• No results found

4. De gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel

4.4. Nederlandse Jurisprudentie

Zoals aangegeven in hoofdstuk 4.2 is er bij zeden- en zware geweldsdelinquenten een mogelijkheid gecreëerd om vanaf 1 januari 2018 de proeftijd van de v.i. in bepaalde gevallen174 telkens met maximaal 2 jaar te verlengen.175 Recent is door de rechtbank een vordering van de OvJ om de proeftijd van een veroordeelde te verlengen, afgewezen.176 In deze zaak was een vordering door de OvJ ingediend tot het verlengen van de proeftijd van de v.i. voor een periode van twee jaren. Als reden hiervoor stelt de OvJ dat de veroordeelde

168 Zie art. 38z lid 2 Sr.

169 Bleichrodt & Vegter 2017, p. 327; Zie art. 38aa jo. 38ab Sr. 170 Zie art. 38ab Sr.

171 Zie art. 38ag Sr jo. artikel 38w Sr. 172 Zie art. 38ag lid 3 Sr.

173 Kamerstukken II 2013/14, 33 816, nr. 4, p. 2

174 Zoals bedoeld in artikel 38z, eerste lid, aanhef en onder b en c. 175 Zie art. 15c lid 3 Sr.

Hoofdstuk 4 De gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel

37

moeite heeft gehad om zich aan de invrijheidsstellingsvoorwaarden te conformeren. Dit heeft geresulteerd in een gedeeltelijke herroeping van de voorlopige invrijheidsstelling. Hierdoor zijn, volgens de OvJ, de gestelde doelen onvoldoende bereikt binnen de huidige voorlopige invrijheidsstellingsperiode. De OvJ is van mening dat de veroordeelde zich de laatste maanden meer open is gaan stellen voor begeleiding, wat perspectief biedt om verder te werken aan de gestelde doelen. Te verwachten valt dat wanneer het justitieel kader voor begeleiding binnenkort wegvalt, de kans groot is dat veroordeelde recidiveert.177 De OvJ acht verlenging van de voorwaarden noodzakelijk om de ingezette interventies voor de gedragsverandering voort te zetten en af te ronden.178 De raadsman van de veroordeelde voert in deze zaak aan dat de noodzaak van de verlening van de proeftijd onvoldoende is onderbouwd.179 De rechtbank stelt in deze zaak dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de proeftijd alleen kan worden verlengd wanneer en voor zolang dat, met het oog op het recidiverisico dat van de veroordeelde uitgaat, noodzakelijk en proportioneel is.180 Bij de beoordeling van een verlengingsverzoek dient de rechtbank alle relevante individuele feiten en omstandigheden te betrekken, waaronder de belangen van de veroordeelde en het belang van de veiligheid van de samenleving.181 De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de veroordeelde gedurende de reeds doorlopen langdurige proeftijd niet is gerecidiveerd. Uit het oogpunt van noodzakelijkheid en proportionaliteit mag, gelet op de lange duur van de reeds doorlopen proeftijd van 487 dagen en het uitblijven van recidive, echter verwacht worden dat aan de hand van concrete feiten en omstandigheden duidelijk wordt gemaakt waaruit het recidiverisico bestaat en waarom verlenging van de proeftijd noodzakelijk en proportioneel is.182 De rechtbank begrijpt ‘dat het zeer wenselijk is dat de proeftijd verlengd wordt om

stabiliteit te krijgen op verschillende leefgebieden hetgeen recidive beperkend kan werken, maar van de noodzaak om de proeftijd te verlengen is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gebleken, gelet op het beschreven verloop van de proeftijd door de reclassering.’183 Om deze reden wordt de vordering in deze zaak afgewezen.184 Deze zaak is van belang voor de GVM en zal analoog worden toegepast voor wat betreft de verlenging van de GVM maatregel.

177 Rb. Overijssel 1 mei 2018, ECLI:NL:RBOVE:2018:1456, onder 2. 178 Rb. Overijssel 1 mei 2018, ECLI:NL:RBOVE:2018:1456, onder 2. 179 Rb. Overijssel 1 mei 2018, ECLI:NL:RBOVE:2018:1456, onder 4. 180 Rb. Overijssel 1 mei 2018, ECLI:NL:RBOVE:2018:1456, onder 5. 181 Rb. Overijssel 1 mei 2018, ECLI:NL:RBOVE:2018:1456, onder 5. 182 Rb. Overijssel 1 mei 2018, ECLI:NL:RBOVE:2018:1456, onder 5. 183 Rb. Overijssel 1 mei 2018, ECLI:NL:RBOVE:2018:1456, onder 5. 184 Rb. Overijssel 1 mei 2018, ECLI:NL:RBOVE:2018:1456, onder 5.

Hoofdstuk 4 De gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel

38

In een andere recente zaak is de GVM door de rechter opgelegd aan de veroordeelde.185 De veroordeling betrof herhaald seksueel misbruik door verdachte van zijn dochter en zijn nichtje gedurende een lange periode. Daarnaast werd verdachte veroordeeld voor bezit en productie van kinderpornografie.186 In deze zaak werd tbs met voorwaarden en de GVM maatregel opgelegd aangezien de rechtbank – mede gebaseerd op de inschatting van deskundigen - tot de conclusie kwam dat de kans niet ondenkbaar is dat het recidiverisico na ommekomst van de TBS met voorwaarden nog niet tot een aanvaardbaar niveau zal zijn teruggedrongen.187 Ter bescherming van de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen legt de rechtbank in deze zaak dan ook (ambtshalve) de maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr aan de verdachte op. Voor de voorwaarden die bij de GVM worden opgelegd wordt aangesloten bij de voorwaarden die ook aan de op te leggen tbs-maatregel worden verbonden. Het lijkt erop dat deze zaak een uitstekend voorbeeld is van het soort zaak waarvoor de wetgever additioneel toezicht noodzakelijk achtte; namelijk zaken waar ‘toezichtleemten’ bestonden.188 Van der Wolf en Struijk stellen dat uit het wetsvoorstel en de toelichting erop duidelijk wordt dat de staatssecretaris vooral zedendelinquenten als gevaarlijk beschouwt.189 Uit het arrest van

de rechtbank Rotterdam kan geconcludeerd worden dat het in grote mate van het recidiverisico afhangt of de GVM maatregel wel of niet wordt opgelegd.

Struijk stelt dat er een stevige onderbouwing dient te zijn om een modaliteit van (levens)lang toezicht te kunnen voegen aan de tbs-regeling.190 Uit bovenstaande jurisprudentie kan worden geconcludeerd dat het recidiverisico een grote rol speelt voor het opleggen, dan wel verlengen van de GVM. Met een analoge toepassing van de verlenging van de proeftijd (artikel 15c lid 3 Sr) en haar jurisprudentie zal ook bij de verlenging van de GVM gekeken worden of de maatregel (nog steeds) noodzakelijk en proportioneel is. Bij de beoordeling van een verlengingsverzoek dient de rechtbank alle relevante individuele feiten en omstandigheden te betrekken, waaronder de belangen van de veroordeelde en het belang van de veiligheid van de samenleving. In individuele gevallen kan langdurig toezicht wellicht nodig en effectief zijn, maar het sanctiestelsel dient niet telkens maar opgerekt te worden indien er zich problematische dadercategorieën voordoen waar geen justitieel toezichtskader (meer)

185 Rb. Rotterdam 4 mei 2018, ECLI:NLRBROT:2018:3759. 186 Rb. Rotterdam 4 mei 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:3759. 187 Rb. Rotterdam 4 mei 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:3759. 188 Kamerstukken II, 2013/14, 33 816, nr. 3, p. 12.

189 Van der Wolf & Struijk 2014, p. 374. 190 Struijk 2014, p. 138.

Hoofdstuk 4 De gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel

39

voorhanden is. Uit de twee hierboven besproken arresten191 schijnt te blijken dat de rechter zich dit ook realiseert. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen verschillende soorten zaken waardoor in zijn algemeenheid kan worden opgemerkt dat de rechtbank zich verdiept in de concrete feiten en omstandigheden en daarmee niet alleen recht spreekt, maar ook de inhoud en de ernst van de feiten beoordeelt en interpreteert. De noodzaak en proportionaliteit is casuïstisch en zal zeer afhankelijk zijn van de omstandigheden van het geval, waarbij het recidiverisico van een veroordeelde een grote rol speelt bij toekomstige opleggings- en verlengingsbeslissingen van de GVM.

4.5 Kritische reflectie

Op de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel is in de literatuur enige kritiek geleverd. Deze discussies tonen de relevantie van dit onderzoek. De kritiek heeft met name betrekking op de proportionaliteit van de GVM, de meerwaarde van de maatregel en de onderbouwing van de maatregel.192 Zo stelt Struijk:

“Afgezien van pragmatische en financiële knelpunten bij de handhaving van dergelijk (levens)lang toezicht en de geringe behoefte die er (daarom) in de praktijk aan lijkt te bestaan, is daarbij doorslaggevend dat de meerwaarde van deze zelfstandige maatregel binnen het toch al zeer ruime en continue veranderende justitiële en buiten-justitiële toezichtskader, onvoldoende is onderbouwd.”

Bovendien is Struijk van mening dat de proportionaliteit van de GVM ontbreekt, aangezien het individuele belang van de veroordeelde bij de GVM achterwege blijft.193 Uit de tot nu toe tot stand gekomen jurisprudentie, waarbij de jurisprudentie over de verlenging van de proeftijd van de v.i. analoog wordt toegepast,194 blijkt dat de rechter wel de toetsing van de noodzakelijkheid en proportionaliteit meeneemt in de beslissing tot verlenging van de GVM. Ook is het recidiverisico van belang bij het al dan niet opleggen van de GVM.

De GVM kan worden verlengd indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van ernstig belastend gedrag jegens slachtoffers of getuigen. De Afdeling advisering van de Raad van State stelt dat niet duidelijk is wat concreet bedoeld wordt met ernstig belastend gedrag.195

191 Rb. Overijssel 1 mei 2018, ECLI:NL:RBOVE:2018:1456; Rb. Rotterdam 4 mei 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:3759.

192 Struijk 2014, p. 139; Van der Wolf en Struijk 2014, p. 372. 193 Struijk 2014, p. 140.

194 Rb. Overijssel 1 mei 2018, ECLI:NL:RBOVE:2018:1456; Rb. Rotterdam 4 mei 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:3759.

Hoofdstuk 4 De gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel

40

Struijk stelt dat dit criterium van een zeer ruime en subjectieve aard is.196 Daarmee blijft ook de vraag bestaan of is voldaan aan het proportionaliteitscriterium, inhoudende dat het voorkomen van ernstig belastend gedrag een voldoende rechtvaardiging vormt voor de tenuitvoerlegging van de maatregel.

Bleichrodt & Vegter stellen dat de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel door de te stellen voorwaarden en de onbeperkte verlengingsmogelijkheid een ingrijpende maatregel is, die de overzichtelijkheid van het sanctiestelsel niet ten goede komt.197 Anker noemt de GVM een ‘schijnveiligheid’ en vraagt zich af of op den duur het toezicht nog effectief zal zijn.198 Daarbij is ook in zijn ogen de noodzaak en meerwaarde van deze ‘zeer ingrijpende’ en ‘verstrekkende’ maatregel niet gebleken.199 Verder is hij van mening, evenals Van der Wolf en Struijk, dat er voorwaarden kunnen worden opgelegd die sterk vrijheidsbeperkend zijn, waardoor strijd kan ontstaan met het EVRM.200 Daarnaast zou door de gevolgen van de maatregel de rechtszekerheid in het geding komen.201 Hij zou het toejuichen als rechters de maatregel in de praktijk slechts bij uitzondering zouden toepassen. In een recente zedenzaak, die in deze paragraaf uitgebreid is besproken, is de GVM al door de rechter opgelegd aan de veroordeelde.202 De rechtspraktijk zal moeten uitwijzen of de maatregel daadwerkelijk in de behoefte voorziet waarvan de wetgever is uitgegaan.203

196 Struijk 2014, p. 141.

197 Bleichrodt & Vegter 2017, p. 328. 198 Anker 2016, p. 495.

199 Anker 2016, p. 495.

200 Anker 2016, p. 495; Van der Wolf en Struijk 2014, p. 373 en p. 378 201 Anker 2016, p. 495.

202 Rb. Rotterdam 4 mei 2015, ECLI:NLRBROT:2018:3759. 203 Bleichrodt & Vegter 2017, p. 328.

Hoofdstuk 5 Vrijheidsbeneming of vrijheidsbeperking?

41