• No results found

2 Naties en archeologie van heerserscultus

2.3 Frankrijk & Augustus

Al voordat archeologie in Frankrijk zich tot academische discipline ontwikkelde, was de interesse in de oudheid aanwezig. Frankrijk had ten tijde van Augustus deel uitgemaakt van het Romeinse Rijk (zie figuur 3). Napoleon zou in zijn politiek teruggrijpen op de eerste keizer van Rome en net als Augustus een veldtocht naar Egypte initiëren. Eerst zou hij echter nog tussen 1796 en 1798 een veldtocht naar Italië ondernemen waarbij kunstschatten uit de oudheid – waaronder de Laocöongroep en de Apollo van Belvedère – bij elkaar werden gebracht in Parijs. In Rome zelf vonden er tijdens de Franse overheersing (1809-1814) talloze opgravingen en restauraties plaats: van de Boog van Dolabella tot de Domus Aurea, van het Forum Romanum tot het Theater van Marcellus.95

Een bekend voorbeeld van de inzet van archeologie in de strijd tussen Europese naties is de steen van Rosetta. Deze vondst in Egypte door de Fransen leidde tot een strijd tussen Engeland en Frankrijk, waarbij het erom ging welke natie als eerste de steen zou ontcijferen. Uiteindelijk werden in 1801 de Franse troepen door Groot-Brittannië verslagen waardoor de steen van Rosetta en vele andere Egyptische archeologische objecten naar het British Museum werden overgebracht. Een traumatische gebeurtenis voor de Fransen, hoewel de steen uiteindelijk toch eerder door de Fransman Jean-François Champollion werd ontcijferd dan door zijn Britse tegenstander Thomas Young.

94 Üre, P. 2014: 83-84 95 Ridley, R.T. 1992: 94-216

FIGUUR 3: OMVANG VAN AUGUSTUS RIJK TEN TIJDE VAN ZIJN DOOD 96

Hoewel archeologie ten tijde van Napoleon meer leek op een avontuurlijke zoektocht naar schatten uit het verleden, werden de objecten destijds al ingezet in een strijd tussen de naties, zoals ook blijkt uit het verhaal van de steen van Rosetta. Onder leiding van Napoleon III (1808- 1873) kreeg archeologie een grotere rol in de opbouw van de Franse nationale identiteit. In 1862 werd onder zijn auspiciën het Musée des Antiquités Nationales in St.-Germain-en-Laye opgericht dat diende als het museum voor nationale archeologie. Napoleon III gaf opdracht voor opgravingen in Gergovia, Bibracte en Alesia.97 Dit waren de locaties van de belangrijkste confrontaties tussen Romeinen en Galliërs, waarvan de slag tussen Julius Caesar en de Galliërs in 52 v.Chr. de climax was. De verloren Napoleontische oorlogen tegen de Russen en Pruisen was een traumatische gebeurtenis die met behulp van het teruggrijpen op de strijd tussen de Galliërs en Romeinen werd verwerkt. Door middel van de archeologische opgravingen werd een nationaal narratief gepresenteerd. Om te benadrukken dat de Russen en Pruisen een pure daad

96 The Romans, Augustus (27 BC – 14 AD). 3 juni 2015 <http://www.the-romans.co.uk/augustus.htm> 97 Graves-Brown, P., S. Jones en C.S. Gamble. Cultural Identity and Archaeology: The Construction of European

van landverovering hadden verricht waartegen Frankrijk zich moest blijven verzetten, werd teruggegrepen op het verzet van de Gallische leider Vercingetorix tegenover de Romeinen in de 1e eeuw v.Chr.98

Tot nu toe was archeologie buiten de Franse grenzen gebaseerd op onderzoek en prestige, ergens tussen politiek en historische wetenschap in. Het zou uiteindelijk nog een tijd duren voordat archeologie zou worden beschouwd als een methode voor wetenschappelijk onderzoek, die tevens zou bijdragen aan de glorie van de natie. Pas in de tweede helft van de 19de eeuw zette de archeologie in Frankrijk een stap vooruit en werden er vanaf de jaren 1860 meer gestructureerd nationalistische en imperialistische archeologische activiteiten geïnitieerd. Vanaf de 19de eeuw tot en met het begin van de Tweede Wereldoorlog kreeg Frankrijk meer invloed in het Middellands Zeegebied, met onder meer de verovering van Algerije (1830-1870) en het protectoraat over Tunesië (1881) en Marokko (1912). Daardoor kon het in die regio verschillende archeologische instituten oprichten, waaronder in Athene (1846), Rome (tussen 1873 en 1875) en Caïro (1898). Hiervan was eveneens sprake in Italië, Tunesië, Syrië en Libanon.99

In 1846 werd de École Française d’Athènes opgericht in de context van de Franse diplomatieke en militaire steun tijdens de onafhankelijkheidsstrijd van de Grieken tegen het Ottomaanse Rijk (1827-1832). Deze steun was imperialistisch van aard omdat dit instituut niet alleen puur wetenschappelijke activiteiten ontplooide, maar ook de Franse invloed in de regio moest vergroten. Zoals Sophie Basch aanduidt, was de oprichting van het instituut een manier van koning Louis-Philippe om Koningin Victoria te provoceren. Binnen het instituut kreeg de archeologie echter beperkt aandacht, aanzienlijk minder dan bijvoorbeeld de Griekse kunst. Pas rond 1850 ontstond het inzicht dat het instituut in Athene kon helpen bij het verbeteren van het niveau van de archeologie en de klassieke studies en dat het instituut een rol kon spelen in de reputatie van Frankrijk in het oostelijk deel van het Mediterraans gebied. Kort daarna startte Frankrijk met opgravingen op de Acropolis.100

Na de val van het Tweede Franse Rijk in 1870 intensiveerde de politieke en culturele competitie tussen Frankrijk en het Duitse Rijk. Deze competitie uitte zich tevens in de archeologie, waarbij de strijd tussen Frankrijk en Duitsland werd gevoerd op Grieks grondgebied. Deze

98 Meijer, F. Vercingetorix: de mythe van Frankrijks oudste held. 2004

99 Foro, P. en S. Rey. ‘Archaeology Without Identity? Antiquity and French Archaeological Research Around

the Mediterranean (1850-1945).’ Fragmenta, 2 (2008): 95-107

archeologische missie werd door Frankrijk uitgevoerd om de grandeur van Frankrijk te bevestigen. Niet lang nadat de Fransen en Duitsers hun opgravingen op diverse sites waren gestart, kregen zij navolging van de Amerikanen, Britten, Italianen en Oostenrijkers. Archeologie had zich ontwikkeld van een hobby voor de bevoorrechtte burger en avonturier tot een wetenschap alsmede een nationalistische en imperialistische aangelegenheid.

Ook in Italië richtten de Fransen in 1872 een archeologisch instituut op: École Française de Rome (1872). Aan dit prestigieuze instituut mochten alleen de beste Franse wetenschappers studeren, waarvan de meesten niet eerder met archeologie in aanraking waren geweest. Uiteraard wensten de archeologen van het instituut graag op Italiaanse bodem op te graven. Zij werden echter tegengehouden door strenge Italiaanse wetten. Als al permissie voor een opgraving werd gegeven, dan stond deze onder controle van de Italiaanse autoriteiten. Meer succes hadden de Fransen vanuit Rome op Noord-Afrikaans grondgebied. Daar richtte de Franse imperialistische archeologie zich op het aantonen van de ‘Romeinsheid’ van die regio.