• No results found

Resistentie en tolerantie van roos voor wortelaaltjes : literatuurstudie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Resistentie en tolerantie van roos voor wortelaaltjes : literatuurstudie"

Copied!
21
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

COLOFON

® 2000 Proefstation voor Bloemisterij en Glasgroente

Niets uit deze opgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen

in een automatisch gegevensbestand, of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder schriftelijke toestemming van de uitgever.

No part of this book may be reproduced and/or published in any form, photoprint, microfilm or by any other means without written permission from the publisher.

Het Proefstation voor Bloemisterij en Glasgroente stelt zich niet aansprakelijk voor eventuele schadelijke gevolgen die kunnen ontstaan bij het gebruik van de

gegevens in deze uitgave.

Financiering

Het Praktijkonderzoek Bloemisterij en Glasgroente wordt medegefinancierd door:

,\V,

Productschap Tuinbouw Postbus 280 Productschap \ ! f Tuinbouw 2700 AG Zoetermeer

r * Tel. 079-3470707

landbouw, natuurbeheer en visserij

Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij Postbus 20401

2500 EK Den Haag Tel. 070-3786868

(2)

Proefstation voor Bloemisterij en Glasgroente ISSN 1385 - 3015 Vestiging Aalsmeer

Linnaeuslaan 2a, 1431 JV Aalsmeer Tel. 0297-352525, fax 0297-352270

RESISTENTIE EN TOLERANTIE VAN ROOS VOOR

WORTELAALTJES

L itéra tuurs tu die

Project/proefnummer 1671.3 Loes Stapel Jan Amsing Aalsmeer, december 2000 Rapport 315 Prijs ƒ 20,00

(3)

INHOUD

1. INLEIDING 5

2. ROZENONDERSTAMMEN IN DE PRAKTIJK 6

3. RESISTENTIE EN TOLERANTIE VAN ROZENONDERSTAMMEN VOOR

WORTELAALTJES 8

3.1 Inleiding 8 3.2 Begripsomschrijving - 8

3.3 Vergelijking van de onderzoeksartikelen 9

3.3.1 Pratylenchus penetrans 9 3.3.2 Pratylenchus vulnus \ \

3.3.3 Meloidogyne hapla 12

4. DISCUSSIE EN CONCLUSIE i g

5. AANBEVELINGEN VOOR ONDERZOEK 20

(4)

1. INLEIDING

In dit rapport is een literatuuroverzicht gegeven over tolerantie (vermogen van de waard om de nadelige gevolgen van de nematode zo gering mogelijk te houden) en resistentie (vermogen van de waard om de groei en activiteit van de nematode te bemoeilijken) van rozen(onderstammen) voor wortelaaltjes. Wortelaaltjes kunnen grote schade toebrengen aan het rozenbestand. Bovengrondse symptomen van wortelaaltjes zijn onder andere: chlorotische verschijnselen in het b|ad, groeiach-terstand, verminderde bloemproductie en kortere stelen. De nematoden die bij ro-zen tot aantasting kunnen komen zijn de wortellesie-aaltjes Pratylenchus

penetrans, P. vulnus en het noordelijk wortelknobbelaaltje Meloidogyne hap/a.

Het gewone wortellesieaaltje Pratylenchus penetrans en het houtwortellesieaaltje

P. vulnus zijn in staat in wortels te penetreren en weer de grond in te kruipen.

De-ze nematoden blijven mobiel en behoren daarmee tot de categorie van de migre-rende endoparasitaire wortelaaltjes. In de wortel bewegen ze zich tussen de cellen door en gebruiken het cytoplasma van de plantencellen als voedsel. De beschadig-de cellen necrotiseren en vaak komen polyfenolen vrij. Als gevolg hiervan zijn vaak gekleurde vlekjes zichtbaar op de wortel, de lesies. De haarwortels kunnen afster-ven. Pratylenchus soorten leggen eieren in de cortex of in de grond nabij de wor-tels.

Het noordelijk wortelknobbelaaltje Meloidogyne hap/a veroorzaakt knobbels op de wortels. Het jongste larvale stadium (j1) vervelt in het ei, de j2 is de infectueuze vorm en penetreert de wortels in de strekkingszone, vlak voor het uiteinde van de wortel. Als de nematode eenmaal op zijn plek is wordt de waardplant gestimuleerd om een voedingscel te produceren. De vrouwtjes die zich ontwikkelen worden im-mobiel en beëindigen hun levenscyclus in de wortels, nadat ze eitjes hebben ge-produceerd. Deze eitjes liggen in een soort zak, eiprop of eimatrix genaamd, aan de buitenkant van de wortels. Symptomen aan de wortels zijn veranderingen in de wortelgroei (knobbels en vertakkingen).

Van de drie bovengenoemde aaltjes is het houtwortellesieaaltje P. vulnus voor kas-rozen, geteeld in de grond, één van de meest schadelijke wortelaaltjes (Amsing, 1988). Aaltjes kunnen 'bestreden' worden door: gewasrotatie, behandelingen met nematiciden of door het gebruik van resistente cultivars. Het gebruik van nemati-ciden wordt, in verband met milieu-eisen, echter steeds meer ingeperkt. Daarom wordt het steeds belangrijker te zoeken naar resistente en tolerante cultivars, of om via veredelingsprogramma's resistentiegenen in te bouwen. Dit geldt met name voor grondteelten, omdat een met aaltjes besmette perceel grond niet meer aal-tjesvrij gemaakt kan worden.

Het zou dus een goede stap vooruit zijn wanneer in het bestaande rozenbestand onderstammen aanwezig zijn die van zichzelf een gedeeltelijke of liefst een volledi-ge resistentie zouden bezitten voor één of meerdere van deze aaltjes. Het doel van deze literatuurstudie is dan ook onderzoeken welke onderstammen in het verleden onderzocht zijn op hun tolerantie en resistentie tegen wortelaaltjes.

(5)

2. ROZENONDERSTAMMEN IN DE PRAKTIJK

In de huidige snijrozenteelt worden onderstammen gebruikt om de bloemproductie (groeikracht) en bloemkwaliteit van de op de onderstam geënte cultivars te beïn-vloeden. Er zijn verschillende onderstammen die verschillen in invloed op groei-kracht en kwaliteit. Verder is het ook belangrijk dat een volgende snede na het oogsten snel is met kwalitatief goede bloemen. In Tabel 1 worden van de meest geteelde onderstammen hun eigenschappen genoemd.

Tabel 1 - Veel gebruikte rozenonderstammen en hun eigenschappen (bronnen: Internet: www.stokmanrozen.nl, home.wxs.nl/~r.morssink/paginas/ pag.gesl/inhoud.html#Rosa; Hoog, 1994) Rozenonderstam R. canina 'Brögs Stachellose' R. canina 'Inermis' R. canina 'Pfander' R. canina 'Pollmers' R. canina 'Schmid's Ideal'

R. canina 'Superbe'

Eigenschappen

• positieve invloed op de kwaliteit van de geoogste rozen • krachtige groeier, groeit lang door

• lange oculatieperiode • verenigbaar met alle rassen

• van oudsher het meest toegepast in Noord-West Euro-pa

• positieve invloed op de kwaliteit van de geoogste rozen (sterkere kleur en betere knopvorm)

• alleen generatief te vermeerderen

• diepwortelend wortelgestel; ondersneden onderstam-men geven een beter vertakt wortelgestel

• is langzamer startend dan bijvoorbeeld 'Natal Briar' • veel wildopslag

• gevoelig voor uitdroging van wortels • geen stekels

• goede onderstam voor alle typen rozen • lange groeiperiode

• lange oculatieperiode

• op droge gronden gevoelig voor meeldauw • goed bruikbaar op zwaardere kleiige gronden • is vorstbestendig, maar valt bij koude nachten wel

terug in produktie

• goede, winterharde, onderstam voor stam-/klimrozen • slaat goed aan en levert goede kwaliteit struiken • sterke groei

• zeer gevoelig voor meeldauw • verenigbaar met alle rassen • zwaar wortelgestel • geringe groeikracht

• positieve invloed op de kwaliteit van de geoogste rozen • lange oculatieperiode

• slaat goed aan en levert goede kwaliteit struiken • het beste voor grootbloemige rozen

• weinig last van ziekten • ongevoelig voor alle ziekten • verenigbaar met alle rassen

(6)

Rozenonderstam

R. chinensis 'Indica Major'

R. chinensis 'Manetti' R. corymbifera 'Laxa' /?. multiflora R. 'Natal Briar' R. rubiginosa R. rugosa 'Hollandica' Eiqenschappen

• van oudsher het meest toegepast in het Middellandse zeegebied

• wordt vegetatief vermeerderd • geeft de bleekste kleuren • hoge productie

• soms stelen niet stevig genoeg

• gedijt het best in een warm en vrij vochtig klimaat • kent geen winterrust; bij lage temperaturen gaat

pro-ductie echter fors omlaag • vorstgevoelig

• het meest gevoelig voor agrobacterium

• fijn vertakt compact wortelgestel, geschikt voor lichte-re gronden, plichte-refelichte-reert een hoog zuurstofgehalte (wa-ter/lucht verhouding 60/40)

• wordt veel gebruikt in Midden- en Zuid Amerika • kleurintensiteit is vergelijkbaar met 'Natal Briar' • een produktieve onderstam

• gedijt het best in een warm en vrij vochtig klimaat, maar kan ook goed lage nachttemperaturen verdragen • vorstgevoelig

• gevoelig voor agrobacterium

• zeer geschikt voor kalkrijke gronden, groeit slecht op zure grond

• vroege oculatie • weinig wildopslag

• weinig gevoelig voor ziekten • langzame groeier

• grote groeikracht • vertoont geen winterrust • verdraagt slecht natte grond • verenigbaar met alle rassen

• goede onderstam (een doornloze selectie) voor stamro-zen, echter vorstgevoelig

• kans op bloemmisvormingen • gevoelig voor meeldauw

• oorspronkelijk afkomstig uit Zuid-Afrika • vraagt méér water dan andere onderstammen • de onderstam wordt vegetatief vermeerderd en geeft

een zwaardere produktie met meer steellengte, snel wortelend en herstellend

• bloemkleur iets minder sterk dan 'Inermis', vergelijk-baar met 'Manetti' en iets sterker dan 'Indica Major' • is gevoeliger voor borium dan andere onderstammen,

gehaltes boven 50 ppm geven problemen • vorstgevoelig

• lange oculatieperiode • verenigbaar met alle rassen

• aan te bevelen voor hybride-theerozen • goede onderstam voor stamrozen

(7)

3. RESISTENTE EN TOLERANTIE VAN

ROZENONDERSTAM-MEN VOOR WORTELAALTJES

3.1 INLEIDING

Uit diverse inventarisaties in de praktijk blijkt dat wortelaaltjes regelmatig voorko-men, en niet alleen op vollegrondsbedrijven, maar ook in substraatteelten (kokos en steenwol). Al in 1956 wordt melding gedaan van een inventarisatie over het voorkomen van diverse nematoden soorten op 34 rozenbedrijven in veertien Sta-ten van Noord-Amerika. De monsters werden genomen bij planSta-ten die chlorose vertoonden en slecht groeiden. Aaltjes die het meest werden gevonden, waren

Pratylenchus en Xiphinema. Slechts op één bedrijf werd Meloidogyne hap/a

ge-vonden (Schindler, 1956). Een artikel uit 1968 meldt een inventarisatie uit de Ve-renigde Arabische Republiek waarin 110 monsters zijn verzameld op diverse ro-zenbedrijven. De monsters zijn geanalyseerd op het voorkomen van een aantal plantenparasitaire aaltjes. In 20 gevallen werd er Meloidogyne spp. gevonden en in 24 gevallen Pratylenchus vu/nus (Diab et al., 1968). Bij een andere inventarisatie in de praktijk in Duitsland vond men aantallen van 50 tot 1500 P. penetrans per 250 g grond. De verticale verdeling van nematoden (hoofdzakelijk Paratylenchus

spp.) in de grond is in dat onderzoek ook bepaald. In de bovenste 60 cm werden

aaltjes gevonden, waarvan 80 % in de bovenste 30 cm (Kloczko en Spethmann, 1994). In de Gewasnieuwsbrief Roos van 2 oktober 1998 wordt melding gemaakt van ruim honderd bedrijven die besmet zijn met aaltjes. In werkelijkheid zal dit aantal nog hoger liggen. In het schrijven wordt niet vermeld of het bedrijven in de grond of bedrijven met een substraatteelt betreft.

3.2 BEGRIPSOMSCHRIJVING

In deze paragraaf wordt een omschrijving gegeven van de belangrijkste begrippen. • Fytofaag - organisme dat zich voedt met levend plantaardig weefsel.

• Gastheer, waard - organisme (individu of soort) waarin of waarop een ander organisme of virus de bestanddelen en voorwaarden vindt, die voor zijn groei (en vermeerdering) nodig zijn.

• Gevoeligheid (schade) - eigenschap van een organisme om op parasiet,

fyto-faag of abiotische factor relatief sterk te reageren met symptomen

(inclu-sief opbrengstvermindering).

• Organisme - één- of meercellige biologische eenheid van gedifferentieerde bouw met afzonderlijke organellen of organen die in onderlinge samen-hang en afhankelijkheid functioneren, en met het vermogen om zichzelf te vermeerderen en zich erfelijk aan veranderende omstandigheden aan te passen.

• Parasiet - organisme of virus dat min of meer blijvend en soms voor een deel van zijn levenscyclus leeft in min of meer nauwe gemeenschap met een levend organisme (gastheer) aan de weefsels waarvan het zijn voedsel geheel of gedeeltelijk en ten nadele ervan onttrekt.

(8)

Resistentie - vermogen van de waard om groei en activiteit van parasiet of

fytofaag en de vermeerdering van virus te bemoeilijken.

Symptoom, ziekteverschijnsel - zichtbare of op andere wijze waarneembare afwijking ontstaan ten gevolge van aantasting.

Tolerantie - vermogen van de waard om de nadelige gevolgen van een para-siet of fytofaag of van een abiotische factor zo gering mogelijk te houden. Vatbaarheid - onvermogen van een organisme om de groei/ontwikkeling van

parasiet te verhinderen; geheel van eigenschappen dat een organisme

ge-schikt maakt als waard van een parasiet. Waard - zie gastheer.

3.3 VERGELIJKING VAN DE ONDERZOEKSARTIKELEN

In de volgende drie paragrafen worden de gevonden resultaten per nematoden-soort beschreven. In iedere paragraaf worden de gegevens gepresenteerd in chro-nologische volgorde van verschijnen van de artikelen. Dit omdat in sommige arti-kelen onderzoek beschreven wordt waarin een groot aantal onderstammen is ge-test. In Tabel 2 staan alle resultaten samengevat, waarbij de resultaten per cultivar worden weergegeven. De lege plaatsen in deze tabel betekenen dat óf de resulta-ten niet zijn beschreven in het artikel óf dat er geen onderzoek aan gedaan is.

3.3.1 Pra tylenchus pene trans

Onderzoek in Frankrijk uit 1971 geeft de resultaten van het testen van vijf rozen-onderstammen op waardplantgeschiktheid voor P. penetrans. De geteste onder-stammen waren R. multiflora, R. indica 'Major', R. canina, R. canina 'Pfänder' en

R. 'Manetti'. De rozen zijn op twee manieren besmet: enerzijds met behulp van

besmette grond daarnaast zijn er nog besmette plantendelen aan de grond toege-voegd. In het artikel staat niet vermeld met welke aantallen aaltjes de grond be-smet is. De onderstammen bleken voor P. penetrans resistent te zijn. Het aantal aaltjes in de grond namen af gedurende de looptijd van de proef (Berge, 1971). In een ander onderzoek zijn in veldproeven 13 rozenonderstammen getest op hun waardplantgeschiktheid voor P. penetrans. De onderstammen waren: R. multiflora,

R. canina, R. canina 'Pollmers', R. c. 'Brögs Stachellose', R. c. 'Inermis', R. c.

'Pfänder', R. c. 'Heinsohn's Rekord', R. c. 'Succes', R. c. 'Schmids Ideal', R.

chi-nensis 'Manetti', R. chichi-nensis 'Major', R. dumetorum 'Laxa' en R. rubiginosa. Ook

dit waren veldexperimenten in een zandige grond. De grond bevatte per 100 ml 113 aaltjes P. penetrans. In tegenstelling tot eerder genoemd onderzoek, waarin een aantal dezelfde geteste onderstammen resistent bleken te zijn, waren in dit onderzoek geen van de onderstammen resistent voor P. penetrans. De vermeerde-ring van de aaltjes op alle onderzochte onderstammen was vrij goed (Coolen en Hendrickx, 1972).

Japanse onderzoekers hebben acht rozenonderstammen getest, afkomstig uit Ja-pan, Israël en de USA op hun resistentie voor P. penetrans. De onderzochte culti-vars zijn R. wichuraiana, R. indica 'Major', R. 'Manetti', R. multiflora ' K - 1 ' en 'K-2' en R. multiflora 'ISU60-5', 'ISU71-6' en 'ISUD-1'. De proef is uitgevoerd in pot-ten, met een diameter van 30 cm. Bij iedere pot werd 40 ml suspensie gedaan met circa 4800 aaltjes. Na 7 maanden is de proef beëindigd. Voor P. pentrans waren de verschillen tussen de onderstammen niet erg duidelijk. R. multiflora

(9)

'60-5' was het minst resistent en /?. indica 'Major', R. multiflora 'K-2' en /?.

wichuraiana het meest resistent (Ohkawa en Saigusa, 1981).

Recentere inoculatieproeven zijn uitgevoerd in Duitsland met twee weken oude zaailingen van R. micrantha, R. obtusifolia en R. tomentosa en vijf weken oude zaailingen van R. corymbifera 'Laxa'. De planten zijn geïnoculeerd met een besmet substraat waarop R. corymbifera 'Laxa' gegroeid heeft. In het artikel wordt niet vermeld hoeveel P. penetrans is toegediend en ook niet na hoeveel tijd de planten zijn waargenomen. Op bijna alle planten echter werden weer aaltjes gevonden. R.

micrantha leek het meest gevoelig en R. obtusifolia het minst gevoelig voor P. pe-netrans. In het algemeen werd waargenomen dat een toenemende

uitgangs-populatie resulteerde in een toename van de schade. Dit was onafhankelijk van de rozensoort. Deze schadeontwikkeling geldt voor een bepaalde populatieomvang. Er werd een schadetoename vastgesteld bij 30-300 aaltjes per 5 gram wortels en 50-750 aaltjes per 250 gram grond. Hogere aantallen gaven niet méér schade. Er worden twee mogelijke oorzaken gegeven, namelijk: 1) de nematoden verdringen elkaar, het zogenaamde 'self limiting effect', 2) het regeneratievermogen van de planten (het vormen van nieuwe wortels). Samengevat kan gezegd worden dat de kritische populatiedichtheid voor P. penetrans 700-800 aaltjes per 250 gram grond is. De schadelijke werking van P. penetrans stagneert, nadat de populatie een dichtheid van 1500 aaltjes per 250 gram grond bereikt heeft (Kloczko en Speth-mann, 1994).

In België zijn dertien onderstammen getest op afsterving en gewichtsverlies na tweevoudige besmetting (10 en 20 dagen na kieming) met P. penetrans. Bij de onderstammen R. rubiginosa, R. virginiana en R. canina 'Inermis' stierven geen van alle proefplanten af. Het gewichtsverlies was respectievelijk 59.3, 66.9 en 72.6%. Onder de andere tien onderstammen was het afstervingspercentage 5-50%, en het gewichtsverlies van 63.0-86.0% (van den Berg, 1999).

In 1998 en 1999 heeft een screening plaatsgevonden voor resistentie in rozen-soorten en -hybriden. Meer dan 140 typen zijn gescreend. In de gelezen samen-vatting worden slechts van enkele onderstammen de resultaten gegeven. Bij 70 dagen oude plantjes werden 500 (in verschillende stadia) P. penetrans toege-voegd. In 1998 werd bij de cultivars 'Pink Prosperity' en 'Rose Romance' geen vermeerdering van de aaltjes gezien. In 1999 echter werd er bij deze twee soorten een Pf/Pi ratio* van respectievelijk 1.7 en 3.8 gevonden. Dit was echter significant lager dan de ratio voor R. canina 'Pollmers' (24.0). Bij geen enkele rozensoort is resistentie gevonden (Peng et al., 2000).

In een ander onderzoek zijn R. virginiana en R. dumetorum 'Laxa' vergeleken op hun resistentie tegen P. penetrans. Rosa virginiana is grotendeels resistent tegen

P. penetrans. De gemiddelde Pf/Pi ratios waren 1.43 en 6.16 respectievelijk, 70

dagen na inoculatie van tien dagen oude zaailingen. De Pf/Pi ratios waren 2.04 en 11.8 70 dagen na inoculatie van dertig dagen oude zaailingen. Ook 100 en 200 dagen na inoculatie van veertig dagen oude planten was de vermeerdering van P.

penetrans significant lager in R. virginiana dan in /?. dumetorum 'Laxa' (Peng and

Moens, 2000).

* Pf/Pi ratio: Pf = final population; Pi = initial population. De Pf/Pi ratio zegt dus iets over de verhouding van de beginpopulatie t.o.v. de eindpopulatie. Pf/Pi > 1 de populatie is toe-genomen; Pf/Pi < 1 de populatie is afgenomen.

(10)

3.3.2 Pratylenchus vu/nus

In Frans onderzoek zijn in het begin van de jaren '70 vijf rozenonderstammen ge-test op hun waardplantgeschiktheid voor P. vulnus. De gege-teste onderstammen (/?.

indica 'Major', /?. 'Manetti', R. canina, R. canina 'Pfänder' en R. multiflora) waren

allen een goede waardplant voor P. vulnus. Op R. 'Manetti' en R. canina konden de aaltjes zich snel vermeerderen. Op R. indica 'Major' bleef de populatie op de wortels constant (Berge, 1971).

Ook in onderzoek van Santo (1974) wordt R. 'Manetti' aangetast door P. vulnus. Indien de planten in een lichte zavelgrond geteeld worden, zijn ze gevoeliger voor een aantasting van aaltjes dan wanneer ze in een zandige zavelgrond geteeld wor-den. De aaltjes vermeerderden zich het beste in een lichte zavelgrond bij 20°C. Goede waardplanten voor P. vulnus waren: 'Dr. Huey', 'Manetti' en R. odorata onderstammen. In iets mindere mate geldt dit ook voor 'Burr Multiflora'.

In een vervolgonderzoek hebben Santo en Lear (1975) de invloed van temperatuur (20 en 25°C) en twee typen substraat (82% zand/12% lichte zavel/6% klei en 50% lichte zavel/28% zand/ 22% klei) op de ontwikkeling van P. vulnus onder-zocht. Verder is de waardplantgeschiktheid van 4 onderstammen ('Dr. Huey', 'Manetti', R. multiflora en R. odorata) voor P. vulnus onderzocht. P. vulnus ver-meerderde zich het beste in 50% lichte zavel/28% zand/ 2 2 % klei bij 20°C. De schade van de aaltjes was in dit type grond ook hoger. 'Dr. Huey', 'Manetti' en R.

odorata onderstammen bleken goede waardplanten te zijn voor P. vulnus, terwijl R. multiflora minder geschikt was.

Ohkawa en Saigusa (1981) testten acht onderstammen van roos (potproeven) op hun waardplantgeschiktheid voor P. vulnus. De onderstammen waren: R.

wichu-raiana, R. indica 'Major', /?. 'Manetti', R. multiflora ' K - 1 ' en 'K-2' en R. multiflora

'ISU60-5', 'ISU71-6' en 'ISUD-1'. Van P. vulnus werd bij iedere pot 40 ml sus-pensie gedaan met ongeveer 4800 aaltjes. Na zeven maanden is het experiment beëindigd. Meest vatbaar voor P. vulnus was R. indica 'Major', minst vatbaar was

R. multiflora 'ISU60-5'.

In een Nederlands onderzoek is gekeken naar een mogelijkheid om de schade, ver-oorzaakt door P. vulnus, te beperken door het kiezen van onderstammen/cultivars die een aantasting beter verdragen (tolerantie) of de vermeerdering van aaltjes in meer of mindere mate voorkomen (resistentie). Zes onderstammen zijn getoetst: 'Fredica', R. indica 'Major', 'Motrea', R. multiflora 'K', 'Pink Cloud' en 'Veilchen-blau'. Met uitzondering van 'Motrea' (stek) is als bovengronds gewas de cultivar 'Motrea' gebruikt. Alle zes getoetste onderstammen bleken zeer goede waardplan-ten voor P. vulnus. De waardplantgeschiktheid kon na drie tot vier maanden wor-den vastgesteld. Uit het onderzoek blijkt dat de in de praktijk twee best produce-rende onderstammen, te weten 'Motrea' en 'Veilchenblau', de meeste schade (verminderde opbrengst) ondervinden van een besmetting met P. vulnus (Amsing, 1985a).

In het vervolgonderzoek heeft Amsing (1985b en 1986) negen onderstammen getoetst. Dit waren: R. canina 'Bröggs', R. canina 'Inermis', R. sp. 'Motrea', R. sp. 'Sonia', R. multiflora 'Cathayensis', R. multiflora 'Kanagawa', R. multiflora x ('White Weekend' x R. sp.), R. indica 'Major' en R. noisettiana 'Manetti'. Conclu-sie uit dit onderzoek was dat alle negen getoetste onderstammen goede tot zeer goede waardplanten zijn voor P. vulnus. De onderstammen bleken niet resistent te zijn.

In 1991 zijn nogmaals twee rozenonderstammen Rosa canina 'Inermis' en Rosa

multiflora 'Multic' getest op schade door, en vatbaarheid voor P. vulnus. De

(11)

degevoeligheid van beide onderstammen was gelijk. Uit dit onderzoek lijken beide onderstammen niet geschikt als waardplant, in de wortels was nauwelijks sprake van vermeerdering door dit wortelaaltje. Dit in tegenstelling met het onderzoek uit 1985 waar onder andere 'Inermis' en 'Multic' goede tot zeer goede waardplanten van P. vulnus bleken te zijn (Amsing, 1991).

3.3.3 Meloidogyne hapla

Berge (1971) testte een aantal rozenonderstammen op resistentie tegen M. hapla. In het eerste onderzoeksjaar nam de aantasting alleen bij R. 'Manetti' af, bij de andere vier cultivars nam het aantal aaltjes sterk toe. In het tweede onderzoeks-jaar echter nam bij alle cultivars, behalve bij R. multiflora, het aantal aaltjes in de wortels af tot nul.

In 1972 zijn in veldproeven een aantal rozenonderstammen getest op hun waard-plantgeschiktheid voor M. hapla. Geen van alle onderstammen bleken volledig re-sistent te zijn tegen het noordelijk wortelknobbelaaltje. Er zijn echter wel verschil-len in waardplantgeschiktheid geconstateerd. Bij R. canina 'Succes' en R. canina 'Heinsohn's Rekord' was de vermeerdering van de aaltjes vrij slecht. Deze culti-vars bleken slechte waardplanten te zijn voor M. hapla (Coolen en Hendrickx,

1972).

Net als voor P. vulnus geldt ook voor wortelknobbelaaltjes dat ze zich het beste vermeerderden in lichte zavel grond bij 20°C. Groeien de planten in een zandige zavelgrond dan verloopt de vermeerdering van de aaltjes op de wortels minder goed. M. hapla vermeerderde zich (in lichte zavel grond bij 20°C) goed op 'Dr. Huey', 'Odorata' en 'Burr Multiflora', echter niet op 'Manetti' (Santo, 1974; Santo en Lear, 1975).

Begin jaren tachtig zijn acht onderstammen van roos getest op hun waardplant-schiktheid voor M. hapla. Het onderzoek is uitgevoerd in potproeven, de volgende cultivars zijn getest: R. wichuraiana, R. indica 'Major', R. 'Manetti', R. multiflora ' K - 1 ' en 'K-2' en R. multiflora 'ISU60-5', 'ISU71-6' en 'ISUD-1'. Er zijn twee po-pulaties gebruikt, populatie A (geïsoleerd van aardbei 'Marshall') en populatie B (verkregen van potgrond rondom aardbeiplanten cv. 'Hoko-wase' ). Van Populatie A werd bij iedere pot 25 g grond met 1000 j2's gedaan, van Populatie B werd bij iedere pot 100 g grond gedaan met 1000 j'2's. Na 7 maanden is het experiment beëindigd. Uit het onderzoek bleek R. 'Manetti' resistent te zijn voor beide popula-ties en R. indica 'Major' het meest vatbaar. De andere cultivars zaten hiertussen in. Ook bleek /?. multiflora 'ISU71-6' resistent te zijn voor populatie A, maar voor populatie B slechts redelijk resistent (Ohkawa en Saigusa, 1981).

Dolmans en Looman (1984) hebben de waardplantgeschiktheid voor wortelknob-belaaltjes van de meest geteelde rozenonderstam-selecties in 1984 onderzocht. De geteste onderstammen zijn: R. canina 'Pfänder', R. canina 'Schmid's Ideal', R.

canina 'Inermis', R. canina 'Heinsohn's Rekord', R. canina 'Pollmers', R. canina

'Brögs Stachellose', R. canina 'Superbe', R. corymbifera 'Laxa', R. multiflora en R.

rubiginosa. De beginpopulaties op de beide proefvelden waren gelijk, perceel 1

(veengrond) 450 larven per 100 ml grond; perceel 2 (zandgrond) 515 larven per 100 ml grond. Vooral R. canina 'Pfänder' en R. rubiginosa blijken naar verhouding minder gevoelig. De gemiddelde aantasting door M. hapla was het laagste bij deze twee onderstamselecties. Op veengrond konden de aaltjes zich beter vermeerde-ren en gaven meer symptomen te zien dan op zandgrond. Dit komt overeen met de resultaten die Santo en Lear (1975) vonden bij P. vulnus. Redenen hiervoor

(12)

kunnen zijn: verschillen in watervoorziening tussen de twee grondsoorten, ver-schillen in klimaat en bemesting. Tevens zou in het onderzoek van Dolmans en Looman sprake kunnen zijn van twee biotypen van M. hap/a. In dit onderzoek zijn geen onderstammen gevonden die op beide percelen volledig resistent zijn. Onderzoek uit Zuid Afrika laat de resultaten zien van de resistentie van verschil-lende rozenonderstammen tegen M. hap/a. Uit regelmatige waarnemingen is ge-bleken dat er op de cultivar 'Floradale' maar weinig knobbels en eiproppen voor-komen. Op een aardbeienbed van 5 jaar oud is een zware aantasting M. hapla aanwezig. In mei 1983 werden van de volgende 4 cultivars ieder 80 ongewortelde stekken geplant: 'Brooks 4 8 ' , 'Clarke 57', 'Basye 3' en 'Floradale'. In oktober wa-ren de meeste stekken geworteld en hadden blad. In mei/juni 1984 zijn de planten opgerooid en waargenomen. De vatbaarheid van 'Brooks 4 8 ' , 'Clarke 57' en 'Ba-sye 3' voor M. hapla werd bevestigd. Meer dan 90% van de planten had knobbels met vrouwelijke nematoden en eiproppen. Wortels van 'Floradale' hadden soms enkele knobbels, maar bij slechts 5 planten (8.3%) werd een enkel vrouwtje vonden met een eiprop. In de proefperiode zijn de temperaturen wel erg hoog ge-weest (28°C in de maanden januari en februari 1984, en zelfs twee weken maxi-mum temperaturen van 32.4°C). Dit zou de resistentie van de rozen beïnvloed kunnen hebben. De resistentie van 'Floradale' voor M. hapla is er echter niet door beïnvloed (Daiber, 1985).

Koreaanse onderzoekers hebben zeven rozenonderstammen getest op resistentie tegen M. hapla. Dit waren: R. multiflora 'Burr', R. multiflora 'Europe', R. multiflora 'Chilewonye # 1 ' , R. noisettiana 'Manetti', R. canina 'Inermis', R. canina 'Pfänder' en R. moyesii 'Geranium'. De proeven zijn uitgevoerd in 12 cm potten gevuld met zand. ledere pot is geïnoculeerd met 10.000 levensvatbare eieren. Na 16 weken zijn de waarnemingen uitgevoerd. De drie cultivars van R. multiflora waren geen van drie resistent voor M. hapla. Vier andere onderstammen, R. noisettiana 'Ma-netti', R. canina 'Inermis', R. canina 'Pfänder' en R. moyesii 'Geranium' leken re-sistent te zijn. Er werden geen eiproppen op de wortels en larven in de pot gevon-den. De groei van de planten in de controle behandeling was beter, hoewel deze gegevens nauwelijks of niet significant waren (Cho, et al., 1994). Na 16 weken is het ook nog niet mogelijk om schadesymptomen te zien.

Tot slot nog onderzoek uit Frankrijk waarin 32 onderstammen van de INRA collec-tie in Fréjus (Frankrijk) zijn getest op hun resistencollec-tie tegen het wortelknob-belaaltje

M. hapla. Het ging om 14 typen van /?. indica, 7 R. multiflora, 2 R. canina, 2 R.

'Manetti' en 7 andere onderstammen. Er is één populatie van M. hapla gebruikt. Besmetting vond plaats door een tomatenplant met knobbels van het wortelknob-belaaltje gezamenlijk met de te onderzoeken onderstam op te planten in een con-tainer. Na twee maanden werd de top van de tomaat verwijderd, na 90 dagen zijn de rozenonderstammen beoordeeld. Dit gebeurde enerzijds op de knobbels (van alle onderstammen), anderzijds via extractie van 10 gram wortels, waarna het aantal vrouwtjes, j2's en eitjes werden geteld.

R. 'Manetti' bleef vrij van knobbels, bij R. canina werd een gering aantal knobbels

gevonden. De aantasting bij R. multiflora varieerde van een lichte aantasting ('K1', 'K2' en 'Floradale') tot een aanzienlijke aantasting bij andere cultivars. Wel moet in ogenschouw genomen worden dat maar 1 populatie van M. hapla getest is, ande-re populaties zouden ook onderzocht moeten worden (Voisin et al., 1996).

(13)

> 0 -CA c

s

ro c 0) Q. co •C ü C •S 4 -Q. CL •5 § . o ju CO <D +-» ro ro ro i _ o 5 t _ o o > c V E E (0 +-» (/> k . V T 3 C O c V N o k . c «5 > 0> 4-» c CO V O c « (1) 4-» c 4 - * V) 3 S CO 3 • c Q) c-ro K C C M "53 x i «3 c Q) D ) C 12 w 0) E a O c o w CO .S C S 5 o . £ 4 * C V 4*» » '55 « ce > a . a a . > a . a Q . r.

s

*.£ +5 c «s 0 ) o 1 -• . 2 • S c ro 4"* <2 '35 « ce CQ > u c » N o cc m 00 en k . <D • 9 '(D Q 1 co CA ro C Q od LO 00 en 0 ) X l 'ro O 1 co (A O o m oc 0 0 en k . a> n 'rô Û t m 0 ) . x k . ro U CD en en "rô +-» <D C '55 ' 5 > "cO 3 T J C "55 Q ce LO en ro ro _ i c 0 ) o 4-< c ro CO 1 1 1 1 V CD I Q OC en o C ro co 1 1 1 <D 3 X k-Q OC* CD en en "rô 4-* « C ' o > 1 " > J Ol 3 I h_ D oc' CD en en "rô +-» CD C '55 ' o > l ro > • ro c o QC en d •*-» c ro U) 1 1 1 "ro 4-1 ro k . o -o O oc ro i n 0 0 en en c 'w E < i • b 3 o U J X c cû QC o o o CM C 05 O E 3 (A O D . E > • 00 o o o CM "rô 4-» V O ) c a .

+

V 4 ^ « Q . (A O Q . . x C ' û . oc o o o C M 4-» C ro O E 3 '</> O CL E > 00 o o o CM "rô 4-* V O ) C 05 Q . > "ro o c ro E o ce 0) CA o ce oc ro LO 0 0 en ^•* Ç '55 E < -i " b ro X ) c 0 ) o '55 > oc c 0 ) w ro c 0 ) en CA 3 4-» C _TO . n o CA k . > en en 0 ) CQ 1

+

*

+

+

«3

1

oc CM en x" . x o * k . -o c V X c d) c 0 ) o o u (

I

ro Oc . x ro o N L . CD -a c o x : Ü (A 'c» ro C Q C ro > O ) ro w> k . V > en en en en k . ro m c V " O c ro > l ro . c c ro Ü oc CD 00 en *^ c 0 ) . Q I D CO en r— d i c '55 E < 'in en en :0 h* C Q ro . c c

S

QC CM en X O *c c V X c V c ro o o O i i "ro en _ o "55 . c u ro 4 -CO (A o» k . CQ <0 . C 5 ro u OC 'Çl-CO en T— c" ro E o o _ i c ro (A c ro E o Q i "(13 (A O "53 J C Ü ro 4-* 00 CA en : 0 w CQ ro •S c <0 CJ CD en en "cô 4-* ro c '55 ' o >

+

+

"53 X I ro o k . I L ro , c "S ro u oc CM h » en x" o * k . T > C Cl) X C ro c V o o

u

1

+

" b k . o ro ce (A "c - C o (A C '55 X ro

1

8

ce <* 00 en T— C ro E o o _ J c ro (A c ro E o Q l o ro ce (A " c x : o CA C '55 X ro . c c CQ U ce CD 0 0 0 1 r -C ro X I LO 0 0 en rii c '(A E < "CA E k . ro _c CQ •S c CQ U QC +-• c _ro Q . T ! k-ro ro § ro o C l "55 5 ir> 0 0 O ) r -en à) c '55 E <

+

i i E k . ro ç ro . c c CQ U oc •<t CJ) O ) " 5 4-» ro d x : O

+

+

"cA E k . ro _c CQ ,C C ro o QC C M en X u 'k« -a c ro I c ro c ro o o U 1 1 Ê k . ro ç CQ .C C

8

oc 0 0 en c ro E o o _ i c V CA C ro E o Q 1 E k . ro c CQ .C 5 CQ Ü oc

(14)

c CO O) c 0) E a O c o ca . £ C IS w 0) o H . 2 «s c *-* 'S5 » cc > Q . a 0 . > a. a a. 2 CM • .2 * • » c CS k a » O H .2 c « <A 'B 0> cc CD O N k_ a> X I c o J C u cn ' e n V CQ C (0 > O ) C0 ( 0 k . V > en 0 ) en es k . co m c eu •o c CO > 1 "co 'E k -a> c CO .c 5 CO U a: J«C CD O N k -0> n c o r. o en ' 5 CD 03 C CO > O) CO en k -C D > 05 O) O) k -a> m c a> XJ c CO > 1 "co

1

k -1 CO X CO _ l CO •S c CO CJ oc: C a> . 2 . c eu en en 3 +-» C _ÇD le o en k -a> > KU O) fe-CD CO 1

+

k . a> T 3 c :C0 * + -0 . CO .c c CO o Oc' O) 76 +-» o - C u

+

+

+

k -a> •o c :C0 **-0 . CO .c 5 CO Ü oc C M en X O ' k -•a c V I c V c a> o o O 1 1 a> na c »•— CL ce . c c CO CJ QC co O) c CO E o o _ J c a> CO c co E o Q i "fe-il) X I C :C0 »•— 0 -CO .C 2 CO CJ CC J * : Cl) o N fe-Cl) • o c o JC o CO 'cn CD C Q c co > O) JO to fe-ll) > 05 O) O) fe-Cl) m c Cl) • o C CD > i "fe-el) X) c !C0 « + -Q . CO •S C CO CJ oc CD o N fe. Cl) T 3 c o - C u en 'en CD CO C CO > O) CO eo fe-CD > O) CO O) T— ci k -CD C CD X I C CD > i k -CD E o ta-co . c c CO CJ oc CD en Ci 75 +-» CD C 'J5 ' o >

+

+

*co c .2 'C CD E o a . co .c 2 ce u oc' CN en X o 'C X5 C CD I C CD C CD O O O 1 • "in k -CD E o Q -CO .C c co O OC* CO 0 ) r -C CO E o o _ J c CD CO C CD E o a • "en k -0) E o 0-CO .c 2

S

QC O o o C M + - ' C CD O C E 3 ' e n O a E CO o o o CM "ëö <D O) C CD 0 . t "en k -a> E o 0 . CO •S c

8

oc' co co c co E o o _ J c CD en c co E o Q i 75 CD u> " b

I

J C o co CO •S c

2

CC JtC CD O N k -CD X > C O - C ü en ' o i CD C Q C CO > en co en k . <D > C3) O) 0 ) en k_ 0) CO c CD C CO > • "êö <D y X J 'E sz o co CO .g c

8

oc CM h « O) X o ' k _ c CD I c CD C CD O O O 1 • 75 CD en X) 'E X o co CO .e c co CJ QC CM Is -en X u ' k -n c CD X c CD C CD O O O 1 + 1 "en CD o o CO CO •S c

8

o: 00 en c co E o o _ J c CD en c co E o O t 'CD J3 fe-CD a D CO CO c CO CJ od o N k -CD T 3 C O JC CJ en 'CJ) CD CQ C CO > D ) CO cn k -CD > cn cn cn ai k_ a> CO c CD c CO > 1 "a> J3 k . CD O L 3 CO co • S c CO CJ oc' CN r v cn X JtC u *c •o c CD I c CD C CD O O CJ 1 "fe-es 'cF "1 •I2 CO •S

•g

QC CO cn t— c CO E o o - J c CD CA C CO E o a "co X CO _ J

?

-5

1

O u oc' cn O) c c co E -C 4-» CD C L CO c CD O N O O 1 "co X co —i

?

• Q

1

O CJ ttf CD O N k -<D T 3 C O - C ü en ' m CD CQ C CO > O) CO en k_ CD > cn a> en O) k -CD CQ C CD X I C CO > 1 "co X co _ J g

1

k . O O oc' CN r -cn r— X J* O ' C T3 c CD I c CD C CD O O O i "eo X co — 1

I

s

CD E •s cc' o o o C M J - J c CD o C E "en O a E >-co o o o C M en C CD O c CD CJ) c CD Q -i "co X CO _ l

1

s

(1)

1

QC CD en en 75 4-» co c ' e n ' o > 1 CU co c CD • c o : CO LD CO O) O) c '55 E < • i fe-CS co CO .CJ "5 •s QC co CO en c co JD LO CO cn cn c ' e n E < k . o co CO .CJ •5 •S cc' c CD k -.2, c CD en en 3 C j D z o en k_ CD > O) >(D" O) k -CD OQ '

+

*

+

+

fe-Ci CO CO .o

•s

.g QC 00 en co" en 3 O) 'co (O c CD CO CO - C O 1 + * i i fe-es co co .CJ •5 .g oc' eo en cn r-75 CD C ' e n '5 > 1 c CD cn k -<D > X I CO .CJ •5 oc co cn cn 75 +-* CD C ' e n '5 > "co u "6 CD k U o je Ä "3

s

oc' X CO CJ • 5 • S oc' m

(15)

c Q) en 12 k_ « E Q . O c o im 00 . £ C (0 h . O .S C a> * • » (0 *55 e cc > Cu a a. > a. a Q. * . 2 C k » « O H .S "^ c CD *"" . 2 '55 o cc (0 LO 00 o> en c 'co E < "to o xi 03 k_ L L ce ' t en O) C c (0 E j r • * - < V a. co c CD o N o o 1 <0 c

.s

s

oc Ti-en en "5 4-» CD o" JZ O + + + E 3 ' c ca i . eu Ü ;•*• o S Q : r-. en o *-* c CD to + 1 1 "to O 'Z* 3 h . 3 co Û C c V k -c CD 05 CO 3 * • * C Z CJ V ) CD > en TO k_ CD 1 + + 1 2 je s S oc' C N en x" u ' k -• D C CD I C CD C ai o o U l l 2 ce' 00 en c ta E o o _ i c a> CO c CO E o Q 1 5 Q JC "5 S oc LO en i _ co CD _ l C CD O *-* C CO CO + 1 + 1 1 1 5 oc 93 O N k -CD T 3 C O x: o CO 'TO CD co c co > CO co k_ CD > O) en O) k . CU co c CD c co > 1 5 o SC c

s

od co C O en c CD X ) i n 00 en TO c 'c/> E < X " D C CD -^ CD CD CD +-* !n 2 o SC ä i «S. QC Oc Ti-en en 75 4-» CD o" JZ o 1 k -k » 3 C O 2 o 55 Ä "3 S oc' CD 00 O) C CD x i LO 00 OT TO C 'en E < i "<o 10 c CD CO x: *-> co U S .o je c oc «* en en 75 4-» CD o" x: U 1

5

CD > C o 5 _ÇD X T U 2 je $ S Qc' * t en en 75 4-» CD o" U ' Q . O l _ 3 L U 2 o je 5 oc C D en en 75 CD C CO 'o > + i co X I CO k_ o L L 2 o 55 * 3 "5

e

cc' LO CO en k . CD X I 'cô Q + CD CO • a CO k_ o L L oc' 00 en r— co" (0 3 TO ' c o C O C CD (0 5 co JZ O + i t * i i LO Ó C D to 2 se 3 S oc' 00 en CO (0 3 TO CO C O C CD CO 5 CO JZ O I + I CO * + 1 + C O CO 2 o SC $ ä S oc' ÓÖ en co" (0 3 ro 'co to c CD CO § CO x: O i + <*> * t + i 1 Q D to 2 Q jC $ ä S oc' LO GO en Ói c 'co E < i 2 o jC "3

e

oc' C D en en 75 +-» CD C 'co 'o > + 2 jC Ä E oc' oo en T— co" (0 3 en 'co to c CD CO 5 co JZ

o

1 + + 1 + T— 1 2 je $ a E oc' co O) O) 75 4-» CD C '55 ' o > + C M 2 jC Ä a E cc' 00 en co" CO 3 TO CD to C CD CO 5 co JZ

o

1 + en * + 1 + < N 2 .£> jC "3 E cc' CD 00 O) C CD X ) LO 00 en TO C ' c o E < "co 5 CO TO CO c CO 2 o SC "3 S oc 4-< c co k_ CD O +-* 75 § LO 00 en c cn en T— TO C ' c o E < + 1 1 "u 3 l> 2 o se a E Qc C D en en 75 *-* CD C 'co ' 5 > + c CD CO k . CD > X I 2 o se a E Qc' C D en en 75 +-* CD C 'co ' 5 > i CO C . < 0 -kM CD 5 c OC CD 00 en 1 — C CD J2 LO 00 en TO C ' c o E < 1 'Z* +-» CD C co <o C

•s

•kM CD ."> O C ce Ti-en en r ™ 75 4-» CD o" JZ U + + + 'Z* 4-» CD C CO CO c .<o c 4 M CD o c ce' CD

(16)

c » D J _ C _K w 9> E a O c o k . m . 2 "-P c 1 0 k* _g "5 H . 2 " P c a> * • > i a '55 a> cc > O. a a . .c > Cv. a a . IN * . 2 "P C (0 ka 0 ) o • . 2 C « .2 ' 5 » CC C M en X o T > C V X c a> c eu o o O 1 ' p 4-» 0 ) c (D c . c • g Qc c k . • 2 , c V en en 3 +-" C .2? !c u CO k . 05 > en su-ai i . CO 1

+

+

' P 4-> O c (D CO en co" CO 3 D ) ' a j CO C a> CO § to O

+

i en *

+

+

+

' P +-» a) c ( 0 a : k . to CD _ l C a> o c CO c/) ' + i

+

+

' P 4-* CD C CO QC r>. O l o" 4-» C CD CO + + 1 + + ' p 4 ^ eu c CO oc' CD O ) "cô 4-< eu c 'en O >

+

+

+

' P 4 - * eu c CO QC en en r— C c CO E . c 4-* eu a co c eu o N Ü O + 1

5

sS 55

a

• Q O o; LD en k . co 0) — i c eu o 4 -C co co ' 1 ' o oc CNI en x " o ' v -n c eu X c eu c eu o o O 1 1 co o •S»

1

CO en c CO E o o _ J c CU CA c CO E o o CO CO O

1

1

Qc' CD O N k . <V •o c o SZ o V) 'cn CU CD c CO > cn V) k . CU > cn cn cn CT) i— eu m c eu T 3 c CO > i t o <o o

I

1

CU o N k . CU T J c o J C ü cn 'cn CU m c co > cn JS cn k . CU > cn <n O ) cn i _ cu m c CU T S c co > •S

I

1

<u o N k. CU - o c o - C o cn 'cn CU m c co > O ) co cn k_ CU > en cn cn cn L _ CU CO c CU • o c co > 1 "co < CO co o

1

cc* co co en c CU .O. LO 0 0 cn cn c ' c n E < "co <u k . 4-» o QC co LO 00 cn C '55 E < i "co CU k. 4-* o "1 QC co 0 0 cn c CU - O LO co cn a i c '55 E < ' "co c o co cn cn c c co E JZ 4-* CU a co c CU o N o o 1 co (O o c cu S S QC O o o C M 4-* c CU O c E ' e n O O. E > co o o o C M c n c CU o c CU O ) c CU CL

+

1 •5 O) QC cu o N L . CU T 3 C O JZ o CO 'cn CU co c co > cn co cn cü > cn cn cn cn k. cu CO c CU - o c CO > 1 CO c .co .c Qc' r— 00 cn có* cn D 5 'co CO c CU co 5 1 0 O

+

*

+

1

+

CO c • S

1

• c . u

1

cc' co cn cn "ëö 4-" CU c 'én ' 5 > i <o c .co

1

. o § QC| c cu cu o E CU ^ 3 CU 4 -CU •o o 4 ^ CO E CU c CU • o c co > 4 - * éü 4-» "> 'P O CO c cu '55 o D ) E o • o k . CO co 5 CU • o c co > c CU cn o E V > CU 4-* c CU 4-» cn én cu CC * 4-» c cu 4-» CA '5j CU k . O O r— <n k . co > 4-» 3 O CU • a +

+

+

4 ^ c cu 4-» CO 'co CU k . cu 4-» co E CU O ) o SI c w co > + j 3 O CU T 3 + + 4-» c CU 4-* co '55 cu k » 15 T J CU k . k» co > 4"* 3 u CU • a + 4-» c CU 4-» CO 'co cu k . V 4-* co E CU O ) ' c CU c en k . co > 4-» 3 O CU X J + 1 *-> c CU 4-» Cfl '55 cu k . 4-> CU c cn CO > *-> 3 O CU X I t o N CU T 3 O 4-» CO E cu c CU X) c co > c cu cn o > CU O ) cu cn ^ cu T J CO c cu T J E o T J k . CO co 5 cu T J c co > c CU D J o E k . CU > ' • p c co k . CU o I -* c CU T J 3 o x : CU 4-* J £ "53 cn o E cn c ' i _ CU O ) Q Q C CU < .2 CO 3 a o a. fc 4-» cn V 4 -cu cn co cu 'P co 3 a o o. CM *

(17)

n 'co .c .E? JZ o o c co • o co O) c co 4-» CO E o E CU -o o .a co • o c co > -* co ^ c <o x: 03 T 3 O +-* CO Ê CO C CO X J c co > c V O ) o > CU Dl CU g> "03 • o co c c CU CO +-» c co CO o +-* "cö co x : co CO k . co > +-* 3 O co • o ' c co CU o +-* "55 • o co CO 4 -co > +-» 3 o co • o c co CU o +-> CO "55 CO c 10 h . co > +-• 3 o V -o — s co - o o co E co c co -o c m > c (0 OJ o > CU co . 2 * "55 •o co c co w CU o 4-» CU 'c co w CO > *-» 3 O CO T 5

+

+ +

(18)

4. DISCUSSIE EN CONCLUSIE

Dit literatuuroverzicht beschouwende blijkt uit dertig jaar onderzoek naar resisten-tie/ tolerantie van wortelaaltjes op roos dat er enkele onderstammen en/of culti-vars zijn die tolerant en/of resistent zijn tegen wortelaaltjes. Moeilijk voor de ver-gelijking van de resultaten zijn echter de verschillen in uitvoering (hoe groot is de aanvangspopulatie in de proef geweest, grondsoort, klimaat etcetera). Of dit ook de oorzaak kan zijn dat een onderstam in het ene onderzoek wel resistent of tole-rant is en in het andere onderzoek niet, is niet bekend. Mogelijk zijn er ook ver-schillende populaties in gebruik, waarvan de ene populatie meer schade kan geven dan de andere populatie. Dat dit mogelijk is, is in ieder geval wel gebleken bij het wortelknobbelaaltje M. hapla. In de eerste helft van 2000 zijn op het PBG in Aals-meer een zevental verschillende populaties getest op zeven verschillende rozenon-derstammen en op tomaat. Uit dit onderzoek bleek dat slechts twee van de zeven populaties M. hapla op roos tot een goede aantasting kwamen (pers. mededeling, 2000).

Wat de vergelijking van de resultaten verder bemoeilijkt is dat de namen van culti-vars soms verschillend worden geschreven (bijvoorbeeld R. canina 'Pollmer', R. c. 'Pollmers' en R. c. 'Pollmeriana') of dat de naam in de loop van de tijd is veranderd (bijvoorbeeld R. chinensis 'Manetti' of R. noisettiana 'Manetti'). Gaat het hierbij echt om dezelfde cultivars? Ook worden de resultaten op verschillende manieren weergegeven. Soms is in het onderzoek alleen gekeken naar de productie, terwijl andere resultaten bijvoorbeeld het aantal nematoden in de wortels of het substraat weergeven.

Uit de literatuur blijkt dat een aantal onderstammen resistent en/of tolerant zijn voor twee soorten nematoden. Zo is R. 'Manetti' in hoge mate resistent voor M.

hapla en enigszins resistent voor P. penetrans (Tabel 2) terwijl andere

onderstam-men voor de ene soort wel resistent/tolerant zijn en voor de andere soort juist niet. Bijvoorbeeld R. 'Manetti': wel voor M. hapla, maar niet voor P. vulnus (Tabel 2). Onderstammen en/of cultivars, waar enige resistentie of tolerantie te vinden is, zijn:

• R. canina + variëteiten: (wisselende) resistentie tegen M. hapla. • R. indica 'Major': (wisselende) resistentie tegen P. penetrans.

• R. mu/tiflora + variëteiten: (wisselende) resistentie en tolerantie tegen M.

hapla en (wisselende) resistentie tegen P. pentrans en P. vulnus

• R. 'Manetti': resistent tegen M. hapla en deels (wisselend) resistent tegen P.

penetrans

De enige onderstam waarbij in al het onderzoek sprake was van een redelijke tot 100% resistentie was R. 'Manetti'. Het ging daarbij om resistentie tegen M. hapla. Daarentegen bezit deze onderstam geen resistentie tegen P. vulnus en slechts een matige resistentie tegen P. penetrans.

Deze gegevens kunnen van belang zijn voor de keuze van de onderstammen in onderzoek of praktijk.

(19)

5. AANBEVELINGEN VOOR ONDERZOEK

Aangezien wortelaaltjes grote schade (ook in kunstmatige substraten) kunnen aan-richten, blijkt ook het belang van voortzetting van onderzoek naar

resisten-tie/tolerantie van aaltjes in roos. Wortelaaltjes komen tegenwoordig niet alleen meer voor in grondteelten, maar ook in substraatteelten. Besmetting kan plaats-vinden vanuit oppervlaktewater, onkruiden, ondergrond, lek in het systeem, be-smet plantmateriaal, drainwater, bassinwater, etcetera. Bovendien hebben wortel-knobbelaaltjes veel gewassen die hun waardplanten kunnen zijn en wortelknobbe-laaltjes kunnen zich zeer snel vermeerderen. Voor vervolgonderzoek is dus van belang dat enerzijds gekeken wordt naar de mogelijke besmettingsbronnen op be-drijven, anderzijds is het van belang het zoeken naar resistente onderstammen of cultivars (indien de struiken op eigen wortel gekweekt worden) voort te zetten. Verder is nog van belang dat bij vervolgonderzoek naar het wortelknobbelaaltje M.

hap/a om verschillende populaties mee te nemen. Niet iedere populatie zal namelijk

tot aantasting leiden, zo blijkt uit de literatuurstudie, waardoor de resultaten ver-keerd geïnterpreteerd zouden kunnen worden.

(20)

LITERATUUR

Amsing, J.J., 1985a. Resistentie en tolerantie van onderstammen voor het wortellesieaal-tje Pratyienchus vulnus. Bloemisterij Onderzoek in Nederland over 1984: 378-381. Amsing, J.J., 1985b. Wortelaaltje veroorzaakt opbrengst- en kwaliteitsreductie. Vakblad

voor de Bloemisterij 27: 37.

Amsing, J.J., 1986. Resistentie van onderstammen tegen het wortellesieaaltje Pratyiench-us vulnPratyiench-us. Bloemisterij Onderzoek in Nederland over 1985: 120.

Amsing, J.J., 1988. Ergebnisse mit ©Nemacur bei der Bekämpfung des Wurzelläsionsne-matoden Pratyienchus vulnus an Rosen unter Glas. Pflanzenschutz-Nachrichten Bayer 41/2, 234-252.

Amsing, J.J., 1991. Schade door wortellesie-aaltjes bij kasroos in grond: 'Multic' en 'In-ermis' even gevoelig. Vakblad voor de Bloemisterij 15, 62-63.

Berg, G.C. van den, 1999. Rozenonderstam krijgt weerstand tegen aaltjes. Vakblad voor de Bloemisterij 43, ?.

Berge, J . , 1971. Qualité d'hote de qeulques porte-greffe de rosiers vis-a-vis de leurs prin-cipaux nematodes parasites. Meded. Fac. Landbouwwetenschappen. Rijksuniversi-teit Gent 36 (3): 883-888.

Cho, M.R. , Kim, W.-H., Chung, S.K. and Kwak, Y.-H., 1994. Selection of rose rootstock cultivars resistant to northern rootknot nematode (Meloidogyne hapla). RDA -Journal of Agricultural Science, Crop protection 36 (1): 357-361.

Coolen, W.A. and Hendrickx, G.J., 1972. Investigations on the resistance of Rose rootstocks to Meloidogyne hapla and Pratyienchus penetrans. Nematologica 18: 155-158.

Daiber, K.C., 1985. Resistance of the rose rootstock selection 'Floradale' to Meloidogyne hapla Chitwood (Tylenchida: Meloidogynidae). Phytophylactica 17: 3, 167. Diab, K.A., Gibrail, M.A. and El-Eraki, S., 1968. Parasitic nematodes on Rosa canina from

the United Arab Republic. Plant Disease Reporter, volume 52 nr. 2, 149-150. Dolmans, N.G.M. en Looman, B.H.M., 1984. Wortelknobbelaaltje (Meloidogyne hapla) bij

rozenonderstammen. Jaarboek 1984, Proefstation Boskoop, 179-182 Esmenjaud, D., Scotto La Massèse, C , Salesses, G., Minot, J.-C. and Voisin, R., 1992.

Method and criteria to evaluate resistance to Meloidogyne arenaria in Prunus

cera-sifera Ehr. Fundam. Appl. Nematol., 1 5 (5), 385-389.

Hoog, J. de, 1994. Betekenis van onderstammen bij de teelt van (kas-)rozen. Proefstation voor de Bloemisterij en Glasgroente, Rapport 183, 17 pp.

Jung, C , Cai, D. and Kleine, M., 1998. Engineering nematode resistance in crop species. Trends in plant science, Reviews. July 1998, vol. 3, No. 7, 266-271.

Kloczko, M. und Spethmann, W., 1994. Untersuchungen über Schäden durch Nematoden an Rosen in Baumschulen. Taspo 5 Mai, 10-11.

Kool, M.T.N, en Pol, P.A. van de, 1991. Roos 'Madeion' op steenwol. Onderstam heeft grote invloed op bloemproductie. Vakblad voor de Bloemisterij, nr 13, 62-64. Ohkawa, K. and Saigusa, T., 1981. Resistance of Rose rootstocks to Meloidogyne hapla,

Pratyienchus penetrans and Pratyienchus vulnus. Hortscience 16(4): 559-560. Peng, Y., Mertens, M., Huylenbroeck, J. van and Moens, M., 2000. Screening for

resis-tance to the root lesion nematode, Pratyienchus penetrans, in Rosa spp. Abstracts

52nd International Symposium on Crop Protection, May 9, Gent, Belgium, 66.

Peng, Y. and Moens, M., 2000. Rosa virginiana: a source of resistance to root lesion

ne-matode, Pratyienchus penetrans. Abstracts 52nd International Symposium on Crop

Protection, May 9, 2000, Gent, Belgium, 153.

Santo, G.S., 1974. Influence of Pratyienchus vulnus, Meloidogyne hapla en Verticillium dahliae on the growth of 'Manetti' rozenonderstammen. Dissertation-Abstracts- In-ternational. 35 B: 4, 1475.

Santo, G.S. and Lear, B., 1976. Influence of Pratyienchus vulnus and Meloidogyne hapla on the growth of rootstocks of Rose. J. Nematoloty 8: 18-23.

(21)

Schindler, A.F., 1956. Nematodes associated with roses in a survey of commercial greenhouses. Plant Research Reporter, volume 40, no. 4, 277-278.

Voisin, R., Minot, J.C., Esmenjaud, D., Jacob, Y., Pelloli, G. and Aloisi, S., 1996. Host suitability of rose rootstocks to the root-knot nematode Meloidogyne hap/a using a high-inoculum-pressure test. Second International Symposium on Roses. Acta Hort. 424, 237-239.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

 Angst symptomen dalen op de lange termijn meer in jongeren waarbij het angstige gevoel aan het begin van de exposure oefening hoog was.  Daling van het angstige gevoel

Wanneer de Aanbieder niet binnen de genoemde termijn kan leveren of niet in staat is om de benoemde resultaten met Cliënt te behalen, koppelt de Aanbieder dit onverwijld

Als bij de 20 wekenecho iets afwijkends wordt gezien, zijn de gevolgen voor het kind niet altijd duidelijk.. Meestal zal u vervolgonderzoek

Maar ik versta het zo, dat wij door het geloof Christus aannemen, Die onze gerechtigheid is en ons tot kinderen van God maakt, zoals Johannes zegt: &#34;Zovelen Hem

„Deze maand hebben we voor al deze kinderen een warm gastgezin gevonden”, besluit Debby, „nu maar hopen dat er bij de kleinsten niet te veel traantjes van

„We wer- ken immers voor diverse projec- ten samen met de Sint-Egidius- beweging, bijvoorbeeld voor de sociale stages.. Bovendien is dia- loog voor ons

“Een individuele arts kan niet verplicht worden om euthanasie uit te voeren, maar elke instelling moet de mogelijkheid.

Indien het niet lukt om de bariatrische multivitaminen in te nemen, neem dan contact op met ons team Bariatrie..  Ons nadrukkelijke advies is om minimaal 12 maanden na de