijn.41 Deze vraag zou echter genuanceerder moeten worden geformuleerd. Op deze manier wordt er namelijk te impliciet gewezen op het gebruik en vooral misbruik bij het selectief inzetten van archeologie ten behoeve van het creëren van een nationale identiteit. Dat Díaz-Andreu en Champion zich hier wel degelijk van bewust zijn, blijkt uit het feit dat zij geen genoegen nemen met de vaak genoemde oppervlakkige redenering dat de natie een natuurlijk kader voor het bedrijven van archeologie vormt of dat archeologie zich op de natie richt omdat het door de staat gefinancierd wordt. Díaz-Andreu en Champion dragen vier argumenten aan waarom – om in hun woorden te spreken – archeologie een ‘geschikt middel’ is voor nationalisme.

Allereerst wijzen zij op de veelzijdigheid van archeologisch bewijs. De vondsten hebben interpretatie nodig en vaak zijn al snel een aantal varianten mogelijk. Dit laatste geldt vooral ten tijde van het ontstaan van nationalisme en archeologie toen er nog weinig kennis over het verleden was, waardoor het bewijs zeer flexibel in gebruik was. Anderzijds is de discipline zich juist door nationalisme verder gaan ontwikkelen. Onder invloed van het ontstaan van natiestaten

38 Baycroft, T. 1998: 24 39 Ibidem: 24-25

40 Kolstø, P. ‘National symbols as signs of unity and division.’ Ethnic and Racial Studies, 29, 4 (2006): 676-701 41 Díaz-Andreu, M. en T. Champion, red. Nationalism and Archaeology in Europe. 1996: 18

(16)

vond de institutionalisering van archeologie plaats. Doordat archeologie zich als academische discipline ontwikkelde en er daarnaast in rap tempo verschillend nieuw gedachtegoed was ontstaan – denk alleen al aan de invloed die Darwin had – ontstonden nieuwe archeologische methoden en technieken. Dit zorgde ervoor dat archeologisch bewijs minder naar de hand gezet kon worden doordat het nu beter onderbouwd kon worden.42

Een tweede argument is dat archeologisch bewijs oud kan zijn. Nationalistische claims op land werden gebaseerd op de lange teruggaande geschiedenis en bewoning van dat land. Filologie was hierbij niet bruikbaar en alleen archeologie kon bewijs verschaffen. Hierbij stond de cultuur-historische traditie centraal. Later werd deze benadering ingehaald door de ontwikkeling van het concept ‘chronologie’ waardoor de geclaimde continuïteit kon worden weerlegd. Daardoor werd later gefocust op de link tussen materiële cultuur en etnische groepen of natie als legitimering van de aanwezigheid in een bepaald gebied.43

Ten derde is archeologische bewijs tastbaar waardoor objecten als krachtig symbool ingezet konden worden. Dit aspect kreeg echter pas voet aan de grond nadat men besefte dat niet alleen filologie maar ook de studie van materiële objecten kennis konden verschaffen over de geschiedenis van de mens. Hiermee samen hangt het ontstaan van openbare musea en het daaruit voortvloeiende culturele en educatieve belang dat wordt gehecht aan een museumbezoek.44

Tot slot – aangrenzend aan het vorige argument – werden opgravingen, monumenten en soms ook hele landschappen gehistoriseerd. Een archeologische vindplaats kon dienen als symbool voor de natie en kon bezocht worden. Deze plekken dienen als perfecte locatie voor onder andere politieke bijeenkomsten, ceremonies, educatieve bezoeken door individuen of scholen en – wanneer we naar vandaag de dag kijken – als gecommercialiseerde toeristische plek.45

Deze vier argumenten vormen de reden dat archeologie binnen het nationalisme een rol toebedeeld kreeg. Een overkoepelend element hierbij is het fysieke aspect van archeologie. De objecten die werden opgegraven, moesten een plek krijgen om enerzijds aan het publiek getoond te worden en om anderzijds bewaard te blijven. Hierdoor werd aan het begin van de 19de eeuw de basis gelegd voor het ontstaan van de eerste (nationale) musea. Voor deze periode waren al collecties bijeengebracht door bijvoorbeeld particuliere verzamelaars of aristocraten, maar vanaf

42 Díaz-Andreu, M. en T. Champion, red. 1996: 18-19 43 Ibidem: 19

44 Ibidem: 20 45 Ibidem: 20

(17)

deze periode kregen de musea een publieke functie en dienden zij voor het eerst een nationale belang.

1.3

Institutionalisering van archeologie

Door het ontstaan van de natiestaat en de nieuwe manier van geschiedschrijving werd de institutionalisering van archeologie in gang gezet.46 Binnen de archeologie zelf vond een verschuiving plaats naar een cultureel-evolutionaire archeologie waarbij het documenteren van het proces van de menselijke ontwikkeling centraal stond.47 Vanuit dit gedachtegoed richtte het verzamelen van archeologische objecten zich op wat er wel en niet binnen de universele beschavingsgeschiedenis hoorde. Het feit dat Europa superieur zou zijn aan andere gebieden vormde een argument voor de rechtvaardiging van het opgraven en transporteren van archeologische objecten naar Europa. Het bezitten van antiquiteiten stond gelijk aan het bezitten van het land en het daarbij horende verleden. Vanaf de tweede helft van de 19de en begin van de 20ste eeuw werd archeologie dan ook in toenemende mate ingezet bij het aangaan van een band met en het verkrijgen van land.48

In deze periode werden in steden als Rome, Athene en Caïro Europese archeologische Europese instituten opgericht.49 De Europese natiestaten beschouwden zichzelf als erfgenaam van de oude beschavingen in de Méditerranée en Nabije Oosten. Door middel van archeologisch onderzoek in deze gebieden meenden zij toegang te kunnen krijgen tot de wortels van de Europese beschaving.50 Daarnaast was de aanwezigheid van archeologische instituten in deze steden tevens een afspiegeling van de politieke strijd tussen de Europese naties. Door deze

46 Díaz-Andreau, M., 2007: 78

47 Goldstein, L. ‘Politics of Archaeology.’ Politics of Archaeology, NAGPRA, Related Issues: 623-626

48 Silberman, N.A. Digging for God and Country: Exploration, Archaeology, and the Secret Struggle for the Holy

Land 1799-1917. 1982

49 Üre, P. Byzantine heritage, archaeology, and politics between Russia and the Ottoman Empire: Russian

Archaeological Institute in Constantinople (1894-1914). 2014: 20

(18)

competitie waren de ‘archeologische successen’ die werden behaald nauw verbonden met nationale prestige.51

Vanaf het begin van de 19de eeuw werden museale collecties – die eerder veelal in particulier bezit waren en voor een klein publiek toegankelijk – voor het eerst in openbare musea samengebracht.52 Door de toenemende mate van archeologische opgravingen buiten Europa, werden de archeologische schatten overgebracht naar de hoofdstad van de betreffende natie. Hiermee werden musea zoals het British Museum en het Louvre de visuele representatie van nationale prestige. Tegelijkertijd, zoals Hoijtink stelt, “(…) [speelde] het museum van oudheden een belangrijke rol in de vroegste ontwikkeling van de archeologie als wetenschap”.53 Nederland had als eerste van de Europese staten haar academische positie in 1818 met de benoeming van Casper Reuvens (1793-1835) tot buitengewoon hoogleraar in de archeologie. Tevens was hij beheerder van het ‘Archaeologisch Cabinet van de Leidse Hogeschool’, nu het Rijksmuseum van Oudheden.54 In Frankrijk had Napoleon al een voorzet gedaan door het bijeenbrengen van de belangrijkste objecten uit de klassieke oudheid in zijn Musée Napoléon, dat later zou uitgroeien tot het Louvre.55 In navolging van deze vroege voorbeelden van nationale collecties werden steeds vaker archeologische expedities uitgezet om zo de nieuw opgerichte musea te kunnen vullen met de prachtigste sculpturen en monumenten.

Door de toenemende rol die musea binnen de samenleving hebben gekregen, hebben zij grote invloed op het vormen en hervormen van collectieve herinneringen. Daarom spelen ze bij het opbouwen van de natie en het creëren en uitdragen van de nationale identiteit vaak een grote rol. Enerzijds bepalen musea, door de selectie die wordt gemaakt bij het aanleggen van collecties, wat terecht komt in het collectief geheugen. Tijdens dit proces wordt bepaald welke objecten wel en welke niet bewaard worden en op welke manier deze objecten worden geïnterpreteerd en

51 Díaz-Andreau, M., 2007: 128 en Dyson, S.L. In Pursuit of Ancient Past: A History of Classical Archaeology in

the Nineteenth and Twentieth Centuries. 2006: 86-87

52 Bergvelt, E., D.J. Meijers en M. Rijnders, red. Kabinetten, galerijen en musea. Het verzamelen en presenteren van

naturalia en kunst van 1500 tot heden. 2005

53 Hoijtink, M.H.E., 2012: 162 54 Ibidem: 7

55 Hoewel controversieel door de roofkunst kan het Louvre of Musée Napoléon gezien worden als de

voorloper voor de eerste nationale musea in Europa. Zie voor meer informatie: Bergvelt et al. Napoleon's

(19)

gepresenteerd. Anderzijds hebben musea grote invloed door de macht die zij – al dan niet gewenst – ontlenen aan het feit dat zij als gezaghebbend, objectief en authentiek worden gezien.56 Waar een individuele herinnering weinig impact heeft op het geheugen van de natie als geheel, spelen musea door deze elementen een grote rol bij de vorming van het collectief geheugen.57 Institutionalisering van de archeologie en het ontstaan van musea heeft dus een grote rol bij het creëren van een collectief geheugen en nationale identiteit.58

Uit de uiteenzetting van het ontstaan van nationalisme en archeologie, de nationalisering van geschiedschrijving en de institutionalisering van archeologie blijkt dat nationalisme en archeologie over en weer invloed op elkaars ontwikkeling hebben gehad. Het bezitten van archeologische objecten, het creëren van een nationale identiteit aan de hand hiervan en het tentoonstellen van deze objecten in de nieuw opgerichte musea in de Europese hoofdsteden vormt de basis voor de verdere uitwerking van dit onderzoek.

56 Hoewel dit de laatste decennia op zijn terugkeer lijkt te zijn, moet niet worden onderschat wat voor

aanzien musea nog steeds hebben.

57 Davison, P. ‘Museums and the re-shaping of memory.’ In: Corsane, G., red. Heritage, Museums and Galleries:

An Introductory Reader. 2005: 184-214

58 Filosoof Ritter stelt dat vanaf eind 19de eeuw dat organisaties en instituten zoals historical societies en musea

steeds meer de rol van cultural memory overnemen, maar ook vandaag de dag is dit nog te zien, zo stelt Hermann Lübbe. De toename van het aantal musea is maar een symptoom van de toenemende institutionalisering van het verleden. Zie: Macdonald, S. Memorylands: Heritage and Identity in Europe

(20)

2 Naties en archeologie van heerserscultus

Zoals in het vorige hoofdstuk is beschreven, hebben nationalisme en archeologie een grote invloed op elkaar gehad. Archeologie kan worden ingezet om een heroïsch verleden te bewijzen en te ondersteunen met fysiek bewijs. In dit hoofdstuk wordt een beschouwing gegeven van de wijze waarop de heersercultus is ontwikkeld. Daarnaast wordt in gegaan op de naties Rusland, Frankrijk, Italië en Israël en de archeologie van de daarbij horende heersers uit de oudheid: Alexander de Grote, Augustus en Herodes.

2.1

Heerserscultus

Anthony D. Smith stelt in zijn publicatie Myths and Memories of the Nation dat “(…) every nationalism requires a touchstone of virtue and heroism, to guide and give meaning to the tasks of regeneration. The future of ethnic community can only derive meaning and achieve its form from the pristine ‘golden age’ when men were ‘heroes’”.59 De mythen die over deze helden de ronde deden, moesten als rolmodel dienen om het volk te inspireren en moed en kracht te geven.60 Deze helden straalden waarden, zoals nationale eenheid, patriotisme, deugd, kracht en volharding, uit.61 Robert Gerwarth definieert mythe in deze context als een populair narratief dat normaliter is gebaseerd op waargebeurde historische gebeurtenissen of op authentieke personen die boven de ‘normale’ mens uitstegen.62 De grootse daden van helden uit het verleden kunnen dus worden ingezet om het volk te inspireren. Pål Kolstø wijst ons erop dat alle staatsleiders symbolische natievorming inzetten om een gevoel van nationale eenheid te bevorderen tussen alle lagen van

59 Smith, A.D. Myths and Memories of the Nation. 1999: 65 60 Ibidem

61 Grever, M. en K. Ribbens, 2007: 38

(21)

de bevolking.63 In lijn hiermee kan een leider van een natiestaat zich legitimeren door middel van het teruggrijpen op een held – en in dit geval een heerser uit de oudheid zoals Alexander de Grote, Augustus en Herodes.

De kennis en verhalen over heersers uit de oudheid wordt met name bepaald door de overlevering van bronnen geschreven door oude schrijvers. 64 De oorsprong van deze geschiedschrijving ligt in de Griekse vorm van publiekelijke voordrachten – de retorica. In de Griekse schrijverstraditie was het niet ongebruikelijk om aan te sturen op parallellen tussen de mythologie en geschiedenis, of een gebeurtenis in het heden te vergelijken met bekende voorvallen uit het verleden. De dramatisering van gebeurtenissen heeft invloed gehad op de beeldvorming van heersers uit de oudheid, zoals bijvoorbeeld Alexander de Grote. Door zijn bijzondere verhaal als ‘veroveraar van de wereld’ was de link met mythes en legendes al snel gelegd.65 Door de eeuwen heen is Alexander veelvuldig neergezet als deel van een mythologische traditie.

Deze Griekse traditie heeft vervolgens invloed gehad op de manier van schrijven in de Romeinse tijd. In eerste instantie richtten de geschriften zich alleen op het politieke domein. Ingezet tegen vijanden van Rome en later ook tegen de interne tegenstanders binnen het politieke systeem van de stad, was geschiedschrijving een verlengstuk van het politieke leven. Pas later werden de heroïsche legenden van het verleden van Rome omgezet in geschreven poëzie. Historische proza, op haar beurt, was een vorm die zich pas daarna ontwikkelde. 66 Geschiedschrijving in de klassieke oudheid was dus eerder als literatuur bedoeld dan als geschiedschrijving zoals we dat nu kennen. De schrijver probeerde zijn publiek te vermaken en wilde daarom dat zijn werk vooral gezien werd als literatuur en daarna pas als historisch werk.

63 Kolstø, P., 2006: 676

64 Het is van belang om bij deze bronnen altijd een kanttekening betreffende de betrouwbaarheid te plaatsen.

Hadden de schrijvers een bepaalde agenda? Hoe objectief zijn hun geschriften? Waar haalden de schrijvers hun informatie vandaan? Was de informatie uit eerste, tweede of wellicht zelfs derde hand? Men was niet altijd even objectief of accuraat en soms smolten feit en fictie samen. De schrijvers toentertijd hadden een ander beeld en criteria dan wat we vandaag de dag als een gedegen historisch stuk beschouwen.

65 Pearson, L. The lost histories of Alexander the Great. 1960: 12-13

(22)

Op deze manier moeten de teksten dan ook benaderd worden. Pas als een literaire analyse van de bron is uitgevoerd, kunnen de teksten gebruikt worden als historische bron.67

Ondanks de kanttekeningen die vandaag de dag bij het gebruik van bronnen van oude schrijvers moeten worden geplaatst, zijn deze bronnen in de loop der tijd veelvuldig aangesproken en hebben zij invloed gehad op de beeldvorming van een heerser.68 Men is deze bronnen over heersers blijven lezen, met name om de heldhaftige daden die hierin voorkomen. Heersers uit de oudheid hebben een voortbestaan gekregen in de poëzie, dramaturgie en schilderkunst. Van de Middeleeuwen tot de Renaissance en van de Amerikaanse tot de Franse Revolutie is het ideaalbeeld van de Romeinse wereld blijven bestaan. Dit valt te verklaren door de gedetailleerdheid van de teksten waarbij de heroïsche daden en de daarmee verbonden Romeinse families en de voorouders werden geportretteerd.69

Vanaf de Renaissance tot en met nu worden de verhalen van onder andere Livius, Tacitus en Plutarchus gebruikt om te voorzien in politieke modellen, morele lessen en verhalen over tirannie en wreedheden. Door de literaire schrijfstijl van deze bronnen wordt de geschiedenis op een krachtige manier gepresenteerd, waardoor deze eveneens overtuigender is dan een ‘normaal’ boek. De oude schrijvers hadden het ook op deze manier bedoeld.70 Omdat deze bronnen zo goed zijn overgeleverd, hebben ze tijdens de Renaissance een grote rol gespeeld in de beeldvorming en het gebruik van heersers zoals Alexander de Grote, Augustus en Herodes. In de 19de eeuw werd de zoektocht naar mythische helden een bekend fenomeen.71 Doordat heersers uit de oudheid door de tijd heen tot de verbeelding hebben gesproken, volgt hieruit logischerwijs dat ook archeologische onderzoek hierdoor is beïnvloed. Aan de hand van de analyse van de rol van

67 Grant, M. Greek and Roman Historians: Information and Misinformation. 1995

68 Wat echter niet uit het oog verloren moet worden, is dat de interpretatie van deze bronnen gebeurd vanuit

ons eigen wereldbeeld. Men is altijd subjectief en beïnvloed door eigen waarden, normen, ervaringen en omgeving. Zoals Lowenthal aangeeft: ‘The past is a foreign country whose features are shaped by today’s

predilections, its strangeness domesticated by our own preservation of its vestiges.’ Hoewel dit uiteraard voor

elke bron die we lezen geld, ook hedendaagse bronnen, is het wel zo dat we deze bronnen beter in context kunnen plaatsen dan bronnen van 2000 jaar geleden. Zie: Lowenthal, D. 2013: xvii

69 Mellor, R., 1997: xxviii 70 Ibidem: xxx

(23)

Alexander de Grote in Rusland, Augustus in Frankrijk en Italië en Herodes in Israël zal de invloed van de focus op deze heersers op archeologisch onderzoek en de verzamelgeschiedenis blijken.

2.2

Rusland & Alexander de Grote

Alexander de Grote is wellicht een van de meest bekendste en invloedrijkste personen ooit. De uitbreiding van zijn rijk tot ver naar het Oosten waar hij de grenzen van hedendaags India bereikte en naar het zuiden tot in Egypte (zie figuur 1) heeft tot ver na zijn dood nog invloed op de wereld gehad. Er kan bijvoorbeeld worden gesteld dat het Romeinse Rijk, de verspreiding van het christendom als wereldreligie en de Byzantijnse traditie alle in zekere zin gevolgen waren van Alexanders prestaties.72

FIGUUR 1: ALEXANDERS RIJK EN VELDTOCHT 73

72 Voor de meest recente werken over Augustus, zie: Briant (2010), Cartledge (2004), Green (1992), Bosworth

en Baynham (2000) en Worthington (2003).

73 Mr. Guerriero Blog, Alexander the Great—Notes from Class. 16 april 2015

(24)

Nog voordat Russische heersers zich lieten inspireren door Alexander de Grote werd hem als voorvader al een rol binnen de Byzantijnse traditie toebedeeld. Binnen dit kader kreeg Alexander een heldenstatus. De Byzantijnse traditie, kunst en architectuur had een uitwerking op Rusland door onder andere de overname van het orthodoxe geloof.74 Dit had onder andere tot gevolg dat na de val van Constantinopel in 1453 de Russische heersers zich als directe opvolgers van het Byzantijnse Rijk beschouwden. Voor de ontwikkeling van archeologie zou dit van grote invloed zijn.

Russische tsaardom

Hoewel de identificatie met Alexander de Grote al in het begin van het Russische tsaardom ontstond, kende de interesse in kunst en archeologie een toename onder Peter de Grote (1672-1725) en Catharina de Grote (1729-1796). Beiden waren geïnteresseerd in literatuur en kwamen via die weg in aanraking met de verhalen over Alexander de Grote. Beiden hadden bovendien de ambitie om een groot rijk op te bouwen dat oost naar west bij elkaar moest brengen: geheel in lijn met Alexanders politiek. Van de twee liet Catharina de Grote zich het sterkst door Alexander inspireren. Zo had haar politiek duidelijke overeenkomsten met die van Alexander.75 Catharina’s ambitie om het Oost-Romeinse Rijk opnieuw bij elkaar te krijgen, voorzag in het idee van een herleving van het Byzantijnse Rijk met als hoofdstad Constantinopel en als keizer een Russische prins. Om Constantinopel te veroveren was een uitbreiding van de Russische invloed richting de zuidelijke oevers van de Zwarte Zee nodig. In lijn met deze politieke en ideologische missie gaf Catherina haar kleinzoon, Constantijn, een opvoeding die doordrenkt was van de Griekse cultuur. De naam Constantijn was bewust voor hem gekozen. Van hem werd immers verwacht dat hij de keizer van het nieuwe Byzantium zou worden.

De interesse van Peter de Grote en Catharina de Grote in de Griekse en Byzantijnse cultuur werd gevoed door zowel economische als ideologische redenen. Ondanks de imperialistische

74 Voor de meest recente werken over Byzantijnse kunst, zie: Cormack (2000), Lowden (1997) en Mathews

(1998).

75 Nikitin, D., J. Balachanavoa en M. Chimin. ‘De Alexander-Roman in het Oude Rusland.’ In: Hermitage

Amsterdam, red. De Onsterfelijke Alexander de Grote. De mythe, de werkelijkheid, zijn reis, zijn erfenis. 2010: 75

(25)

plannen om het Russische Rijk naar het zuiden uit te breiden, ging dit niet ten koste van de nationalistische drang om Europa met de superioriteit van het Russische rijk te imponeren en tegelijkertijd de machtsbalans intact te houden.76

Vanaf het midden van de 18de eeuw werden – tamelijk amateuristische – archeologische expedities ondernomen.77 Veel van de objecten die daarbij werden verkregen, kwamen via de collecties van de tsaren en de kunstacademie in de collectie van de Hermitage terecht. De privécollectie van de Russische tsaren werd gehuisd in twee gebouwen bij het Winterpaleis in Sint Petersburg, die in opdracht van Catharina de Grote waren gebouwd (tegenwoordig de Kleine Hermitage en de Oude Hermitage). Nicholas I (1796-1855) heeft ervoor gezorgd dat het paleis in 1852 werd uitgebouwd en deelde zijn schatten met het publiek (vandaag de dag de Nieuwe Hermitage).

De basis voor het begin van de collectie van de huidige Hermitage werd verkregen uit imperialistische overheersing vanaf tsaar Ivan (1547-1584) en kent een uitbreiding met onder meer kunst, archeologische objecten en kunstnijverheid onder Peter de Grote en Catharina de Grote.78 Verzamelen was voor Catharina een politieke aangelegenheid: door haar aanwinsten liet ze aan Europa haar superioriteit zien.79 Waar Catharina met name een galerij met schilderijen had opgezet voor het publiek en Peter de Grote in zijn Kunstkammer sculpturen voornamelijk als decoratie tentoonstelde, vond onder Nicholas I de eerste tentoonstelling van oudheden plaats. Dit toont aan dat destijds een (toenemende) interesse voor antiquiteiten bestond, hoewel de Russische archeologie nog in de kinderschoenen stond.80

Tussen de tweede helft van de 18de eeuw en de eerste helft van de 19de eeuw werd de collectie uitgebreid met aankopen afkomstig van privéverzamelaars uit Italië, Frankrijk en Oostenrijk. Vanaf 1830 werden de eerste expedities vanuit de Hermitage ondernomen naar onder andere de

76 Üre, P., 2014: 64-65

77 Dolukhanov, P.M. ‘Archaeology in Russia and Its Impact on Archaeological Theory.’ In: Ucko, P.J., red.

Theory in Archaeology: A World Perspective. 1995: 327

78 Norman, G. The Hermitage: The Biography of a Great Museum. 1997: 3-7 79 Ibidem: 22-23

(26)

regio rondom de Zwarte zee.81 Hoewel archeologie nog niet als academische discipline was ontwikkeld, vonden in deze periode al wel voorzichtig ‘archeologische’ activiteiten plaats. Vanaf het einde van de 18de eeuw trokken de Griekse, Scythische en Sarmaatse regio’s rond het Zwarte Zeegebied, de Krim en Oekraïne de aandacht van Russische amateur-oudheidkundigen.

Imperialistische archeologie

Hoewel onder Peter de Grote een begin werd gemaakt met het leggen van een basis voor (wetenschappelijke) onderzoek naar archeologische vondsten door het oprichten van de Imperial Academy of Sciences, is het accurater om het midden van de 19de eeuw als beginpunt te duiden voor het ontstaan van archeologie in Rusland.82 In de jaren 1850 en 1860 werden twee archeologische instituten opgericht: Imperial Archaeological Society met locaties in Sint-Petersburg en Moskou en de Imperial Archaeological Commission. Deze laatste had de supervisie over al het archeologisch onderzoek in Rusland. Tijdens opgravingen werden objecten die van belang werden geacht naar de Hermitage gebracht, waarbij van uitzonderlijk veel objecten destijds de biografie is gedocumenteerd.83

In deze periode werden bovendien diverse grote opgravingen geïnitieerd op sites als Tbilisi, Kazan en Pskov. Het bedrijven van archeologie op de kust van de Zwarte Zee – sinds de late 18de eeuw onderdeel van Russisch grondgebied – genoot echter de voorkeur door de aanwezigheid van oude Griekse en Scythische sites. Vanaf de tweede helft van de 19de eeuw verschoof de aandacht echter van oud-Griekse en Scythische archeologie naar die van het orthodoxe en Byzantijnse Rijk, waarbij de orthodoxe christelijke geschiedenis van het Russische Rijk benadrukt werd.84 Üre verklaart dit door te stellen dat archeologie voor Rusland de manier was om te laten zien dat het enerzijds wel Europees was – door de museologische en archeologische praktijk over te nemen – maar anderzijds ook weer niet – ze richtte zich niet op de klassieke archeologie zoals

81 Piotrovsky, B., red. The Hermitage. Prehistoric Culture, Art of Classical Antiquity, Art of the Peoples of the East,

Western European Art, Russian Culture, Numismatics. 1987: 59-61

82 Tikhonov, I.L. ‘Archaeology at Sint-Petersburg University (From 1724 Until Today).’ Antiquity, Volume

81, Number 312 (2007): 447

83 Norman, G., 1997: 89 84 Üre, P. 2014: 67

(27)

de Europese naties deden maar identificeerde zich juist met het Oost Romeinse en Byzantijnse Rijk.85

Waar Frankrijk, Engeland en Duitsland de strijd om oudheden in het oude Nabije Oosten voerden, vormde de Russische imperialistische archeologische praktijk een laatkomer op het toneel. Selim Deringil definieert de Russische imperialistische identiteit zelfs als borrowed imperialism.86 Doordat archeologische ontdekkingen in Europa reeds de maatstaf waren geworden van nationale en imperialistische prestige, nam het belang van archeologische opgravingen en het tentoonstellen daarvan in een nationaal museum ook in Rusland toe.87

Na de oprichting van overzeese archeologische instituten door diverse Europese naties kon ook Rusland niet achterblijven. Het eerste Russische archeologische instituut buiten de landsgrenzen werd pas opgericht aan het einde van de 19de eeuw in Constantinopel, destijds door de Russen Tsargrad genoemd.88 Dit instituut kan worden beschouwd als een imperialistisch instrument van het buitenlandse Russische beleid om zo de politieke invloed in dit gebied te vergroten.89 De oprichting van archeologische instituten en musea in nieuw veroverde gebieden zoals de Krim en Noord-Kaukasus, waar de niet-Russische populatie groot was, reflecteert de inzet van archeologie als legitimatie voor de Russische expansie (zie figuur 2).

85 Zoals ook auteurs als Díaz-Andreu Garcia en Üre hebben ondervonden, bestaat er geen of weinig

uitgebreide literatuur in het Engels over de geschiedenis van archeologie ten tijde van het Russische Rijk. Üre geeft tevens aan dat zelfs in het Russisch weinig uitgebreide literatuur beschikbaar is over Russisch archeologie in een politieke context, met uitzondering van de Sovjet archeologie waarin slechts terloops aan imperialistische archeologie wordt gerefereerd. Informatie komt vaak uit bronnen over politiek waarin aandacht wordt besteed aan archeologie en andere takken van de wetenschap.

86 Deringil, S. ‘’They Live in a State of Nomadism and Savagery’: The Late Ottoman Empire and the

Post-Colonial Debate.’ Comparative Studies in Society and History, Vol. 45, No. 2 (2003): 313

87 Üre, P. 2014: 37 88 Ibidem: 22 89 Ibidem: 3

(28)

FIGUUR 2: RUSSISCHE EXPANSIE TUSSEN 1533 EN 1965 90

Het waren niet alleen de Russen die destijds geïnteresseerd waren in de geschiedenis en archeologie van het Oost-Romeinse Rijk. De Britten en Fransen waren de eersten die de Byzantijnse monumenten in Anatolië en Constantinopel onderzochten en documenteerden. In de laat 19de en begin 20ste eeuw vonden er systematisch studies plaats door kunsthistorici en archeologen naar de Byzantijnse resten in het Ottomaanse Rijk. De ontwikkeling van Byzantijnse archeologie binnen de Europese traditie toont de poging om Constantinopel te plaatsen in de christelijke en daarmee Europese beschavingsgeschiedenis. Hiermee werd de Europese claim op de stad gelegitimeerd.91 Tegelijkertijd was Constantinopel voor de Russen nog fascinerender door de invloed van het Byzantijnse Rijk op de Russische cultuur en identiteit. Al in 1472 werd op symbolisch niveau het huwelijk tussen Ivan de Grote (Ivan III) met de Byzantijnse prinses Sophia Paleologue gebruikt als legitimatie voor de Russische connectie en identificatie met de Byzantijnse traditie.

90 Google afbeeldingen. 3 juni 2015

<http://matrix.msu.edu/hst/fisher/HST150/unit11/mod/Russian%20Empire%20Expansion.jpg>

91 Ousterhout, R. ‘The Rediscovery of Constantinople and the Beginning of Byzantine Archaeology: A

Historiographical Survey.’ In: Bahrani, Z., Z. Çelik en E. Eldem, red. Scramble for the Past: A Story of

(29)

Na de val van het Ottomaanse Rijk was het Russische Rijk één van de meest actieve deelnemers in het verkrijgen van controle over de Ottomaanse gebieden. Hiermee viel de politieke interesse in de regio samen met de academische studie van Slavische en vroegchristelijke oudheden. Archeologen richtten zich op de stad Constantinopel waar ze zich toelegden op de Byzantijnse traditie. Hiermee werd het mogelijk een nog directere link tussen het Byzantijnse Rijk en Rusland te leggen, temeer nu Rusland het christendom aanhing en dit haar oorsprong heeft in het Byzantijnse Rijk.92

De archeologische interesse bleef evenwel niet beperkt tot het oude Ottomaanse Rijk, maar trok vanaf eind 19de eeuw ook richting het Oosten naar Mongolië, Noordwest-China en naar het huidige Centraal-Azië. Dit was niet louter een Russische aangelegenheid. Ook andere landen als Groot-Brittannië, Frankrijk, Duitsland, Zweden en Japan ondernamen expedities naar deze gebieden. Onder leiding van onder andere Sergej Oldenburg en Pjotr Kozlov werden tientallen Russische expedities ondernomen langs de ooit bloeiende Zijderoute. Door de vele opgravingen werden talloze objecten daterend van vóór Christus tot de middeleeuwen overgebracht naar de Hermitage in Sint-Petersburg. Op basis van deze rijke collecties werd in 2014 de tentoonstelling Expeditie Zijderoute. Schatten uit de Hermitage georganiseerd met als uitgangspunt dertien verschillende opgravingen of regio’s.93

Vanaf het begin van de 20ste eeuw vond de verdere professionalisering van de archeologie plaats waarbij gespecialiseerde cursussen en seminars volledig aan archeologie gewijd werden. Door middel van een aantal academische tijdschriften werd archeologische kennis gedeeld. Daarnaast werden steeds meer archeologische verenigingen en musea opgericht die zich niet alleen in Sint-Petersburg en Moskou bevonden, maar ook in de provincies. In eerste twee decennia van de 20ste eeuw hadden zich binnen de Russische archeologie verschillende disciplines en vakgebieden ontwikkeld: klassieke archeologie, Russisch-Slavische archeologie, prehistorische archeologie en Oriëntale archeologie.

92 Üre, P. 2014: 46

93 Hermitage Amsterdam. Expeditie Zijderoute. 3 juni 2015

(30)

De ontwikkeling van de archeologische discipline in het Russische Rijk wordt gekenmerkt door een ideologische ondertoon, te verklaren door de perceptie van Rusland van zichzelf als de legitieme erfgenaam van de Byzantijnse beschaving. De archeologie van Alexander de Grote was hier onlosmakelijk mee verbonden. Geografisch lag het belang van Russische archeologie vooral geconcentreerd rond de Zwarte Zee, omdat deze regio rijk was aan Grieks-Byzantijnse oudheden. Daarnaast richtte Rusland zich daarbij op de gebieden rond de Zwarte Zee omdat deze vrij recent geannexeerd waren. Deze gebieden waren overigens multi-etnisch en multireligieus. In het licht daarvan was het aantonen van Russische en orthodoxe culturele aanwezigheid in het zuiden van Rusland niet alleen een archeologische onderneming, maar tevens een politiek project. 94

2.3

Frankrijk & Augustus

Al voordat archeologie in Frankrijk zich tot academische discipline ontwikkelde, was de interesse in de oudheid aanwezig. Frankrijk had ten tijde van Augustus deel uitgemaakt van het Romeinse Rijk (zie figuur 3). Napoleon zou in zijn politiek teruggrijpen op de eerste keizer van Rome en net als Augustus een veldtocht naar Egypte initiëren. Eerst zou hij echter nog tussen 1796 en 1798 een veldtocht naar Italië ondernemen waarbij kunstschatten uit de oudheid – waaronder de Laocöongroep en de Apollo van Belvedère – bij elkaar werden gebracht in Parijs. In Rome zelf vonden er tijdens de Franse overheersing (1809-1814) talloze opgravingen en restauraties plaats: van de Boog van Dolabella tot de Domus Aurea, van het Forum Romanum tot het Theater van Marcellus.95

Een bekend voorbeeld van de inzet van archeologie in de strijd tussen Europese naties is de steen van Rosetta. Deze vondst in Egypte door de Fransen leidde tot een strijd tussen Engeland en Frankrijk, waarbij het erom ging welke natie als eerste de steen zou ontcijferen. Uiteindelijk werden in 1801 de Franse troepen door Groot-Brittannië verslagen waardoor de steen van Rosetta en vele andere Egyptische archeologische objecten naar het British Museum werden overgebracht. Een traumatische gebeurtenis voor de Fransen, hoewel de steen uiteindelijk toch eerder door de Fransman Jean-François Champollion werd ontcijferd dan door zijn Britse tegenstander Thomas Young.

94 Üre, P. 2014: 83-84 95 Ridley, R.T. 1992: 94-216

(31)

FIGUUR 3: OMVANG VAN AUGUSTUS RIJK TEN TIJDE VAN ZIJN DOOD 96

Hoewel archeologie ten tijde van Napoleon meer leek op een avontuurlijke zoektocht naar schatten uit het verleden, werden de objecten destijds al ingezet in een strijd tussen de naties, zoals ook blijkt uit het verhaal van de steen van Rosetta. Onder leiding van Napoleon III (1808-1873) kreeg archeologie een grotere rol in de opbouw van de Franse nationale identiteit. In 1862 werd onder zijn auspiciën het Musée des Antiquités Nationales in St.-Germain-en-Laye opgericht dat diende als het museum voor nationale archeologie. Napoleon III gaf opdracht voor opgravingen in Gergovia, Bibracte en Alesia.97 Dit waren de locaties van de belangrijkste confrontaties tussen Romeinen en Galliërs, waarvan de slag tussen Julius Caesar en de Galliërs in 52 v.Chr. de climax was. De verloren Napoleontische oorlogen tegen de Russen en Pruisen was een traumatische gebeurtenis die met behulp van het teruggrijpen op de strijd tussen de Galliërs en Romeinen werd verwerkt. Door middel van de archeologische opgravingen werd een nationaal narratief gepresenteerd. Om te benadrukken dat de Russen en Pruisen een pure daad

96 The Romans, Augustus (27 BC – 14 AD). 3 juni 2015 <http://www.the-romans.co.uk/augustus.htm> 97 Graves-Brown, P., S. Jones en C.S. Gamble. Cultural Identity and Archaeology: The Construction of European

(32)

van landverovering hadden verricht waartegen Frankrijk zich moest blijven verzetten, werd teruggegrepen op het verzet van de Gallische leider Vercingetorix tegenover de Romeinen in de 1e eeuw v.Chr.98

Tot nu toe was archeologie buiten de Franse grenzen gebaseerd op onderzoek en prestige, ergens tussen politiek en historische wetenschap in. Het zou uiteindelijk nog een tijd duren voordat archeologie zou worden beschouwd als een methode voor wetenschappelijk onderzoek, die tevens zou bijdragen aan de glorie van de natie. Pas in de tweede helft van de 19de eeuw zette de archeologie in Frankrijk een stap vooruit en werden er vanaf de jaren 1860 meer gestructureerd nationalistische en imperialistische archeologische activiteiten geïnitieerd. Vanaf de 19de eeuw tot en met het begin van de Tweede Wereldoorlog kreeg Frankrijk meer invloed in het Middellands Zeegebied, met onder meer de verovering van Algerije (1830-1870) en het protectoraat over Tunesië (1881) en Marokko (1912). Daardoor kon het in die regio verschillende archeologische instituten oprichten, waaronder in Athene (1846), Rome (tussen 1873 en 1875) en Caïro (1898). Hiervan was eveneens sprake in Italië, Tunesië, Syrië en Libanon.99

In 1846 werd de École Française d’Athènes opgericht in de context van de Franse diplomatieke en militaire steun tijdens de onafhankelijkheidsstrijd van de Grieken tegen het Ottomaanse Rijk (1827-1832). Deze steun was imperialistisch van aard omdat dit instituut niet alleen puur wetenschappelijke activiteiten ontplooide, maar ook de Franse invloed in de regio moest vergroten. Zoals Sophie Basch aanduidt, was de oprichting van het instituut een manier van koning Louis-Philippe om Koningin Victoria te provoceren. Binnen het instituut kreeg de archeologie echter beperkt aandacht, aanzienlijk minder dan bijvoorbeeld de Griekse kunst. Pas rond 1850 ontstond het inzicht dat het instituut in Athene kon helpen bij het verbeteren van het niveau van de archeologie en de klassieke studies en dat het instituut een rol kon spelen in de reputatie van Frankrijk in het oostelijk deel van het Mediterraans gebied. Kort daarna startte Frankrijk met opgravingen op de Acropolis.100

Na de val van het Tweede Franse Rijk in 1870 intensiveerde de politieke en culturele competitie tussen Frankrijk en het Duitse Rijk. Deze competitie uitte zich tevens in de archeologie, waarbij de strijd tussen Frankrijk en Duitsland werd gevoerd op Grieks grondgebied. Deze

98 Meijer, F. Vercingetorix: de mythe van Frankrijks oudste held. 2004

99 Foro, P. en S. Rey. ‘Archaeology Without Identity? Antiquity and French Archaeological Research Around

the Mediterranean (1850-1945).’ Fragmenta, 2 (2008): 95-107

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Er worden flitslezingen gegeven, er zijn wandelingen door de provin- cie, voor kinderen is er van alles te doen en in diverse filmpjes wordt de nodige aandacht gegeven aan

Aangezien de heer van het leven, de Zon, altijd in oppositie staat met Saturnus, die immers heerst over het teken Waterman, wat tegenover Leeuw staat, wordt ook hier

De diverse kosten bedroegen € 4.708, waarvan € 3.500 voor de restauratie van de sarcofaag (die in het eerste kwartaal van 2020 in ons museum wordt geplaatst), € 1.000

2008 MA ArtScience Den Haag, Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten Diploma behaald.

2.1 Alle aanvragen dienen te worden gericht aan de Algemeen Directeur van het Koninklijk Museum voor Midden- Afrika. De toelating voor een bruikleen wordt verleend in 2 stappen.

Dit zijn in eerste instantie de medewerkers van de team Musea en Tentoonstellingen en directie Vrije Tijd, maar ook het directiecomité en managementteam, je

Team Musea en Tentoonstellingen maakt deel uit van de directie Vrije Tijd waar steeds gezocht wordt naar meer- waarde in afstemming en samenwerking tussen de teams én met respect

2018 Fine arts Den Haag, Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten Diploma