• No results found

Vrij maar toch gevangen, gevangen maar toch vrij. : Een onderzoek naar de levenslange gevangenisstraf, de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel en de mensenrechtelijke normering van het EVRM.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vrij maar toch gevangen, gevangen maar toch vrij. : Een onderzoek naar de levenslange gevangenisstraf, de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel en de mensenrechtelijke normering van het EVRM."

Copied!
62
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Vrij maar toch gevangen,

gevangen maar toch vrij.

Een onderzoek naar de levenslange gevangenisstraf, de gedragsbeïnvloedende

en vrijheidsbeperkende maatregel en de mensenrechtelijke normering van het

EVRM.

Masterscriptie Strafrecht

Auteur: H.A. Derkx

Opleiding: Master Publiekrecht: Strafrecht

Onderwijsinstelling: Universiteit van Amsterdam

Datum: 9 juli 2018

Scriptiebegeleider: mr. dr. D. Abels

(2)

Abstract

2

Abstract

In deze masterscriptie wordt onderzocht hoe de levenslange gevangenisstraf en de mensenrechtelijke normering van het EVRM zich verhouden tot de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (art. 38z Sr) en de daarbij horende mensenrechtelijke normering van het EVRM. Voor dit onderzoek is vakliteratuur, nationale en Europese jurisprudentie en nationale en Europese wetgeving bestudeerd.

In hoofdstuk 1 wordt de aanleiding van het onderzoek, de probleemstelling, opzet en methodologie van dit onderzoek toegelicht.

Hoofdstuk 2 beschrijft hoe de levenslange gevangenisstraf in Nederland momenteel juridisch geregeld is. Bovendien wordt in dit hoofdstuk ingegaan op het proces van gratieverlening en op de maximale duur van de tijdelijke gevangenisstraf. Dit hoofdstuk schetst een descriptief kader van de Nederlandse regeling ten aanzien van de levenslange gevangenisstraf.

Voorts onderzoekt hoofdstuk 3 de mensenrechtelijke normering van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Dit hoofdstuk gaat in op de recente ontwikkelingen in de Nederlandse wetgeving en jurisprudentie. Er wordt een normatief kader geschetst van de Nederlandse en Europese regeling ten aanzien van de levenslange gevangenisstraf.

Het vierde hoofdstuk zet uiteen hoe de recent ingevoerde gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel in Nederland juridisch geregeld is. Er wordt een descriptief kader geschetst van de Nederlandse regeling ten aanzien van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel.

Het vijfde hoofdstuk bestudeert de Europese normering ten aanzien van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel en gaat hierbij in op artikel 2 Vierde Protocol bij het EVRM en artikel 5 van het EVRM. In dit hoofdstuk wordt een normatief kader geschetst van de mensenrechtelijke normering van het EVRM ten aanzien van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel. Geconcludeerd wordt dat het afhankelijk zal zijn van de specifieke invulling van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel of er sprake is van vrijheidsbeperking of vrijheidsbeneming. In hoofdstuk zes wordt – op basis van bovenstaande hoofdstukken – de hoofdvraag beantwoordt. Hier wordt een analyse gemaakt en wordt voornamelijk ingegaan op de verhouding van de levenslange gevangenisstraf en de mensenrechtelijke normering tot de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel. Derhalve volgen twee

(3)

Abstract

3

aanbevelingen die ervoor zorgen dat beide sancties zich beter tot elkaar gaan verhouden. De auteur pleit ervoor dat de toetsing van het besluit van het Adviescollege levenslanggestraften en de gratieprocedure – oftewel de ‘herbeoordeling’– moet worden uitgevoerd door een onafhankelijke en onpartijdige rechter. Verder stelt de auteur dat er een wettelijke verankering moet komen voor een vervolgadvies bij een negatief advies van het Adviescollege.

(4)

Inhoudsopgave 4 Inhoudsopgave Inhoudsopgave 4-5 Afkortingenlijst 6 Hoofdstuk 1 Inleiding 7-10 1.1 Probleemstelling 8 1.2 Opzet 9 1.3 Methodologie 9

Hoofdstuk 2 De levenslange gevangenisstraf 11-15

2.1 Inleiding 11

2.2 De levenslange gevangenisstraf 12

2.3 Gratie 13

2.4 Maximale duur tijdelijke gevangenisstraf 15

Hoofdstuk 3 De mensenrechtelijke normeringen en recente ontwikkelingen 16-32

3.1 Inleiding 16

3.2 De levenslange gevangenisstraf en artikel 3 EVRM 16

3.3 Europese jurisprudentie 17

3.4 Nederlandse jurisprudentie 22

3.5 Recente ontwikkelingen 23

3.6 Kritische reflectie 29

3.7 Tussenconclusie 31

Hoofdstuk 4 De gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel 33-40

4.1 Inleiding 33

4.2 Wet langdurig toezicht, gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking 33 4.3 De gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel 34

4.4 Nederlandse jurisprudentie 36

4.5 Kritische reflectie 39

Hoofdstuk 5 Vrijheidsbeperking of vrijheidsbeneming? 41-48

(5)

Inhoudsopgave

5

5.2 Artikel 2 Vierde Protocol bij het EVRM 42

5.3 Artikel 5 EVRM 43 5.4 Tussenconclusie 46 Hoofdstuk 6 Conclusie 49-54 6.1 Conclusie 49 6.2 Aanbevelingen 53 Literatuurlijst 55-59 Bijlage 60-62

(6)

Afkortingenlijst

6

Afkortingenlijst

ACL Adviescollege levenslanggestraften

Art. Artikel

EHRM Europees Hof voor de Rechten van de Mens

EU Europese Unie

EVRM Europees Verdrag tot bescherming van de rechten

van de mens en de fundamentele vrijheden

Gratw Gratiewet

GVM Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende

maatregel

HR Hoge Raad

IVBPR Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en

Politieke Rechten

jo. Juncto

NIFP Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en

Psychologie

Nr. Nummer

OM Openbaar Ministerie

OvJ Officier van Justitie

Pbw Penitentiaire beginselenwet

r.o. Rechtsoverweging

RSJ Raad voor de Strafrechtstoepassing en

Jeugdbescherming

RvE Raad van Europa

RvS Raad van State

Stb. Staatsblad

Sr Wetboek van Strafrecht

Sv Wetboek van Strafvordering

Tbs Terbeschikkingstelling

(7)

Inleiding

7

1. Inleiding

‘Vrijheid lonkt voor Frenkie P.’ kopte het dagblad de Limburger op 18 mei jl.1 Het dagblad verwijst hiermee naar de mogelijke vrijlating van Frenkie P, de leider van de beruchte groep geweldplegers ‘de Bende van Venlo’. Deze bende pleegde tussen 1993 en 1994 veel ernstige misdrijven in Venlo en omgeving, waaronder moord(en) en berovingen. Frenkie P. werd in 1995 veroordeeld door de rechtbank van Roermond tot een levenslange gevangenisstraf en dit vonnis werd in 1996 door het gerechtshof Den Bosch bevestigd. Voor de tot levenslang veroordeelde Frenkie P. is volgens het dagblad een perspectief op vrijlating ontstaan. Gezien de ontwikkelingen in de rechtspraak en de invoering van het Besluit Adviescollege levenslanggestraften hoeft de levenslange gevangenisstraf namelijk niet meer levenslang te duren in Nederland. Frenkie P. zou, in het voor hem gunstigste geval, de gevangenis op 8 mei 2021 kunnen verlaten. Momenteel werkt het Adviescollege levenslanggestraften aan een advies, dat op 8 mei 2019 gereed moet zijn. Frenkie P. zou daarmee een van de eerste tot levenslang veroordeelden zijn die hun vrijheid terugkrijgen op basis van de nieuwe toetsingsregeling.2

Naast de ontwikkelingen op het gebied van de levenslange gevangenisstraf hebben er ook ontwikkelingen plaatsgevonden op het gebied van langdurig toezicht. Het Kabinet-Rutte II (2012-2017) stelde maatschappijbeveiliging en recidivevermindering als hoogste prioriteiten van zijn beleid. Hij voerde daartoe de Wet langdurig toezicht, gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking in.3 In deze wet zijn de mogelijkheden van langdurig toezicht – in het bijzonder ten aanzien van zeden- en geweldsdelinquenten – in verschillende juridische kaders verruimd.4 Deze wet maakt het mogelijk dat langdurig toezicht levenslang kan duren. Het doel van de wet is dat tbs-gestelden en zeden- en zware geweldsdelinquenten onder toezicht blijven staan zolang dit nodig is en dat zij onder persoonsgerichte voorwaarden terugkeren in de samenleving.5 Bij terugval en (dreigende) recidive kan op deze manier worden ingegrepen. Bovenstaande ontwikkelingen geven aanleiding tot de focus van dit onderzoek op de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM). Onlangs is de maatregel

1 Emonts 2018, p. 1. 2 Emonts 2018, p. 1.

3 Wet van 25 november 2015, Stb. 2015, 460. 4 Bleichrodt & Vegter 2017, p. 327.

(8)

Inleiding

8

door de rechtbank Rotterdam opgelegd (bij een veroordeling) in een zedenzaak.6 De veroordeling betrof herhaald seksueel misbruik door de verdachte van zijn dochter en zijn nichtje gedurende een lange periode. Daarnaast werd de verdachte in deze zaak veroordeeld voor bezit en productie van kinderpornografie.7

1.1 Probleemstelling

Uit Europese en Nederlandse jurisprudentie is gebleken dat de manier waarop Nederland de levenslange gevangenisstraf tot voor kort ten uitvoer legde, onverenigbaar was met de vereisten die voortvloeien uit het EVRM. Hierdoor werden rechters in Nederland de laatste jaren terughoudend in het opleggen van de levenslange gevangenisstraf.8 Dit heeft ertoe geleid dat deze straf in de praktijk nauwelijks meer werd toegepast. De wetgever besloot in te grijpen en heeft naar aanleiding van de Europese en Nederlandse rechtspraak het Besluit Adviescollege levenslanggestraften ingevoerd dat op 1 maart 2017 in werking is getreden. Door de invoering van de Wet langdurig toezicht, gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking is langdurig toezicht als sanctie mogelijk geworden in Nederland.9 Sinds 1 januari 2018 kan deze nieuwe beveiligingsmaatregel – de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel – worden opgelegd.

De vraag die hierdoor ontstaat, is hoe de levenslange gevangenisstraf en de Europese normeringen zich verhouden tot de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel. Deze scriptie biedt een overzicht van de juridische regelingen op het gebied van de levenslange gevangenisstraf en de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel. De focus ligt op de ontwikkelingen die recent hebben plaatsgevonden in de nationale en Europese jurisprudentie. Naast jurisprudentie komen ook de wettelijke regelingen op nationaal en Europees niveau aan de orde, aangezien de Europese normeringen – opgenomen in artikel 3 EVRM, artikel 5 EVRM en artikel 2 Vierde Protocol – bij deze juridische regelingen een belangrijke rol spelen. Er bestaat momenteel onvoldoende inzicht over hoe

6 Rb. Rotterdam 4 mei 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:3759. 7 Rb. Rotterdam 4 mei 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:3759.

8 Rb. Noord-Nederland (zp. Groningen) 5 maart 2013, ECLI:NL:RBNNE:2013:BZ3265; Hof Arnhem 28 juni 2006, ECLI:NL:GHARN:2006:AX9524; Hof ‘s-Gravenhage 29 april 2008, ECLI:NL:GHSGR:2008:BD0707; Rb. Haarlem 20 januari 2009, ECLI:NL:RBHAA:2009:BH0323; Rb. Utrecht 28 april 2010,

ECLI:NL:RBUTR:2010:BM2730.

(9)

Inleiding

9

deze twee sancties zich tot elkaar verhouden en of zij overeenstemmen met de Europese normeringen. Hiertoe is de volgende onderzoeksvraag geformuleerd:

Hoe verhoudt de Nederlandse regeling van de levenslange gevangenisstraf en de mensenrechtelijke normering van het EVRM zich tot de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (art. 38z Sr) en de daarbij horende mensenrechtelijke normering van het EVRM?

1.2 Opzet

Om een volledig antwoord op de hoofdvraag te kunnen geven, zijn onderstaande deelvragen geformuleerd:

1. Hoe is de levenslange gevangenisstraf momenteel juridisch geregeld in Nederland? 2. Wat houdt de mensenrechtelijke normering van het EVRM in op het gebied van de

levenslange gevangenisstraf en welke relevante ontwikkelingen hebben recentelijk plaatsgevonden in de jurisprudentie?

3. Hoe verhoudt de mensenrechtelijke normering van het EVRM zich tot de levenslange gevangenisstraf in Nederland?

4. Hoe is de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel momenteel juridisch geregeld in Nederland?

5. Wat houdt de mensenrechtelijke normering van het EVRM in op het gebied van de gedragsbeïnvloedende vrijheidsbeperkende maatregel?

6. Hoe verhoudt de mensenrechtelijke normering van de levenslange gevangenisstraf zich tot de mensenrechtelijke normering van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel?

1.3 Methodologie

Dit onderzoek hanteert klassiek juridische onderzoeksmethoden om antwoord te geven op de eerder genoemde onderzoeksvragen. Allereerst tracht deze scriptie dit te doen door het verklaren en interpreteren van de huidige regelgeving en relevante parlementaire stukken. Daarnaast zijn relevante literatuur en jurisprudentie omtrent de levenslange gevangenisstraf en langdurig toezicht geanalyseerd. De hoofdstukken 2 en 4 zijn descriptief van aard; de hoofdstukken 3 en 5 zijn normatief van aard. Hoofdstuk 6 geeft antwoord op de hoofdvraag door het presenteren van de verhouding tussen de levenslange gevangenisstraf en de GVM en de daarbij horende mensenrechtelijke normering.

(10)

Inleiding

10

Hoofdstuk 2 gaat in op de huidige wetgeving inzake de levenslange gevangenisstraf in Nederland. Als belangrijkste bronnen zijn hiervoor voornamelijk parlementaire stukken en wetenschappelijke literatuur gebruikt.

Voorts geeft hoofdstuk 3 de belangrijkste Europese en nationale jurisprudentie op het gebied van de levenslange gevangenisstraf weer. Verschillende relevante uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en de Hoge Raad zijn als bronnen voor dit hoofdstuk gebruikt. Daarnaast zijn diverse uitspraken van de RSJ geraadpleegd.

Hoofdstuk 4 biedt een overzicht van de juridische regeling van de GVM. Hiervoor zijn voornamelijk parlementaire stukken en relevante wetenschappelijke literatuur als bronnen gebruikt. Daarnaast zijn de wetsartikelen die aan de oplegging van de GVM ten grondslag liggen, geraadpleegd.

Hoofdstuk 5 schetst een beeld van de Europese normering op het gebied van langdurig toezicht. Artikel 5 EVRM en artikel 2 Vierde Protocol zijn de belangrijkste artikelen van dit hoofdstuk. Daarbij zijn verschillende artikelsgewijze commentaren bij de invulling van het normatieve kader toegepast. Verder behandelt dit hoofdstuk de huidige relevante Europese jurisprudentie. Hoofdstuk 6 biedt een analyse van alle bovenstaande informatie en beantwoordt daarmee de laatste deelvraag: ‘hoe verhoudt de mensenrechtelijke normering van

de levenslange gevangenisstraf zich tot de mensenrechtelijke normering van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel?’. Tot slot is voor de inhoud van

alle hoofdstukken gebruik gemaakt van rechtswetenschappelijke artikelen en juridische (hand)boeken.

Dit onderzoek voert de volgende drie analyses uit:

1) Een analyse van de verhouding van de mensenrechtelijke normering tot de levenslange gevangenisstraf in Nederland.

2) Een analyse van de verhouding van de mensenrechtelijke normering tot de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel in Nederland.

3) Een analyse van de verhouding van de Nederlandse regeling van de levenslange gevangenisstraf en de mensenrechtelijke normering daarvan tot de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (art. 38z Sr) en de daarbij horende mensenrechtelijke normering.

(11)

Hoofdstuk 2 De levenslange gevangenisstraf

11

2. De levenslange gevangenisstraf

Deelvraag: hoe is de levenslange gevangenisstraf momenteel juridisch geregeld in Nederland?

2.1 Inleiding

Het sanctierecht, ofwel het strafstelsel (de straffen en maatregelen), de straftoemeting en de tenuitvoerlegging van straffen tezamen, is van alle tijden en de opvattingen ten aanzien van dit recht zijn continu aan verandering onderhevig. Dit leidt tot aanzienlijke veranderingen in straffen die worden opgelegd voor (zwaardere) misdrijven. Tot 1870 was de doodstraf de zwaarste straf die in Nederland kon worden opgelegd. De levenslange gevangenisstraf bestond toentertijd niet. De doodstraf is in 1870 officieel afgeschaft in Nederland.10 Om het hiaat dat toen ontstond op te vullen, werd de levenslange gevangenisstraf geïntroduceerd.11 Deze ontwikkeling vond niet plaats zonder protest. De liberale partijen in het parlement hadden fundamenteel bezwaar tegen zowel de doodstraf als de levenslange gevangenisstraf. Zij vonden beide niet passen binnen het Nederlandse strafstelsel dat primair gericht was op de zedelijke verbetering van misdadigers. De confessionele parlementsleden daarentegen pleitten, op basis van de Bijbel en het ‘oog om oog, tand om tand’ principe, voor herinvoering van de doodstraf. De liberale partijen stemden uiteindelijk in met de invoering van de levenslange gevangenisstraf, om zo de herinvoering van de doodstraf te kunnen voorkomen.12 De levenslange gevangenisstraf werd dus als alternatief voor de doodstraf ingevoerd.13 De voorwaarden dat de levenslange gevangenisstraf slechts werd opgelegd voor de zwaarste misdrijven, dat de rechter niet verplicht was deze straf in een bepaald geval op te leggen en dat de mogelijkheid van gratie altijd bestond, beïnvloedden de instemming van liberale partijen. De minister van Justitie achtte invoering van de levenslange straf aanvaardbaar, mits de mogelijkheid van gratie als instrument tot verkorting van de straf bleef bestaan. In 1881 herhaalde de discussie omtrent de levenslange straf zich in Nederland. De minister van Justitie Modderman besloot de straf te handhaven ‘met bloedend hart’, want ‘in beginsel

deugt zij niet’.14 Bij de totstandkoming van het Wetboek van Strafrecht van 1881, dat in werking trad in 1886, werd de levenslange gevangenisstraf in de wet opgenomen en werd

10 Van Hattum & Ten Brinke 2010, p. 4; Bleichrodt & Vegter 2017, p. 3; Claessen 2016, par. 1.1. 11 Van Hattum & Ten Brinke 2010, p. 4; Bleichrodt & Vegter 2017, p. 3.

12 Claessen 2016, par. 1.1.

13 Bleichrodt & Vegter 2017, p. 8; Jacobs 2017, par. 3.

(12)

Hoofdstuk 2 De levenslange gevangenisstraf

12

definitief gekozen voor de levenslange gevangenisstraf als zwaarste straf.15 Waar destijds een liberale minister er alles aan deed om de levenslange gevangenisstraf te weren uit het Wetboek van Strafrecht, is het momenteel eveneens een liberale staatssecretaris die ervoor strijdt om de levenslange gevangenisstraf ‘bruikbaar’ en ‘toekomstbestendig’ te houden.16 Dijkhoff heeft in 2016 het destijds geldende beleid ten aanzien van de levenslange gevangenisstraf aangepast om te voorkomen dat de levenslange gevangenisstraf ‘een

museumstuk wordt, dat nooit meer wordt gebruikt’17. Hij doelt met deze uitspraak op een situatie waarin rechters deze straf volgens hem niet meer zouden opleggen als er niets aan het beleid omtrent de levenslange gevangenisstraf in Nederland zou veranderen.18

De levenslange gevangenisstraf en haar tenuitvoerlegging heeft in het strafrecht, politiek Den Haag en in de Nederlandse maatschappij meermalig geleid tot discussie. De praktijk van de oplegging en de tenuitvoerlegging in Nederland staat dan ook al enige tijd onder druk.19 Dit hoofdstuk beschrijft hoe de levenslange gevangenisstraf juridisch geregeld is in Nederland. Daarna wordt kort ingegaan op het proces van gratieverlening. Vervolgens wordt de maximale duur van de tijdelijke gevangenisstraf besproken.

2.2 De levenslange gevangenisstraf

De levenslange gevangenisstraf is de zwaarste straf die in Nederland kan worden opgelegd. 20 In totaal zitten er in Nederland nu ongeveer 45 mensen een levenslange gevangenisstraf uit.21 De grondslag van de levenslange gevangenisstraf ligt besloten in artikel 10 van het Wetboek van Strafrecht.22 Deze straf kan worden opgelegd voor levensdelicten, terroristische misdrijven en misdrijven tegen de veiligheid van de staat. In de praktijk wordt deze straf voornamelijk opgelegd voor levensdelicten, veelal meermalen gepleegd.23 Het aantal strafbare delicten waarbij de levenslange gevangenisstraf kon worden opgelegd, was tot 2004 beperkt tot achttien in totaal. Met de Wet terroristische misdrijven in 2004 is het aantal gevallen

15 Claessen 2016, par. 1.1.

16 Kamerstukken II 2015/16, 29279, nr. 325, p. 2.

17 NOS 1 april 2016, te raadplegen op: https://nos.nl/artikel/2096431-dijkhoff-levenslang-moet-geen-museumstuk-worden.html.

18NOS 1 april 2016, te raadplegen op: https://nos.nl/artikel/2096431-dijkhoff-levenslang-moet-geen-museumstuk-worden.html.

19 Jacobs 2017, par. 1.

20 Bleichrodt & Vegter 2017, p. 98.

21 De Volkskrant 8 april 2018, te raadplegen op: https://www.volkskrant.nl/nieuws-achtergrond/juristen-pleiten-voor-afschaffen-levenslang-doodstraf-op-termijn-~b8f68b08/.

22 Zie art. 10 Sr.

(13)

Hoofdstuk 2 De levenslange gevangenisstraf

13

waarin deze straf kan worden opgelegd aanzienlijk uitgebreid.24 Een levenslange gevangenisstraf betekent in Nederland in beginsel: opsluiting voor de rest van het leven.25 Als een rechter oordeelt dat een levenslange gevangenisstraf passend is, keert de veroordeelde in beginsel nooit meer terug in de maatschappij, tenzij er gratie aan de veroordeelde wordt verleend. Paragraaf 2.3. gaat nader in op het proces van gratieverlening.26 De manier van de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf in Nederland heeft voor de nodige discussie gezorgd. Dit debat houdt zich momenteel voornamelijk bezig met de vraag of Nederland door haar handelswijze artikel 3 EVRM schendt. Gezien de vele ontwikkelingen die plaatsvinden op het gebied van de levenslange gevangenisstraf in Nederland, zal hierover het laatste woord nog niet zijn gezegd of geschreven.

2.3 Gratie

De enige mogelijkheid tot het omzetten van een levenslange gevangenisstraf in een tijdelijke gevangenisstraf in Nederland, is het verlenen van gratie aan de veroordeelde.27 De gratieprocedure is vastgelegd in de Gratiewet. In deze wet zijn de twee gronden waarop gratie kan worden verleend, opgenomen.28 De eerste grond betreft een omstandigheid waarbij de rechter op het tijdstip van zijn beslissing geen of onvoldoende rekening mee heeft gehouden of heeft kunnen houden en die, ware zij op dat tijdstip wel of voldoende bekend geweest, hem aanleiding zou hebben gegeven tot het opleggen van een andere straf of maatregel of tot het afzien daarvan.29 De tweede grond houdt in dat gratie kan worden verleend indien aannemelijk is geworden dat, met de tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing of de voortzetting daarvan geen met de strafrechtstoepassing na te streven doel in redelijkheid wordt gediend.30 Vóór 1986 werd in Nederland gratie verleend aan de grote meerderheid van de tot levenslang veroordeelden misdadigers op basis van de tweede grond.31 Alvorens over een gratieverzoek wordt beslist, wordt advies ingewonnen van zowel het gerecht dat de straf of maatregel heeft opgelegd als van het Openbaar Ministerie.32 Van Hattum beschrijft het gratiebeleid in Nederland tot de jaren zeventig als ‘een flankerend gratiebeleid’ dat

24 Bleichrodt & Vegter 2017, p. 98.

25 Kamerstukken II 2003/04, 28 484, nr. 34, p. 30-31. 26 Kamerstukken II 2015/16, 29279, nr. 325.

27 Zie art. 122 van de Grondwet in samenhang met de Gratiewet. De gratieprocedure is geregeld in de Gratiewet en in de artikelen 558 tot en met 560b Sv. De herzienings-mogelijkheden zullen in dit onderzoek buiten beschouwing worden gelaten.

28 Zie art. 2 Gratw.

29 Zie art. 2 aanhef en onder a Gratw. 30 Zie art. 2 aanhef en onder b Gratw. 31 Noorduyn 2007, p. 218.

(14)

Hoofdstuk 2 De levenslange gevangenisstraf

14

resulteerde in een gemiddelde detentieduur van ruim 17 jaar.33 Sinds 1986 is echter slechts eenmaal gratie verleend. De reden voor deze gratieverlening in juni 2009 was de veroordeelde thuis te kunnen laten sterven.34 Van Hattum stelt op basis van deze ontwikkeling dat de Gratiewet, bedoeld als verkortingsmechanisme voor de levenslange gevangenisstraf, haar functie heeft verloren als gevolg van het gevoerde gratiebeleid.35

Bovenstaande ontwikkelingen in zowel politiek als juridisch Nederland geven weer dat de laatste decennia gratieverlening in de praktijk niet meer werd toegepast. Bleichrodt meent dat een politieke verschuiving hier de voornaamste reden voor is.36 Aanvullend hierop stelt Noorduyn dat ook de rechterlijke macht de levenslange gevangenisstraf steeds meer als een definitieve opsluiting lijkt te zien.37 Hij verwijst in dat kader naar een zaak van het gerechtshof Arnhem in 2006 waarin is gesteld dat de huidige stand van regelgeving en het beleid van de levenslange gevangenisstraf ertoe leiden dat de levenslange gevangenisstraf daadwerkelijk volledig tenuitvoergelegd wordt.38 Afgezien van gratie, bestond in Nederland destijds geen mogelijkheid tot een tussentijdse (rechterlijke) toetsing om antwoord te geven op de vraag of verdere tenuitvoerlegging nog wenselijk en noodzakelijk is. Dit noopte volgens het gerechtshof Arnhem destijds tot een scherpe toetsing van de levenslange gevangenisstraf en tot een zekere terughoudendheid daarbij.39 De strafrechter heeft in een aantal uitspraken bewust gekozen om geen levenslange gevangenisstraf op te leggen vanwege het huidige gratiebeleid.40 Dijkhoff zag deze ontwikkeling van de rechtspraak als noodzaak om in actie te komen. De concrete wijzigingen die hij heeft aangebracht in het beleid van de levenslange gevangenisstraf komen in paragraaf 3.4 aan bod.

In 1978 trad de richtlijn ‘voor de selectie en detentiebegeleiding van langgestraften en van gevangenisstraf veroordeelden die tevens ter beschikking van de regering zijn gesteld’ in werking. Deze richtlijn wordt ook wel de ‘volgprocedure langgestraften’ of de ‘Fokkens regeling’ genoemd en had tot gevolg dat regelmatig werd bezien of er al dan niet aanleiding

33 Van Hattum 2010, p. 29.

34 Van Hattum & Ten Brinke 2010, p. 4; Bleichrodt & Vegter 2017, p. 9. 35 Van Hattum 2017, par. 2.

36 Noorduyn 2007, p. 219.

37 Noorduyn 2007, p. 220; Levenslang, perspectief op verandering 2006, p. 6. 38 Hof Arnhem 28 juni 2006, ECLI:NL:GHARN:2006:AX9524

39 Hof Arnhem 28 juni 2006, ECLI:NL:GHARN:2006:AX9524

40 Rb. Noord-Nederland (zp. Groningen) 5 maart 2013, ECLI:NL:RBNNE:2013:BZ3265; Hof Arnhem 28 juni 2006, ECLI:NL:GHARN:2006:AX9524; Hof ‘s-Gravenhage 29 april 2008, ECLI:NL:GHSGR:2008:BD0707; Rb. Haarlem 20 januari 2009, ECLI:NL:RBHAA:2009:BH0323; Rb. Utrecht 28 april 2010,

(15)

Hoofdstuk 2 De levenslange gevangenisstraf

15

bestond ambtshalve gratie te verlenen aan zeer langgestraften, veroordeelden tot straffen van zes jaar of langer. Een gedetineerde die veroordeeld was tot een gevangenisstraf van minimaal 6 jaar werd na een derde van zijn straftijd te hebben uitgezeten aan een hernieuwd klinisch-psychologisch onderzoek onderworpen. In een dergelijk onderzoek werd nagegaan welke resultaten de penitentiaire behandeling tot dan toe had gehad, hoe op dat moment de psychische gesteldheid van de veroordeelde was, welke prognose kon worden gesteld en welke aanbevelingen op grond daarvan konden worden gedaan.41 Het doel van de procedure betrof het structureel volgen van de detentiesituatie en het geven van aanwijzingen met betrekking tot de inhoud van de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf.42 Deze procedure bevatte een duidelijk beleid dat ook van toepassing was op levenslanggestraften. In 2000 is er aan dit ‘systematisch volgen’ van langgestraften een einde gekomen.43

2.4 Maximale duur tijdelijke gevangenisstraf

Vanaf 1870 geldt een algemeen maximum van twintig jaar voor tijdelijke gevangenisstraffen in Nederland. Op 1 februari 2006 is deze algemeen geldende maximale duur verhoogd naar dertig jaar.44 Het doel van de wetswijziging was het verkleinen van het ‘strafgat’ tussen de tijdelijke gevangenisstraf van twintig jaar en de levenslange gevangenisstraf.45 De momenteel geldende algemene maximale duur voor tijdelijke gevangenisstraffen kan in geen enkel geval de duur van dertig jaren te boven gaan.46 Ons wetboek kent geen verplichte oplegging van een levenslange gevangenisstraf bij bepaalde delicten. In de gevallen waarin een levenslange gevangenisstraf kan worden opgelegd, kan de rechter in plaats daarvan dus altijd kiezen voor

een tijdelijke gevangenisstraf van maximaal dertig jaar.47

41 Noorduyn 2007, p. 219. 42 Noorduyn 2007, p. 219.

43 Dit kwam mede door de hoge werkbelasting van inrichtingspsychologen, de grote toename van het aantal langgestraften en het steeds verder verdwijnen van mogelijkheden om invulling te geven aan detentie; Noorduyn 2007, p. 220; Jacobs 2017, par. 3.

44 Van Hattum & Ten Brinke 2010, p. 1.

45 Wet ‘Herijking strafmaxima’ van 12 december 2005, Stb. 2006, 11; Van Hattum & Ten Brinke 2010, p. 1; Bleichrodt & Vegter 2017, p. 99.

46 Zie art. 10 lid 3 Sr; art.10 lid 4 Sr. 47 Bleichrodt & Vegter 2017, p. 98.

(16)

Hoofdstuk 3 De mensenrechtelijke normeringen van het EVRM en recente ontwikkelingen

16

3. De mensenrechtelijke normeringen van het EVRM en recente

ontwikkelingen

Deelvraag: wat houdt de mensenrechtelijke normering van het EVRM in op het gebied van de levenslange gevangenisstraf en wat zijn de belangrijkste ontwikkelingen in de jurisprudentie?

3.1 Inleiding

Het Europees strafrecht en het internationaal recht zijn in toenemende mate van invloed op het sanctierecht in Nederland. Dit geldt in het bijzonder voor de mensenrechtenverdragen, met name voor het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR).48 Verder worden verschillende uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) besproken in dit hoofdstuk, vanwege de invloed die ze hebben gehad op de recente ontwikkelingen van de levenslange gevangenisstraf in Nederland. Dit hoofdstuk tracht antwoord te geven op de vraag hoe de mensenrechtelijke normering van het EVRM zich verhoudt tot de levenslange gevangenisstraf in Nederland. Daartoe wordt eerst de Europese jurisprudentie van artikel 3 EVRM en de levenslange gevangenisstraf besproken. Vervolgens wordt ingegaan op Nederlandse jurisprudentie over de levenslange gevangenisstraf. Dit is noodzakelijk om inzicht te verkrijgen in hoe de mensenrechtelijke normering van het EVRM zich momenteel verhoudt tot de levenslange gevangenisstraf in Nederland.

3.2 De levenslange gevangenisstraf en artikel 3 EVRM

Het EVRM omvat belangrijke mensen- en burgerrechten opgenomen voor alle inwoners van de verdragsluitende staten. In Nederland heeft het EVRM directe werking en kunnen burgers zich rechtstreeks op deze rechten beroepen. Daarnaast is de rechter bevoegd te toetsen aan de rechten van het EVRM. Als toetsingskader voor de levenslange gevangenisstraf speelt artikel 3 EVRM een belangrijke rol. 49 Artikel 3 EVRM bevat het recht op vrijwaring van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling en bestraffing. Aangezien in bepaalde situaties de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf een schending van artikel 3 EVRM kan opleveren, is voornamelijk artikel 3 EVRM van belang voor dit onderzoek. Artikel 3 EVRM waarborgt in het algemeen het verbod op een vernederende of inhumane behandeling

48 Bleichrodt & Vegter 2017, p. 35. 49 Zie bijlage, artikel 3 EVRM.

(17)

Hoofdstuk 3 Mensenrechtelijke normeringen van het EVRM en recente ontwikkelingen

17

en bestraffing.50 Van Hattum stelt dat gedetineerden, in het bijzonder lang- en levenslanggestraften, in dit opzicht bijzondere aandacht genieten, omdat onderkend wordt dat zij een maatschappelijk kwetsbare groep vormen.51 Anders dan de meeste rechten in het EVRM, is het recht van artikel 3 EVRM absoluut van aard: beperkingen zijn onder geen beding toegestaan.52 Schendingen van dit artikel ten aanzien van een detentiesituatie komen in verschillende varianten voor. Gedacht kan worden aan een situatie waarin de materiële detentieomstandigheden dusdanig slecht zijn, dat er sprake is van een onmenselijke of vernederende behandeling. Een ander voorbeeld waarbij dit artikel in beeld kan komen, is wanneer gedetineerden geruime tijd in eenzame opsluiting moeten verblijven.53 Ten slotte kan de levenslange gevangenisstraf onder omstandigheden binnen het bereik van artikel 3 EVRM vallen.54

3.3 Europese jurisprudentie

Op Europees niveau zijn verschillende uitspraken omtrent de verhouding tussen artikel 3 EVRM en de levenslange gevangenisstraf gedaan die invloed hebben op de levenslange gevangenisstraf in Nederland.

In de uitspraak Kafkaris t. Cyprus herhaalde het EHRM zijn vaste rechtspraak dat de oplegging van een levenslange gevangenisstraf in beginsel niet in strijd is met artikel 3 EVRM. Dit kan evenwel anders zijn wanneer er geen enkel uitzicht bestaat op vrijlating.55 Degene aan wie een levenslange gevangenisstraf is opgelegd, moet een reëel uitzicht behouden op invrijheidstelling met als doel de terugkeer in de vrije samenleving. De duur van de straf dient de iure en de facto te eniger tijd te kunnen worden verkort.56 Een gratieregeling kan de jure voldoen aan de waarborg van artikel 3 EVRM, mits gratie de facto daadwerkelijk

50 Van Hattum & Ten Brinke 2010, p. 1. 51 Van Hattum 2010, p. 27.

52 Gerards 2011, p. 103; Bleichrodt & Vegter 2017, p. 36; EHRM 1 juni 2010, ECLI:NL:XX:2010:BN6864, NJ 2010/628 (Gafgen tegen Duitsland).

53 Bleichrodt & Vegter 2017, p. 36. 54 Bleichrodt & Vegter 2017, p. 36.

55 EHRM 12 februari 2008, ECLI:NL:XX:2008:BC8753 (Kafkaris tegen Cyprus), r.o. 97 en r.o. 98.

56 EHRM 12 februari 2008, ECLI:NL:XX:2008:BC8753 (Kafkaris tegen Cyprus) herhaald in Vinter: EHRM 9 juli 2013, NJ 2016/135 (Vinter tegen Verenigd Koninkrijk).

De iure: juridische invalshoek - bestaat er een (wettelijke) regeling die een voorziening biedt ter beoordeling van de vraag of invrijheidstelling op enig moment kan plaatsvinden?

De facto: feitelijke invalshoek - kan de voorziening ook daadwerkelijk leiden tot invrijheidstelling (het feitelijk

perspectief? De facto mag enig perspectief op vrijlaten niet ontbreken. Dit is bijvoorbeeld het geval indien er wel een juridische mogelijkheid is die in de praktijk echter nooit wordt gebruikt.

(18)

Hoofdstuk 3 Mensenrechtelijke normeringen van het EVRM en recente ontwikkelingen

18

wordt toegepast.57 In Vinter werden de overwegingen uit Kafkaris bevestigd en werden de termen nader aangevuld. Om te bepalen of een levenslange gevangenisstraf werkelijk verkortbaar is, onderzoekt het EHRM of een levenslanggestrafte een reëel zicht heeft op vrijlating.58 Vernieuwend is dat het EHRM in deze zaak een expliciet verband legt tussen ‘a

prospect of release’ and ‘a possibility of review’.59

Volgens het Europees Hof zijn ‘a prospect of release’ en ‘a possibility of review’ nodig, wil een levenslange gevangenisstraf verenigbaar zijn met art. 3 EVRM. Een belangrijke reden hiervoor houdt verband met de legitieme penologische doelen van de straf, waaronder vergelding, afschrikking, maatschappijbeveiliging en rehabilitatie. De verhouding tussen deze doelen is niet statisch en kan in de loop van de tijd wijzigen.60 Het EHRM acht het in strijd met de menselijke waardigheid om iemand zijn vrijheid te ontnemen zonder hem de kans te geven die vrijheid ooit terug te krijgen.61 Hierdoor zijn de verdragslidstaten verplicht om levenslanggestraften de mogelijkheid te bieden zich te rehabiliteren.62 Enkel met het behulp van een herbeoordeling kan een wijziging in de verhouding tussen de strafdoelen op waarde worden geschat.

Wegens ‘the margin of appreciation’ die de lidstaten toekomt, is het aan hen te bepalen of zij de herbeoordeling opdragen aan de rechtsprekende of de bestuurlijke macht.63 Tevens dienen zij te bepalen wanneer de herziening moet plaatsvinden. Het EHRM wees er onlangs wel op dat een gerechtelijke procedure het voordeel heeft dat deze van zichzelf een aantal belangrijke garanties kent, zoals de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid van degene die de beslissing neemt, procedurele waarborgen en bescherming tegen willekeur.64 Verder pleit het EHRM voor een eerste toetsing uiterlijk vijfentwintig jaar na de strafoplegging. Voorts overweegt het EHRM dat een levenslanggestrafte het recht heeft om vanaf het moment van de strafoplegging te weten aan welke voorwaarden hij moet voldoen om in de toekomst via een herbeoordeling in vrijheid te kunnen worden gesteld. Indien het nationaal recht niet voorziet

57 Van Hattum & Ten Brinke 2010, p. 10.

58 Claessen 2016, par. 2.1; EHRM 9 juli 2013, NJ 2016/135 (Vinter tegen Verenigd Koninkrijk), par. 109. 59 Claessen 2016, par. 2.1.

60 Advies inzake voornemens tot wijziging van de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf opgesteld door Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming, d.d. 28 juni 2016, p. 5.

61 Claessen 2016, par. 2.1. 62 Claessen 2016, par. 2.1.

63 Jacobs 2017, par. 5; EHRM 9 juli 2013, NJ 2016/135 (Vinter tegen Verenigd Koninkrijk), par. 120. 64 EHRM 17 januari 2017, ECLI:CE:ECHR:2017:0117JUD005759208 (Hutchinson tegen het Verenigd

(19)

Hoofdstuk 3 Mensenrechtelijke normeringen van het EVRM en recente ontwikkelingen

19

in ‘a possibility of review’, ontstaat er direct vanaf het moment van de strafoplegging strijd met art. 3 EVRM.65 Het EHRM eist van de lidstaten dat hun rechtsstelsel voorziet in een mechanisme waarmee aan dat vooruitzicht inhoud kan worden gegeven en dat met voldoende waarborgen is omkleed. In deze procedure moet worden getoetst ‘of zich zodanige

veranderingen aan de zijde van de veroordeelde hebben voltrokken en zodanige vooruitgang is geboekt in zijn of haar resocialisatie, dat verdere tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf niet langer gerechtvaardigd is.’66 Dit wordt ook wel de Vinter-toets genoemd. Deze toets dient te onderzoeken welke ontwikkeling de gedetineerde heeft doorgemaakt sinds zijn strafoplegging en of de strafdoelen die bij oplegging aanwezig waren nog steeds onveranderd aanwezig zijn.67 Gezien de voorwaarden die het EHRM heeft gesteld aan een ‘possibility of review’, dient deze herbeoordeling te zijn gebaseerd op objectieve, van te voren vastgestelde criteria; moet zij gebaseerd zijn op een actuele waardering van de relevante informatie; moet zij met voldoende procedurele waarborgen zijn omkleed en moet zij, wanneer de herbeoordeling wordt verricht door een politiek orgaan, kunnen worden onderworpen aan een ‘juridical review’.

Op de vraag welke procedurele waarborgen bij een dergelijke voorziening aanwezig moeten zijn, bestaan verschillende inzichten.68 Wel is duidelijk dat de veroordeelde bij de oplegging van de levenslange gevangenisstraf moet kunnen achterhalen wat er van hem wordt verwacht alvorens hij voor vrijstelling in aanmerking komt. De overheid is gehouden om in algemene zin helderheid te verschaffen over de materiële criteria bij een (latere) (her)beoordeling, ofwel een ‘review’. Van Hattum stelt dat de noodzaak van een perspectief op vrijlating als humanitair beginsel samenhangt met twee nauw met elkaar vervlochten onweerlegbare gegevenheden: enerzijds het onvermogen van de mens de toekomst te voorspellen en anderzijds de mogelijkheid dat tijd verandering brengt.69 Een dergelijk perspectief op vrijlating dient aanwezig te zijn voor een veroordeelde wanneer deze een levenslange gevangenisstraf opgelegd krijgt in Nederland. Wanneer dit niet het geval is, voldoet de levenslange gevangenisstraf niet aan de norm van artikel 3 EVRM.

65 Jacobs 2017, par. 2.2

66 EHRM 9 juli 2013, NJ 2016/135 (Vinter tegen Verenigd Koninkrijk), par. 111-119; Van Hattum 2017, p. 2. 67 Van Hattum 2017, p. 8.

68 Bleichrodt & Vegter 2017, p. 100; Zie voor het standpunt van de staatssecretaris en kritische vragen van kamerleden; Kamerstukken II 2015/16, 29279, nr. 325.

(20)

Hoofdstuk 3 Mensenrechtelijke normeringen van het EVRM en recente ontwikkelingen

20

Van belang is dat het EHRM heeft geoordeeld dat indien een levenslange gevangenisstraf kan worden verkort, er geen sprake is van schending van het EVRM, ook niet wanneer de straf volledig wordt uitgezeten.70 Invrijheidsstelling dient dus ook niet bij elke veroordeling tot de levenslange gevangenisstraf daadwerkelijk op enig moment plaats te vinden, maar als op voorhand elk perspectief daarop ontbreekt, moet de oplegging van de levenslange gevangenisstraf in strijd worden geacht met artikel 3 EVRM.71 Daarnaast is er sprake van strijd met artikel 3 EVRM wanneer de opgelegde levenslange straf als zodanig in grove mate disproportioneel is. Hier is slechts in uitzonderlijke gevallen sprake van. 72

Na de uitspraak van het EHRM inzake Vinter leek een veroordeling voor Nederland omtrent zijn beleid van de levenslange gevangenisstraf een logisch gevolg. In 2016 volgde deze en werd Nederland veroordeeld wegens een schending van artikel 3 EVRM. In deze zaak –

Murray tegen Nederland – was de betrokkene veroordeeld tot een levenslange

gevangenisstraf.73 De benodigde psychiatrische hulp en daarmee de mogelijkheid om de kans op recidive te verminderen en te werken aan de voorbereiding op de terugkeer in de samenleving, werd hem onthouden. Alle gratieverzoeken die Murray deed, werden afgewezen. Hierdoor was de levenslange gevangenisstraf de facto niet reduceerbaar. Op grond hiervan nam het EHRM een schending van artikel 3 EVRM aan. Het Europees Hof herhaalt in deze zaak de belangrijkste overwegingen uit de zaak Vinter. Het is in strijd met de menselijke waardigheid om een mens zijn vrijheid te ontnemen zonder tegelijkertijd naar diens rehabilitatie te streven en hem zo een reële kans te geven om zijn vrijheid ooit te herkrijgen. Lidstaten zijn niet verantwoordelijk voor het daadwerkelijk bereiken van rehabilitatie door de levenslanggestraften, maar hebben wel de plicht hun rehabilitatie mogelijk te maken.74 Het gaat in het kader van rehabilitatie dus niet om een resultaats-, maar om een inspanningsverplichting.75 Zonder de mogelijkheid tot rehabilitatie zou het recht op ‘a

possibility of review’ en ‘a prospect of release’ illusoir zijn.76 De middelen die eventueel nodig zijn om de gedetineerde in de gelegenheid te stellen zich te verbeteren, moeten hem worden gegeven. Bovendien bracht de Grote Kamer hier in herinnering dat de Vinter-toets

70 EHRM 9 juli 2013, NJ 2016/135 (Vinter tegen Verenigd Koninkrijk). 71 EHRM 9 juli 2013, NJ 2016/135 (Vinter tegen Verenigd Koninkrijk).

72 EHRM 9 juli 2013, NJ 2016/135 (Vinter tegen Verenigd Koninkrijk); Bleichrodt & Vegter 2017, p. 101. 73 EHRM 26 april 2016, ECLI:CE:ECHR:2016:0426JUD001051110 (Murray tegen Nederland).

74 EHRM 26 april 2016, ECLI:CE:ECHR:2016:0426JUD001051110 (Murray tegen Nederland), par. 112. 75 Claessen 2016, par. 2.2.

(21)

Hoofdstuk 3 Mensenrechtelijke normeringen van het EVRM en recente ontwikkelingen

21

moet plaatsvinden aan de hand van objectieve en vooraf kenbare criteria.77 Ook de Nederlandse rechter heeft naar aanleiding van de zaak Murray in meerdere zaken bepaald dat het voorgaande met zich meebrengt dat op enig moment resocialisatie-activiteiten moeten worden aangeboden.78 In deze zaak erkent het EHRM voor het eerst het belang van een geïndividualiseerd plan voor de tenuitvoerlegging van de detentie.79

In de zaak Hutchinson vs. Verenigd Koninkrijk herhaalde het EHRM niet alleen dat de Vinter-toets moet plaatsvinden aan de hand van objectieve en vooraf kenbare criteria. Het EHRM gaf in deze zaak voorbeelden van wetgeving waarin wel en niet voldoende aan dit vereiste werd voldaan.80 Alle ‘goedgekeurde’ criteria hebben gemeen dat de (ontwikkeling van de) persoon van de veroordeelde daarin centraal staat, wat overeenkomt met het doel van de Vinter-toets.81

Hoewel aan de lidstaten is overgelaten welk model ze kiezen voor mogelijke verkorting van de levenslange gevangenisstraf, geeft de Grote Kamer aan dat een negatieve beslissing van de administratie aan een inhoudelijke toets van de rechter moet kunnen worden onderworpen.82 In de zaak Hutchinson heeft het EHRM zich er dan ook expliciet van vergewist dat het Engelse recht in een dergelijke inhoudelijke rechterlijke toets voorziet en dat het High Court, dat tot de review van de beslissing van de State Secretary bevoegd is, de macht heeft de onmiddellijke vrijlating te bevelen als de voortzetting van de vrijheidsbeneming strijdig zou zijn met artikel 3 EVRM.83 Van Hattum stelt dat moet worden betwijfeld of het Nederlandse juridische systeem aan deze eis van onmiddellijke invrijheidstelling door de rechter voldoet.84 Uit bovenstaande jurisprudentie kunnen de normen worden afgeleid die het EHRM van belang acht bij het opleggen en de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf.

77 EHRM 26 april 2016, ECLI:CE:ECHR:2016:0426JUD001051110 (Murray tegen Nederland), par. 100; Van Hattum 2017, par 6.5.

78 Rb. Den Haag 18 september 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:11541; Rb. Noord Nederland 24 november 2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:5389.

79 EHRM 26 april 2016, ECLI:CE:ECHR:2016:0426JUD001051110 (Murray tegen Nederland); Jacobs 2017, par. 2.4.

80 Zie voor een nadere invulling van de criteria, artikel Van Hattum 2017, par. 6.5. 81 Van Hattum 2017, par. 6.5.

82 EHRM 26 april 2016, ECLI:CE:ECHR:2016:0426JUD001051110 (Murray tegen Nederland), par 100. 83 Van Hattum 2017, par. 6.6.

(22)

Hoofdstuk 3 Mensenrechtelijke normeringen van het EVRM en recente ontwikkelingen

22

3.4 Nederlandse jurisprudentie

Ook in de Nederlandse rechtspraak is al meerdere keren de vraag opgekomen of de levenslange gevangenisstraf in strijd is met artikel 3 EVRM en de Hoge Raad (HR) heeft zich hier al verschillende malen over uitgesproken. De Nederlandse jurisprudentie over de levenslange gevangenisstraf wordt in deze paragraaf besproken. Dit is relevant voor het onderzoek omdat hier de mensenrechtelijke normeringen zijn getoetst aan de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf in Nederland.

De HR oordeelde in 1999 dat de oplegging van de levenslange gevangenisstraf niet in strijd is met artikel 3 EVRM vanwege de mogelijkheid tot het verlenen van gratie.85 Tevens bestond destijds naast de mogelijkheid om als veroordeelde gratie te verzoeken, de mogelijkheid tot ambtshalve gratiëring op basis van de toen nog geldende ‘Volgprocedure langgestraften’.86 In 2009 oordeelde de HR, naar aanleiding van de uitspraak van het EHRM in de zaak

Kafkaris tegen Cyprus87, dat de levenslange gevangenisstraf de jure en de facto verkortbaar

moet zijn.88 Hoewel de ‘Volgprocedure langgestraften’ toen was afgeschaft, bleef de mogelijkheid tot gratie bestaan. Hierdoor concludeerde de HR dat er onvoldoende grond bestond voor het oordeel dat een de jure en de facto verkorting van levenslange gevangenisstraf illusoir was. De Hoge Raad voegde hier aan toe dat, indien vast zou komen te staan dat een levenslange gevangenisstraf de facto nimmer wordt verkort, dat relevant kan zijn voor de beantwoording van de vraag of oplegging dan wel voortzetting van een levenslange gevangenisstraf zich verdraagt met de uit artikel 3 EVRM voortvloeiende eisen.89 In 2011 oordeelde de HR dat er geen noodzaak bestond tot het doen van nader onderzoek naar het huidige beleid inzake gratieverzoeken van levenslanggestraften, omdat de veroordelingen tot die straf hoofdzakelijk dateren van na 2000 en deze levenslanggestraften daarom niet in aanmerking komen voor gratiëring.90

85 HR 9 maart 1999, ECLI:NL:PHR:1999:ZD1464.

86 Claessen 2016, par. 3.2; HR 16 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BF3741.

87 EHRM 12 februari 2008, ECLI:NL:XX:2008:BC8753 (Kafkaris tegen Cyprus). 88 HR 16 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BF3741; Claessen 2016, par. 3.2.

89 HR 16 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BF3741. 90 HR 22 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO6341.

(23)

Hoofdstuk 3 Mensenrechtelijke normeringen van het EVRM en recente ontwikkelingen

23

3.5 Recente ontwikkelingen

Naar aanleiding van de jurisprudentie van het EHRM en de invloed hiervan op de houding van rechters, voerde staatssecretaris Dijkhoff in 2016 een aantal wijzigingen door ten aanzien van (de tenuitvoerlegging van) de levenslange gevangenisstraf in Nederland. De staatssecretaris constateerde dat rechters steeds minder vaak levenslang oplegden als gevolg van de uitspraak van het EHRM in 2013, die stelde dat het inhumaan is mensen op te sluiten zonder perspectief op vrijlating.91 Zo weigerde de rechtbank Noord-Nederland in Assen een levenslange gevangenisstraf op te leggen aan een verdachte die terecht stond voor het plegen van twee moorden en een gekwalificeerde doodslag. De reden hiervoor was dat ‘de praktijk

van de levenslange gevangenisstraf in Nederland op gespannen voet met de eisen die uit het EVRM voortvloeien, omdat de facto nauwelijks perspectief bestaat op verkorting van de opgelegde levenslange gevangenisstraf’.92 Dit leidde tot het opleggen van de maximale tijdelijke gevangenisstraf van 30 jaar alsmede tbs.

Rechters in Nederland zijn na de jurisprudentie van het Europees Hof over de (tenuitvoerlegging van) de levenslange gevangenisstraf (zeer) terughoudend geworden in het opleggen van deze straf.93 In verschillende gevallen heeft de penitentiaire beroepsrechter geoordeeld dat het structureel onthouden van op resocialisatie en re-integratie gerichte activiteiten aan levenslanggestraften strijdig is met artikel 3 van het EVRM.94 De kritische opstelling van het EHRM werkt door in de afweging bij het al dan niet opleggen van levenslang, ook bij de penitentiaire beroepsrechter.95 Rechters spraken van een ‘gat’ tussen enerzijds de door de strafrechter gevoelde noodzaak tot oplegging van de levenslange gevangenisstraf en anderzijds de inhumane, want perspectiefloze, wijze waarop die straf in Nederland wordt uitgevoerd.96

91 Bepaald in Vinter: EHRM 9 juli 2013, NJ 2016/135 (Vinter tegen Verenigd Koninkrijk). 92 Rb. Noord Nederland 24 november 2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:5389.

93 Rb. Noord-Nederland (zp. Groningen) 5 maart 2013, ECLI:NL:RBNNE:2013:BZ3265; Hof Arnhem 12 juli 2006, ECLI:NL:GHARN:2006:AX9524; Hof ‘s-Gravenhage 13 mei 2008, ECLI:NL:GHSGR:2008:BD0707; Rb. Haarlem 20 januari 2009, ECLI:NL:RBHAA:2009:BH0323; Rb. Utrecht 28 april 2010,

ECLI:NL:RBUTR:2010:BM2730.

94 RSJ 21 augustus 2014, 14/1296/GA; RSJ 12 november 2015, 15/2527/GA.

95 Advies inzake voornemens tot wijziging van de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf opgesteld door Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming, d.d. 28 juni 2016, p. 3; Rb. Noord-Nederland (zp. Groningen) 5 maart 2013, ECLI:NL:RBNNE:2013:BZ3265; Hof Arnhem 28 juni 2006, ECLI:NL:GHARN:2006:AX9524; Hof ’s-Gravenhage 29 april 2008, ECLI:NL:GHSGR:2008:BD0707; Rb. Haarlem 20 januari 2009, ECLI:NL:RBHAA:2009:BH0323; Rb. Utrecht 28 april 2010,

ECLI:NL:RBUTR:2010:BM2730. 96 Claessen 2016, par. 3.1.

(24)

Hoofdstuk 3 Mensenrechtelijke normeringen van het EVRM en recente ontwikkelingen

24

Door deze houding van strafrechters achtte staatssecretaris van Veiligheid en Justitie Dijkhoff, het noodzakelijk een aantal wijzigingen door te voeren in de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf. De reden hiertoe was de mogelijkheid tot oplegging van de levenslange gevangenisstraf in de toekomst te garanderen indien dit nodig is om de maatschappij te kunnen beschermen tegen de ernstigste misdadigers.97 Dijkhoff legde zijn voornemen tot deze wijzigingen vast in een brief van 2 juni 2016.98

Op 5 juli 2016 heeft de HR opnieuw een belangrijk arrest omtrent de levenslange gevangenisstraf gewezen.99 In deze zaak was door het gerechtshof Den Haag in 2015 aan de verdachte een levenslange gevangenisstraf opgelegd wegens het plegen van drie moorden.100 Opnieuw werd aan de HR de vraag gesteld of oplegging van deze levenslange gevangenisstraf in strijd zou zijn met artikel 3 EVRM. De HR concludeerde in deze zaak dat in het Nederlandse recht ‘een specifieke, op de levenslange gevangenisstraf toegesneden

mogelijkheid van herbeoordeling’ ontbreekt.’101 De HR overwoog in zijn arrest dat er een mogelijkheid tot herbeoordeling van de levenslange gevangenisstraf moet zijn die voldoet aan de volgende zes voorwaarden.

1. Bij de herbeoordeling moet de vraag centraal staan of zich zodanige veranderingen bij de veroordeelde hebben voorgedaan en zodanige vooruitgang is geboekt wat betreft zijn resocialisatie, dat verdere tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf niet langer gerechtvaardigd is omdat daarmee niet langer een legitiem doel wordt gediend.

2. Bij de herbeoordeling moet informatie worden betrokken betreffende de ontwikkelingen ten aanzien van de persoon van de veroordeelde alsmede de geboden mogelijkheden van resocialisatie.

3. Het moet voor de veroordeelde reeds bij de strafoplegging voldoende duidelijk zijn welke objectieve criteria worden aangelegd bij de herbeoordeling, zodat hij weet aan welke vereisten hij moet voldoen, wil hij op termijn voor strafverkorting of (voorwaardelijke) invrijheidsstelling in aanmerking komen.

97 Kamerstukken II 2015/16, 29279, nr. 325. 98 Kamerstukken II 2015/16, 29279, nr. 325. 99 HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1325

100 Gerechtshof Den Haag 19 januari 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:37. 101 HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1325, r.o. 3.4.

(25)

Hoofdstuk 3 Mensenrechtelijke normeringen van het EVRM en recente ontwikkelingen

25

4. De herbeoordeling moet uiterlijk vijfentwintig jaar na strafoplegging plaatsvinden, terwijl daarna, zo nodig, periodiek de mogelijkheid van herbeoordeling moet worden geboden.

5. De herbeoordeling dient met voldoende procedurele waarborgen te zijn omgeven. De Hoge Raad benadrukt in dit arrest dat het opdragen van een herbeoordeling aan de onafhankelijke rechter op zichzelf een belangrijke waarborg vormt dat de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf in overeenstemming artikel 3 EVRM plaatsvindt, maar hij verplicht daartoe niet.102

6. Aan de veroordeelde moeten mogelijkheden tot resocialisatie worden gebonden voordat de herbeoordeling plaatsvindt, omdat hij zich moet kunnen voorbereiden op een mogelijke terugkeer in de samenleving.103

Na deze uiteenzetting van het algemeen toetsingskader ging de HR over tot beoordeling van de (huidige) Nederlandse praktijk van tenuitvoerlegging.104 De HR stelde, onder verwijzing naar de conclusie van advocaat-generaal Machielse, vast dat deze praktijk destijds in strijd was met artikel 3 EVRM. Voor de oplegging van de levenslange gevangenisstraf gold hetzelfde. Deze strijdigheid met artikel 3 EVRM komt te vervallen, wanneer voorzien wordt in een op de levenslange gevangenisstraf toegesneden mogelijkheid tot herziening die voldoet aan de gegeven voorwaarden. Tot die tijd mocht geen levenslange gevangenisstraf worden opgelegd.105 De HR hield de behandeling van deze zaak aan en gaf ‘de politiek’ een jaar de tijd – naar aanleiding van de door de staatssecretaris op 2 juni 2016 aangekondigde voorgestelde wijzigingen– om de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf in overeenstemming te brengen met de eisen die voortvloeien uit artikel 3 EVRM.

Besluit Adviescollege levenslanggestraften

De Nederlandse wetgever moest naar aanleiding van de Europese en Nederlandse rechtspraak omtrent de levenslange gevangenisstraf in actie komen en besloot een ministeriële regeling in te voeren; het Besluit Adviescollege levenslanggestraften. Voor het aanpassen van de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf koos Dijkhoff niet voor een wetswijziging, gezien de lange duur van het wetgevingsproces. ‘Dit verhoudt zich slecht tot

de spoed waartoe de jurisprudentie ons maant’, aldus de staatssecretaris.106 De regeling voert

102 HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1325, r.o. 3.3. 103 HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1325, r.o. 3.3. 104 HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1325, r.o. 3.4. 105 Claessen 2016, par. 3.2.

(26)

Hoofdstuk 3 Mensenrechtelijke normeringen van het EVRM en recente ontwikkelingen

26

een ambtshalve periodieke toetsing in en stelt daartoe een Adviescollege in. In het Besluit Adviescollege levenslanggestraften van 25 november 2016 worden de taak, de samenstelling en de bevoegdheden van het Adviescollege nader uitgewerkt.107 Het besluit is op 1 maart 2017 in werking getreden. Vijfentwintig jaar na aanvang van de detentie zal door het Adviescollege een periodieke toetsing plaatsvinden.108 De detentieperiode tot dit eerste toetsmoment staat primair in het teken van vergelding en bestraffen, hetgeen betekent dat er geen activiteiten mogen worden aangeboden ‘die de gedetineerde in staat stellen te werken aan de voorbereiding op zijn mogelijke terugkeer in de samenleving’. Bij de toetsing zal de levenslanggestrafte ter observatie tijdelijk naar het Pieter Baan Centrum (Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie) worden overgeplaatst waar onderzoek wordt gedaan gericht op diagnostiek en risicoanalyse. Daarbij wordt onder meer een oordeel gegeven over de persoonlijkheidsontwikkeling en wordt een inschatting gemaakt van de mogelijkheid tot gewelddadig gedrag. Het NIFP geeft aan, gelet op de diagnostische bevindingen en risicoanalyse, hoe groot de kans is op geweldsdelicten. Verder wordt als onderdeel van deze toetsing een nabestaanden- en slachtofferonderzoek uitgevoerd. Desgewenst worden nabestaanden in persoon door het Adviescollege gehoord.

Het Adviescollege brengt op basis van de resultaten van de hierboven beschreven toetsing een advies uit. Het advies betreft een antwoord op de vraag of en op welke wijze een levenslanggestrafte in aanmerking komt voor activiteiten gericht op re-integratie en verlof, alsook op de vraag binnen welke termijn een vervolgtoetsing moet plaatsvinden. Bij zijn advisering hanteert het Adviescollege de volgende criteria109:

a) het recidiverisico; b) de delictgevaarlijkheid;

c) het gedrag en de ontwikkeling van de levenslanggestrafte gedurende zijn detentie; en d) de impact op de slachtoffers en nabestaanden en in de sleutel daarvan de vergelding.110 Na een positief advies van het Adviescollege, gevolgd door een positief besluit van de minister, kan met de re-integratieactiviteiten worden begonnen en kan eventueel verlof (van maximaal een dag per keer) worden verleend. Twee jaar later volgt op de ‘periodieke advisering’ een door de minister ambtshalve te starten gratieprocedure, ook wel

107 Jacobs 2017, par. 4.

108 Zie art. 4 lid 2 van het Besluit Adviescollege levenslanggestraften. 109 Zie art. 4 lid 4 van het Besluit Adviescollege levenslanggestraften. 110 Zie art. 4 lid 4 van het Besluit Adviescollege levenslanggestraften.

(27)

Hoofdstuk 3 Mensenrechtelijke normeringen van het EVRM en recente ontwikkelingen

27

‘herbeoordeling’ genoemd, waarin het advies van het Adviescollege wordt meegenomen.111 Indien het advies inderdaad exact na vijfentwintig jaar is uitgebracht, start de ‘herbeoordeling’ na zevenentwintig jaar detentie. Deze procedure start ook als niet is besloten tot het verlenen van de op re-integratie gerichte activiteiten of als deze nog niet zijn aangevangen.112 Momenteel is er geen specifieke termijn opgenomen voor een vervolgbeslissing wanneer een negatief besluit op het advies wordt genomen.113 De ambtshalve gratieprocedure is onderworpen aan de voorwaarden en criteria van de Gratiewet.114 Tijdens de gratieprocedure wordt getoetst of met de voortzetting van de straf nog een legitiem doel wordt gediend.115

Vanaf 1 september 2017 werden met het oog op de uitvoering van het nieuwe herbeoordelingsmechanisme, de Regeling Selectie Plaatsing en Overplaatsing Gedetineerden (RSPOG) en de Regeling Tijdelijk Verlaten van de Inrichting (RTVI) aangepast. Aan de RSPOG werden bepalingen toegevoegd met betrekking tot een gedragskundige rapportage aan het begin van de straf en zes maanden voor het uitbrengen van het eerste advies door het Adviescollege.116 Aan de RTVI werd een hoofdstuk toegevoegd met betrekking tot het re-integratieverlof voor levenslanggestraften.117

Toetsing door de Hoge Raad

Op 5 september 2017 verscheen een conclusie van advocaat-generaal Machielse die stelde dat de nieuwe Nederlandse regeling inzake de levenslange gevangenisstraf geen schending oplevert van artikel 3 EVRM.118 Op 19 december jl. deed de HR uitspraak en gaf antwoord op de vraag ‘of de oplegging van de levenslange gevangenisstraf aan de verdachte, gelet op de

wijze van de tenuitvoerlegging van deze straf, een schending van artikel 3 EVRM oplevert’.119

In het beantwoorden van die vraag legt de HR de focus op de volgende vier elementen120:

111 Zie art. 4 lid 3 van het Besluit Adviescollege levenslanggestraften. 112 Van Hattum 2018, par. 1.

113 Zie art. 4 lid 6 van het Besluit Adviescollege levenslanggestraften. 114 Zie art. 4 lid 3 van het Besluit Adviescollege levenslanggestraften.

115 Reactie op Verslag Schriftelijk Overleg over de levenslange gevangenisstraf kenmerk: 794433. 116 Zie art. 12 lid 2 en 3 RSPOG.

117 Zie art. 20d RTVI.

118 PHR 5 september 2017, ECLI:NL:PHR:2017:874. 119 HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3185, r.o. 3.2. 120 Claessen 2018, par. 3.

(28)

Hoofdstuk 3 Mensenrechtelijke normeringen van het EVRM en recente ontwikkelingen

28

1. Termijnen; volgens het EHRM geldt als uitgangspunt dat de eerste herbeoordeling niet later plaatsvindt dan vijfentwintig jaar na strafoplegging.121 In het huidige Nederlandse juridische systeem vindt de herbeoordeling pas plaats na 27 jaar detentie, te rekenen vanaf de inverzekeringstelling. Hoewel dit in de praktijk kan betekenen dat de herbeoordeling soms later plaatsvindt dan het uitgangspunt van het EHRM, acht de HR het verschil in de duur van termijnen niet onoverkomelijk. Ook merkt hij op dat een levenslanggestrafte te allen tijde bevoegd is zelf een gratieverzoek in te dienen.122 2. Toetsingscriteria: de HR is van mening dat de toetsingscriteria in het Besluit, de

Vinter-toets en de doelmatigheidstoets tezamen een geheel vormen en gezamenlijk dienen te worden meegenomen in de herbeoordelingsprocedure. Artikel 4 ACL geeft de levenslanggestrafte ‘in voldoende mate inzicht in de objectieve criteria die worden

aangelegd bij de procedure van herbeoordeling.’123

3. Procedurele waarborgen: volgens het EHRM dient de herbeoordeling met voldoende procedurele waarborgen te zijn omgeven. De HR overweegt dat een levenslanggestrafte tegen (het uitblijven van) beslissingen van de minister ter zake van re-integratieactiviteiten dan wel gratieverlening kan opkomen bij de civiele rechter. De HR onderstreept hier het belang van een deugdelijke motivering van beslissingen, in het bijzonder het geval van een negatieve beslissing omtrent gratieverlening wanneer de minister afwijkt van het (positieve) advies van het gerecht dat de levenslange gevangenisstraf heeft opgelegd, aangezien ‘dit advies in beginsel leidend is bij het nemen van de beslissing omtrent gratieverlening’. Bij de civiele rechter kan worden geklaagd over het advies van het Adviescollege.124

4. Resocialisatie en integratieactiviteiten; pas na 25 jaar detentie wordt gestart met re-integratieactiviteiten, na een positief advies van het Adviescollege en een akkoord hierop van de minister. Tijdens de eerste 25 jaar detentie mogen wel resocialisatie activiteiten worden aangeboden. Sterker nog, in overeenstemming met de eisen die artikel 3 EVRM stelt, dienen voor ommekomst van de termijn van 25 jaar detentie aan de levenslanggestrafte activiteiten (arbeid, scholing en gedragsinterventies) te worden aangeboden, ‘die hem in staat stellen zich gedurende de detentie te ontwikkelen,

alsook inzicht te verkrijgen in de relevante en noodzakelijke

121 Bepaald in Vinter: EHRM 9 juli 2013, NJ 2016/135 (Vinter tegen Verenigd Koninkrijk); Zie ook: EHRM 13 november 2014, ECLI:NL:XX:2014:802, NJ 2016/136 (Bodein / Frankrijk) m. nt. Keijzer, par. 61.

122 HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3185, r.o. 3.5.2. 123 HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3185, r.o. 3.5.3. 124 HR 19 december 2017 ECLI:NL:HR:2017:3185, r.o. 3.5.4.

(29)

Hoofdstuk 3 Mensenrechtelijke normeringen van het EVRM en recente ontwikkelingen

29

ontwikkelingsmogelijkheden, ten behoeve van een mogelijke terugkeer in de samenleving en met het oog op de advisering en de besluitvorming omtrent het aanbieden van re-integratieactiviteiten na ommekomst van die termijn.’ De HR stelt

dat de nieuwe regelgeving dit aanbod niet uitsluit. Verder voorziet de Pbw te allen tijde in het recht van beklag en beroep van de levenslanggestrafte met betrekking tot beslissingen die verband houden met zijn D&R plan.125

De HR komt tot de conclusie dat ‘het Nederlandse recht thans voorziet in een zodanig stelsel

van herbeoordeling op grond waarvan in de zich daarvoor lenende gevallen kan worden overgegaan tot verkorting van de levenslange gevangenisstraf, dat de oplegging van de levenslange gevangenisstraf op zichzelf niet in strijd is met artikel 3 EVRM.’126 De HR voegt hieraan toe dat indien op enig moment zou komen vast te staan dat ook het nieuwe stelsel van herbeoordeling de facto nimmer tot verkorting van de levenslange gevangenisstraf leidt, dit van belang is bij de dan opnieuw te beantwoorden vraag of de oplegging of de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf in strijd is met artikel 3 EVRM.127 Met deze uitspraak is de levenslange gevangenisstraf in artikel 10 Sr weer een geoorloofde sanctie geworden.128

Opvallend is wel dat de HR de term ‘herbeoordeling’ gebruikt voor het geheel van het getrapte systeem, inclusief de procedure bij het Adviescollege.129 Hij geeft aan deze term een andere invulling dan de beleidsmakers doen, die in de beleidsstukken met de ‘herbeoordeling’ de gratieprocedure bedoelen.130

3.6 Kritische reflectie

In de literatuur is kritiek geleverd op de recente ontwikkelingen ten aanzien van de levenslange gevangenisstraf in Nederland.131 Gesteld wordt dat in de vijfentwintig jaar voor het toetsingsmoment geen gebruik wordt gemaakt van het terugdringen van het recidiverisico bij de gedetineerde. Claessen stelt dat dit overduidelijk in strijd is met hetgeen in de arresten

125 HR 19 december 2017 ECLI:NL:HR:2017:3185, r.o. 3.5.5; Claessen 2018, par. 3. 126 HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3185, r.o. 3.6.

127 HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3185, r.o. 3.6. 128 Van Hattum 2018, par. 1.

129 HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3185, r.o. 3.4. 130 Van Hattum 2018, par. 2.

131 Claessen 2016, par 3.1; Claessen 2018, par. 4; Stichting Forum Levenslang 2016, ‘wijziging levenslangbeleid

verandert bestaande inhumane situatie niet’; Jacobs 2017, par. 5; Raad voor Strafrechtstoepassing en

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Bij bet kijken naar equivalente systemen is het is wel handig deze zo te kiezen dat de binnengebieden niet van gelijke oppervlakte zijn, omdat je anders niet aan

Opdrachten en materialen geven ruimte aan alle niveaus en bieden kansen voor alle doelen die de kinderen in deze periode moeten zien

De facto betekent dit dat een EU-burger op dezelfde dag waarop hij, al dan niet met de hulp van de sterke arm, het grondgebied heeft verlatenweer terug kan keren en daar op grond

McBrien (2003) vond dat de meeste studies aansloten bij de ten tijde van het on- derzoek gangbare definities van het toenmalige AAMR, nu AAIDD, namelijk dat er sprake moest zijn

voor de problematiek van de ontvluchtingen, omdat de vluchtgevaarlijke gedeti- neerden niet alleen op de extra beveiligde afdeling zijn ondergebracht, maar overdag gebruik maken van

Inclusief verdachten die al wel door de rechtbank in eerste aanleg zijn veroordeeld, maar van wie het vonnis nog niet onherroepelijk is.. In 2017 ging het om 329 verdachten van wie

Inclusief verdachten die al wel door de rechtbank in eerste aanleg zijn veroordeeld, maar van wie het vonnis nog niet onherroepelijk is.. In 2017 ging het om 329 verdachten van wie