• No results found

Wie stuit de rebellie van de massa? P.J. Bouman 1902-1977

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Wie stuit de rebellie van de massa? P.J. Bouman 1902-1977"

Copied!
528
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Wie stuit de rebellie van de massa? P.J. Bouman 1902-1977 Strootman, Co

DOI:

10.33612/diss.108471169

IMPORTANT NOTE: You are advised to consult the publisher's version (publisher's PDF) if you wish to cite from it. Please check the document version below.

Document Version

Publisher's PDF, also known as Version of record

Publication date: 2020

Link to publication in University of Groningen/UMCG research database

Citation for published version (APA):

Strootman, C. (2020). Wie stuit de rebellie van de massa? P.J. Bouman 1902-1977. Rijksuniversiteit Groningen. https://doi.org/10.33612/diss.108471169

Copyright

Other than for strictly personal use, it is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), unless the work is under an open content license (like Creative Commons).

Take-down policy

If you believe that this document breaches copyright please contact us providing details, and we will remove access to the work immediately and investigate your claim.

Downloaded from the University of Groningen/UMCG research database (Pure): http://www.rug.nl/research/portal. For technical reasons the number of authors shown on this cover page is limited to 10 maximum.

(2)

Wie stuit de rebellie van de massa?

P.J. Bouman 1902-1977

(3)

ISBN (printed version) ISBN (electronic version)

(4)

Wie stuit de rebellie van de massa?

P.J. Bouman 1902-1977

Proefschrift

ter verkrijging van de graad van doctor aan de Rijksuniversiteit Groningen

op gezag van de

rector magnificus prof. dr. C. Wijmenga en volgens besluit van het College voor Promoties.

De openbare verdediging zal plaatsvinden op donderdag 23 januari 2020 om 14.30 uur

door

Jacobus Cornelis Strootman

geboren op 4 juli 1939 te HAARLEM

(5)

Promotores

Prof. dr. K. van Berkel Prof. dr. J.W. Renders

Beoordelingscommissie

Prof. dr. D.F.J. Bosscher Prof. dr. J.J.H. Dekker Prof. dr. M.G.J. Duijvendak

(6)

Inhoud

Inleiding 9

Deel I De geboorte van een cultuurdrager 1902-1932

Hoofdstuk 1 Indische jaren 20

Groningse vader, Rotterdamse moeder Een totok in Indië

Hoofdstuk 2 Geletterde 32

Langs de oorlog gevaren HBS Nederlandse Handels-Hogeschool Hoofdstuk 3 Middelburg 44 Leraar Middelburgers

Eerste publicatie en proefschrift

Hoofdstuk 4 De debuterende cultuurdrager 57 In de schaduwen van gisteren Geestelijk leidinggeven

Deel II Geestelijk leiddinggeven in een massasamenleving 1933-1938

Hoofdstuk 5 Socialisme 67 Dreigende revolte Een nieuw socialisme Nationaalsocialisme

Hoofdstuk 6. Christelijk solidarisme 85 Een herontdekking Autoritair solidarisme

(7)

Hoofdstuk 8 Nationaal solidarisme 102

SDAP-solidarisme Een mislukt tijdschrift

Het begin van een vernieuwingsbeweging

Hoofdstuk 9 Schrijver 116 M’n pen, m’n pen

Een wilde drang tot scheppend werk, menselijk werk

Hoofdstuk 10 Socioloog en historicus 133

Sociologie

Van Renaissance tot Wereldoorlog

Deel III Denken met de handen 1939-1945

Hoofdstuk 11 De vernieuwingsbeweging 152 Een nieuw begin

Het Gemeenebest

Hoofdstuk 12 Een carrière in de vernieuwingsbeweging 162 Iets worden

Volksopvoeding en ordening Toenemende invloed

Hoofdstuk 13 De oorlog als spelbreker 188 Oorlog

De Nederlandse Unie

Hoofdstuk 14 De activist terug als schrijver 200 Het verdwenen dagboek

Schrijver

Hoofdstuk 15 ‘Ik heb onder de door mij doorleefde tijd geleden’ 212 Een doorleefde tijd

Het van-mij-af-schrijven

Sociale dienstplicht Naar het christendom gebracht

Deel IV De ‘vader’ van de Groningse sociologie 1946-1952

Hoofdstuk 16 Keerpunt 239

De lange aanloop naar het noorden Kleur bekennen

Hoofdstuk 17 Hoogleraar bijvak sociologie 250 Intrede als hoogleraar

Colleges

(8)

Hoofdstuk 18 Een mislukte poging tot vernieuwing met goede afloop 259

Hoofdstuk 19 Sociologisch onderzoek 270

Geziene sociologie

De april-mei-stakingen van 1943 Samenleving in puin

Oefeningen voor het ‘grote boek’

Hoofdstuk 20 De ‘vader’ van de Groningse sociologie? 282

Hoofdstuk 21 Liever elders 288

Over het begrijpen van het Amerikaanse volk Bouman vertrekt niet uit Groningen

Deel V Het succes van een cultuurdrager 1953-1954

Hoofdstuk 22 ‘Ik heb dit boek voor mijzelf geschreven’ 305 Dubbelmens

Boumans existentialisme Revolutie der eenzamen

Nolens volens een uitdaging aan de wetenschap De tijd, de lezers en de auteur

Hoofdstuk 23 Intussen op de universiteit 349 Bestuurder

Een cultuursocioloog in moderne tijden

Hoofdstuk 24 Buiten de muren van de universiteit 367 Publieke intellectueel

Onder ondernemers Een goede hoveling

Deel VI Worstelaar met de engel 1954-1967

Hoofdstuk 25 ‘Wee de wereld, die de logos verraadt’ 380 Een niet te stuiten schrijfdrift

De drie boeken van Vijfstromenland

Hoofdstuk 26 Geschiedschrijver, gids in onzekere tijden 408 Uit de greep van de geschiedenis

Het vóórhistorisch heden

(9)

Deel VII Vrije schrijver in Epe 1968-1977

Hoofdstuk 28 Schrijnend verleden 450

Onaanvechtbaar echt een historieboek Schietspoel van het lot

Hoofdstuk 29 Afrekenen met het verleden 465 Een autobiografisch boekje Naoorlogs verzet

Hoofdstuk 30 Onderweg naar het einde 482

Een leven in denkbeelden 494

Dankwoord 504 Bibliografie P.J. Bouman 506 Geraadpleegde archieven 511 Aangehaalde literatuur 513 Personenregister 522 Over de auteur 526

(10)

Het leven kan alleen achterwaarts begrepen worden, maar het moet voorwaarts worden geleefd. (Søren Kierkegaard)

(11)

Inleiding

In vrijwel alle landelijke dagbladen, in regionale kranten en in vakbladen werd P.J. Bouman bij zijn overlijden in 1977 met veel waardering herdacht. Als een van de grondleggers van de Nederlandse sociologie, als successchrijver van historische boeken, als bekwaam bestuurder van de Rijksuniversiteit Groningen, als iemand met een volstrekt uniek talent en als een goed mens: vriendelijk, beminnelijk, toegankelijk en behulpzaam. Tien jaar eerder bij zijn afscheid van de Groningse universiteit waren er eveneens blijken van grote erkenning voor Bouman, voor de persoon en voor het werk. De belangstelling voor zijn afscheidscollege was overwel-digend, velen moesten uitwijken naar een ook al stampvolle belendende collegezaal om daar het afscheid van Bouman op een scherm te volgen.

Toch ‘was er iets’ met Bouman, hij was niet onbesproken. Zijn historische boeken werden als ‘onwetenschappelijk’ gekenmerkt en door veel historici met kritiek overladen. Ook werd het ernstig gevonden dat Bouman voor de oorlog, in de jaren dertig, foute stand-punten had ingenomen, dat hij zelfs langdurig naliet om zich daarvoor te verontschuldigen. Er was ook iets met Bouman als mens. Hij zou niet oprecht zijn, hij zou zich anders voordoen dan hij was. Een voormalig HBS-leerling van Bouman, M.C. Verburg, was nog het meest tref-zeker in een beschrijving van Bouman als kennelijk een dubbele persoonlijkheid: enerzijds vriendelijk, beminnelijk en behulpzaam maar anderzijds gemaakt, cerebraal en opportunis-tisch. Verburg vatte dat samen in: ‘de merkwaardigste man die ik ooit heb meegemaakt’.1

Ik heb Bouman vanaf 1963 enkele jaren gekend als de Groningse hoogleraar socio-logie. Als student aan de toenmalige Academie voor Sociale en Culturele Arbeid (Asca) volg-de ik met mijn mevolg-destuvolg-denten, voor het vak sociologie, volg-de colleges van Bouman. Ik was on-der de indruk van de vertelkwaliteiten van Bouman en van het relatief nieuwe vak sociologie. In mijn herinnering vertelde Bouman uit eigen werk, uit Van Renaissance tot Wereldoorlog.

Vier eeuwen Europese cultuurgeschiedenis. Dat boek moesten wij naast zijn Algemene Maat-schappijleer bestuderen. Ter plekke besloot ik om na de Asca sociologie te gaan studeren, het

werd andragologie. Vijftig jaar later, na de afsluiting van een studie algemene cultuurwe-tenschappen, overwoog ik om een cultuurhistorische studie te schrijven. Misschien over de Asca, of over ‘de jaren zestig’ of over het volkshogeschoolwerk of over Bouman? Denkend over de mogelijkheid van het schrijven van een biografie van Bouman herinnerde ik mij een

1 M.C. Verburg, interview door Joost Vermoolen (JV) op 10 december 1999, Boumanarchief RuG. Verburg

(1920-2009) was onder meer directeur van het Economisch Technologisch Instituut Zeeland, lid van de Eer- ste Kamer voor de Partij van de Arbeid en lid van de Raad van State.

(12)

zekere verwantschap met hem. In mijn herinnering was Bouman een vrijzinnig democraat, progressief, ingesteld op verandering en vooral passend bij de christelijke grondslagen van de Asca. Bovendien verwoordde hij wat toen, begin jaren zestig, ook bij mij leefde, er was een ‘stille revolutie’ gaande, zoals tien jaar eerder Boumans lezers van zijn Revolutie der

eenza-men eenzelfde ervaring hadden.

Als bij toverslag was die affiniteit met Bouman grotendeels verdwenen nadat ik een jaar lang teksten van en over Bouman had gelezen, hij was anders of was ik anders geworden? Het raadsel Bouman nam toe in een eerste gesprek met de Groningse hoogleraar Klaas van Berkel die er in toestemde mijn promotor te worden voor de biografie (tevens proefschrift) die ik van Bouman ging schrijven. Van Berkel vertelde mij dat al eerder na elkaar twee promo-vendi aan hetzelfde onderwerp hadden gewerkt maar om verschillende redenen waren gestopt. De laatste promovendus was er mee opgehouden omdat hij zoveel aversie kreeg tegen de per-soon Bouman dat hij met hem niet verder kon. Van Berkel zelf had enerzijds enige waarde-ring voor het werk van Bouman en anderzijds een afkeer van de mens Bouman die naar zijn mening onoprecht was.2 Deze ervaringen bevestigden mij erin dat het schrijven van een bio-grafie van Bouman moest gaan over het raadsel Bouman, over: wie was P.J. Bouman?

De Groningse socioloog J.E. Ellemers typeerde Bouman als een singulier geleerde.3 Daarmee zei Ellemers feitelijk hetzelfde over Bouman als Verburg. Maar Ellemers doelde daarmee niet in de eerste plaats op de mens maar op het werk van Bouman. Hoewel werk en auteur in het algemeen lastig en wat betreft Bouman zelfs niet te scheiden zijn. De eigenaardigheid van zijn vroegere collega zag Ellemers in het feit dat Bouman noch duidelijke voorgangers noch dui-delijke volgelingen had. Dat komt naar mijn mening omdat moderne empirische sociologen zich niet interesseerden voor de cultuursociologische verhalen van Bouman en historici hem beschuldigden van speculatieve geschiedschrijving en een onwetenschappelijke omgang met de historische feiten. De soms felle weerstand van sociologen en historici tegen de (vele) pu-blicaties van Bouman kon niet uitwissen dat hij met zijn boeken grote aantallen lezers wist te bereiken. Bouman was in de twintigste eeuw in Nederland de historicus met de grootste aan-tallen verkochte historische boeken.4

Dat Bouman geen volgelingen had was ook om een andere reden begrijpelijk. Het vergde moed om tegen de stroom in te zwemmen door je waardering voor het werk van

2 Zie daarvoor: K. van Berkel, Over eigentijdse cultuurgeschiedenis (Alphen aan de Rijn 1986).

3 Geciteerd in: Hilda Amsing en Mineke van Essen (red.), Over professoren. Een halve eeuw psychologie,

pedagogiek en sociologie aan de Rijksuniversiteit Groningen (Assen 2014) 196.

(13)

man uit te spreken. De historicus Van Berkel achtte in 1986 de tijd gekomen ‘voor een zekere herwaardering van Boumans werk’.5 Zijn sympathie ging uit naar de pogingen van Bouman om uit te beelden hoe mensen ‘in bepaalde tijden de gebeurtenissen hebben beleefd’. Van Berkel bepleitte het wekken van de eigentijdse beleving als ‘een legitiem doel van de weten-schap’ hoewel hij bepaald niet terug wilde keren naar ‘Boumans geromantiseerde ge-schiedschrijving’. Met die typering doelde Van Berkel op de verhalende en beeldende schrijf-stijl waarmee Bouman veel lezers bereikte. Hij werd veel later daarom wel de ‘Geert Mak’ van zijn tijd genoemd,6 hetgeen natuurlijk een anachronisme is terwijl het tegenovergestelde, , wel juist is: Geert Mak is de Bouman van nu.

Onder zijn gehoor, zo constateerde Van Berkel, had het vermeende eerherstel voor Bouman ‘een gemengde ontvangst’.7

Zelf bleef hij van mening dat met het negatief beoorde-len van de resultaten van Boumans experimenten men nog niet zijn motieven hoeft te veroor-delen. De historicus wees vervolgens naar het existentialisme als denkrichting van Bouman voor zijn opvattingen over geschiedwetenschap.

Aandacht voor de motieven achter het werk van Bouman is een belangrijke sleutel tot het begrijpen van Bouman als persoon. Zijn schrijfdrift werd veroorzaakt door een complex geheel van vele en vaak veranderende drijfveren. Die gecompliceerdheid, die te herkennen is in het werk van Bouman, karakteriseert H. Deijkers als paradoxaal.8 Hoe is het mogelijk dat Bouman in zijn cultuurbegrip en geschiedopvatting getuigt van ‘een optimistische kijk op de toekomst van onze cultuur’ maar van dat optimisme in zijn boeken niets terug te vinden is. Het is Deijkers een raadsel hoe Boumans gedrevenheid en zijn positieve meningen kunnen samengaan met ‘zijn negatieve opvattingen over de massacultuur en met zijn pessimistische toekomstverwachtingen’.9 ‘Een volledig biografische benadering’ biedt, zo dacht Deijkers, wellicht een antwoord.

Van Berkel zocht het in een andere richting om de dubbele houding van Bouman, van zowel cultuuroptimist alsook cultuurpessimist, te verklaren.10 Hij onderscheidt twee varianten binnen het cultuurpessimisme, een sterke en een zwakke variant. In de sterke variant zien de

5

Van Berkel, Eigentijdse cultuurgeschiedenis, 14.

6 Wim Berkelaar en Jos Palm, Ik wil wekken en waarschuwen. Gesprekken over Nederlandse historici en hun

eeuw (Amsterdam 2008) 109, 111.

7 K. van Berkel aan C.A.M. Bouman-Kloot, brief 30 augustus 1987, Boumanarchief RuG.

8 H. Deijkers, ‘De paradox van P.J. Bouman’, Spiegel Historiael 28 (1993) 203-208.

9

Deijkers, ‘Paradox’, 208.

10 Klaas van Berkel, ‘Sterk en zwak cultuurpessimisme. P.J. Bouman en de crisis van de westerse cultuur’ in:

Remieg Aerts en Klaas van Berkel (red.), De pijn van Prometheus. Essays over cultuurkritiek en Cultuur-

(14)

cultuurpessimisten geen enkele ruimte voor hoop, die de vertegenwoordigers van de zwakke variant nu juist nog wel koesteren. Bouman zou ‘een vorm van zwak cultuurpessimisme’ ver-tegenwoordigen.11 Die conclusie, Bouman is een cultuurpessimist met nog wel enige hoop op een keer ten goede, doet niet volledig recht aan de paradoxale houding van Bouman die Deij-kers opvalt. Van Berkel baseert zijn typering van Bouman voornamelijk op één boek: Van

Renaissance tot Wereldoorlog. Bovendien steunt zijn vaststelling op de beschrijving van

slechts een beperkte periode in het leven van Bouman, overwegend de jaren dertig en veertig van de vorige eeuw. Beter is een volledig biografische benadering, dan blijkt bijvoorbeeld dat Bouman gedurende lange tijd de levens- en wereldbeschouwing van het christelijk existentia-lisme aanhing. In een essay over cultuurkritiek en cultuurpessimisme had het existentiaexistentia-lisme, als een filosofie in actie tegen een cultuur die existentialisten ervoeren als in crisis, niet onbe-sproken mogen blijven. Tien jaar eerder verwees Van Berkel nog wel naar het existentialis-tisch denken van Bouman maar in zijn verhandeling over Boumans cultuurpessimisme wordt daarover met geen woord gerept.

H.E.S. Woldring schreef in een uitgebreid in memoriam over het wetenschappelijk denken van Bouman.12 Woldring kende Bouman goed, hij studeerde onder meer van 1962 tot 1968 sociologie in Groningen. Hij stelt vast dat de uitzichtloosheid van het [Franse] existenti-alisme bij Bouman niet het laatste woord is omdat het existentialistisch levensgevoel van Bouman rechtstreeks verbonden is met zijn christelijk geloof.13 Daarmee schetst ook Wol-dring een volgorde van een fatalistische levenshouding met toch licht aan het einde van de tunnel. Maar in het bijzonder het christelijk existentialisme is een denkrichting die cultuurpes-simisme en cultuuroptimisme op een wonderlijke wijze met elkaar vermengt.

Boumans opvattingen over de toekomst van de westerse cultuur zijn niet alleen te be-grijpen vanuit het existentialistische gedachtegoed maar ook vanuit zijn geschiedopvatting. In plaats van het denken over ‘de schaduwen van morgen’ van de historicus Johan Huizinga ging het Bouman om ‘de schaduwen van gisteren’. Bouman schreef niet zozeer over een toekom-stige crisis maar over de oorzaken van de crisis in het verleden. Hij zocht in het verleden naar de ontwikkelingen die het verschil maakten voor het heden. Daarmee sluit hij aan bij de zoge-noemde ‘eigentijdse geschiedenis’ van de Britse historicus Geoffry Barraclough. Anders dan Barraclough vermengde Bouman deze geschiedopvatting met het existentialisme en uitte hij zich vaak pessimistisch: de historische mens heeft volgens hem ‘een verleden met bittere

11 Van Berkel, ‘Sterk en zwak’, 194. 12

H.E.S. Woldring, ‘Wetenschap waartoe?’, Intermediair 13 1 april (1977).

(15)

varingen, een heden dat existentieel zwaar te dragen is [en] een toekomst vol onzekerheid’.14 Dat schreef hij in een boek waarin hij met optimisme pleitte voor het zich ontworstelen aan het verleden ten behoeve van een menswaardig Vijfstromenland.

Tity de Vries zag bij Bouman een cultuurpessimisme in samenhang met het probleem van de massamens.15 De massamens is, in de omschrijving van de Spaanse filosoof Ortega y Gasset, een mens zonder een innerlijk leven, deze mens is bereid om zich overal aan over te geven.16 Alleen gedreven door lusten denkt hij dat hij alleen rechten heeft en geen verplich-tingen. De Vries beperkt zich tot slechts twee verschijnselen die samenhangen met de op-komst van de massa en die door de elite als ernstige problemen werden gezien: een verval van de westerse cultuur én het zich onttrekken door de massa aan de (geestelijke) leiding van de culturele elite. De Vries lijkt het te ontgaan dat Ortega van mening was dat het type van de massamens onder alle geledingen van een samenleving voorkomt, ook onder de elite. De mo-derne samenleving ondermijnt zelfs de gezaghebbende positie van de elite. Bouman was daar zeer bevreesd voor, zijn met veel energie opgebouwde positie als cultuurdrager stond op het spel. Er was nog iets dat voor Bouman het probleem van de massamens ondraaglijk maakte: de groeiende macht van de massamens kon door elke ideologie worden misbruikt en een ge-vaar opleveren voor de sociale orde, zoals was gebeurd in nazi-Duitsland en in de Sovjetunie. Bouman wilde de ‘rebellie van de godvergeten massa’ stuiten.17

Een veel gehoorde opvatting is dat Bouman over de mens schreef, over de gewone man. Hij gaf de gewone veelal vergeten mensen een stem. Dat is niet (helemaal) juist. Bouman schreef over alle mensen, zowel over gewone, wie dat ook moge zijn, alsook over historisch belang-rijke figuren.

Relevanter is het dat het Bouman niet in de eerste plaats om de mens ging maar om het

leven van de mens. Preciezer: om hoe te leven, om hoe de onzekerheid van het bestaan te

be-heersen. Bouman behoorde, naar eigen zeggen, niet tot de rechtvaardigen die ‘van huis uit politiek-kerkelijke bindingen kenden die van de wieg tot het graf iedere twijfel uitsloten’.18 Die hoefden zich geen zorgen te maken over de in zijn tijd heersende onzekerheid. Dat voort-durend zoeken van Bouman, het soms vinden van vastigheid en van daaruit dan te leven

14 P.J. Bouman, Vijfstromenland. Balans der werelddelen (Assen 1958) 18.

15 Tity de Vries, Complexe consensus. Amerikaanse en Nederlandse intellectuelen in debat over politiek en

cultuur 1945-1960 (Amsterdam 1996) aldaar 167-185.

16

Ortega y Gasset, De opstand van de massamens (Rotterdam 2015) 47, oorspronkelijk La rebelión de las

masas (1929).

17 Dagboek 8 januari 1950, NHA (toegang 316).

18

(16)

ook het vaak weer veranderen van overtuiging maakte het niet gemakkelijk om hem met één verfstreek te typeren. Totdat mij duidelijk werd dat het nu juist dit was wat Bouman typeerde: zijn onzekerheid en het zoeken naar zekerheid over hoe te leven.

Deze biografie zoemt in op de worsteling van Bouman met zijn leven. Bouman was op zoek naar steeds weer nieuwe denkbeelden die op de vraag hoe te leven een antwoord konden geven. Hij bestudeerde daartoe ook de levens van anderen, om kennis op te doen over hoe bij andere mensen de kleine geschiedenis van één menselijk lot is verweven met het grote histori-sche gebeuren en welke keuzen zij daarin maken.

Existentiële plaatsbepaling is een kernbegrip in Boumans werk. Het staat voor het ge-heel van gevoelens over ‘geleefde ervaringen’, voor het omgaan met die gevoelens in termen van ordening en zingeving. Daarmee, schrijft Bouman, tracht de mens tot inzichten te komen over het eigentijdse gebeuren om met behulp daarvan verder te kunnen met het leven. Die wijze van plaatsbepaling gebruikte Bouman voor zichzelf, maar ook voor zijn lezers die hij, door beeldend te schrijven, wilde betrekken bij zijn onderzoek naar hoe te leven. Geschied-schrijving behoort naar de overtuiging van Bouman behulpzaam te zijn bij existentiële plaats-bepaling.

Bouman heeft veel biografieën geschreven. Over die levens schreef hij vanuit het per-spectief van het leven zelf, over hoe mensen omgingen met het leven. Hij trachtte het denken achter het handelen van de gebiografeerde te achterhalen, het denken van die mens over zich-zelf in verhouding tot de omstandigheden en de gemaakte keuzen. Deze biografie gaat van hetzelfde perspectief uit, vanuit het individuele perspectief om het individuele leven zelf. Een droste-effect dus, zoals Bouman biografieën schreef zo heb ik getracht deze biografie te schrijven.

Gangbaarder is het om in een biografie het individuele perspectief te gebruiken voor het verwerven van inzicht buiten het leven van de gebiografeerde. Bijvoorbeeld ‘voor een beter inzicht in de collectieve verbanden van het verleden’.19

Een biografie zou dan een nieuw licht kunnen werpen op een historische gebeurtenis. Een levensbeschrijving van Bouman zou bijvoorbeeld iets kunnen bijstellen aan het verhaal van de vernieuwingsbeweging van de jaren dertig van de vorige eeuw. Bouman was een representant van die beweging. Een biografie kan ook van nut zijn om meer inzicht te verwerven in het werk van de gebiografeerde. Wat maak-te bijvoorbeeld dat Boumans Revolutie der eenzamen een bestseller werd?

19

Binne de Haan, Van kroon tot bastaard. Biografie en het individuele perspectief in de geschiedschrijving

(17)

Op verzoek van mijn tweede promotor, Hans Renders, schreef ik in een vroeg stadium een korte samenvatting van waar de biografie over zou gaan. Toen nog ging ik er vanuit dat Bouman was te karakteriseren als de ‘onwetenschappelijke’ wetenschapper die voortdurend streed tegen de opvattingen van de historici van zijn tijd. Een mooie historiografische studie lag in het verschiet, misschien zelfs in plaats van een biografie. Maar mij bleek dat Bouman niet voortdurend in strijd was met de wetenschap. Tijdens een korte periode, begin jaren zes-tig, schoot hij uit zijn slof en schreef een discutabel boekje tegen wat hij zag als de geschied-schrijving van zijn tijd, om tegelijkertijd ook te benadrukken dat hij het historisch vakspecia-lisme steeds trouw is gebleven. Bouman publiceerde zowel ‘niet-wetenschappelijke’ boeken alsook, uit plichtsgetrouwheid, wetenschappelijke boeken en artikelen. Toen hij eenmaal bij een groot publiek geliefd was als de schrijver van historische boeken verzette hij zich niet meer tegen de vigerende historiografie.

Voor de biografie als zelfstandig genre is het niet strikt noodzakelijk om de waarde van een levensbeschrijving buiten het te beschrijven leven te zoeken.20 Deze biografie van Bouman vertelt het verhaal van een menselijk leven op zich, maar uiteraard niet zonder de context waarin dat leven zich afspeelde. Vooral beschrijft deze biografie Boumans ‘geleefde ervaringen’, de gemaakte keuzen, het streven, het handelen, het zingeven aan het leven. De lezer kan daarin herkennen hoe Bouman steeds weer opnieuw trachtte om zijn ervaringen te ordenen tot een zinvol geheel. De lezer begrijpt dat want doet datzelfde, daarom is hij geïnte-resseerd in de pogingen van anderen om iets van het leven te maken. Ook omdat dat niet meevalt zijn we geïnteresseerd in het leven van anderen, naar herkennings- en aanknopings-punten. ‘De mate waarin de biograaf erin slaagt dat proces aanschouwelijk te maken, bepaalt in hoeverre zijn portret gelukt is.’21

Ook met dit perspectief, de schijnwerper op de bestaansonzekerheid waarop Bouman greep trachtte te krijgen, laad ik het verwijt op mij dat ik het leven van de gebiografeerde in een mal dwing terwijl een leven niet coherent is. Enerzijds zocht ik, zoals elke biograaf dat voor ‘zijn mens’ doet, oneerbiedig gezegd naar een knaapje om het leven van Bouman aan op te hangen. Anderzijds passeren in deze biografie niettemin ook de tegenstrijdigheden en onge-rijmdheden in Boumans leven de revue, zodanig dat van de geconstrueerde heelheid van zijn leven weer weinig overblijft. Of het raadsel Bouman daarmee is opgelost is aan het oordeel van de lezer.

20

Catrien Santing, ‘De biografie als genre in de wetenschapsgeschiedenis’, Gewina 23 (2000) 6-14.

(18)

De vraag is dan nog wel of men het leven van een ander mens kan begrijpen en daarover zelfs een biografie schrijven. Dat kan, is het antwoord van Bouman, want omdat ik mens ben is niets menselijks mij vreemd en ben ik in staat om mensen te begrijpen. Boumans antwoord sluit aan bij het gedachtegoed van de filosoof Wilhelm Dilthey die stelt dat mensen andere mensen kunnen begrijpen omdat zij op dezelfde wijze hun ervaring ordenen tot een zinvol geheel. Van de Britse historicus R.G. Collingwood is de idee van de heropvoering (‘re-enactment’) van de gedachten achter de handelingen in de geest van de historische actor, in ons geval van de gebiografeerde.22 Dat betekent dat de biograaf met behulp van het ter be-schikking staande materiaal tracht om het denkproces van de gebiografeerde te herhalen. De biograaf probeert de gedachtegang achter het handelen van de gebiografeerde mens weer op te roepen, daar dan geen oordeel over te geven, daar niet ‘doorheen te praten’, maar uiteraard daarna wel te interpreteren. Bouman gebruikte eenzelfde benadering, hoewel hij daarvoor niet naar Collingwood verwees. Tegelijk was Bouman zich ervan bewust dat het handelen onbe-doelde gevolgen kan hebben, dat de mens feitelijk geen actor is in het grote geheel van de historische ontwikkelingen. Bouman is juist daarom geïnteresseerd in enerzijds de eigen be-doelingen van het enkele individu en anderzijds en in samenhang daarmee de autonome gang van de menselijke geschiedenis. Boumans kernvraag is: ‘welke verbindingslijnen weeft de schietspoel van het lot tussen ieders individueel bestaan en het grote gebeuren’?23

Als biograaf was ik met name op zoek naar Boumans intenties en denkbeelden achter zijn handelen, naar hoe Bouman in de wereld stond. Daarmee in samenhang beschrijf ik wel-ke loop de geschiedenis met hem heeft genomen. Resulteert dat in het ‘eerlijwel-ke verhaal’ over Bouman? Anders gezegd: kan een biograaf de waarheid over het leven van een ander mens benaderen? Dit verhaal over Bouman is geconstrueerd, het staat in spanning met de werke-lijkheid. Dat is, volgens de Leidse hoogleraar universiteitsgeschiedenis Willem Otterspeer, de spanning tussen enerzijds de authenticiteit van de werkelijkheid en anderzijds ‘het verhaal dat die werkelijkheid vervangt.24 Deze biografie is geen eerlijk verhaal in de zin van de waarheid van een leven, het is wel een oprechte ‘herhaling’ van een leven dat raadselachtig blijft.

Volgens Jan Romein is de ideale voorwaarde voor de waarheid in de biografie ‘een ambivalente instelling van de biograaf tegenover zijn object’, wel bewonderen maar niet

22

R.G. Collingwood, The idea of history (Oxford 1946) 215.

23 P.J. Bouman, Een onzer dagen, ’t vóórhistorisch heden (Assen 1965) 312.

24 Willem Otterspeer, ‘Een mozaïek van wrakhout. Een biograaf moet meer schrijver dan historicus willen zijn’

in: Arjen Fortuin en Joke Linders (red.), Bespottelijk maar aangenaam. De biografie in Nederland (Amster- dam 2007) 98.

(19)

hebben of omgekeerd.25 Mijn ervaring als biograaf is dat je tijdens het proces van schrijven en onderzoeken te maken krijgt met een verscheidenheid aan emoties en met tegenstrijdige ge-voelens. Bij het reconstrueren van een leven van een uitzonderlijk persoon als P.J. Bouman ontstaat welhaast als vanzelf een ambivalente houding. Het is trouwens niet mogelijk om ‘vanuit een houding van louter antipathie of louter sympathie te schrijven’.26

omdat een der-gelijk houding de biograaf zélf blokkeert terwijl hij juist, om evenwicht te brengen in het boek, zijn totale persoonlijkheid nodig heeft.

Zoals gezegd had ik Bouman al begin jaren zestig meegemaakt, later begon mijn zoektocht naar hem met het lezen van al zijn boeken. Vervolgens sprak ik met Van Berkel over een bio-grafie van Bouman. Van Berkel bleek te beschikken over een flinke verhuisdoos met materi-aal die de eerdere promovendi, Albert Jan Binnendijk en Joost Vermoolen hadden achtergela-ten. De inhoud van de doos (inmiddels verspreid over twee dozen) is nog in beheer van Van Berkel (Boumanarchief RuG).

Dat materiaal gaf mij een eerste ordening van gegevens over het leven en het werk van Bouman. De kwaliteit van die gegevens heb ik gecheckt door onder meer in archieven het door de twee promovendi gedane onderzoek opnieuw te doen, dat leverde tevens aanvullend materiaal op. Bovendien hadden Binnendijk en Vermoolen (nog) niet alle relevante archieven kunnen bezoeken waar ik wel onderzoek heb gedaan. Met Binnendijk heb ik nog gesproken over Bouman, maar het was voor hem te lang geleden om zich nog veel te kunnen herinneren. Echt interessant werd mijn onderzoek naar Bouman toen ik de familie in Heemstede voor de eerste keer bezocht: de oudste zoon van Bouman, Jan Willem Bouman en zijn vrouw Frans en later ook het contact met hun oudste dochter Marlies Bouman. De familie had een groot aantal dozen met belangrijk materiaal van en over P.J. Bouman in de kelder staan, een goudmijn voor een biograaf. Het materiaal is inmiddels voor een ieder toegankelijk want het is overgebracht naar het Noord-Hollands Archief (NHA toegang 316) te Haarlem. Bovenal heb ik veel gehad aan de in totaal dertien hartelijke en informatieve gesprekken met de familie.

Boumans dagboeken bleken van belang omdat hij daarin onder meer reflecteert op zijn leven, op de keuzen die hij maakt, om de aantekeningen over de boeken die hij van plan was te gaan schrijven, alsmede om Boumans kritiek op zijn critici. Hij ging er hoogst

25

Jan Romein, ‘Het probleem der waarheid in de biografie’ in: Jan Romein, Historische lijnen en patronen. Een

keuze uit essays (Amsterdam 1971) 488.

26 H.W. von der Dunk, ‘De biografie, stiefkind van de historici’, NRC/Handelsblad 15 januari 1982 (Cultureel

Supplement) geciteerd in: Agenies Brandenburg, Annie Romein-Verschoor 1895-1978. Noten en commentaar

(20)

schijnlijk vanuit dat de dagboeken later door derden zouden worden gelezen, ze zaten in elk geval niet in de afgesloten doos met het opschrift: ‘na mijn dood vernietigen’. De dagboeken werden door Boumans echtgenote gelezen, een enkele keer zelfs richtte Bouman zich in zijn dagboek tot haar. Curieus is dat hij zijn dagboek over de eerste acht jaren heeft vernietigd en in enkele fragmenten alsmede met veel teksten van Goethe, heeft herschreven. Die acht jaren bevatten de periode waarin hij, ook naar zijn eigen oordeel, de verkeerde keuzen heeft ge-maakt. Het maakt zijn dagboeken niet onbruikbaar maar ik heb ze wel op waarheid vergele-ken met de agenda’s van Bouman, met die van zijn vrouw, met hun onderlinge corresponden-tie, met zijn autobiografie en met hetgeen in archieven elders werd gevonden. Het vernietigde maar herschreven dagboek kon bijvoorbeeld worden aangevuld respectievelijk gecorrigeerd met behulp van door Bouman gepubliceerde teksten in die periode en de door het NIOD be-heerde gegevens.

Ook de autobiografie van Bouman Voor en na de zondvloed (1970) zie ik, evenals het herschreven dagboek, als een curieus boek. Het was, naar zijn eigen zeggen, ‘een tussen-boekje’ dat hij aan zijn uitgever voorstelde om te schrijven in plaats van het herschrijven van zijn Jaurès, Wilson, Rathenau (1936), hetgeen zijn uitgever had gewild. Bouman heeft naar mijn stellige overtuiging zijn autobiografie geschreven omdat hij in die periode schoon schip wilde maken. Hij wilde duidelijk maken welke keuzen en waarom hij in de jaren dertig en tijdens het begin van de oorlog had gemaakt. Daarin is hij niet volledig en soms laat zijn ge-heugen hem in de steek. Wie op de hoogte is van het ‘naoorlogs verzet’ in Nederland in die jaren kan daar enig begrip voor opbrengen; Bouman zou indien hij alles had ‘bekend’ van zijn voetstuk zijn gestoten. Het boekje is vooral waardevol voor wat betreft de beschrijving van de eerste dertig jaren van zijn leven. Mede daaruit valt af te leiden waarom Bouman zo onzeker in het leven stond. Boumans dagboeken en zijn autobiografie vertellen dan misschien niet de waarheid of de gehele waarheid, iedereen heeft recht op zijn eigen presentatie, ook dan zegt het iets over de persoonlijkheid. Daarbij is het de taak van de biograaf om te begrijpen, niet te veroordelen, wel te interpreteren.

Het archiefmateriaal in Heemstede, nu in Haarlem, bevat veel correspondentie. Bij-voorbeeld de vele brieven die Bouman en zijn vrouw aan elkaar schreven wanneer hij weer eens elders was. De tekst van zijn brieven lijkt recht uit het hart geschreven, misschien leren we hier de echte mens Bouman kennen. Hij komt uit brieven naar voren als de degene die radicaal vrij wil zijn, los van iedereen en van al de omstandigheden om te doen wat hij wil: schrijven.

(21)

Dan zijn er nog, naast zijn boeken, de artikelen en de recensies die Bouman schreef en de recensies die hijzelf van zijn eigen boeken kreeg. Allemaal te veel om op te noemen. Niet al zijn boeken heb ik ook gebruikt. Ik heb mij voornamelijk beperkt tot wat Bouman zijn ‘vrije boeken’ noemde. Het zijn de boeken waarmee hij zijn levensopdracht wilde vervullen, boeken die zijn denken, in een bepaalde periode, over de mens en de wereld weergeven. Uit deze boeken heb ik getracht om Boumans ‘filosofie’ af te leiden. De andere boeken en zijn artikelen waren, zoals hijzelf zei ‘verplicht’ omdat hij hoogleraar sociologie was. Of het wa-ren boeken, zoals zijn Philipsbiografie, om geld mee te verdienen zodat hij zich kon vrijma-ken.

(22)

Deel I De geboorte van een cultuurdrager 1902-1932

Hoofdstuk 1 Indische jaren

‘Het uitgangspunt van ons gesprek moet zijn de overtuiging van de psychologen: dat de kinderjaren veel invloed op iemands leven hebben. Dat is een geijkte opvatting niet waar? Ik heb er wel eens aan getwijfeld, maar bij ’t ouder worden en terugzien moet ik toch zeggen dat ik het wel beaam – voor mijzelf althans.’ (P.J. Bouman in een

ge-sprek met de historicus G. Puchinger).27

Groningse vader, Rotterdamse moeder

De vader van P.J. Bouman, Jan Jurjen Bouman, was een geboren Groninger, zijn moeder Pe-tronella Anna Adriana (Nelly) Fonkert kwam van Katendrecht bij Rotterdam, toen nog een liefelijk dorpje in het groen.28 Hun families waren middenstanders, in Groningen bakkers en in Rotterdam schilders.

De Groningse overgrootvader van Bouman was bakker en zijn grootvader Pieter Jan Bouman, naar wie hij vernoemd is, was dat ook. Grootvader Pieter Jan had het verder ge-bracht dan zijn vader die bakkersknecht was geweest. Pieter Jan had in de Nieuwe Ebbin-gestraat in de stad Groningen een bakkerij met vijf bakkersknechten, daarmee was het een vol huis. Behalve grootvader Pieter Jan en zijn vrouw grootmoeder Aaltje Rijkens woonden ook de vijf bakkersknechten in het huis. Verder de broer van Aaltje met zijn vrouw en natuurlijk de acht kinderen van Pieter Jan en Aaltje.29 Daaronder Jan Jurjen, de vader van ‘onze’ Bou-man, die in 1871 werd geboren als de zesde van acht kinderen van Pieter Jan Bouman en Aal-tje Rijkens.30

Grootmoeder Aaltje kwam uit Garmerwolde, nog geen zeven kilometer van de stad Groningen. Ze kwam uit een familie van onderwijzers. Vanaf haar vijftiende woonde Aaltje al in Groningen, op de Grote Markt. Ze zat in Groningen op school en ze bleef in die stad wonen totdat ze met Pieter Jan trouwde. De grootouders en hun gezin waren lid van de Nederduits

27 G. Puchinger, Toekomst van het christendom (Delft 1974) 274.

28 Puchinger, Christendom, 274.

29 Dina was de oudste, daarna volgden Gerrit en Johannes. Alina was, net als Johannes, ook geboren op 27 sep-

tember maar dan twee jaar later. Vervolgens werd Jan Jurjen geboren en zijn zus Jantje. Daarna kwamen nog zus Frederika en het jongetje dat slechts zeven maanden zou leven en werd vernoemd naar de broer van Aaltje: Rijpko.

30

Bevolkingsregister Groningen 1860-1870, Regionaal Historisch Centrum Groninger Archieven (GrA), boekdeel 14, blz. 38, fichenr. 267.

(23)

Gereformeerde Kerk, de latere Hervormde Kerk. Rond 1800 behoorde de overgrote meerder-heid van de Groningers, 86 procent, tot die kerk.31

Niet lang na de geboorte van haar achtste kind overleed Aaltje op jonge leeftijd, ze werd slechts tweeënveertig jaar. Grootvader Pieter Jan hertrouwde een paar jaar later met de ruim twaalf jaar jongere Gepka de Groot.32 Gepka kwam van Wildervank in de Groningse Veenko-loniën. Kon ze niet wennen in de stad Groningen? Grootvader Pieter Jan nam een drastische maatregel, hij verkocht zijn bakkerij en ging met Gepka in Muntendam in de Groningse Veenkoloniën wonen.

De Groningse Veenkoloniën waren rond 1860 sterk in ontwikkeling.33 Pieter Jan be-gon daar een winkel in galanterieën en huishoudelijke artikelen. Aannemelijk is dat met de koopwaar van Pieter Jan een goede boterham was te verdienen. De rijke Groningse boeren conformeerden, vanaf het derde kwart van de negentiende eeuw zich in, hun consumptiege-drag aan de leefstijl van de burgers in de stad.34 De jaren veertig en vijftig van de negentiende eeuw waren voor de provincie Groningen een periode van opgang. ‘Dat is zichtbaar in de be-volkingstoename, in de landbouw, in handel en verkeer, en in het culturele leven. De graan-boeren maakten gouden tijden door en voor de Veenkoloniën vertoonden vooral de roaring

fifties grote economische groei.’35 Nu is beter bekend welke gevolgen de veranderingen in de agrarische sector hadden voor sommige groepen boeren, landarbeiders en de overige bevol-king. Niet voor iedereen was die economische groei gunstig. De daarop volgende ontwikke-lingen van het derde kwart van de negentiende eeuw hielden verband met de voortgaande integratie van Nederland door aanleg van wegen, spoorlijnen en telegraafkabels.

Toen grootvader Pieter Jan samen met zijn tweede vrouw naar Muntendam verhuisde ging dochter Frederika, net twaalf geworden, met haar vader en stiefmoeder mee. Alle andere kinderen waren toen al het huis uit. De dochters Alina, Frederika en Jantje werden alle drie onderwijzeres en lid van de Remonstrantse kerk. Ze gingen samenwonen op nummer 39 in de Nieuwe Ebbingestraat in Groningen, vlak bij de vroegere bakkerij van hun vader.36 Ook Jan Jurjen was al het huis uit, hij had het door de vroege dood van zijn moeder waarschijnlijk

31 M.G.J. Duijvendak red., Geschiedenis van Groningen, deel III (Zwolle 2009) 44.

32 RHC GrA, Bevolkingsregister Groningen 1880-1890, boekdeel 14, blz. 39, fichenr. 245.

33 Duijvendak, Groningen, 126. 34

Duijvendak, Groningen, 398.

35 Duijvendak, Groningen, 398.

36 Bevolkingsregister Groningen, 1900-1910, GrA, 1900-1910, boekdeel 5, blz. 68, fichenr. 153.

(24)

moeilijk gehad, dacht zijn zoon Paul.37 ’Wellicht speelde bij het vertrek uit het ouderlijk huis ook mee dat Jan Jurjens vader snel hertrouwde.’

Jan Jurjen ging in 1885 helemaal alleen naar Rotterdam, hij was veertien jaar. Het was al mo-gelijk om per trein van Groningen naar Amsterdam te reizen en van daar naar Rotterdam, dat was in een dag te doen. Maar gezien de kosten bleef het reizen per trein, zeker over langere afstanden een zaak voor de hogere klassen.38 Grootvader Pieter Jan behoorde niet tot de hoge-re stand maar hij had misschien wel geld van de voormalige bakkerij overgehouden.

Wat deed Jan Jurjen op die jonge leeftijd alleen in Rotterdam? Hij ging naar zee, vanaf Rotterdam ging hij, zonder enige opleiding, varen als lichtmatroos. Er werd gevaren op de zeilvaart en Jan Jurjen heeft toen een avontuurlijk bestaan geleid, tot en met schipbreuk aan toe. Hij voer voor de mast en daarmee kwam hij niet veel verder.39 Voor de mast betekent aankomend matroos met te weinig opleiding om hogerop te komen. Na zijn avonturen op zee ging Jan Jurjen terug naar Groningen, waar hij werd opgevangen door zijn oudere zussen, de onderwijzeressen.40 Een nieuw toekomstperspectief kwam ook van zijn zussen, met hun hulp kon hij naar de zeevaartschool, de Kweekschool voor de Zeevaart in Leiden.41

Die Zeevaartschool was in 1856 opgericht om de werkloosheid onder jongens te be-strijden.42 Door het gehele land, ook in Groningen, waren commissies werkzaam om voorlich-ting te geven over de zeevaartschool en het aanbod aan jongens om hen te selecteren voor de opleiding. De vraag was meestal drie keer zo groot als de groep die werd toegelaten. Vanaf 1886 waren dat jongens in de leeftijd van vijftien tot zeventien jaar. De opleiding was met interne huisvesting, kosteloos en werd afgesloten met een stuurmans-examen.

Jan Jurjen is op zestienjarige leeftijd tot de school toegelaten. Hij doorliep de oplei-ding met succes en mocht zich toen stuurmansleerling noemen. Vervolgens kon hij recht-streeks naar de opleiding van de Koninklijke Paketvaart Maatschappij (KPM) en werd drie jaar later als derde officier uitgezonden naar Nederlands-Indië. In feite betrof die uitzending een vervolgopleiding op een tijdelijk contract, mits hij als negentienjarige geen militieverplichtin-gen had en dat was kennelijk het geval. In maart 1895 was zijn tijdelijk contract, de vervolg-opleiding in dienst van de KPM, afgelopen en kreeg hij ontslag. Maar wel met de belofte dat, als hij zich binnen 6 maanden bij de administrateur van de KPM in Amsterdam meldde, ‘hij

37 P.R. Bouman, interview door Albert Jan Binnendijk (AJB) op 18-2-1993, Boumanarchief RuG.

38 Duijvendak, Groningen, 148. 39

‘Voor de mast’ werd genoemd door P.R. Bouman, interview door AJB 18 februari 1993, Boumanarchief RuG.

40 P.R. Bouman, interview door AJB op 18 februari 1993, Boumanarchief RuG.

41

P.R. Bouman, interview door AJB op 18 februari 1993, Boumanarchief RuG.

(25)

preferentie geniet voor herplaatsing bij voorkomende vacatures’.43 De jonge stuurman wilde heel graag weer naar zee, liet hij de KPM weten. In december 1895 was het zover en vertrok Jan Jurjen met een vast contract op het schip de ‘Reijnst’ voor zijn eerste reis als stuurman door de Indische archipel.

De vader van P.J. Bouman was dus een zeeman, hij voer eerst als stuurman en later als gezag-voerder voor de KPM. De historicus J.N.F.M. à Campo schrijft dat deze, in 1888 opgerichte, maatschappij als haar taak zag: ‘het scheppen van een stelsel van verbindingen tussen de vele uiteen gelegen eilanden’ van Nederlands-Indië, de zogeheten ‘interinsulaire vaart’.44

Boven-dien moesten wijdere maritieme, economische en politieke belangen verdedigd en bevochten worden. Zoveel mogelijk goederen moesten vanuit de buitengewesten naar Java worden ver-voerd zodat die via de hoofdscheepvaartlijnen verder konden worden getransporteerd. Eco-nomisch ging het om het bevorderen van de uitvoerproductie voor de Nederlandse koloniale markt. Volgens à Campo was de versterking en het behoud van de koloniale macht door het scheppen van goede verbindingen het uiteindelijke bestuurlijke oogmerk. De KPM was in feite een maritieme infrastructuur van de koloniale staat. Niet alleen goederen werden vervoerd, ook passagiers en post. Van dat laatste, het postpakket, komt de naam Paketvaart in die tijd nog met één k geschreven. De maatschappij kende tussen de twee wereldoorlogen een enorme groei en beschikte toen over ruim honderd schepen waarmee op circa zeventig lijnen werd gevaren. Daaronder negen buitenlandse lijnen naar Australië en Afrika.

Vader Jan Jurjen voer op een vrachtschip in de Indische archipel. Een benoeming tot maritiem officier op vrachtschepen, in plaats van op passagiersschepen, werd niet hoog aan-geslagen. De mening heerste dat een officier op een vrachtschip minder beschaafd was, zich moeilijk tussen passagiers kon bewegen. Ook het personeel van vrachtschepen dacht er zo over. Officieren op vrachtschepen kregen bovendien 75 gulden gage per maand minder dan hun collega’s op passagiersschepen.45

De KPM was niet bepaald een aantrekkelijke werkgever. Jaren achtereen veel van huis, een tropische werkkring, vele diensten, het met betrekkelijk korte tussenpozen aandoen van meerdere havens en daarbij ook nog al die overplaatsingen waar de KPM-officieren mee te maken hadden. Na vier jaar was er recht op verlof, Jan Jurjen zal dus in 1899 voor het eerst weer terug in Nederland zijn. In juli 1901 ging hij, nu als eerste officier, voor zes maanden

43

Koninklijke Paketvaart Maatschappij (KPM), ongecodeerd archief, 1892-1973, Nationaal Archief Den Haag NL-HaNa, (toegang 2.20.58.01), inv.nr. 6.

44 J.N.F.M. à Campo, Koninklijke Paketvaart Maatschappij. Stoomvaart en staatsvorming in de Indonesische

Archipel 1888-1914 (Hilversum 1992) 245.

45

(26)

met speciaal verlof naar Nederland. De bootreis duurde, althans zonder tegenslag, ruim twee maanden. Maar hij zou op tijd arriveren om in Rotterdam op 26 september met Nelly Fonkert te trouwen.46 In januari 1902 ging hij, nu samen met zijn vrouw, terug naar Indië.

In 1906 ging Jan Jurjen weer voor bijna een half jaar naar Nederland, met zijn vrouw én met hun in Batavia geboren eerste zoon Pieter Jan (Piet). Het jonge gezin voer vanaf begin april met het ss ‘Prins Hendrik’ naar Europa en keerde eind september met het ss ‘Koning Willem III’ weer terug naar de Oost. De KPM bekostigde ook voor gezinnen de overtocht. Na 12 jaar varen in vaste dienst werd Jan Jurjen in 1907 tot gezagvoerder benoemd, hij sloeg daarmee de rang van waarnemend gezagvoerder over.47 Drie jaar later ging het gezin opnieuw met verlof naar Holland, heen met het ss ‘Koningin Wilhelmina’ en terug met de Tambora.48. Nu met daarbij ook hun in 1909 te Makassar op Zuid Celebes geboren zoon Hendrik (Henk). In 1912 werd het gezin Bouman opnieuw uitgebreid, met een derde zoon: Jan Jurjen (Jan). Jan was evenals zijn tien jaar oudere broer Piet in Batavia geboren.

Het was bij de KPM gebruikelijk om op 45-jarige leeftijd meestal na vijfentwintig dienstjaren, dat wil zeggen ‘tropenjaren’, met pensioen te gaan. Jan Jurjen was vijfenveertig jaar en had contractueel vijfentwintig jaar gevaren. Hem werd op 2 mei 1916 ontslag verleend met toekenning van pensioen.49 Dat pensioen kwam uit het Spaarfonds KPM. Samen met een uitkering uit het zogeheten Ondersteuningsfonds zorgde dit voor een pensioen van f 1.800 per jaar.50 Helaas was door de inflatie de koopkracht fors gereduceerd. Wel had Jan Jurjen een klein kapitaal dat nog wat rente-inkomen gaf.51 Van dat kleine kapitaal van zijn vader zou Piet vijf jaar later een deel kunnen krijgen om de kosten van zijn kandidaatsstudie aan de Neder-landse Handels-Hogeschool in Rotterdam te betalen. Op 3 mei 1916 reisde Jan Jurjen Bou-man met zijn gezin, zijn vrouw Nelly en hun drie zonen met het stoomschip de Tabanan voor-goed terug naar Holland.

De moeder van Piet Bouman, Nelly Fonkert, was in 1868 op Katendrecht geboren, in een her-vormd gezin. Haar moeder Cornelia Wilhelmina Baris kwam ook van Katendrecht en trouwde op twintigjarige leeftijd met de zeven jaar oudere Hendrik Fonkert. Hendrik kwam van Helle-voetsluis en had een schildersbedrijf in Katendrecht. Bouman schetst hem later als een eer-zaam huisschilder die het in de harde concurrentiestrijd in jaren zestig van de negentiende

46

KPM, NL-HaNa, (toegang 2.20.58.01), inv.nr. 7.

47

KPM, NL-HaNa, (toegang 2.20.58.01), inv.nr. 8, brieven 680, 700, 74.1.

48

KPM, NL-HaNa,(toegang 2.20.58.01), inv.nr. 9, 10, brieven 914, 893, 921, 927.

49

KPM, NL-HaNa, (toegang 2.20.58.01), inv.nr.11, brief nr. 1181.

50

KPM, NL-HaNa, KPM,(toegang 2.20.58.01), inv.nr. 343. Nu zou dat pensioen ca. € 49.000 per jaar zijn.

(27)

eeuw niet redde. Hendrik bleef hardnekkig vasthouden aan zijn ambachtelijk kwaliteitsprinci-pe. ‘Een bloeiende schilders-zaak met enige tientallen knechten’ ging tenslotte failliet.52

Het gezin kwam volgens Bouman in een armoedig arbeidersbestaan terecht.

Katendrecht was aanvankelijk een zelfstandige gemeente. Het was toen nog een rela-tief welvarend en lieflijk dorp. Katendrecht had een belangrijke veerverbinding met de Veer-haven aan de noordzijde van de Nieuwe Maas en was omringd door vruchtbare polders. Een deel van de Rotterdamse elite bracht er de zomermaanden door. In 1874 werd Katen-drecht samengevoegd met de gemeente Charlois en in 1895 werd het geannexeerd door Rotterdam. De Rotterdamse haven bleef groeien en had meer ruimte nodig. In datzelfde jaar werd begon-nen met het graven van de Maashaven en de Rijnhaven. Daarvoor is het overgrote deel van Katendrecht afgebroken. Ongeveer 700 huizen en boerderijen, enkele prachtige buitenplaatsen en de kerk werden gesloopt; ongeveer 3500 mensen moesten Katendrecht verlaten. Na vol-tooiing van de havens in 1911 was er van het lieflijke dorp aan de rivier vrijwel niets meer over. Katendrecht was een schiereiland geworden tussen de Rijnhaven en de Maashaven. De grootouders van Bouman van moederszijde hadden Katendrecht toen al lang verlaten. Ze woonden inmiddels in de wijk Kralingen in Rotterdam.

Jan Jurjen ontmoette Nelly Fonkert in 1895, toen zij zevenentwintig jaar was. Daarna vertrok Jan Jurjen dus als stuurman voor zijn eerste zeereis door de Indische archipel. Zes jaar later in september 1901, inmiddels had Jan Jurjen weer promotie gemaakt en was nu eerste stuurman, traden zij in het huwelijk. Nog enkele maanden woonde het echtpaar Jan Jurjen Bouman en Nelly Bouman-Fonkert in Rotterdam, in een straat met de toepasselijke naam Atjehstraat, om daarna in januari 1902 naar Indië te vertrekken.

De moeder van Bouman leed, evenals haar vijf jaar oudere zus Celia Maria, aan chro-nische bronchitis.53 Maar ze bleef door goede verzorging in redelijke conditie. Haar zus daar-entegen leidde ‘een zwoegend bestaan’. Ze was nog maar vijfenvijftig jaar toen ze aan de ziekte overleed. Celia Maria was getrouwd met Hendrik Montfoort. Over deze oom Hendrik schreef Bouman met veel sympathie: ‘Voor mij, in burgerlijk milieu opgevoed, was het van onschatbare waarde regelmatig een intelligente arbeider, een oom van me, te ontmoeten.’54 Het ging hier om ‘een arbeider met een helder verstand en intense politieke belangstelling, een van Kuypers kleine luyden’. Ondanks zijn ‘schamel arbeidsloon’ kocht Hendrik Mont-foort boeken en was hij zelfs geabonneerd op de Handelingen van de Tweede Kamer.

52 P.J. Bouman, Voor en na de zondvloed (Amsterdam 1970) 20.

53

Bouman, Zondvloed, 20.

(28)

man, toen rond de twintig jaar, bracht zondagmiddagen door met zijn oom, een weduwnaar van begin zestig. Die ontmoetingen vond Bouman leerzamer dan de college-uren.

In deze contacten van Bouman met zijn oom en ook in het meeleven met het ‘armoe-dig arbeidersbestaan’ van opa Fonkert, werd de basis gelegd voor wat we later herkennen als het uitgesproken sociaal gevoel van Bouman. Niet alleen aan oom Hendrik maar ook aan ‘vrouwenfiguren van uitzonderlijke wijsheid, goedheid en natuurlijke offervaardigheid’ had hij veel te danken. Zoals een vriendin van zijn moeder, C. van T.-B.55 Bouman zag hoog tegen haar op en had een blijvende herinnering aan haar.

Maar bovenal was hij voor de vorming van zijn persoonlijkheid zijn moeder veel ver-schuldigd. Piet had een sterkere band met zijn moeder dan met zijn vader. Omdat hij in Indië veel met zijn moeder alleen was had hij ook meer contact met zijn moeder dan met zijn vader. Ook omdat ‘hij zich qua aard gemakkelijker tot zijn moeder richtte dan tot zijn vader’.56 Va-der Jan Jurjen had een aantal eigenschappen waarin hij erg verschilde van zijn zoon. VaVa-der Jan Jurjen was driftig en opvliegend en had een gevoel voor humor dat zijn zoon niet aan-sprak. Bouman junior was veel beschouwelijker van aard. Toch bleef het contact tussen vader en zoon goed. Vader Jan Jurjen kwam, tot aan zijn overlijden in 1949, regelmatig bij het gezin van zijn oudste zoon logeren.

Over zijn moeder schreef Bouman na haar overlijden in 1943 met veel respect en lief-de.57 Over haar karakter (vroom, niet kerkelijk), over haar ziekte, over haar levensloop, over zijn kinderjaren met haar en over het wonen ‘in de Oost’ en de terugkeer naar Nederland. Ze was een heel stille, ingetogen vrouw met een sterke neiging tot mystiek, maar absoluut onker-kelijk. De laatste jaren van haar leven las ze veel in De Navolging van Christus van Thomas à Kempis.58 Ze behoorde volgens Bouman ‘tot de heel enkelen, die dit boek heeft kunnen lezen zonder een verpletterend gevoel van onmacht. Wat ze las moest haar bekend zijn voorgeko-men’. Ze klaagde nooit, ook niet over het zware bestaan van een zeemansvrouw.59

Zijn moe-der heeft zich ‘slechts door de grootste geestkracht in Indië staande kunnen houden en haar kinderen kunnen opvoeden.’ Bij haar overlijden gingen de gedachten van Bouman ‘stroom-opwaarts terug naar het verleden’.60

Op zijn derde in de grote tuin van het huis te Parapattan

55 Waarschijnlijk staan de initialen voor mevrouw Van Tilburg, de moeder van Jan van Tilburg, die gouverneur

van Suriname is geweest. P.R. Bouman interview door AJB op18 februari 1993, Boumanarchief RuG.

56 P.R. Bouman interview door AJB op 18 februari 1993, Boumanarchief RuG.

57 Dagboek 30 oktober 1943, NHA,(toegang 316).

58

Bouman weet dat het boek is geschreven door Geert Groote en niet, zoals meestal wordt beweerd, door Tho- mas à Kempis (Van Renaissance tot Wereldoorlog, 38). Kempis was een middeleeuwse monnik en behoorde tot de spirituele beweging van de Moderne Devotie.

59

Puchinger, Christendom, 274.

(29)

(Batavia), het vierde jaar in Holland. Daarna Singapore; vanaf toen ging zijn moeder een heel grote plaats in zijn leven innemen. Ze leerde hem schrijven toen hij vijf werd.

Een totok in Indië

Bouman was een totok, alhoewel in Indië geboren toch een Hollander.61 Aan die benaming kleefde een negatieve connotatie. Bouman was geen kind van die paradijselijke omgeving waarvan hij de vele kleuren, geuren en geluiden met al zijn zintuigen opzoog. Die nauwelijks te beschrijven atmosfeer die hij in zich droeg, terwijl hij desondanks een buitenstaander bleef, een vreemdeling met een koloniaal stempel.

Pieter Jan (Piet) Bouman werd in Nederlands-Indië geboren, op vrijdag 19 september 1902 te Batavia op West-Java.62 Zoals gezegd werd hij vernoemd naar zijn grootvader van vaderszijde, de Groningse bakker. Ruim twee jaar na zijn geboorte, op 4 december 1904, werd Piet gedoopt in de kerk van de Evangelische Gemeente (een gecombineerde hervormde en Lutherse kerk) op het Koningsplein te Batavia.63 Het gezin was hervormd maar niet kerke-lijk, misschien was het zijn vrome moeder, die de doop wilde.

Piet werd geboren in het huis aan de Parapattan waar hij met zijn ouders tot zijn vierde woonde voordat zij verhuisden naar de toenmalige Britse kolonie Singapore. Het was de enige woonplek buiten Nederlands-Indië van de ongeveer tien huizen waar Piet met zijn ouders heeft gewoond voordat hij definitief naar Nederland kwam. Maar het ging niet om de huizen want het dagelijks leven in huis, met daarvoor de steeds weer opnieuw aangeschafte meubels, bleef hetzelfde. Het ging om de omgeving, een steeds weer nieuwe avontuurlijke omgeving met inlandse vriendjes, tot wie er altijd een zekere afstand bleef.

Voor kinderen moet het in Indië heerlijk zijn geweest. Met een klimaat dat plezieriger was dan in Holland en met heel andere belevenissen dan kinderen in Nederland hadden.64 Het tropische Indië met de vele kleuren van planten en bloemen en een overdaad van groen, het overheersende groen. Met ook altijd de gloed van de zon, de zinderende hitte in de middag. Maar ook de vele speelmogelijkheden, zoals in de grote tuin rond het huis in Parapattan te Batavia.

Piet was inmiddels zeven jaar toen hij met zijn ouders verhuisde van Singapore naar Makassar op Zuid-Celebes, waar zijn broer Henk werd geboren. Nog datzelfde jaar verkaste

61

Totok is een Indische benaming voor een volbloed Hollander.

62 Persoonskaart nr. 28203, Centraal Bureau voor Genealogie.

63 Extract doopregister der Evangelische Gemeente te Batavia 5 januari 1905, Boumanarchief RuG.

64

L. Turksma, Nederlanders in Nederlands-Indië: sociologische interpretatie van een verleden tijd. (Amersfoort 1987) 82.

(30)

de familie naar Sabang op het eiland Weh, vlak bij Kota Radja, de hoofdstad van de provincie Atjeh op het noordelijk deel van Sumatra. 1909 was een onrustig verhuisjaar, want het gezin bleef maar kort in die uithoek van Nederlands-Indië om al gauw zijn intrek te nemen in het, voor Indiëgangers bekende, hotel De Boer te Medan in de provincie Noord-Sumatra ten zui-den van Atjeh. Ook daar bleef de familie niet lang want het ging weer naar Batavia.

Een kort verblijf op het eiland Weh dat behoorde tot de provincie Atjeh en eveneens een kort verblijf in Medan net ten zuiden van Atjeh. Hadden die snel opeenvolgende verhui-zingen misschien te maken met de Atjehoorlog? De Atjehoorlog was vijf jaar eerder beëin-digd, althans officieel, met de overgave van sultan Mohammed Daoed van Atjeh, maar de aanslagen gingen door. De zevenjarige Piet heeft waarschijnlijk toen al, of misschien later tijdens de nog resterende zeven Indische jaren, begrepen wat de oorzaak was van het snel ach-tereen verhuizen, van het trachten te vermijden om in of dichtbij Atjeh te wonen. Wellicht had Piet er toen gedachten over dat Indische mensen, die hij alleen kende als de bedienden die beleefd en voorkomend waren, ook kwaadwillig zouden kunnen zijn? Misschien leerde Piet op school over de ethische politiek. Het Nederlandse koloniale beleid om enerzijds de Indi-sche bevolking op te voeden en hun enige welvaart te bezorgen maar anderzijds met militaire expedities de traditionele structuur van de Indische samenleving te ‘corrigeren’.

Het vele verhuizen zal voor hem, die inmiddels leerplichtig was en naar school ging, niet plezierig zijn geweest. ‘Ik heb elf lagere scholen gehad.’65 Steeds weer een andere school waar hij zich weer moest aanpassen en opnieuw vriendjes moest zien te krijgen. Maar aan de laatste verhuizing, naar Batavia, zat ook een lange vakantie vast, want het gezin ging voor zes maanden verlof naar Rotterdam. Bouman herinnerde zich daarvan het zondagse bezoek van opa Fonkert, zijn grootvader van moederszijde, die met hem kwam schaken.66

Na de ervaringen op Sumatra, in de omgeving van Atjeh, bleef de familie op Java wo-nen, hoewel het vele verhuizen doorging. Drie jaar bleef het gezin in Batavia wonen waar zoals gezegd Jan werd geboren.67 Dat was voor het gezin een groot geluk na een auto-ongeluk in het najaar van 1911, waarbij moeder zwaar gewond raakte en Henk zelfs levensgevaarlijk gewond. Allebei werden ze weer geheel beter. Na Batavia volgde Soerabaja op Oost-Java, Nongkodjadjar eveneens op Oost-Java en toen Lawang, dat aan de weg ligt van Malang naar Soerabaja, en waar Bouman ‘wat Ma betreft heerlijke herinneringen’ aan had. Hij was steeds met haar samen en kon haar veel helpen. Piet was negen jaar, zijn broer Henk twee en Jan nog

65 Bibeb, ‘Wij bouwen ook muren’, Vrij Nederland 6 oktober 1962.

66

Dagboek 30 oktober 1943, NHA(toegang 316).

(31)

een baby. Vader Bouman was altijd op reis en hij was ook de oorzaak van de vele verhuizin-gen. Het plezierige verblijf in Lawang duurde slechts een half jaar, de familie ging weer ver-huizen, terug naar Soerabaja. Maar daar bleef het gezin dan ook ongebruikelijk lang: vier jaar van 1912 tot 1916 voordat de familie voorgoed naar Holland ging.

Overplaatsingen van ambtenaren, legerofficieren maar dus ook van officieren van de KPM kwamen in Indië veel voor. Dat betekende afscheid nemen en op de nieuwe plek weer inburgeren. Bovendien kostte het veel geld, en de inboedel transporteren naar de nieuwe woonplaats was zelfs meestal onbetaalbaar. Daarom werd die op een veiling verkocht en werd er vervolgens elders een nieuwe inboedel aangeschaft. Toch was het gezin Bouman in Indië kennelijk niet armlastig; vader bezat aandelen Koninklijke Hollandsche Lloyd.68

In de gehele negentiende eeuw werd het beeld in de Nederlandse kolonie bepaald door mannen. Ook begin twintigste eeuw, toen Nelly met Jan Jurjen voor het eerst naar Neder-lands-Indië ging, was het aantal vrouwen nog vrij beperkt. De levensomstandigheden in Indië waren al niet gemakkelijk en zeker niet voor vrouwen. Marie van Zeggelen schrijft daarover: ‘Het is zo verschrikkelijk, dat eeuwige groen, dat eeuwige thuiszitten tussen de witgekalkte muren, de vervelende visites bij wildvreemden, de onbeduidende praatjes.’69 En ‘daarna de avond die om zes uur al alles versombert met zijn ondoordringbare zwartheid, met zijn stille kracht’. Omdat mannen hun werk hebben, daardoor veel afwezig zijn, is het nietsdoen en de eenzaamheid voor vrouwen nog groter. Dat gold zeker voor moeder Nelly, want haar man was veel en langdurig van huis. De Europese vrouw hoefde in huis ook niet veel te doen, en werd dat ook niet geacht te doen. Ze had een kokkie, een baboe, een naaister, één of twee huisjongens, en misschien ook een waterdrager/tuinman en een koetsier. Europese vrouwen in Indië kampten veelal met zogeheten tropical nervousness veroorzaakt door het klimaat, de verveling en de heimwee. Het vreemde en vervreemdende Indië tegenover het vertrouwde en veilige ‘thuis’ Holland.70

Vrouwen gingen vaak tijdelijk of definitief en soms vergezeld van hun kinderen naar Holland terug.

Over het leefklimaat in het begin van de twintigste eeuw in Indië kon verschillend worden gedacht. Weer in Nederland terug spraken velen met weemoed over Tempo Doeloe, over de tijd van vroeger. Maar er waren ook andere beoordelingen over het leven in Neder-lands-Indië van die tijd schreef L.C. van Vleuten, soms zeer negatief, die dan weer fel werden

68 Bouman, Zondvloed, 16.

69

Marie van Zeggelen, Indrukken van een zwervelinge. De Hollandsche vrouw in Indië (Amsterdam 1910) 12.

(32)

bestreden.71 Wonen op buitenposten, diep in het binnenland was geen pretje. Het was er pri-mitief en eenzaam. In de kuststeden waar de familie Bouman verbleef was het al beter, want het was meer Europees. Maar wat bleef was die andere betekenis van Tempo Doeloe, het traag voortgaan in de tijd, de gezapige rust. Het klimaat en de natuur maakten de mensen trager. Het vochtig-hete klimaat van bijvoorbeeld Batavia is ongezond voor Europeanen, die dat niet gewend zijn. Het sterftecijfer in de kustplaatsen lag twee maal zo hoog als in het hoger gele-gen binnenland. En daarbij de onverklaarbare en blijvende dreiging van de vreemde cultuur, waarover Van Vleuten concludeert: ‘Niemand wandelt ongestraft onder de palmen.’72

De verhouding van Hollandse kinderen tot de bedienden was problematisch. Tida

ma-oe (ik wil niet) was het codewoord voor de babma-oes om de Europese kinderen altijd hun zin te

geven. De kinderen leerden een gebiedende toon aan. Zij mochten geen nauwe relaties met bedienden aanknopen, want dat leidde maar tot het aanleren van slechte gewoonten. Contact met inheemse vriendjes werd wel toegestaan. Wortelde zich onder meer in deze ervaringen de latere opvatting van Bouman over ongelijkheid, tussen enerzijds de elite en anderzijds het gewone volk?

De Nederlandse leerplichtwet gold ook in Indië, dus ging Piet vanaf zijn zesde naar school. Omdat het gezin Bouman Nederlands-hervormd was, ging hij waarschijnlijk naar een protestantse school. In tegenstelling tot de openbare school kwam Bouman daar weinig of geen Indische kinderen tegen. De lagere school begon om half acht en ging door tot één uur. Dan volgde een heel programma van baden en rusten en dan, na vijf uur, het maken van huis-werk.

Vanaf ongeveer 1901 hanteerde Nederland een nieuw beleid in haar kolonie, dat al eerder ter sprake kwam: de zogeheten ethische politiek.73 Dat was dus in de jaren dat het ge-zin Bouman in Indië verbleef. Het christelijke Nederland meende tegenover de Indische be-volking een zedelijke roeping te moeten vervullen. De beleidswijziging was een gevolg van de felle protesten in Nederland tegen de uitbuiting van Indië. De in de kolonie gemaakte win-sten behoorden ook aan de Indische bevolking ten goede te komen. Ging het eerst om het on-der controle brengen van het gebied, nu ging het ook om ontwikkelingsbeleid, om de uitbrei-ding van het onderwijs, de economische ontwikkeling van de inheemse bevolking, de infra-structuur, het bestuur en de rechtspraak. Of anders gezegd: het onder Nederlands gezag bren-gen van de gehele Indonesische archipel én de ontwikkeling van land en volk van dit gebied

71 L.C. van Vleuten, De waarheid omtrent het leven in Nederlands-Indië (Batavia 1900).

72

Van Vleuten, Nederlands-Indië, 5.

(33)

in de richting van zelfbestuur onder Nederlandse leiding naar westers model. Dit had ook een grote uitbreiding van het ambtelijk apparaat tot gevolg.74

Dertig jaar later zou Bouman zich in de discussie over de ethische politiek mengen. Dat deed hij met een recensie van het proefschrift van zijn vriend Job van Leur, en die we later nog zullen tegenkomen.75 De ethische politiek bedoelde, volgens Bouman, onbaatzuchtig rekening te houden met de belangen van de inlandse bevolking. Maar het bevorderde onbe-doeld het nationalisme dat zich vervolgens tegen de Nederlandse overheersing keerde. In plaats van het verbeteren van de ethische politiek, sinds eind jaren dertig een dominant stand-punt, bepleitte Bouman een indo-centrische koloniale politiek. Een benadering waartegen, zoals Van Leur heeft ondervonden, veel weerstand, zo niet vijandigheid bestond. Bouman waarschuwde om de problemen niet uitsluitend vanuit Nederlands oogpunt te bezien. Om geen ‘Europese maatstaven aan te leggen voor koloniale problemen die slechts kunnen wor-den begrepen uit de structuur van de Indische samenleving zelf.’ Hij voorspelde in zijn artikel uit 1939 dat dit vraagstuk de politiek de komende jaren zal gaan beheersen.

74

Groeneboer, Indië, 239.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden Het Ctgb beoordeelt het product op:. •

Zij gaf in de 19de eeuw de Europese cultuur de typische aspecten, waarmee de cultuurgeschiedenis, welke steeds naar de dominanten in bepaalde cultuurgebieden en -tijdperken zoekt, in

Gedachtig aan het woord van Dilthey dat de mens niet alleen geschiedenis heeft, maar zelf ook geschiedenis is, heeft voortgezet onderzoek mij in mijn mening versterkt dat geen

Weliswaar had Alberts vrouw Mileva Maric, Servische van geboorte, liever te Zürich willen blijven, maar ze verzette zich toch niet tegen de beslissing om met de beide kinderen,

Intussen is echter een Afrikaans rasbewustzijn, vermengd met nationalistische gevoelens ontwaakt, dat even sterk de nadruk legt op Europese wandaden in het verleden als van

Geplaatst bij de GPGD in de 4 e Militaire Afd op Java (hospitaal te Tjimahi).. 527) de bepalingen voor Europeanen op hem toepasselijk verklaard. Na terugkeer geplaatst bij de GPGD

Want bijtjes laten zich niet plagen, Zij steken daad'lijk met geweld, En Max en Taxje, erg geschrokken, Zijn beiden jankend

Verstrooid liet deze zijn actetas staan, maar toen hij bij de deur met een schrikbeweging naar zijn plaats wilde teruglopen om zijn tas te halen, had Burke zich daarvan reeds