• No results found

Het toekomstperspectief van de wet DBA en schijnzelfstandigen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het toekomstperspectief van de wet DBA en schijnzelfstandigen"

Copied!
52
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

2017

Door:

Marinda van Essen

Mastertrack:

Int. En Eur. belastingrecht

Datum:

10 juli 2017

Scriptie begeleider: Mw. mr. M.M. Nijholt

2

e

lezer:

Mw. mr. T. El Ouardi

Het toekomstperspectief van de

wet DBA en schijnzelfstandigen

(2)

Inhoudsopgave

1. Inleiding ... 3

1.1 Aanleiding van het onderzoek en probleemstelling ... 3

2. Een vergelijking tussen werknemers en Zzp’ers... 5

2.1 Ondernemer of schijnzelfstandige? ... 5

2.2 De vereisten voor fiscale faciliteiten ... 6

2.3 De zelfstandigenaftrek ... 7

2.4 De MKB-winstvrijstelling ... 8

2.5 De werknemer ... 8

2.5.1 De dienstbetrekking ... 9

2.5.2 De inhoudingsplichtige ... 10

2.6 Loon of winst en de bijbehorende zekerheid. ... 10

2.7 Verzekeringen ... 10

2.8 Aansprakelijkheid ... 12

2.9 Pensioen ... 12

2.10 Werknemer of zzp`er in de praktijk? ... 14

3. De VAR-verklaring ... 16

3.1 De VAR-verklaring in het algemeen ... 16

3.1.1 De beoordeling van een arbeidsrelatie ... 16

3.2 De gevolgen van een VAR-verklaring ... 17

3.3 De VAR-verklaring in de voorbeeldcasus ... 18

4. De wet DBA ... 19

4.1 De redenering tot aan de totstandkoming van de wet ... 19

4.1.1 Het wetsvoorstel ... 20

4.1.2 Verantwoording ... 20

4.1.3 Handhaving ... 21

4.2 De inwerkingtreding per 1 mei 2016 ... 22

4.2.1 De modelovereenkomsten ... 22

4.2.2 De achterliggende beoordeling van de modelovereenkomsten ... 23

4.2.3 Kritiek en de gevolgen in de praktijk ... 24

(3)

5. De alternatieven ... 28

5.1 De winstbox ... 28

5.2 Commissie van Dijkhuizen ... 29

5.3 Een extra inkomenscategorie in box 1 ... 31

5.4 Beschikking geen loonheffingen ... 32

5.5 Kwalificatie arbeidsrelatie ... 33

5.6 Een vergelijking in alternatieven ... 36

5.6.1 De winstbox ... 36

5.6.2 De commissie van dijkhuizen ... 36

5.6.3 Een extra inkomenscategorie in box 1 ... 37

5.7 Een eigen inzicht ... 37

6. Conclusie ... 39 7. Bronnenlijst ... 41 7.1 Boeken ... 41 7.2 Artikelen ... 41 7.3 Commentaren en rapporten ... 42 7.4 Brieven ... 42 7.5 Regeerakkoorden en kamerstukken ... 43 7.6 Internet ... 43 7.7 Jurisprudentie ... 43 8. Bijlagen ... 44

8.1 Berekening inkomstenbelasting en premieheffing 2016 als werknemer ... 45

8.2 Toelichting inkomen 2016 als werknemer ... 46

8.3 Berekening inkomstenbelasting en premieheffing 2016 als ondernemer ... 47

8.4 Toelichting inkomen 2016 als ondernemer... 49

(4)

1. Inleiding

1.1 Aanleiding van het onderzoek en probleemstelling

In mijn scriptie zal ik het toekomstperspectief van de wet deregulering beoordeling arbeidsrelatie (hierna wet DBA) met het oog op schijnzelfstandigheid onderzoeken. Door het groeiende aantal zelfstandigen zonder personeel, ook wel zzp`ers genoemd, is er vanaf 2014 discussie ontstaan omtrent de wettelijke fiscale regelingen voor deze groep ondernemers. Vanaf 2005 kennen we in Nederland de VAR-verklaring welke de opdrachtgever vrijwaarde van werkgeversverplichtingen zoals loonheffingen. Na vele discussies tussen de overheid en diverse belangenorganisaties voor zzp`ers is de wet DBA per 1 mei 2016 in werking getreden1. Door de vele onduidelijkheden in de uitvoering van de wet is in de praktijk de handhaving met boetes en naheffingen inmiddels uitgesteld tot 1 januari 20182. In mijn scriptie staat dan ook de volgende hoofdvraag centraal: is de wet DBA de oplossing tegen schijnzelfstandigen en kan deze wet op een juiste manier worden toegepast in de praktijk?

Om een goed inzicht te krijgen in de ontwikkeling van de wet DBA en het toekomstperspectief is het van belang om terug te grijpen op de verschillende rechtsregels welke gemoeid zijn bij de wet DBA. Hierbij zal ik diverse fiscale faciliteiten behandelen, zoals de zelfstandigenaftrek en de MKB winstvrijstelling. Tevens zal ik hierbij de verschillen uiteenzetten tussen werknemers en zzp`ers, zoals het pensioen en diverse sociale verzekeringen. De vraag is dan ook wat het verschil is in fiscale behandeling tussen een werknemer en een zzp`er? Aan de hand van deze rechtsregels zal ik de geschiedenis, ontwikkeling en de huidige wet DBA uiteenzetten. Daarbij zal ik kijken wat de invloed is op de zogenoemde schijnzelfstandigen

Nadat we de ontwikkeling en de bijbehorende overwegingen helder voor ogen hebben kunnen we kijken naar de toekomst en de alternatieven voor de wet DBA. De wet is inmiddels in werking getreden maar is deze ook als zodanig uitvoerbaar? Worden de gewenste doelen van de overheid wel behaald door deze wet? Zijn er misschien betere alternatieven of aanvullingen denkbaar welke aansluiten in de praktijk?

(5)

Om een goed beeld te krijgen van de diverse gevolgen van de wet DBA in de praktijk zal ik gebruik maken van een casus waarin een werknemer twijfelt om voor een baas te blijven werken of om een eigen bedrijf te starten. In deze voorbeeld casus gaat het om de heer A. Schuit welke werkzaam is als loodgieter bij een middelgrootbedrijf. Als werknemer heeft hij weinig

verantwoordelijkheid en een gemiddeld salaris voor deze branche. In de avonden en weekenden klust hij regelmatig nog wat bij. Nu vraagt hij zich af of hij niet beter een eigen bedrijf kan

opstarten. Aan de hand van deze casus duiken we de geschiedenis in van de fiscale faciliteiten, de VAR-verklaring en de wet DBA.

(6)

2. Een vergelijking tussen werknemers en Zzp’ers

Voordat de heer Schuit een juiste keuze kan maken is het belangrijk om te begrijpen wat de gevolgen zijn van zijn keuze om werknemer te blijven of een eigen bedrijf te starten. In dit hoofdstuk zal ik eerst bespreken wanneer er sprake is van een ondernemer en wat de

bijbehorende financiële gevolgen zijn in de zin van de fiscale faciliteiten voor zelfstandigen. Want kan de heer Schuit zomaar ondernemer worden? En is de keuze voor het ondernemerschap in financieel opzicht wel voordelig? Daarna zal ik diverse verschillen uiteenzetten tussen

werknemers en zelfstandigen waarbij te denken valt aan zekerheden, aansprakelijkheid en pensioen. Met andere woorden: waar moet de heer Schuit buiten de financiële gevolgen om nog meer rekening mee houden met zijn keuze? Nadat ik deze aspecten heb besproken zal ik

uiteenzetten van dit concreet betekent in de praktijk voor de heer Schuit.

2.1 Ondernemer of schijnzelfstandige?

In de politiek en in het nieuws komt de term “schijnzelfstandigen” regelmatig voor. Schijnzelfstandigen zijn zelfstandig ondernemers welke een verkapt dienstverband zijn aangegaan met hun opdrachtgever. In deze situaties gaat het veelal om ontslagen werknemers welke geen andere keuze hebben dan het starten van een eigen bedrijf. Schijnzelfstandigen zijn te vergelijken met werknemers in loondienst en voeren dan ook grotendeels dezelfde

werkzaamheden uit onder dezelfde omstandigheden. Feitelijk voeren zij dezelfde

werkzaamheden met bijbehorende verantwoordelijkheden uit. Daarnaast is het aantal zelfstandig ondernemers in de laatste jaren explosief toegenomen zoals te zien is in onderstaande tabel.

(7)

Opmerkelijk is de groei in het aantal zelfstandigen zonder personeel waaronder ook de

schijnzelfstandigen zich bevinden. Deze groei is de voornaamste reden om de schijnzelfstandigen aan te pakken. Het probleem in de praktijk is de fiscale behandeling van de inkomsten van de werknemer en de schijnzelfstandige. De fiscale behandeling van een ondernemers is namelijk een hoge kostenpost voor de overheid en is niet bedoeld voor werknemers of schijnzelfstandigen. De vraag hierbij is of het gerechtvaardigd is dat de inkomsten van de schijnzelfstandige minder zwaar worden belast dan het inkomen van zijn collega in loondienst en is het wel terecht dat een ondernemer fiscaal voordeliger wordt behandelt dan een werknemer? Om deze vraag te kunnen beantwoorden zal ik hierna bespreken wanneer er sprake is van een ondernemer welke gebruik mag maken van de fiscale faciliteiten en wat deze faciliteiten inhouden.

2.2 De vereisten voor fiscale faciliteiten

Niet iedereen mag zomaar gebruik maken van de huidige fiscale faciliteiten. De wetgever heeft criteria vastgesteld om te beoordelen of een ondernemer gebruik mag maken van de faciliteiten. Om gebruik te kunnen maken van de fiscale faciliteiten moet er sprake zijn van een ondernemer. Op grond van artikel 3.4 Wet IB 2001 wordt onder “ondernemer” verstaan: De belastingplichtige voor rekening van wie een onderneming wordt gedreven en die rechtstreeks wordt verbonden voor verbintenissen betreffende die onderneming. Uit deze wettekst blijkt dat er ook sprake moet zijn van een onderneming. In de wet is het begrip onderneming niet nader gecodificeerd. Deze codificatie is ook niet nodig nu dit begrip in de praktijk en jurisprudentie duidelijk is uitgelegd. In de fiscaliteit wordt een onderneming beschreven als een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid met behulp waarvan door deelname aan het economische verkeer wordt beoogt winst te behalen3. Om te bepalen of aan het vereiste van een onderneming is voldaan is in de rechtspraak een richtlijn ontworpen welke kan helpen om te beoordelen of er sprake is van een onderneming. Ter verduidelijking staan deze criteria ook inzichtelijk op de pagina van de Belastingdienst. Hieruit blijken de volgende aanknopingspunten:

 Het lopen van specifieke ondernemingsrisico`s  Het aantal opdrachtgevers dan wel afnemers  Hoe bekend is de onderneming naar buiten?

 De omvang van de netto-voordelen ten opzichte van de overige inkomsten

(8)

 Wordt er meer arbeid verricht dan bij normaal vermogensbeheer en valt daarbij een hoger rendement te behalen dan bij normaal vermogens beheer te verwachten is?

 De omvang van de investeringen4

Naast deze vereisten moet een ondernemer voldoen aan het urencriterium in de zin van artikel 3.6 lid 1 Wet IB 2001. Het urencriterium houdt in dat de ondernemer gedurende een kalenderjaar ten minste 1225 uren aan werkzaamheden voor één of meer ondernemingen moet besteden.5

Daarnaast moet de ondernemer ná de eerste 5 jaar 50 % of meer van zijn tijd besteden aan de onderneming ten opzichte van zijn of haar andere werkzaamheden. De ondernemer moet deze uren ook kunnen aantonen door middel van een urenadministratie 6. Wanneer aan deze vereisten is voldaan kan de ondernemer gebruik maken van de zelfstandigenaftrek en de

MKB-winstvrijstelling. Om een inzicht te krijgen in de diverse fiscale faciliteiten en haar voordelen zal ik deze nu bespreken.

2.3 De zelfstandigenaftrek

Op grond van artikel 3.76 Wet IB 2001 hebben ondernemers welke voldoen aan het urencriterium in 2017 recht op zelfstandigenaftrek voor een bedrag van € 7.280. De zelfstandigenaftrek verlaagt de belastbare winst van een ondernemer. Het voordeel van de zelfstandigenaftrek is dus

afhankelijk van de hoogte van de belastbare winst en het bijbehorende progressieve

belastingtarief. De zelfstandigenaftrek kent daarnaast nog een speciale verhoging voor startende ondernemers in de eerste drie jaar van het ondernemerschap. De startersaftrek verhoogt de zelfstandigenaftrek met een bedrag van € 2.123. De winst van een startende ondernemer wordt in de eerste drie jaren maar liefst verlaagd met € 9.403 mits de winst toereikend is voor deze

aftrekpost. Wanneer de ondernemer niet genoeg winst realiseert om de gehele zelfstandigenaftrek te realiseren, dan wordt deze onbenutte zelfstandigenaftrek geparkeerd. Het bedrag aan niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek wordt door de inspecteur vastgesteld in een voor bezwaar vatbare beschikking. Deze niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek mag de ondernemer in de

4 Hoofdzaken belastingrecht, 16e druk, Boom Juridische uitgevers, Den Haag 2014, blz. 65 5 Hoofdzaken belastingrecht, 16e druk, Boom Juridische uitgevers, Den Haag 2014, blz. 70

(9)

opvolgende 9 jaren benutten zodra zijn winst toereikend is voor het verrekenen van deze niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek7.

2.4 De MKB-winstvrijstelling

Onze wetgever is van mening dat winsten in de inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting minder zwaar belast dienen te worden dan andere genoten inkomsten. In de inkomstenbelasting heeft de wetgever getracht de ondernemer tegemoet te komen met de MKB-winstvrijstelling van 14 % op grond van artikel 3.79 a Wet IB 20018. Nadat de ondernemersaftrekken in mindering

zijn gebracht op de winst wordt de winst verminderd met 14 % MKB-winstvrijstelling. Het voordeel van de MKB-winstvrijstelling is sterk afhankelijk van de hoogte van de winst. Stel dat de heer Schuit besluit om een onderneming te starten en in zijn eerste jaar, een winst behaald van € 100.000 na de ondernemersaftrek. De vrijstelling van 14 % zorgt voor een verlaging van de winst met € 14.000 waar anders belasting over werd geheven tegen het hoogste progressieve tarief van 52 %. De heer Schuit krijgt dus in principe een belastingkorting van € 7.280 (52 % van 14.000). Wanneer een ondernemer lagere winsten behaald zal de belastingkorting ook lager worden naarmate de winst in lagere belasting schijven valt. Het nadeel van de

MKB-winstvrijstelling is dat deze ook wordt toegepast wanneer er in een jaar verlies wordt gemaakt. Op grond van artikel 3.148 juncto 3.150 Wet IB 2001 mogen verliezen worden verrekend met de drie voorgaande jaren en negen opvolgende jaren. Het verlies van de ondernemer wordt verlaagd door de MKB-winstvrijstelling. Het te verrekenen verlies is hierdoor 14 % lager dan het

daadwerkelijk behaalde verlies in het desbetreffende tijdvak9.

Uit de besproken faciliteiten blijkt dat de heer Schuit als ondernemer fiscaal gezien in het

voordeel is ten opzichte van een werknemer. Om te kunnen beoordelen of deze fiscale voordelen terecht zijn zal ik nu eerst de fiscale behandeling van de werknemer bespreken en daarna de verschillen tussen loon, winst, zekerheden, aansprakelijkheid en pensioen.

2.5 De werknemer

Nu het duidelijk is wanneer er sprake is van een ondernemer en welke fiscale faciliteiten behoren tot het ondernemerschap is het van belang meer inzicht te krijgen in het begrip “werknemer”.

7 Hoofdzaken winst uit onderneming, vijfde druk, Kluwer, Deventer 2014, blz. 190-193 8 Hoofdzaken belastingrecht, 16e druk, Boom Juridische uitgevers, Den Haag 2014, blz. 113 9 Gerechtshof ’s-Gravenhage, ECLI:NL:GHSGR:2010:BN2677, 21 juli 2010

(10)

Want wanneer is er sprake van een werknemer en wat zijn de wettelijke gevolgen van de

kwalificatie als werknemer voor de wet op de loonbelasting 1964 (hierna wet LB). Op grond van artikel 2 lid 1 Wet LB 1964 is er sprake van een werknemer wanneer een natuurlijk persoon in privaatrechtelijke dan wel publiekrechtelijke dienstbetrekking staat tot een inhoudingsplichtige. Nu de publiekrechtelijke dienstbetrekking ziet op functies bij de overheid zal ik deze niet verder bespreken. De vraag is nu wanneer er sprake is van een dienstbetrekking en van een

inhoudingsplichtige?

2.5.1 De dienstbetrekking

Voor de fiscale definitie van een dienstbetrekking moeten we te rade gaan bij de

arbeidsrechtelijke arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 BW. Dit artikel omschrijft een dienstbetrekking als volgt: de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in

dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten.

Hieruit volgen de volgende vereisten:

 De verplichting tot het verrichten van persoonlijke arbeid  De verplichting loon te betalen

 Een gezagsverhouding tussen werknemer en werkgever

Volgens de Hoge Raad is voor de beoordeling van deze criteria niet enkel van belang wat partijen een overeenkomst noemen maar ook hoe zij feitelijk invulling geven aan deze overeenkomst 10. Ten eerste zorgt de verplichting van persoonlijke arbeid ervoor dat op grond van artikel 7:659 BW een werknemer zicht niet vrijelijk mag laten vervangen zonder toestemming van de

werkgever. Wanneer dit het geval is, dan is er geen sprake van een dienstbetrekking. Ten tweede moet de opdrachtgever verplicht een vergoeding geven aan de werknemer voor zijn verrichte arbeid. Tot slot de gezagsverhouding welke in de praktijk de meeste discussie oplevert. Van een gezagsverhouding is sprake als de werkgever het recht heeft toezicht uit te oefenen, leiding te geven en door aanwijzingen of instructies een nadere taakomschrijving te geven. Dat deze rechten bestaan betekent niet dat deze ook door de werkgever uitgeoefend moeten worden. Enkel de mogelijkheid dat de werkgever deze rechten uit “kan” oefenen is voldoende 11. Voor de

inhouding van loonheffingen moet er sprake zijn van een werknemer. Daarnaast moet er sprake zijn van een inhoudingsplichtige welke ik nu zal bespreken.

(11)

2.5.2 De inhoudingsplichtige

Voor de inhouding van loonheffingen dient er sprake te zijn van een inhoudingsplichtige. De inhoudingsplichtige voor de loonheffingen bij een dienstbetrekking is de werkgever op grond van artikel 6 lid 1, onderdeel a Wet LB 1964. De werkgever is inhoudingsplichtige voor al het loon dat uit de dienstbetrekking tussen hem en de werknemer voortvloeit 12. Wanneer aan de vereisten

van een dienstbetrekking en inhoudingsplichtige zijn voldaan, zal de werkgever loonheffingen moeten inhouden op het loon van de werknemer en deze afdragen aan de Belastingdienst.

2.6 Loon of winst en de bijbehorende zekerheid.

De diverse fiscale faciliteiten welke zojuist zijn besproken gelden niet voor werknemers in loondienst. Waarom zou dan niet iedereen uit loondienst zelfstandig ondernemer worden? Dat heeft onder andere te maken met een stukje verantwoordelijkheid en zekerheid. In loondienst ontvang je maandelijks hetzelfde salaris en buiten het contractuele werk om hoef je daar niks voor te doen. Als zelfstandig ondernemer moet je zelf opdrachten binnen halen en zorgen dat je goede prijsafspraken maakt zodat je voldoende inkomen hebt. Hierbij heeft menig ondernemer zijn uurtarief dusdanig uitgekleed vanwege de moordende concurrentie13. Afhankelijk van de gemaakte afspraken en betalingstermijnen kan het enkele maanden duren voordat het geld

daadwerkelijk wordt bijgeschreven. Wanneer een bedrijf werknemers en zelfstandig ondernemers in dienst heeft gaan de eigen werknemers voor wanneer er te weinig werk is om beide aan het werk te houden. Voor de werkgever zijn zzp`ers voordeliger dan werknemers. Een zzp`er met een netto uurloon van € 14,12 kost een werkgever € 19.25 per uur terwijl een werknemer met

hetzelfde netto uurloon € 24.49 per uur kost14. Buiten de zekerheden zoals een vast inkomen welke een ondernemer in vergelijking met een werknemer niet heeft, is het voor een ondernemer belangrijk om bepaalde risico`s zoals aansprakelijkheid en arbeidsongeschiktheid uit te sluiten waarbij dit voor werknemers veelal is geregeld door de werkgever.

2.7 Verzekeringen

Voor werknemers worden veel risico`s al afgedekt in wettelijke regelingen en cao`s. De wetgever heeft hierbij de werknemer in bescherming willen nemen tegen zichzelf. De wetgever heeft voor

12 Het beginsel van de minste pijn, 8e druk, Ars Aequi Libri, Nijmegen 2014, blz. 54

13 Blog Het “vrije” ondernemerschap van de Zzp’er, mr. Franc Beekmans, Witlox vcs, 18-02-2016 14 Staatssecretaris van Financiën, 9 mei 2014, AFP/2014/403

(12)

zelfstandigen minder wettelijke voorzorgsmaatregelen getroffen waardoor zij zelf

verantwoordelijk zijn voor het afdekken van bepaalde risico`s. In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de belangrijkste risico`s en daarbij de belangrijkste wettelijke regelingen15.

Risico’s Werknemer Zzp

Werkloosheid Werkloosheidswet (WW) Inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW)

Geen wettelijke voorziening Startfaciliteit voor startende

zelfstandige ondernemer vanuit WW Herleving WW-rechten na beëindiging activiteiten

zelfstandig ondernemer binnen bepaalde herlevingstermijn

Ziekte Loondoorbetaling bij ziekte Ziektewet (ZW)

Premies aftrekbaar van de belasting voor werkgever en werknemer

Vrije keuze via private markt Premies aftrekbaar van de belasting Vrijwillige voorzetting collectieve verzekering binnen dertien weken na transitie van werknemer schap naar zelfstandig ondernemerschap

Arbeidsongeschiktheid Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) Premies voor werkgever en werknemers fiscaal aftrekbaar, behalve het deel van de WGA premie dat de werkgever verhaalt op de werknemer

Vrije keuze via private markt Premies aftrekbaar van de belasting Vrijwillige voortzetting

collectieve verzekering binnen dertien weken na transitie van werknemer schap naar zelfstandig

ondernemerschap

Alternatieve vangnetverzekering

Uit bovenstaande tabel blijkt dat zelfstandigen zelf nog een verzekering af dienen te sluiten tegen ziekte en arbeidsongeschiktheid (hierna: AOV-verzekering). Een AOV-verzekering is voor zelfstandigen een hoge kostenpost. De hoogte van de premie is afhankelijk van een aantal risico factoren en voorwaarden van de verzekering zoals:

 Leeftijd van de ondernemer  Het soort beroep

 Het aantal weken eigen risico voordat de verzekering over gaat tot uitkering  Het verzekerde bedrag

 Uitkeringsdrempel voor arbeidsongeschiktheid

Afhankelijk van bovenstaande factoren kan de premie oplopen tot wel € 450,- per maand16. Deze verzekering is niet verplicht voor zelfstandigen terwijl zij zonder een AOV-verzekering wel grote

(13)

risico`s lopen ten aanzien van ziekte en arbeidsongeschiktheid. Daarbij zorgt het eigen risico er vaak voor dat minimaal 1 maand van de ziekteperiode niet wordt gedekt door de verzekering.

2.8 Aansprakelijkheid

Buiten het dekken van inkomensrisico`s is het ook belangrijk om het risico van aansprakelijkheid af te dekken. De Hoge Raad heeft op 23 maart 2012 een arrest gewezen inzake de zorgplicht van een opdrachtgever 17. Op grond van artikel 7:658 lid 4 BW en voornoemd arrest heeft een

invalide zzp`er met succes de opdrachtgever aansprakelijk kunnen stellen. In dit arrest stond de vraag centraal of een zelfstandig ondernemer dezelfde rechtsbescherming geniet als een

werknemer. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de keuze van de inlener voor het inhuren van zelfstandig ondernemers of het inzetten van eigen personeel niet van invloed is op de rechtspositie van de zelfstandig ondernemer18. In dit arrest is bepaald dat de zelfstandig

ondernemer dezelfde bescherming geniet als een werknemer inzake de inlenersaansprakelijkheid. Daarnaast is een zelfstandig ondernemer persoonlijk aansprakelijk voor zijn onderneming.

Wanneer de onderneming dan wel de ondernemer aansprakelijk wordt gesteld voor grote schade kan dit betekenen dat al zijn bezittingen worden opgeëist zoals de eigen woning van de

ondernemer. Het is dan ook belangrijk dat een zelfstandig ondernemer een

aansprakelijkheidsverzekering afsluit om dit soort risico`s af te dekken. Voor een werknemer worden deze risico`s afgedekt en is de werkgever aansprakelijk19.

2.9 Pensioen

Iedereen in Nederland wordt beschermd tegen inkomsensderving bij het ouder worden door middel van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Ieder werkend persoon in Nederland betaald premies in de eerste twee belastingschijven van de inkomstenbelasting. Voor een ondernemer valt de winst in deze schijven en voor een werknemer het genoten loon20. De AOW uitkering na het behalen van de pensioen leeftijd is echter niet voldoende om de vaste lasten te kunnen betalen. Het is voor iedereen dan ook wenselijk om een aanvullend pensioen op te bouwen. Hierbij zijn er verschillende mogelijkheden om pensioen op te bouwen als aanvulling op de AOW uitkering. Voor werknemers is dit veelal geregeld via de cao. Afhankelijk van de cao en de werkgever

17 Hoge Raad, ECLI:NL:HR:2012:BV0616, 23 maart 2012 18 Kamerstukken II, 1998-1999, 25263, nr. 14, p. 6

19 Nieuwe risico’s en vragen van aansprakelijkheid en verzekering, M. Faure & T. Hartlief, Deventer: Kluwer 2002. 20 Elsevier, Pensioen Almanak 2016, paragraaf 2.2.6.1

(14)

worden er maandelijks pensioenpremies ingehouden op het loon waarvan een gedeelte door de werkgever wordt vergoed. Deze premies worden betaald aan een pensioenfonds welke bij het behalen van de pensioenleeftijd maandelijks een aanvullend pensioen uitkeert. Deze

pensioenpremies verlagen het belastbare inkomen in de periode dat men werkt en het pensioen wordt later belast op het moment van uitkering. Naast dit aanvullende pensioen kan een

werknemer er nog voor kiezen om zelf een lijfrenteverzekering af te sluiten of om te sparen of te beleggen. De premies voor een lijfrenteverzekering zijn aftrekbaar voor de inkomstenbelasting zolang de jaarruimte dit toelaat. Wanneer een werknemer in een jaar niet de gehele jaarruimte benut bestaat er de mogelijkheid om een reserveringsruimte op te bouwen en deze in latere jaren te gebruiken. De mogelijkheden voor het afsluiten van een lijfrenteverzekering staan ook open voor een zelfstandig ondernemer. De ondernemer kan daarnaast ook zelf een oudedagsreserve opbouwen op grond van artikel 3.67 Wet IB 2001. Hierbij kan de ondernemer een bedrag ten laste van de winst laten vallen en daarbij een reserve opbouwen voor de oude dag. Om deze reserve op te mogen bouwen moet er sprake zijn van een ondernemer welke voldoet aan het urencriterium en hij of zij moet jonger zijn dan de AOW-leeftijd in de zin van de Wet IB 2001. Op grond van artikel 3.68 Wet IB 2001 mag een ondernemer jaarlijks 9.8% van zijn winst

toevoegen aan de oudedagsreserve. Deze toevoeging mag echt niet meer bedragen dan € 8.946 in 2017 en de oudedagsreserve mag niet hoger worden dan het ondernemingsvermogen van de ondernemer. In de praktijk wordt het vormen van een oudedagsreserve gezien als een middel om de winst te verlagen en meestal niet als een manier om een potje op te bouwen als aanvulling op het pensioen. Op het moment dat de fiscale oudedagsreserve vrijvalt zijn er meestal niet

voldoende liquide middelen in de onderneming aanwezig om de reserve af te bouwen en een aanvulling op het pensioen uit te keren. Ook zijn er in deze situatie geen liquide middelen aanwezig om de fiscale oudedagsreserve om te zetten in een lijfrente. Bij liquidatie van de

onderneming betekent dit dat er afgerekend moet worden over de fiscale oudedagsreserve en er in één keer inkomstenbelasting betaald moet worden over een fictief potje voor de oude dag. Een zelfstandig ondernemer kan zichzelf natuurlijk ook aansluiten bij een pensioenfonds en daar maandelijks premies aan betalen. Het grote verschil tussen een ondernemer en een werknemer is de mate van bescherming door de wetgever. Waar een werknemer verplicht wordt om

pensioenpremies af te dragen is een ondernemer vrij in deze keuze. Uit een onderzoek van de ING blijkt dat driekwart van de zelfstandig ondernemers het pensioen belangrijk vindt. Van deze

(15)

groep zelfstandig ondernemers heeft 57 % geen pensioenvoorzieningen getroffen. Daarnaast heeft een kwart van de zelfstandig ondernemers een inkomensdaling bij pensionering van wel 50 %. De grootste reden voor ondernemers om geen pensioen op te bouwen is het feit dat deze voorzieningen hoge kosten met zich mee brengen 21.

2.10 Werknemer of zzp`er in de praktijk?

In hoofdstuk 2 hebben we gezien welke fiscale faciliteiten beschikbaar zijn voor ondernemers en hebben we op diverse vlakken een onderscheid gemaakt tussen de werknemer en de zelfstandig ondernemer. De vraag is nu wat de gevolgen hiervan zijn in de praktijk? Deze vraag gaan we beantwoorden aan de hand van de casus van de heer Schuit. Wanneer de heer Schuit gebruik wil maken van de ondernemersfaciliteiten moet hij zich bewust zijn van het feit dat hij aan meerdere vereisten moet voldoen en niet zomaar bij zijn oude werkgever kan gaan werken als zogenoemde schijnzelfstandige. Daarnaast moet hij zorgen dat hij voldoende opdrachten binnenhaalt om in zijn levensonderhoud te voorzien. Daarnaast moet hij zelf zijn pensioen verzorgen en risico`s zoals aansprakelijkheid en arbeidsongeschiktheid afdekken door middel van een verzekering. Wanneer hij als zelfstandig ondernemer voldoende inkomen geniet is het voor hem fiscaal gunstiger om uit loondienst te gaan. Hiertegenover staan wel de bijbehorende risico`s en verantwoordelijkheden. Om een goed beeld te krijgen van de fiscale gevolgen tussen een werknemer en een zzp`er heb ik een proefberekening gemaakt voor de heer Schuit. Deze

berekening heb ik gemaakt voor een werknemer en voor een zzp`er met een loon van € 35.000 of een winst van € 35.000. Voor de berekening als zzp`er heb ik rekening gehouden met de

zelfstandigenaftrek, startersaftrek, MKB-winstvrijstelling, opbouw FOR en betaalde premies voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering. De heer Schuit is met bovengenoemd loon een bedrag van € 8.792 aan inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen verschuldigd. Bij de berekening als zzp`er is de heer Schuit een bedrag van € 964 verschuldigd aan

inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen en een bedrag van € 1.048 aan

inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet. In totaal is hij dan € 2.012 aan belastingen verschuldigd tegenover een bedrag van € 8.792 wanneer er sprake is van loon22. We kunnen dus

wel stellen dat het verschil in de fiscale behandeling tussen een werknemer en een zelfstandige rechtvaardig is wanneer we de schijnzelfstandigen uit de fiscale faciliteiten kunnen weren. De

21 Artikel van ING Economisch Bureau, Meerderheid zelfstandigen bouwt geen pensioen op, d.d. 31 maart 2014 22 Zie ook: bijlagen 1 t/m 4 voor de berekening.

(16)

vraag is of deze filtering door middel van de verklaring arbeidsrelatie voldoende is geweest? De heer Schuit besluit om zichzelf in te schrijven bij de Kamer van Koophandel en een eigen bedrijf te beginnen. Zijn eerste opdrachtgever vraagt hem gelijk om een verklaring arbeidsrelatie. Omdat dit in de praktijk een belangrijke verklaring is geweest zal ik deze nu gaan behandelen en ingaan op de vereisten en de gevolgen.

(17)

3. De VAR-verklaring

3.1 De VAR-verklaring in het algemeen

De VAR-verklaring is een verklaring arbeidsrelatie en is vanaf 1 mei 2016 vervangen door de Wet Deregulering Arbeidsrelatie. Met de VAR-verklaring kon de Belastingdienst beoordelen of de opdrachtgever loonbelasting en sociale premies in moest houden over de vergoeding voor de verrichte werkzaamheden. De VAR-verklaring kon aangevraagd worden bij de Belastingdienst door middel van het invullen van een digitale vragenlijst. De Belastingdienst gaf de volgende vier verklaringen af:

 Loon uit dienstbetrekking (VAR-loon)

 Resultaat uit overige werkzaamheden (VAR-row)  Winst uit onderneming (VAR-wuo)

 Inkomsten uit werkzaamheden voor rekening en risico van uw vennootschap (VAR-dga) Voor de zelfstandig ondernemers was de VAR-wuo vooral van belang. De VAR-verklaring was na beoordeling het gehele kalender jaar geldig. Het stond de inspecteur vrij om op basis van de aangeleverde informatie een andere VAR-verklaring af te geven dan waar de ondernemer om had verzocht 23. Nu is het van belang om te weten op welke manier een arbeidsrelatie wordt

beoordeeld en welke criteria daarvoor van belang zijn. In het kader van mijn scriptie zal ik enkel de aspecten bespreken die voor de zelfstandig ondernemers belangrijk zijn.

3.1.1 De beoordeling van een arbeidsrelatie

Hierbij is het van belang om te weten of er sprake is van een dienstbetrekking. Voor het fiscale begrip van een dienstbetrekking moeten we te raden gaan bij artikel 2 van de Wet LB waarin wordt verwezen naar het civielrechtelijke begrip van de arbeidsovereenkomst in artikel 7:610 BW. In dit artikel wordt een arbeidsovereenkomst als volgt omschreven: “De

arbeidsovereenkomst is de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten.”

Uit de woorden “in dienst van” blijkt dat er sprake moet zijn van een gezagsverhouding tussen de opdrachtgever en de werknemer. De opdrachtgever moet hierbij sturing kunnen geven in de uitvoering van de opdrachten door de werknemer. Dit hoeft de opdrachtgever niet te doen maar

(18)

het moet wel mogelijk zijn. De werknemer is hierbij ondergeschikt aan de opdrachtgever. Daarnaast moet er sprake zijn van loon. Hoe dit loon wordt genoten is niet van belang zolang er maar een vergoeding tegenover de gedane arbeid staat. Daarnaast is de werknemer op grond van artikel 7:659 lid 1 BW verplicht om arbeid te verrichten. De werknemer mag zich hierbij ook niet door een ander laten vervangen zonder toestemming van de opdrachtgever. Wanneer aan

voornoemde 3 voorwaarden van een gezagsverhouding, loon en arbeid wordt voldaan is er sprake van een dienstbetrekking. Wanneer de opdrachtgever twijfelt aan de kwalificatie van een

opdrachtnemer kan met een VAR-verklaring duidelijkheid verschaft worden of er sprake is van een dienstbetrekking of van een zelfstandig ondernemer welke winst geniet.

3.2 De gevolgen van een VAR-verklaring

Zoals hiervoor besproken geeft een VAR-verklaring voor de opdrachtgever en de opdrachtnemer duidelijkheid inzake de kwalificatie van de werkzaamheden als werknemer in dienstbetrekking dan wel een ondernemer welke winst geniet. Wanneer door de Belastingdienst een VAR-wuo wordt afgegeven heeft dit gevolgen voor de opdrachtgever. Op grond van artikel 6a Wet LB hoeft de opdrachtgever geen premies werknemersverzekeringen en loonheffingen in te houden en af te dragen. Wanneer achteraf blijkt dat er toch sprake is van een dienstbetrekking dan hoeft de opdrachtgever evenmin loonheffingen af te dragen vanwege de vrijwarende werking van de VAR-verklaring. Wanneer de opdrachtgever beschikt over een kopie van de VAR-verklaring en de identiteit kan vaststellen van de ondernemer en er redelijkerwijs van uit mocht gaan dat er geen sprake was van een dienstbetrekking dan is de opdrachtgever gevrijwaard van (na)heffingen loonbelasting en sociale premies. De VAR-verklaring zorgt ervoor dat de opdrachtnemer niet is verzekerd voor de werknemersverzekeringen en een factuur moet sturen voor zijn

werkzaamheden. De VAR-wuo geeft de ondernemer daarentegen geen zekerheid over zijn status als ondernemer voor de inkomstenbelasting. Zelfs wanneer alle bescheiden voor de aanvraag van een VAR-verklaring naar waarheid zijn ingevuld kan de inspecteur van de Belastingdienst afwijken van de VAR-verklaring en stellen dat er toch sprake is van een dienstbetrekking 24.

Door de VAR-verklaring is de ondernemer niet verzekerd voor de werknemersverzekeringen en heeft de ondernemer geen recht op een van de sociale uitkeringen. De VAR-verklaring was vooral bedoeld om de opdrachtgever te vrijwaren en niet om de opdrachtnemer te beschermen.

(19)

De constructie van de VAR-verklaring heeft schijnzelfstandigheid in de hand gewerkt. Doordat het relatief eenvoudig was om een VAR-verklaring te verkrijgen en de controle achteraf

nauwelijks werd uitgevoerd. Schijnconstructies werden niet voldoende aangepakt waardoor met de groei van het aantal zzp`ers ook het aantal schijnconstructies meegroeiden. In deze situaties is er feitelijk sprake van een dienstbetrekking maar wordt de ondernemer formeel gezien als

winstgenieter. Wanneer deze winstgenieter achteraf gecontroleerd zou worden dan voldoet deze niet aan de voornoemde criteria om gebruik te mogen maken van de ondernemingsfaciliteiten. Dit is dan ook een van de speerpunten geweest om te zoeken naar alternatieven voor de VAR-verklaring en schijnzelfstandigheid tegen te gaan.

3.3 De VAR-verklaring in de voorbeeldcasus

De heer Schuit in de voorbeeldcasus is het meest gunstig af met een wuo. Deze VAR-verklaring geeft namelijk aan dat hij winst uit onderneming geniet en de opdrachtgever hoeft geen loonbelasting en premies werknemersverzekeringen in te houden op zijn inkomsten. Zonder een VAR-verklaring bestaat er geen duidelijkheid over de kwalificatie van zijn arbeidsrelatie met de opdrachtgever. Daarnaast is hij door deze verklaring niet verzekerd voor de

werknemersverzekeringen en hij verkrijgt voor de inkomstenbelasting geen zekerheid over het gebruik van de ondernemingsfaciliteiten. Het grote voordeel van de toen geldende VAR-verklaring was de vrijwaring voor de werkgever en het feit dat de heer Schuit deze VAR-verklaring eenvoudig online kon aanvragen en dat deze verklaring het gehele belastingjaar geldig was. De wetgever heeft besloten de VAR-verklaring te verwerpen en opzoek te gaan naar betere

alternatieven ter voorkoming van schijnconstructies, tegengaan van grote inkomensverschillen tussen werknemers en ondernemers en een betere handhaving. Daarnaast wil de wetgever de zzp`er ook meer beschermen en de verantwoordelijkheid ook bij de opdrachtgever neerleggen. Om deze redenen is de wet deregulering arbeidsrelatie tot stand gekomen. Hierna gaan we bekijken wat deze wet precies inhoud en wat de gevolgen daarvan zijn en of hiermee de beoogde doelstellingen worden behaald. Daarbij zal ik ook stilstaan bij de gevolgen in de praktijk zoals voor de heer Schuit.

(20)

4. De wet DBA

In dit hoofdstuk gaan we de wet Deregulering Arbeidsrelatie nader bekijken. Want hoe is deze wet tot stand gekomen? En welke belangen speelden bij de totstandkoming een rol? Kan deze wet wel de beoogde doelen behalen of wordt het een dode letter in de wet? Om deze vragen te kunnen beantwoorden zal ik in dit hoofdstuk op een kritische wijze de wet doornemen en daarna ga ik ook de gevolgen voor de praktijk nader toelichten.

4.1 De redenering tot aan de totstandkoming van de wet

De staatssecretaris van Financiën heeft op 18 mei 2015 het wetsvoorstel ingediend voor de Wet Deregulering Arbeidsrelatie. Het wetsvoorstel wordt met de volgende woorden ingeleid: “dat het

wenselijk is in een aantal belastingwetten en enige andere wetten enkele wijzigingen aan te brengen ter verbetering van de balans tussen de verantwoordelijkheid van opdrachtgevers en opdrachtnemers voor de presentatie van hun onderlinge arbeidsrelatie richting de

Belastingdienst en zodoende de handhaafbaarheid van de gevolgen van het onderscheid tussen de verschillende vormen van inkomen uit tegenwoordige arbeid te verbeteren”. Het wetsvoorstel

heeft de volgende 3 hoofddoelen:

Betere handhaving

Het systeem van de VAR-verklaring was ingericht op controle en handhaving achteraf. Met de meer dan 800.000 zzp`ers in Nederland was dit niet te handhaven. Met het oog op de

reorganisatie bij de Belastingdienst en het stijgende aantal zzp`ers is het in toekomst ook niet mogelijk om de VAR-verklaring achteraf te controleren. Doordat de opdrachtgever mede aansprakelijk wordt voor de juiste kwalificatie van de arbeidsrelatie vooraf is de handhaving achteraf ook beter mogelijk nu dit op het niveau van de opdrachtgever kan plaatsvinden in plaats van op het niveau elke zzp`er individueel.

Spreiding van de risico`s

Bij de VAR-verklaring lag het risico grotendeels bij de zzp`er. Wanneer achteraf sprake was van een verkapt dienstverband dan kon de Belastingdienst de gebruikte ondernemersfaciliteiten navorderen. De opdrachtgever was enkel aansprakelijk in gevallen van kwader trouw.

(21)

Schijnzelfstandigheid

Door de slechte controle achteraf zijn er diverse schijnconstructies ontstaan welke enkel gericht zijn op het behalen van fiscaal voordeel. Zo was het voor een werkgever voordeliger om zich te ontdoen van personeel en dezelfde personeelsleden weer in te huren als zzp`er. Daarbij konden deze voormalige personeelsleden nu gebruik maken van de fiscale faciliteiten voor ondernemers.

Deze 3 hoofdoelen zijn nagestreefd tijdens de totstandkoming van de wet DBA. Nu is het de vraag hoe en of deze doelen gehaald worden in de nieuwe wet en of er voor elk doel

daadwerkelijk oplossingen zijn gevonden. Daarbij is het ook belangrijk of de wet in de praktijk wel uitvoerbaar is.

4.1.1 Het wetsvoorstel

In eerste instantie zou de VAR-verklaring worden vervangen door de beschikking geen

loonheffingen. Dit alternatief komt later nog aan bod. Door meerdere knelpunten en kritiek van belangenorganisaties is de staatssecretaris met een alternatief voorstel gekomen de zogenoemde Wet deregulering arbeidsrelatie. Hierbij worden arbeidsrelaties beoordeeld aan de hand van een gesloten overeenkomst tussen de opdrachtgever en de opdrachtnemer. Deze overeenkomst kan dan worden voorgelegd aan de Belastingdienst ter beoordeling van de arbeidsrelatie. De Belastingdienst geeft dan vooraf zekerheid of de opdrachtgever loonheffingen en premies werknemersverzekeringen dient in te houden. Over het gebruik van de fiscale faciliteiten wordt vooraf geen zekerheid verstrekt aan de opdrachtnemer. Deze overeenkomsten kunnen ook door organisaties worden voorgelegd ter beoordeling. De Belastingdienst publiceert online de goedgekeurde modelovereenkomsten welke door bepaalde sectoren gebruikt kunnen worden, zodat deze niet opnieuw opgesteld dienen te worden. Wanneer overeenkomsten worden

goedgekeurd door de Belastingdienst heeft de overeenkomst in beginsel een werking van 5 jaar. Hierbij moeten de opdrachtgever en opdrachtnemer wel feitelijk volgens de bepalingen van de overeenkomst werken25.

4.1.2 Verantwoording

Bij de VAR-verklaring lag het risico enkel bij de opdrachtnemer en was de opdrachtgever gevrijwaard van inhoudingen. Bij de nieuwe wet DBA verschuift dit risico ook naar de

opdrachtgever en is de opdrachtnemer beter beschermt. De Belastingdienst kan bij een controle

(22)

bij een opdrachtgever controleren of er feitelijk volgens de gesloten modelovereenkomsten wordt gewerkt. Wanneer de inspecteur achteraf van mening is dat er sprake is van een dienstverband dan heeft dit gevolgen voor de opdrachtgever en voor de opdrachtnemer. De opdrachtgever is mede verantwoordelijk gemaakt doordat aan hem nu naheffingsaanslagen loonbelasting en premies werknemersverzekeringen kunnen worden opgelegd. Daarbij kan deze

verantwoordelijkheid niet door middel van een verhaalsmogelijkheid op de opdrachtnemer worden omzeild. Wanneer een beding met betrekking tot de verhaalbaarheid toch is opgenomen in de overeenkomst, dan is deze op grond van de zorgverzekeringswet en de Wet financiering sociale verzekering nietig. De opdrachtnemer heeft in beginsel geen recht op een uitkering van het UVW wanneer er wordt gewerkt volgens een modelovereenkomst. Wanneer achteraf blijkt dat er sprake is van een dienstbetrekking dan heeft de opdrachtnemer eventueel met

terugwerkende kracht ook recht op een uitkering van het UVW26. Waar opdrachtgevers voorheen een vrijwaring genoten zijn zij nu mede verantwoordelijk voor het uitvoeren van de

werkzaamheden conform de goedgekeurde modelovereenkomst. Of de opdrachtnemer gebruik mag maken van de ondernemersfaciliteiten wordt uitdrukkelijk niet vooraf vastgesteld door middel van de modelovereenkomsten. De wetgever kan niet op basis van een overeenkomst van een enkele opdracht controleren of er sprake is van een ondernemer in de zin van artikel 3.4 Wet IB 2001.

4.1.3 Handhaving

Volgens de Minister van Financiën is de nieuwe handhaving vooral gericht op de verantwoording van de opdrachtgever. Nu de opdrachtgevers mede verantwoordelijk zijn voor het sluiten van overeenkomsten en de fiscale gevolgen hiervan, hebben zij ook meer belang bij een juiste vastlegging en het krijgen van zekerheid vooraf. Volgens de minister zorgt deze verantwoording voor een preventieve werking en vereenvoudiging van de handhaving vooraf. Ten tweede moest bij een VAR-verklaring elke arbeidsrelatie in verband met elke afzonderlijke VAR-verklaring worden beoordeeld. Bij grotere bedrijven kon dit leiden tot meerdere naheffingsaanslagen bij diverse zzp`ers. Bij de modelovereenkomst kan bij een controle bij de opdrachtgever één naheffingsaanslag worden opgelegd voor alle uitgevoerde opdrachten en bijbehorende

modelovereenkomsten. De controle wordt volgens de minister op deze manier efficiënter dan

(23)

voorheen met de VAR-verklaring27. Naar mijn mening wordt er nu alleen rekening gehouden met

de handhaving bij de opdrachtgever en niet bij een eventuele schijnzelfstandige. De controle op het gebruik van de fiscale faciliteiten moet alsnog plaats vinden per ondernemer. De preventieve controle door de verantwoording mede bij de opdrachtgever neer te leggen kan wel zorgen voor een filter waarbij de schijnzelfstandigen bij voorbaat al worden uitgesloten door de

opdrachtgever.

4.2 De inwerkingtreding per 1 mei 2016

De VAR-verklaringen welke reeds waren afgegeven waren geldig tot 1 januari 2016 en in een verlenging was nog niet voorzien. De Minister van Financiën heeft er dan ook voor gezorgd dat met spoed het wetsvoorstel behandelend en afgerond zou worden. Mede vanwege de onzekerheid welke zou ontstaan op het moment dat de VAR-verklaring ongeldig zou worden en er nog geen vervangende wetgeving in werking zou treden. De inwerkingtreding van de wet DBA is echter niet zonder slag of stoot gegaan en heeft al veel kritiek ontvangen van verschillende

belanghebbenden. Om een inzicht te krijgen in de werking van de nieuwe wet DBA zal ik eerst de model overeenkomsten en de bijbehorende werkwijze in de praktijk bespreken. Daarna zal ik ingaan op de gevolgen van deze wet welke zich hebben voorgedaan vanaf 1 januari 2016.

4.2.1 De modelovereenkomsten

Om de overgang van de VAR-verklaring naar de modelovereenkomsten zo soepel mogelijk te laten verlopen heeft de wetgever ervoor gekozen om eerst een implementatietermijn in te stellen. De wetgever geeft de opdrachtgever en de opdrachtnemer de tijd om overeenkomsten op te stellen en voor te leggen aan de Belastingdienst. Daarnaast hebben zij hierbij de mogelijkheid om hun werkwijze aan te passen aan het nieuwe systeem van modelovereenkomsten. Deze

implementatietermijn duurde tot 1 januari 2017. In deze periode had de Belastingdienst alleen een toezichthoudende rol en gingen zij niet over tot handhaving. Echter in gevallen van overduidelijke fraude wordt wel handhavend opgetreden28. De vraag is nu hoe de praktijk met deze overeenkomsten om moet gaan? Wat moet hier dan wel en niet in staan? Moet er voor elke opdracht een nieuwe overeenkomst worden gesloten? Zo moet ook de heer Schuit voor een nieuwe opdracht een overeenkomst sluiten met zijn nieuwe opdrachtgever. Volgens de wetgever

27 Kamerbrief, Ministerie van Financiën, DB2015/136M en 34 036 nr.9, 20 april 2015 28 Elsevier, Loon Almanak 2016, paragraaf 43.3.2.2

(24)

kan de heer Schuit eerst op de website van de Belastingdienst bekijken of er voor zijn branche een toepasselijke voorbeeldovereenkomst is opgenomen of dat hij voor deze opdracht gebruik kan maken van de algemene voorbeeldovereenkomst. Voor de bouwwerkzaamheden welke de heer schuit gaat verrichten is een branche specifieke overeenkomst beschikbaar gesteld. Dit is de zogenoemde “Modelovereenkomst voor branche of beroepsgroep | Zelfstandigen Bouw

Overeenkomst van opdracht bouw”. In deze overeenkomst zijn diverse gele markeringen

opgenomen welke niet aangepast mogen worden, omdat bij aanpassing van deze bepalingen geen zekerheid vooraf wordt gegeven voor de opdrachtgever29. Het sluiten van deze overeenkomsten is

een zeer tijdrovende klus en de overeenkomst moet voor elke opdracht weer opnieuw worden opgesteld en getekend. Dit is voor zowel de heer Schuit en zijn toekomstige opdrachtgever geen positieve ontwikkeling. De VAR-verklaring bracht in dit opzicht minder administratieve lasten met zich mee. Buiten dit aspect is het nog de vraag op welke punten de Belastingdienst zijn beoordeling richt.Want hoe moeten de werkzaamheden nu precies worden ingericht zodat er geen sprake is van een dienstbetrekking?

4.2.2 De achterliggende beoordeling van de modelovereenkomsten

De Minister van Financiën heeft in zijn voorstel een set met algemene criteria gegeven welke van belang zijn voor de beoordeling van de modelovereenkomsten. Het gaat om criteria die voorheen ook van toepassing waren op de VAR-verklaring maar waar vanuit de praktijk weinig oog voor was. Het gaat hierbij om de volgende beoordelingscriteria:

 de opdrachtnemer mag zich niet of alleen met toestemming van zijn opdrachtgever laten vervangen;

 de opdrachtnemer mag zich alleen laten vervangen door iemand uit een vaste groep van personen, die de opdrachtgever zelf ook inschakelt en die de opdrachtgever uit dien hoofde kent;

 er is een verplichting tot het betalen van loon;

 de opdrachtgever geeft leiding en houdt toezicht op het werk van de opdrachtnemer;  de opdrachtgever geeft aanwijzingen aan de opdrachtnemer over bijvoorbeeld

representativiteit, omgang met klanten, werktijden, kenbaarheid middels bedrijfskleding, logo’s op vervoermiddelen en visitekaartjes;

(25)

 de opdrachtgever neemt klachten in behandeling over (het werk van) de opdrachtnemer;  de werkzaamheden die de opdrachtnemer verricht vormen een wezenlijk onderdeel van de

bedrijfsvoering van de opdrachtgever;

 de opdrachtnemer mag niet voor verschillende opdrachtgevers tegelijk werken;  de opdrachtnemer krijgt doorbetaald bij ziekte of vakantie;

 de opdrachtnemer hoeft het werk niet gratis opnieuw te doen of gratis aan te passen als het niet voldoet aan de overeenkomst;

 de opdrachtgever bepaalt de hoogte van de beloning voor de werkzaamheden;

 de opdrachtgever is aansprakelijk voor de schade die een opdrachtnemer veroorzaakt in de uitoefening van zijn werkzaamheden;

 de opdrachtnemer heeft geen beroepsaansprakelijkheidsverzekering;

 de opdrachtgever zorgt voor gereedschappen, hulpmiddelen en materialen30.

Wanneer je voldoet aan deze criteria wijst dit erop dat er sprake is van een dienstverband. De opdrachtgever en opdrachtnemer dienen gezamenlijk te toetsen aan bovengenoemde criteria en zijn ook gezamenlijk verantwoordelijk voor een juiste vastlegging in de overeenkomst. In de praktijk is het mogelijk om grijze gebieden voor te leggen aan de Belastingdienst. De

Belastingdienst kan dan vooraf een oordeel geven over de kwalificatie van de arbeidsrelatie. Naar mijn mening is voor de grootste groep met opdrachtnemers duidelijk of zij in overwegende mate werkzaam zijn met bovenstaande criteria als basis voor hun arbeidsverhouding. Wanneer

opdrachtgevers zich houden aan deze criteria zal dit een positieve werking hebben op de schijnzelfstandigen in Nederland. Deze groep van zelfstandigen zal namelijk een arbeidsrelatie hebben met hun opdrachtgever welke niet voldoet aan bovenstaande criteria. Zonder de

vrijwaring voor de opdrachtgever is het voor hen dan ook minder aantrekkelijk om met schijnzelfstandigen in zee te gaan.

4.2.3 Kritiek en de gevolgen in de praktijk

Wanneer we het wetsvoorstel kritisch bekijken heeft het grote gevolgen voor de praktijk. De vraag is of deze gevolgen ook gewenst zijn. Is het in de praktijk zo dat inderdaad alleen de schijnzelfstandige uit het systeem worden gefilterd of worden ook daadwerkelijke ondernemers de dupe van deze wet? Is het wel terecht dat de verantwoording naar de opdrachtgever wordt

(26)

verschoven of is dit enkel het afschuiven van de verantwoording van de overheid naar de opdrachtgevers? In de praktijk is veel onrust ontstaan tijdens de inwerkingtreding van de wet DBA. De krantenkoppen staan regelmatig vol met kritiek op de wet. Opdrachtgevers zijn bang voor naheffingen en boetes en de zzp`ers krijgen hierdoor minder opdrachten. De

Kennisbemiddelaar HeadFirst en dienstverlener ZP Zaken brachten, in samenwerking met de Universiteit van Tilburg een feedback rapport aan over de wet DBA met diverse negatieve en positieve meningen uit de praktijk van zzp`ers en opdrachtgevers31. Uit dit rapport blijkt dat het merendeel van de zzp`ers meer moeite heeft met het vinden van opdrachten en is door de wet DBA zelfs al opdrachten misgelopen. De opdrachtgevers geven ook aan dat het moeilijker is geworden om zzp`ers in te huren. Daarnaast hebben zowel opdrachtgevers en opdrachtnemers last van de vergaande administratieve lasten welke de modelovereenkomsten met zich mee brengen. Daarbij heerst ook grote onzekerheid over de onduidelijke handhaving door de Belastingdienst. Veel opdrachtgevers proberen de zzp`ers op andere manieren aan het werk te houden. Hierbij valt te denken aan payroll/uitzendconstructies, via een intermediair/bemiddelaar of via een vast dienstverband bij de opdrachtgever. Er zijn veel zzp`ers welke zelfs al overwegen om te stoppen als zelfstandig ondernemer en weer opzoek gaan naar zekerheid en een vaste baan. Bovengenoemde gevolgen kwamen niet naar voren in het wetsvoorstel. Op deze manier worden niet alleen de schijnzelfstandigen aangepakt maar ook de ondernemers waarbij de

werkzaamheden op basis van de wet niet worden aangemerkt als een dienstbetrekking. Door het risico op naheffingen worden deze nu echter ook de dupe van de nieuwe wet.

Door deze onbedoelde gevolgen in de praktijk is een meldpunt wet DBA in werking gesteld en is op verzoek van de kamer een rapport verschenen van de Commissie beoordeling

modelovereenkomsten Wet DBA onder leiding van prof. mr. Gerrard Boot32. Op basis van de uitkomsten van het rapport en het meldpunt DBA is door de Minister van financiën besloten om de handhaving van de wet DBA verder uit te stellen tot 1 januari 2018. Dit uitstel op handhaving geld uitdrukkelijk niet voor kwaadwillende waarbij duidelijk sprake is van een dienstbetrekking. Volgens de Minister van Financiën is het beoogde doel van het weren van schijnzelfstandigen met deze wet behaald. Dit vanwege de preventieve werking van de modelovereenkomst. Door de

(27)

angst bij de opdrachtgever voor boetes en naheffingen worden geen opdrachten meer verstrekt aan schijnzelfstandigen. Volgens een schatting bevind zich onder de zzp`ers een groep van 2-14 % welke in feite in dienstbetrekking zijn bij hun opdrachtgever waarbij er sprake is van

schijnzelfstandigheid. Dat deze groep niet onder dezelfde omstandigheden kan doorwerken onder de nieuwe wet DBA is niet ongewenst. Daarbij wordt aangekondigd dat er nieuw onderzoek gedaan moet worden vanwege het feit dat “echte” ondernemers ook de dupe zijn van de wet DBA. De Minister van Financiën heeft besloten om de bergrippen “vrije vervanging” en “gezagsverhouding” kritisch onder de loep te nemen en waar nodig aan te passen zodat deze begrippen aansluiten bij de huidige praktijk. De onduidelijkheid over het grijze gebied welke deze begrippen met zich meebrengen zorgt in het bijzonder voor onzekerheid bij de

opdrachtgevers33. Ik adviseer de minister om beide begrippen niet met vaste criteria te omlijnen en om enkel richtlijnen te geven voor de uitwerking in de praktijk. Op deze manier is het

mogelijk om te toetsen aan de omstandigheden van het geval en alle feiten van een arbeidsrelatie mee te laten wegen in de beoordeling. Op deze manier kan in de praktijk sprake zijn van een dienstverband terwijl de werknemer zichzelf mag laten vervangen zonder toestemming van zijn werkgever. Daarnaast is het mogelijk dat er geen sprake is van een dienstbetrekking terwijl in de arbeidsrelatie wel elementen van een gezagsverhouding naar voren komen.

4.3 De toekomst van de wet DBA

Uit voorgaande blijkt dat de wet DBA niet werkt zoals deze in eerste instantie was bedoeld. Het doel om schijnzelfstandigheid te weren lijkt wel gehaald te zijn met het bijkomende nadeel dat ook andere ondernemers nadeel ondervinden bij het verkrijgen van opdrachten door de nieuwe wet. Het doel om de verantwoordelijkheid te spreiden is ook behaald. Dit blijkt ook uit de grote angst van opdrachtgevers voor naheffingen en boetes. Het grootste probleem bij de handhaving is het grijze gebied in de praktijk waarbij vooraf niet duidelijk is of er sprake is van een

dienstbetrekking. Voor deze gevallen moet met spoed gezocht worden naar een oplossing. De vraag is of deze duidelijkheid wel verschaft kan worden en of dit niet te laat is. Opdrachtgevers laten hun werk niet stilliggen totdat duidelijk is of een bepaalde zzp`er de opdracht uit kan voeren. De praktijk is dan ook druk met het zoeken van andere constructies om zzp`ers aan het werk te houden. Daarnaast is de handhaving van de wet DBA al drie maal verzet naar de

(28)

toekomst. De vraag is dan ook of de wet per 1 januari 2018 gehandhaafd kan worden of dat deze nogmaals uitgesteld zal worden. Ik verwacht dat het de wetgever niet lukt om de wet DBA en de toelichting dermate uit te kristalliseren om in iedere situatie vooraf duidelijkheid te kunnen geven. Wel moet hierbij in kaart worden gebracht om hoeveel ondernemers het gaat welke de dupe zijn van de wet DBA. Deze groep moet wel dermate klein zijn om op te kunnen wegen tegen het voordeel dat schijnzelfstandigen door deze wet worden geweerd uit het systeem van de fiscale faciliteiten.

Zoals uit voorgaande blijkt geeft de wet DBA de opdrachtgever en de opdrachtnemer

onvoldoende zekerheid. Zo kan het voor de heer Schuit ook lastig zijn om opdrachten binnen te halen. Dit kan zeker bij het opstarten van zijn onderneming moeizaam verlopen wanneer hij in beginsel nog maar een kleine groep opdrachtgevers heeft waar hij meerdere opdrachten voor uitvoert. Buiten de wet DBA zijn er meerdere alternatieven beschikbaar om de VAR-verklaring te vervangen. Deze alternatieven zal ik nu bespreken en mogelijk zitten hier voor de praktijk betere varianten tussen dan de ingevoerde wet DBA welke inmiddels meerdere malen is uitgesteld wat betreft de handhaving.

(29)

5. De alternatieven

Zoals in elke situatie lijden er ook hier meerder wegen naar Rome. De alternatieven die ik hierna zal behandelen zijn van verschillende instanties en personen afkomstig. De vraag hierbij is of er alternatieven beschikbaar zijn welke voldoen aan de te behalen doelen van de wet DBA en daarbij geen nadelige gevolgen hebben voor de praktijk. Is het mogelijk om elementen van een alternatief toe te voegen aan de wet DBA? Hebben alternatieve voorstellen misschien nog wel een betere uitwerking met meer positieve gevolgen voor de praktijk? Is het met de alternatieven wel mogelijk om zekerheid te creëren in de praktijk? Ik zal nu eerst diverse alternatieven

bespreken en aan de hand van de opgedane informatie zal ik ook een eigen idee presenteren over oplossingen voor de wet DBA dan wel een alternatief voor de Wet DBA.

5.1 De winstbox

De winstbox is een idee uit het kabinet Rutte-2 en is daarbij een voorganger van de wet DBA. Ondanks dat de winst-box geen vervanger kan zijn van de huidige wet DBA kan het wel een aanvulling zijn en een ander inzicht geven inzake de huidige problematiek van

schijnzelfstandigheid en kunnen elementen van dit voorstel wel dienen als uitbreiding of aanpassing van de huidige wet DBA. De winstbox is in tegenstelling tot de wet DBA vooral gericht op het verkleinen van de inkomensverschillen tussen een werknemer en een ondernemer en de verschillen van belastingdruk tussen de verschillende rechtsvormen welke een ondernemer kan starten. Hierbij worden indirect ook de schijnzelfstandigen aangepakt en zorgt dit voor administratieve lastenverlichting. Het idee was om een box 4 in te voeren speciaal voor winst uit onderneming. Bijkomend zouden de bestaande fiscale faciliteiten worden geschrapt en zou er op basis van een vlaktaks belasting worden geheven34. Daarnaast is het ook nog mogelijk om de winst van een winstgenieter te splitsen in een arbeidsinkomen naar gebruikelijk loon zoals voor de directeur groot aandeelhouder (DGA) in de zin van art 14a Wet LB 1969. Dit loon wordt dan belast in het huidige box 1 als inkomen uit werk en woning gelijk met een werknemer en een DGA. De daarboven behaalde overwinst zou dan belast worden in het nieuwe box 4 met een vlak taks. Dit zou ondernemers nog meer moeten stimuleren om te ondernemen en hogere winsten te behalen. Daarnaast is de keuze voor een rechtsvorm nu minder afhankelijk van de fiscale faciliteiten door de geboden rechtsvormneutraliteit. Het starten van een onderneming moet niet

(30)

louter zijn gebaseerd om fiscale merites 35. Een groot probleem van de winstbox is het invoeren

en vastleggen in de wetgeving daarvan. Bij de uitvoering zijn vele fiscale wetten gemoeid zoals de verliesverrekening, het gesloten boxenstelsel en de hypotheekrenteaftrek. Want moet het mogelijk te zijn om verliezen standaard te verreken in verschillende boxen met andersluidende tarieven? Daarnaast zou het urencriterium ook worden afgeschaft met de invoering van de winstbox, waardoor de administratieve lasten voor ondernemers aanzienlijk worden verlicht. De vraag hierbij is of dit niet een deur opent voor nog meer schijnzelfstandigen. Met het instellen van een gebruikelijk loon zou dit middel uitermate geschikt zijn. Het fiscale voordeel is dan aanzienlijk minder omdat het gebruikelijk loon net als het loon in loondienst wordt belast tegen hetzelfde progressieve belasting tarief. Doordat de fiscale behandeling neutraal is wordt de keuze niet meer gemaakt om enkel fiscaal voordeel te behalen. Als laatste is er ook nog de optie om geen aparte box 4 te creëren maar om een nieuwe inkomstenbron te creëren in het huidige box 1. Dit is op het gebied van wetgeving eenvoudiger te creëren dan het opzetten van een nieuwe box naast het huidige gesloten boxenstelsel. Bij de nieuwe inkomstencategorie kunnen de fiscale faciliteiten met uitzondering op de MKB-winstvrijstelling vervallen. Het belastingvoordeel voor ondernemers ten opzichte van werknemers wordt dan enkel nog beïnvloed door de

MKB-winstvrijstelling36. Zoals uit voorstaande blijkt is de winstbox geen eenvoudige oplossing. De winstbox verkleind wel het risico op het vormen van schijnzelfstandigen. Echter om de totale problematiek omtrent de huidige zzp`ers op te lossen is er meer nodig dan enkel het aanpakken van het huidige boxenstelsel37.

5.2 Commissie van Dijkhuizen

Op 17 februari 2012 heeft de staatssecretaris van financiën de commissie inkomstenbelasting en toeslagen ingesteld onder leiding van de heer Dijkhuizen. Het doel van deze commissie was het verkennen van diverse scenario’s om te komen tot een eenvoudig, solide en fraudebestendig belastingstelsel. De commissie moest specifiek een voorstel doen om tot een kostenbesparing van 500 miljoen te komen. De commissie heeft voor de voorgestelde hervormingen in box 1 de volgende speerpunten gehanteerd:

35 D.A. Albregtse en E.J. de Vries MSc, ‘Naar een meer rechtsvorm neutrale belastingheffing over

ondernemingswinsten, WFR 2009/381

(31)

 Bevorderen van arbeidsparticipatie door het lonender maken van werk  Het in beweging brengen van de woningmarkt

 Het minder rondpompen van geld en het stelsel eenvoudiger maken.

Om deze speerpunten te kunnen behalen heeft de commissie inkomstenbelasting en toeslagen (hierna: commissie) de invoering van de winstbox afgeraden en een alternatief voorstel gedaan. Bij dit alternatieve voorstel zouden de huidige kleine ondernemers hard worden getroffen. De commissie stelt voor om de huidige 4 belastingschijven terug te dringen naar slechts twee belastingschijven. Bij deze herinrichting behoort ook een drastische tariefsverlaging in de voorgestelde nieuwe schijven. De ondernemers welke nu in de tweede en derde schijf vallen worden nu geschaald onder de eerste schijf. Bij de eerst schijf hoort een toekomstig tarief van 34 % en bij de tweede schijf een tarief van 49 %. Het aantal belastingplichtigen dat onder de eerste belastingschijf valt verdubbelt van krap 6 miljoen naar bijna 12 miljoen mensen, ofwel 93% van alle belastingplichtigen. In schema zou dit er als volgt uit komen te zien:38

Om deze tariefsverlaging door te kunnen voeren worden vele fiscale faciliteiten geschrapt.

Hierbij wordt voor de ondernemer de zelfstandigenaftrek en bijbehorende startersaftrek geschrapt en diverse kleine voordelige faciliteiten. Daarnaast wordt het niet gebruiken van de fiscale

oudedagsreserve voor de aankoop van een lijfrente bestraft met hoge sancties 39. Met dit voorstel

38 NTFR2013-1319 Staatssecretaris - Financiën 18 juni 2013, nr.NB-18062013

(32)

worden de verschillen tussen een werknemers en een schijnzelfstandige kleiner waardoor het minder waarschijnlijk is dat deze groep met ondernemers nog blijft bestaan. De vraag is of ondernemers met deze maatregelen niet ongekend hard worden gestraft? Want dekken deze maatregelen wel de risico`s en kosten voor een ondernemer? Naar mijn mening is het huidige regime van fiscale faciliteiten goed ingericht voor ondernemers en behoeft deze niet uitgedund te worden. Moeten de ondernemers niet juist gestimuleerd worden in plaats van het afpakken van het fiscaal gunstige regime? Ondanks dat de MKB-winstvrijstelling in deze regeling niet wordt geschrapt is het geen goed alternatief voor de wet DBA. Bij het voorstel van de commissie worden alle ondernemers over een kam geschoren en worden niet enkel de schijnzelfstandigen aangepakt. Daarnaast zorgen deze maatregelen voor het spekken van grotere ondernemingen nu deze voor een groter deel van hun winst in een lagere belastingschijf zullen vallen. Juist de kleine ondernemers worden aangepakt omdat hun veelal winsten behaalde welke enkel werden belast in de eerste of tweede belastingschijf 40.

5.3 Een extra inkomenscategorie in box 1

Vanwege de huidige zzp`er problematiek heeft Mr. Dr. S.J. Mol-Verver een onderzoek gedaan naar mogelijke alternatieven om deze problematiek op te lossen. Hiervoor heeft zij inspiratie opgedaan in het buitenland. In haar onderzoek komt zij tot de conclusie dat in het buitenland geen betere alternatieven beschikbaar zijn en is er in het buitenland ook geen goed wettelijk stelsel wat voldeed aan de eisen voor de zogenoemde “nieuwe zzp`er” van de laatste tijd. Haar voorstel is dan ook om de wet te wijzigen en de nieuwe zzp`er een eigen categorie te geven tussen de

werknemer en de ondernemer in. Dit heeft als voordeel dat de huidige categorieën blijven bestaan met de bijbehorende wetgeving en jurisprudentie. Deze tussen categorie gaat

schijnzelfstandigheid en rechtsonzekerheid tegen. De nieuwe zzp`er kan door middel van deze tussencategorie wel werken bij een opdrachtgever waarbij deze opdrachtgever geen

loonheffingen en premies werknemersverzekeringen hoeft in te houden. Naar mijn mening is er op deze manier ook geen sprake meer van schijnzelfstandigen, op deze manier krijgt deze groep een eigen naam en een daarbij behorende plek in de wet inkomstenbelasting. Deze tussengroep wil zij ook op een makkelijkere manier kwalificeren in de wet. Wanneer er sprake is van een gezagsverhouding is het wel mogelijk om als nieuwe zzp`er werkzaam te zijn onder de nieuwe

(33)

http://www.fnv-kiem.nl/nieuws/algemeen/2250/afschaffing-zelfstandigenaftrek-van-dijkhuizen-slaat-de-plank-categorie. Het categoriseren van de ondernemers wil zij laten verlopen door middel van een web module op de pagina van de Belastingdienst. Wanneer de nieuwe zzp`ers een eigen inkomsten box krijgen voor de inkomstenbelasting is het ook mogelijk om hierbij andere fiscale faciliteiten vast te stellen. Hierbij kan er beter rekening gehouden worden met het verschil in inkomen en risico`s tussen een zzp`er en een werknemer. Zij verwacht dat dit wetsvoorstel makkelijk is in te voeren en breed geaccepteerd zal worden in de praktijk omdat deze wet hierbij aansluiting heeft gevonden. Ook brengt de web module minder administratieve lasten met zich mee dan de Var-verklaring en de nu geldende modelovereenkomsten. De handhaving door de Belastingdienst wordt in haar voorstel niet behandeld. Ik verwacht echter dat deze constructie de handhaving door de Belastingdienst er niet gemakkelijker op maakt dan het geval was tijdens de VAR-verklaring. De opdrachtgever is nu namelijk niet medeverantwoordelijk en juist deze verantwoording zorgde voor controle vooraf door de opdrachtgever. De controle of de ondernemer op de juiste manier is gecategoriseerd zal nu wederom achteraf per ondernemer moeten plaatsvinden41.

5.4 Beschikking geen loonheffingen

De beschikking geen loonheffingen (hierna: BGL) was de voorganger van de wet DBA. Vanwege veel kritiek is deze echter aangepast en in plaats van een beschikking is er nu de modelovereenkomst. De BGL kon via een web module van de Belastingdienst worden aangevraagd. In plaats van 4 soorten VAR-verklaringen kwam er nu via een vragen lijst één beschikking uit. Deze beschikking hield alleen het oordeel in of er wel of geen loonheffingen ingehouden diende te worden door de opdrachtgever. Daarbij werd net als bij de wet DBA de opdrachtgever medeverantwoordelijk voor de uitvoering van de beschikking en was de vrijwaring onder der VAR-verklaring geschrapt. Daarnaast geeft de beschikking geen indicatie of er sprake is van winst of van resultaat uit overige werkzaamheden. Dit is voor de praktijk duidelijker, want een VAR-wuo impliceerde dat er sprake was van winst uit onderneming en de daarbij behorende fiscale faciliteiten 42. Uit de praktijk kwam veel kritiek op de nieuwe verantwoording van de

opdrachtgever. De VAR-verklaring was nu juist ingesteld om de werkgever vooraf zekerheid te verschaffen zonder het risico op naheffingen. Deze naheffingen kunnen desastreuse financiële gevolgen met zich mee brengen voor een onderneming. Volgens de Nationale Orde van

41 NTFR 2014-2867, Mr. dr. S.J. Mol-Verver, De fiscale behandeling van de zzp’er: een zoektocht naar alternatieven 42 Staatssecretaris van Financiën, 22 september 2014, nr. DB/2014/U309

(34)

Belastingadviseurs (NOB) is dit een ongehoorde manier om het terugdringen van

schijnzelfstandigen in de schoenen van de opdrachtgevers te schuiven. Daarnaast neemt het doornemen van de beschikkingen een enorme administratieve last mee voor de opdrachtgevers. Ook werd verzocht om een meer sectorale benadering vanwege de grote verschillen in

arbeidsgroepen zoals bijvoorbeeld specialistische beroepen43. De vraag is of met de nu

ingevoerde wet DBA tegemoet wordt gekomen aan dit commentaar. In de praktijk brengen de modelovereenkomsten voor elke uit te voeren opdracht een enorme administratieve last met zich mee. Daarnaast is de verantwoording voor de opdrachtgever ook niet opgeschort. De sectorale benadering is met de modelovereenkomsten wel gelukt door de overeenkomsten aan te passen aan de diverse beroepsgroepen. De vraag is of dit niet op een meer eenvoudige wijze ingevoerd had kunnen worden door de web module hierop aan te passen. De web module had zo ingesteld kunnen worden dat eerst een vraag beantwoord moest worden inzake welke beroepsgroep men werkzaam is. Wanneer deze keuze is gemaakt is het mogelijk om branche specifieke vragen te stellen zodat bij elke ondernemer de juiste beschikking onder de juiste voorwaarden uit het systeem komt rollen. In mijn ogen is het voor een opdrachtgever makkelijker om eenmaal per jaar een beschikking en de bijbehorende voorwaarden door te nemen dan om per opdracht een nieuwe overeenkomst af te sluiten met alle opdrachtnemers.

5.5 Kwalificatie arbeidsrelatie

Tijdens het schrijven van deze scriptie is de wet DBA nog volop in ontwikkeling in de praktijk als op beleidsniveau. Inmiddels is er een rapport verschenen met daarin 10 mogelijke varianten welke apart of in combinatie de huidige onzekerheden weg zouden moeten nemen waardoor de wet per 1 januari 2018 ook daadwerkelijk gehandhaafd kan worden. In dit rapport worden de volgende 10 varianten aangeboden:

Uitvoering/handhaving Wet DBA zonder wijziging van de wettelijke criteria

A. Overgaan tot handhaven (nuloptie)

Handhaving invoeren per 1 januari 2018 en specifieker gericht op schijnzelfstandigen B. Oordeel over de status van een arbeidsrelatie (OSA)

43 Commentaar van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs, van 11 november 2014, met betrekking tot

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

groep zelfstandigen actief is, niet zal leiden tot significante kosten voor de overheid en niet in strijd is met de (Europese) mededingingswetgeving.” 236 Daarnaast zou een

Wanneer bij de bezittingen geen bedragen zijn ingevuld, of de schulden op 1 januari 2021 niet hoger dan € 3.100,- per persoon zijn, dan hoef je deze vraag niet. BOX 3: INKOMEN UIT

Wat gebeurt er bijvoorbeeld als het niet goed gaat met je onderneming en je niet in staat bent de lening terug te betalen.. En wat als de persoon in kwestie het geld toch zelf

werkingssfeer van de Wml uit te breiden tot alle opdrachtnemers die anders dan in het kader van hun beroep of bedrijf tegen beloning arbeid verrichten.. Door betaling van

• Inzake de bijtelling privégebruik auto van de zaak geldt 1 januari 2019 als een nieuwe peildatum voor het bijtellingspercentage voor auto’s die vóór 1 juli 2012 zijn

Onderdeel 2 kan worden uitgevoerd door een incassobureau en door de meeste juristen en advocaten. Ook veel deurwaarders kunnen een buitengerechtelijk incassotraject verzorgen.

Onderschat ook niet de aanvulling die het één op het ander kan hebben: als je een interview geeft voor een artikel in de krant, omdat je met een nieuw product gaat werken, dan kan

Wat de timing van de onderhandelingen betreft, pleiten de werkgeversorganisaties – in tegenstelling tot de Britten - voor een status quo transitieperiode die loopt tot de dag van