• No results found

5. Vrijheidsbeperking of vrijheidsbeneming?

5.3 Artikel 5 EVRM

Artikel 5 EVRM beschermt het recht op persoonlijke vrijheid en veiligheid door beperkingen te stellen aan de mogelijkheid individuen van hun vrijheid te beroven.223 Het artikel somt limitatief op in welke gevallen en onder welke voorwaarden een inbreuk op dit recht mag worden gemaakt en vereist in alle gevallen dat de vrijheidsbeneming rechtmatig is. Ook wordt in dit artikel een aantal waarborgen vastgesteld waarmee de vrijheidsbeneming dient te zijn omgeven.224 De bepaling beoogt bescherming te bieden tegen willekeur en inbreuken op het recht op persoonlijke vrijheid en veiligheid. Het EHRM benadrukt dat het beginsel van rechtszekerheid zwaar weegt; het dient voor de burger voorzienbaar te zijn in welke gevallen en onder welke duidelijk omschreven voorwaarden de overheid hem gelegitimeerd van zijn vrijheid kan beroven. Nationale wetgeving met betrekking tot vrijheidsbeneming dient te beantwoorden aan maatstaven van voorzienbaarheid (foreseeability) en toegankelijkheid (accessibility).225 Hiermee stelt het EHRM expliciet kwaliteitseisen aan de nationale wetgeving met betrekking tot vrijheidsbeneming; zij dient er niet alleen te zijn, zij dient ook te beantwoorden aan voornoemde maatstaven. Artikel 5 EVRM heeft geen betrekking op situaties van vrijheidsbeperking. Die vallen onder de bescherming van artikel 2 Vierde Protocol bij het EVRM. Aangezien artikel 5 EVRM striktere waarborgen kent dan artikel 2 Vierde Protocol is het onderscheid tussen vrijheidsbeneming en vrijheidsbeperking niet louter van theoretisch belang.

Een belangrijke zaak die de verhouding tussen artikel 2 Vierde Protocol en artikel 5 EVRM weergeeft, is de zaak Guzzardi t. Italië.226 Guzzardi werd ervan verdacht banden te hebben met de maffia. Tijdens de tegen hem lopende strafzaak werd hij niet in voorlopige hechtenis genomen, maar onderworpen aan een bijzondere toezichtsmaatregel, ook wel ‘special

supervision’ genoemd. Hij werd overgebracht naar Asinara, een klein eilandje bij Sardinië,

waar hem op grond van een gerechtelijk bevel een gedwongen verblijf werd opgelegd. Hij werd weliswaar niet opgesloten in een cel noch gehinderd door fysieke barrières, maar zijn

221 EHRM 21 december 2006, ECLI:NL:XX:2006:AZ7795 (Bartik t. Rusland); Gerards 2018, par. C.2. 222 Van den Brink 2018, p. 87; Gerards 2018, par. C.2.

223 Crijns 2013, par. C.2.2.

224 Zie bijlage, artikel 5, lid 2, lid 3, lid 4, lid 5 EVRM. 225 Gerards 2011, p. 119-120.

Hoofdstuk 5 Vrijheidsbeneming of vrijheidsbeperking?

44

bewegingsvrijheid was overdag beperkt tot een klein deel van het eiland. Er werd strikt en bijna voortdurend toezicht uitgeoefend. Daarbij was hem een aantal beperkende maatregelen opgelegd, zoals de verplichting om zich tweemaal per dag te melden, de verplichting de autoriteiten op de hoogte stellen van de namen en telefoonnummers van personen die hij wilde bellen en er gold een avondklok. 227 Sociale contacten met andere personen dan naaste familieleden waren slechts beperkt mogelijk. Volgens het EHRM leverde elke factor afzonderlijk beschouwd geen vrijheidsbeneming op, maar cumulatief en in onderlinge samenhang bezien was dit wel het geval.228

Het EHRM erkende in deze zaak dat er een gradueel verschil bestaat tussen vrijheidsbeneming en vrijheidsbeperking. Het belangrijkste uitgangspunt bij de bepaling of er sprake is van vrijheidsbeneming, is de concrete situatie.229 Daarbij moet worden gelet op een reeks criteria zoals: de aard, de duur, de gevolgen en de uitvoeringswijze van de maatregelen.230 Objectieve factoren zoals opsluiting in een begrensde ruimte en subjectieve factoren zoals de beleving van een situatie als die van vrijheidsberoving zijn bepalend. In deze zaak was volgens het Hof sprake van vrijheidsbeneming.231 Hieruit volgt dat er sprake kan zijn van vrijheidsbeneming in de zin van artikel 5 EVRM zonder dat iemand feitelijk gedetineerd is. Dit kan aan de orde zijn wanneer iemand langdurig onder intensief toezicht staat, daarbij is onderworpen aan een cumulatie van zware modaliteiten van vrijheidsbeperking en wanneer de veroordeelde door de wijze waarop de maatregel wordt geëffectueerd in vergaande mate wordt beperkt in zijn (fysieke) bewegingsvrijheid.232 Ook het al dan niet kunnen onderhouden van sociale contacten is hierbij van belang. De Grote Kamer heeft kort geleden geoordeeld dat de Guzzardi-criteria nog steeds bruikbaar zijn.233 Wel heeft het Hof erkend dat de afbakening tussen vrijheidsbeperking en vrijheidsbeneming lastig blijft.234 Met betrekking tot de GVM kan uit bovenstaande geconcludeerd worden dat het afhankelijk is van de feiten en omstandigheden van het specifieke geval of de vrijheidsbeperkende en/of gedragsbeïnvloedende maatregelen in onderling verband gezien vrijheidsbeneming vormen. De stelling die in de MvT was opgenomen – dat de beperking van

227 EHRM 6 november 1980, nr. 7367/76 (Guzzardi t. Italië), par. 95. 228 EHRM 6 november 1980, nr. 7367/76 (Guzzardi t. Italië), par. 95. 229 EHRM 6 november 1980, nr. 7367/76 (Guzzardi t. Italië), par. 92. 230 EHRM 6 november 1980, nr. 7367/76 (Guzzardi t. Italië), par. 92. 231 EHRM 6 november 1980, nr. 7367/76 (Guzzardi t. Italië), par. 95. 232 EHRM 6 november 1980, nr. 7367/76 (Guzzardi t. Italië), par. 95.

233 EHRM (GK) 23 februari 2017, nr. 43395/09, EHRC 2017 (De Tommaso t. Italie).

234 EHRM (GK) 17 januari 2012, ECLI:NL:XX:2012:BW5732 (Stanev t. Bulgarije) m. nt. Arends; Gerards 2018, par. C.1.1.2.

Hoofdstuk 5 Vrijheidsbeneming of vrijheidsbeperking?

45

het recht op vrijheid en veiligheid enkel aan de orde is wanneer vervangende hechtenis ten uitvoer wordt gelegd als gevolg van het niet naleven van de maatregel – is dan ook onjuist.235 Naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is in de memorie van toelichting expliciet opgenomen dat de zelfstandige maatregel, met uitzondering van de situatie waarin vervangende hechtenis wordt toegepast, geen grondslag biedt voor vrijheidsbeneming en dat de rechter er bij het stellen van de voorwaarden rekening mee dient te houden dat de cumulatie van zwaardere modaliteiten van vrijheidsbeperking ertoe kunnen leiden dat feitelijk sprake is van een situatie van vrijheidsbeneming.236 De praktijk zal moeten uitwijzen in hoeverre de rechter, bij het stellen van de voorwaarden, rekening houdt met het kunnen ontstaan van een situatie die kan worden aangemerkt als vrijheidsbeneming.

In bepaalde situaties is het volstrekt evident dat vrijheidsbeneming aan de orde is. Zo heeft het EHRM herhaaldelijk uitgemaakt dat de maatregel tbs een vorm van vrijheidsbeneming is237, evenals dwangbehandeling in een gesloten afdeling van een psychiatrische inrichting.238 In andere gevallen is het evenwel – op basis van de genoemde criteria – voor discussie vatbaar of bepaalde maatregelen kunnen worden gezien als vrijheidsbeneming of vrijheidsbeperking. Het EHRM stelt dat de feitelijke situatie bepalend is voor de vaststelling of al dan niet sprake is van vrijheidsbeneming. Het EHRM acht zich niet gebonden aan het standpunt van de nationale autoriteit.239

In algemene zin kan worden aangenomen dat vooral de ingrijpendheid van de vrijheidsbeneming bepalend is.240 Hoe meer de beperkingen lijken op die van daadwerkelijke detentie, hoe sneller het Hof zal aannemen dat artikel 5 EVRM moet worden toegepast. Voor het toepassingsbereik van artikel 2 Vierde Protocol is het daarbij belangrijk dat het Hof deze bepaling voornamelijk toepast als het gaat om politietoezicht, huisarrest en rapportageverplichtingen.

235 Kamerstukken II 2013/14, 33 816, nr. 3, p. 48. 236 Kamerstukken II 2013/14, 33 816, nr. 4, p. 16.

237 Zie onder meer EHRM 24 juni 1982, nr. 7906/77, par. 34 (Van Droogenbroeck t. België); EHRM 25 oktober 1990, nr. 11487/85, par. 35 (Koendjbiharie t. Nederland); EHRM 25 oktober 1990, nr. 12228/86 (Keus t.

Nederland).

238 Zie bijvoorbeeld EHRM 28 mei 1985, nr. 8225/78 (Ashingdane t. Verenigd Koninkrijk); Crijns 2013, par. C.2.2.

239 EHRM (GK) 23 februari 2012, nr. 29226/03 (Creanga t. Roemenië); Crijns 2013, par. C.2.2. 240 Crijns 2013, par. C.2.2.

Hoofdstuk 5 Vrijheidsbeneming of vrijheidsbeperking?

46

In de zaak De Tommaso t. Italië oordeelde het EHRM dat er sprake was van vrijheidsbeperking.241 Net als Guzzardi werd De Tommaso onder bijzonder politietoezicht geplaatst, ook wel ‘special supervision’ genoemd. Zo mocht hij zijn eigen woonplaats niet verlaten, gold er voor hem een avondklok en een meldingsplicht bij de politie en waren hem beperkingen opgelegd voor het gebruik van mobiele telefoons en het bezoeken van bars en nachtclubs. Het EHRM constateerde echter dat het regime iets soepeler was dan in het geval van Guzzardi. Zo constateerde het EHRM dat in deze zaak de klager niet gedwongen werd te leven in een begrensd gebied en dat hij in staat werd gesteld om een sociaal leven te leiden en contacten te onderhouden.242 Uit deze zaak blijkt dat ‘lichte maatregelen’, zoals het vereiste om op een bepaald adres te verblijven, de verplichting zich regelmatig te melden bij de politie en het verbod op weggaan zonder het inlichten van de autoriteiten, kunnen worden aangeduid als beperkingen van de bewegingsvrijheid en niet zozeer als vrijheidsbenemende maatregelen. Het lijkt evident dat nog minder vergaande maatregelen, zoals het verbod om de woonplaats zonder toestemming te verlaten, eveneens onder de reikwijdte van artikel 2 Vierde Protocol kunnen worden gebracht, eerder dan onder die van artikel 5 EVRM.243 Gerards noemt artikel

2 Vierde Protocol een ‘terugvaloptie’ voor de gevallen waarin er sprake is van vrijheidsbeperkende maatregelen die minder vergaande gevolgen hebben dat kan worden gesproken van werkelijke vrijheidsbeneming.244

5.4 Tussenconclusie

Op basis van de informatie in dit hoofdstuk kan geconcludeerd worden dat de GVM in beginsel geen vrijheidsbeneming, maar vrijheidsbeperking behelst. Niettemin kan deze vrijheidsbeperking resulteren in vrijheidsbeneming.245 Indien de veroordeelde de opgelegde gedragsbeïnvloedende voorwaarden en/of andere vrijheidsbeperkingen namelijk niet naleeft, kan vervangende hechtenis worden toegepast voor een maximale duur van zes maanden per (verlengde termijn) van de maatregel.246 In een dergelijk geval is sprake van rechtmatige vrijheidsbeneming op de zogeheten a-grond van artikel 5, eerste lid EVRM: detentie na veroordeling door een daartoe bevoegde rechter.247

241 EHRM (GK) 23 februari 2017, nr. 43395/09, EHRC 2017 (De Tommaso t. Italie), par 89. 242 EHRM (GK) 23 februari 2017, nr. 43395/09, EHRC 2017 (De Tommaso t. Italie), par 85. 243 Gerards 2018, par. C.1.1.2.

244 Gerards 2018, par. C.1.1.2. 245 Struijk 2014, p. 140. 246 Struijk 2014, p. 140. 247 Struijk 2014, p. 140.

Hoofdstuk 5 Vrijheidsbeneming of vrijheidsbeperking?

47

Een uitdagender juridisch vraagstuk ontstaat wanneer vrijheidsbeperking, in de zin van artikel 2 Vierde Protocol bij het EVRM, zodanig ingrijpend is, gelet op de gradatie en intensiteit van de toezichtsmaatregel, dat artikel 5 EVRM van toepassing is.248 De rechter dient er bewust van te zijn dat wanneer de oplegging van de GVM als vrijheidsbenemend kan worden gekwalificeerd, de geboden waarborgen die in artikel 5 EVRM zijn vastgelegd van toepassing zijn.249 Zo schrijft artikel 5 EVRM een onverwijlde voorgeleiding aan een rechter voor en is de mogelijkheid van preventieve detentie sterk beperkt.250 Ook geldt er een informatieplicht.251 De waarborgen opgenomen in artikel 2 Vierde Protocol zijn minder sterk dan die van artikel 5 EVRM.252

Op basis van de Europese jurisprudentie kan worden geconcludeerd dat er sprake kan zijn van vrijheidsbeneming in de zin van artikel 5 EVRM zonder dat iemand feitelijk gedetineerd is.253 De rechter dient er bij het stellen van voorwaarden rekening mee te houden dat een cumulatie van ingrijpende vrijheidsbeperkende voorwaarden ertoe kan leiden dat er niet langer sprake is van vrijheidsbeperking maar van vrijheidsbeneming in de zin van artikel 5 EVRM. Dit is afhankelijk van de concrete situatie waarbij moet worden gelet op een reeks criteria zoals de aard, de duur, de gevolgen en de uitvoeringswijze van de maatregelen. Vervolgens is het de vraag of vrijheidsbeneming valt onder een of meer van de gronden van artikel 5, eerste lid, EVRM op basis waarvan vrijheidsbeneming is toegestaan. De meest in aanmerking komende gronden in het geval van een GVM die vrijheidsneming in de zin van artikel 5, eerste lid, EVRM zou opleveren zijn de in dat artikellid vervatte onderdelen a, b, en e.254 De staatssecretaris Teeven stelt dat de GVM geen grondslag biedt voor vrijheidsbeneming.255 Wanneer de vrijheidsbeneming niet valt onder een of meer gronden van artikel 5 EVRM, eerste lid, zal de vrijheidsbeneming als onrechtmatig kunnen worden gekwalificeerd. In dat geval kan er een situatie ontstaan dat de rechter een maatregel oplegt of op een bepaalde manier invult die in strijd staat met de mensenrechtelijke normering van artikel 5 EVRM. Dit zou mogelijk in de toekomst voor Nederland kunnen leiden tot een veroordeling van een schending van artikel 5 EVRM door het EHRM. De rechter dient hier dus met het invullen van de maatregel rekening mee te houden. De rechtsprakrijk zal uitwijzen waar de precieze

248 Struijk 2014, p. 140. 249 Struijk 2014, p. 140. 250 Gerards 2018, par. C.1.2. 251 Zie bijlage, art. 5 lid 2 EVRM. 252 Gerards 2018, par. C.1.1.2.

253 EHRM 6 november 1980, nr. 7367/76 (Guzzardi t. Italië), par. 95.

254 Kamerstukken II 2013/14, 33 816, nr. 4, p. 13; Zie bijlage, artikel 5 EVRM. 255 Kamerstukken II 2013/14, 33 816, nr. 3, p. 49.

Hoofdstuk 5 Vrijheidsbeneming of vrijheidsbeperking?

48

grens zal komen te liggen voor wat betreft de invulling van de voorwaarden van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel. Uit de jurisprudentie en uit de grondrechtentoets volgt dat het evident is dat de GVM een grondige onderbouwing vergt in het licht van de grondrechtentoets, in het bijzonder ten aanzien van de vereisten van

Hoofdstuk 6 Conclusie

49

6. Conclusie

6.1 Conclusie

Dit onderzoek tracht antwoord te geven op de vraag hoe de Nederlandse regeling van de levenslange gevangenisstraf en de mensenrechtelijke normering daarvan zich tot de gedragsbeïnvloedende vrijheidsbeperkende maatregel (artikel 38z Sr) en de daarbij horende mensenrechtelijke normering verhoudt.

De levenslange gevangenisstraf en de GVM zijn twee verschillende modaliteiten in het sanctierecht. Zo is de levenslange gevangenisstraf een straf en wordt de GVM gekwalificeerd als een maatregel. Ondanks dit verschil, toont dit onderzoek aan dat er belangrijke overeenkomsten tussen deze sancties (dienen te) bestaan, willen deze sancties niet in strijd komen met de Europese normeringen.

Zowel aan de levenslange gevangenisstraf als aan de GVM dient een legitiem doel ten grondslag te liggen, zodat deze niet in strijd zijn met de Europese normeringen. Met betrekking tot de levenslange gevangenisstraf moet op grond van de herbeoordeling en de Vinter-toets gecontroleerd worden ‘of zich zodanige veranderingen aan de zijde van de

veroordeelde hebben voltrokken en zodanige vooruitgang is geboekt in zijn of haar resocialisatie, dat verdere tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf niet langer gerechtvaardigd is’.256 Bij de GVM geldt dat een maatregel niet alleen geschikt moet zijn om

het nagestreefde doel te bereiken, maar daarvoor ook noodzakelijk moet zijn. Dit toont aan dat bij beide sancties de noodzakelijkheid van (een verdere) tenuitvoerlegging moet blijken wil de sanctie gerechtvaardigd zijn en voldoen aan de Europese normeringen.

Verder is het van belang voor de GVM dat er voor beperkingen van de bewegingsvrijheid een duidelijke wettelijke basis is vereist waarin nauw omschreven criteria zijn neergelegd voor zowel het opleggen van als de vormgeving van die belemmeringen. Dit blijkt mede uit de zaak De Tommaso t. Italië.257 Een heldere en kenbare wettelijke grondslag is hier belangrijk. Uit dit onderzoek blijkt dat een levenslanggestrafte het recht heeft om vanaf het moment van de strafoplegging te weten aan welke voorwaarden hij moet voldoen om in de toekomst via een herbeoordeling in vrijheid te kunnen worden gesteld. Eveneens dienen bij de levenslange

256 HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1325, r.o. 3.3.

Hoofdstuk 6 Conclusie

50

gevangenisstraf objectieve criteria te worden vastgesteld die bij de herbeoordeling van belang zijn en waar de veroordeelde al vanaf de strafoplegging rekening mee kan houden. Bij beide sancties wordt kritiek geleverd op het feit dat er criteria zijn opgenomen, bij de oplegging of de verlening dan wel herbeoordeling van de sanctie, die niet objectief zijn. Zo wordt bij de levenslange gevangenisstraf kritiek geleverd op het feit dat de criteria ‘vergelding’ en ‘impact op slachtoffers en nabestaanden’258 niet objectief zijn, omdat deze afhankelijk zijn van meningen en gevoelens van derden, waarop de veroordeelde over het algemeen geen invloed heeft.259 De GVM kan worden tenuitvoergelegd wanneer er een noodzaak bestaat tot tenuitvoerlegging ter voorkoming van ernstig belastend gedrag jegens slachtoffers of getuigen. Critici stellen dat niet duidelijk is wat concreet bedoeld wordt met ‘ernstig belastend gedrag’ en dat dit criterium van zeer ruime en subjectieve aard is.260 Critici veroordelen de ruime formulering en subjectiviteit van de herbeoordelings- en opleggingscriteria van beide sancties. Hieruit blijkt nogmaals het belang van voorzienbaarheid voor de veroordeelde bij beide sancties. Kortom, voor beide sancties is voorzienbaarheid een belangrijke factor, ook in het licht van de Europese normeringen.

Ook speelt bij de levenslange gevangenisstraf en bij de GVM proportionaliteit een belangrijke rol. Voor de levenslange gevangenisstraf kan er sprake zijn van strijd met artikel 3 EVRM wanneer de opgelegde levenslange straf als zodanig in grove mate disproportioneel is.261 Uit artikel 2 Vierde Protocol vloeit ook de eis van proportionaliteit voort.262 Uit de jurisprudentie van de GVM volgt dat de rechter telkens de noodzakelijkheid en proportionaliteit meeneemt in zijn beoordeling van de opleggings- of verlengingsbeslissing van de GVM en dat het recidiverisico ook een grote rol speelt bij de vraag of de GVM wel of niet wordt opgelegd. Concluderend kan worden gesteld dat beide sancties, in het licht van de grondrechtentoets en in het bijzonder ten aanzien van de vereisten van proportionaliteit, noodzakelijkheid en voorzienbaarheid, een grondige onderbouwing vereisen.

Volgens het Europees Hof zijn bij de levenslange gevangenisstraf ‘a prospect of release’ en ‘a possibility of review’ nodig, wil de levenslange gevangenisstraf verenigbaar zijn met artikel 3 EVRM. Bij de GVM is ‘a possibility of review’ opgenomen in de periodieke toetsing die

258 Zie art. 4 lid 4 sub d Besluit Adviescollege levenslanggestraften. 259 Zie van Hattum 2017, par 6.5; Van Hattum 2018, par. 3. 260 Kamerstukken II 2013/14, 33 816, nr. 4, p. 8.

261 Bleichrodt & Vegter 2017, p. 101. 262 Struijk 2014, p. 138.

Hoofdstuk 6 Conclusie

51

zich elke zoveel jaar herhaalt en welke onderzoekt of de maatregelen verlengd kunnen worden en of er nog een doel aan oplegging van de maatregel ten grondslag ligt. Een overeenkomst tussen beide sancties is dat er een herbeoordeling dient plaats te vinden na een bepaald aantal jaren. Een periodieke toetsing waarbij actuele feiten en omstandigheden worden meegewogen maakt dit mogelijk.

Met betrekking tot de specifieke invulling van de GVM in een concreet geval is het van belang te oordelen of er sprake is van vrijheidsbeneming of vrijheidsbeperking. Er kan sprake zijn van vrijheidsbeneming in de zin van artikel 5 EVRM zonder dat iemand feitelijk is gedetineerd. De concrete situatie is de belangrijkste factor hiervoor. Er moet worden gelet op een reeks criteria als de aard, de duur, de gevolgen en de uitvoeringswijze van de maatregelen. Objectieve factoren zoals opsluiting in een beperkte ruimte en subjectieve factoren zoals de beleving van een situatie als die van vrijheidsberoving zijn bepalend. Het is derhalve afhankelijk van de specifieke feiten en omstandigheden van het geval – bijvoorbeeld welke gedragsbeïnvloedende en/of vrijheidsbeperkende maatregelen er onder welke voorwaarden zijn opgelegd – of sprake kan zijn van vrijheidsbeneming dan wel beperkingen van de bewegingsvrijheid. Omdat de voorwaarden van de ‘special supervision’ in de zaak Guzzardi t. Italië sterk overeenkomen met de voorwaarden die op grond van de voorgestelde maatregel kunnen worden opgelegd en de voorgestelde maatregel bovendien voor een langere periode dan drie jaar kan worden opgelegd, is niet op voorhand uitgesloten dat de tenuitvoerlegging van de voorgestelde maatregel in voorkomende gevallen vrijheidsbeneming in de zin van artikel 5 EVRM kan opleveren, ook zonder dat vervangende hechtenis wordt toegepast.263 Dit zou mogelijk kunnen leiden tot een schending van artikel 5 EVRM. De GVM kan in sommige gevallen namelijk zeer ingrijpend zijn, zowel wat betreft de op te leggen voorwaarden (bijvoorbeeld opname in een instelling of een verhuisplicht) als wat betreft de duur (in het meest extreme geval levenslang). Hierdoor kan geconcludeerd worden dat de GVM in bepaalde gevallen als vrijheidsbenemend moet worden gezien.

Naast bovenstaande overeenkomsten tussen de levenslange gevangenisstraf en de GVM, is er ook een aantal relevante verschillen gesignaleerd in dit onderzoek.

Zo wordt allereerst de mensenrechtelijke normering door verschillende artikelen van het EVRM ingekleurd. Bij de levenslange gevangenisstraf speelt artikel 3 EVRM een belangrijke

Hoofdstuk 6 Conclusie

52

rol en hebben artikel 2 Vierde Protocol en artikel 5 EVRM bij de GVM een aanmerkelijke functie. Een belangrijk verschil tussen deze artikelen is dat artikel 3 EVRM een absoluut recht betreft dat niet aan beperkingen onderhevig kan zijn. Artikel 2 Vierde Protocol en artikel 5 EVRM kunnen beperkt worden.264 Zo kan op basis van het vierde lid van artikel 2 Vierde Protocol de in het eerste lid genoemde rechten, in bepaalde omschreven gebieden, worden onderworpen aan beperkingen die bij de wet zijn voorzien en gerechtvaardigd worden door het algemeen belang in een democratische samenleving.265

Een ander opmerkelijk verschil tussen beide sancties is dat de rechter de beslissing neemt of