• No results found

Samenhang van kwaliteit van hechting en fysieke nabijheid met cardiovasculaire reactiviteit gedurende stress

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Samenhang van kwaliteit van hechting en fysieke nabijheid met cardiovasculaire reactiviteit gedurende stress"

Copied!
38
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Masterthese Klinische Psychologie

Samenhang van kwaliteit van hechting en fysieke

nabijheid met cardiovasculaire reactiviteit

gedurende stress

door Simone van Dam Universiteit van Amsterdam

Onder begeleiding van: dhr. H.J. Conradi en dhr. A. Noordhof

(2)

1 Inhoud Abstract 2 1. Inleiding 3 2. Methoden 2.1 Steekproefkarakteristieken 11 2.2 Materiaal 11 2.3 Procedure 12 2.4 Data-analyse 13 3. Resultaten 3.1 Steekproefkarakteristieken 17 3.2 Scores op hechtingdimensies 17

3.3 Hoofdeffecten van geslacht en hechting op hartslag 18

3.4 Tweeweginteracties: effect van discussie 20

3.5 Drie- en vierweginteracties: effect van fysieke nabijheid 26 3.6 Exploratieve analyses: samenhang van positief affect en geslacht 29

4. Discussie 30

(3)

2 Abstract

In deze studie werd onderzocht of er sprake is van samenhang tussen kwaliteit van hechting en fysieke nabijheid met cardiovasculaire reactiviteit gedurende stress. De hartslag van achtenveertig jonge paren werd gemeten tijdens rust en tijdens een conflictdiscussie terwijl, bij de helft van de paren, partners elkaars handen vasthielden. Kwaliteit van hechting werd gemeten met de dimensies ‘angst voor afwijzing en verlating’ en ‘vermijding van intimiteit’ van de Experiences in Close Relationships Questionnaire (ECR). Er werd geen samenhang tussen ‘angst van afwijzing en verlating’, de discussie, fysieke nabijheid en hartslag gevonden. De conflictdiscussie leek bij hoog vermijders de hartslag te verhogen. Laag vermijdend gehechte individuen konden profiteren van een hartslagverlagend effect van fysieke nabijheid terwijl fysieke nabijheid bij hoog vermijdend gehechte individuen geen verschil in hartslag teweegbracht. Daarnaast kwam een sekseverschil naar voren:

handholding had een hartslagverlagend effect heeft bij mannen, terwijl bij vrouwen handholding samenhing met een hogere hartslag.

(4)

3 1. Inleiding

Ruim één op de drie huwelijken in Nederland eindigt in een echtscheiding (CBS, 2013). Onderzoek naar de oorzaken van relatieproblematiek brengt naar voren dat overgaan tot scheiden vaak samenhangt met disfunctionele interactiepatronen tussen partners (Gottman, 1998). Disfunctionele interactiepatronen kunnen leiden tot psychische en somatische

problemen bij partners (Kiecolt-Glaser & Newton, 2001). Intimiteit en fysieke nabijheid zijn belangrijke onderdelen van een partnerrelatie. Over het algemeen lijkt fysieke nabijheid tussen partners tijdens stressvolle gebeurtenissen tot stressreductie te leiden (Grewen, Anderson, Girdler & Light, 2003; Ditzen et al., 2007; Coan, Schaefer & Davidson, 2006). Het is echter de vraag of dit voor iedereen geldt. De mate van ervaren stress lijkt sterk afhankelijk van de manier waarop iemand zijn emoties reguleert. Emotieregulatie wordt gedefinieerd als het proces waarmee individuen hun positieve en negatieve emotionele reacties afstemmen op interne en externe stimuli (Thompson, 1994). Een belangrijk mechanisme dat ten grondslag ligt aan emotieregulatie is hechting. Het wordt steeds duidelijker dat kwaliteit van hechting vanaf de vroege ontwikkeling als kind tot in de volwassenheid veel invloed heeft op diverse aspecten van functioneren. Onderzoek heeft aangetoond dat belangrijke relaties in de vroege kindertijd effect hebben op zowel psychische als fysiologische gebieden zoals emotieregulatie, sociaal functioneren en de fysiologische stressrespons (Luecken & Lemery, 2004; Maunder & Hunter, 2001; Repetti, Taylor & Seeman, 2002; Kidd, Hamer & Steptoe, 2010).

Hechting en emotieregulatie

Hechting is een levenslang proces van het zoeken en behouden van duurzame affectieve relaties met betekenisvolle anderen. De hechtingstheorie van Bowlby (1969) benadrukt de rol van het hechtingsfiguur (de opvoeder) en de kwaliteit van zijn/haar

anticipatie op de behoeften van het kind. In de eerste jaren na geboorte ervaart een kind een grote ofwel volledige afhankelijkheid van zijn verzorgers. De interactie tussen de verzorger en het kind leidt tot verwachtingen bij het kind omtrent de beschikbaarheid en responsiviteit van de hechtingsfiguur, neergeslagen in interne werkmodellen (Bowlby, 1969; Hazan & Shaver, 1987; Bartholomew & Horowitz, 1991). Het lijkt erop dat de kwaliteit van deze hechting een prototype vormt voor de manier waarop individuen op latere leeftijd op zoek gaan naar emotionele nabijheid, of juist afstand bewaren tot anderen in interpersoonlijke relaties. De kind-verzorger hechtingstheorie van Bowlby is door Hazan en Shaver (1987)

(5)

4 uitgebreid naar partnerrelaties bij volwassenen. Volgens deze theorie wordt kwaliteit van hechting bij volwassenen gevangen in twee dimensies: ‘angst voor afwijzing en verlating’ en ‘vermijding van intimiteit’.

De angstdimensie geeft weer in hoeverre een persoon zich zorgen maakt over de beschikbaarheid en responsiviteit van zijn of haar partner in geval van een stressvolle situatie. Angstig gehechte individuen hebben geleerd dat hun opvoeders en later hun partner

inconsistent beschikbaar en responsief zijn. Om de kans op respons van de hechtingsfiguur te maximaliseren, hyperactiveren ze hun hechtingssyteem. In geval van stress zullen angstig gehechte individuen vaak alles in het werk stellen om hun hechtingsbehoefte aan steun, troost en validatie te vervullen. Enerzijds zetten angstig gehechte individuen alles op alles om de aandacht van de partner te krijgen, anderzijds kunnen ze ook boos zijn op hun partner als ze niet steeds krijgen waar ze behoefte aan hebben, namelijk troost en steun bij stress. De ambivalentie uit zich in intensivering van emoties, veel (ontroostbaar) huilen om aandacht te krijgen van hun partner, én ook boosheid op hun partner als ze die aandacht en steun niet krijgen (hyperactivatie van het hechtingssysteem).

De vermijdingsdimensie geeft weer in hoeverre iemand emotionele afstand en onafhankelijkheid behoudt tot zijn of haar partner. Vermijdend gehechte individuen hebben vaak een consistent gebrek aan beschikbaarheid en responsiviteit van hun opvoeders en mogelijk later partner ervaren. Ze hebben geleerd dat hun behoeften aan steun en troost niet vervuld zullen worden en beschermen zichzelf tegen afwijzing en teleurstelling door zich onafhankelijk op te stellen en afstand te houden tot hun partner. Ze onderdrukken hun hechtingsangsten en -behoeften (deactivatie van het hechtingssysteem).

Hechting en Cardiovasculaire Respons

Het voorgaande leert dat hechting een belangrijk mechanisme is voor het reguleren van emoties. Via de invloed van kwaliteit van hechting op emotieregulatie kan ook de link met fysiologische reactiviteit worden gelegd. Emoties en de manier waarop deze gereguleerd worden, brengen fysiologische reacties teweeg (Brownley, Hurwitz, & Schneiderman, 2004; Dawson, Schell, & Filion, 2004; Hagemann, Waldstein, & Thayer, 2003). In onderzoek naar hechting en emotieregulatie is in het verleden veel gebruik gemaakt van zelfreportage en observaties. Recent zijn fysiologische uitkomstmaten in onderzoek naar

hechtingsmechanismen gebruikt. Hechting is immers een biologisch aangedreven systeem (Bowlby, 1969) en daarnaast bieden fysiologische uitkomstmaten het voordeel niet

(6)

5 onderhevig te zijn aan subjectieve inschatting van deelnemers zoals het geval bij

zelfrapportage. Binnen het huidige onderzoek naar hechting wordt veelal gesproken over cardiovasculaire reactiviteit (CVR) als onderdeel van stressregulatie. Cardiovasculaire reactiviteit geeft de veranderingen in het cardiovasculaire systeem weer (o.a. hartslag en bloeddruk) van een staat van rust naar een staat van opwinding, naar aanleiding van

bijvoorbeeld een stressor (Manuck et al., 1989). Op basis van eerder onderzoek kan worden afgeleid dat cardiovasculaire reactiviteit een rol speelt in de relatie tussen stressvolle

gebeurtenissen en ziekte (Manuck & Krantz, 1986). Er wordt verwacht dat mensen die een sterkere cardiovasculaire reactiviteit laten zien tijdens stressvolle situaties een groter risico lopen op het ontwikkelen van cardiovasculaire defecten, zoals hypertensie en hartziekten, vergeleken met mensen met een relatief kleinere cardiovasculaire reactiviteit (Lovallo & Gerlin, 2003).

In deze scriptie zijn de bevindingen uit vier onderzoeken meegenomen die samenhang tussen hechting, discussies tussen partners en cardiovasculaire reactiviteit met verschillende fysiologische parameters onderzochten. Roisman (2007) onderzocht de samenhang tussen kwaliteit van hechting en CVR tijdens een discussie tussen partners. Veertig verloofde paren (gemiddeld 22,7 jaar oud en niet eerder getrouwd geweest) en veertig getrouwde paren (gemiddeld 56,9 jaar oud en minimaal 15 jaar getrouwd met huidige partner) discussieerden 10 minuten over een persoonlijk probleem uit hun relatie en deden een poging om tot

overeenstemming te komen. Hoog deactiverende individuen lieten een hogere huidgeleiding (skin conductance level), een vorm van emotionele inhibitie, zien tijdens de discussie in vergelijking met laag deactiverende individuen. In ditzelfde onderzoek lieten

hyperactiverende individuen een hogere hartslag tijdens de discussie zien, vergeleken met deactiverende individuen. In een ander onderzoek van Gallo, Karen en Matthews (2006) werden 217 middelbare scholieren in hun dagelijkse gebeurtenissen en interacties gevolgd. De gemeten hartslag en bloeddruk tijdens sociale interacties, die met behulp van een uitgebreid logboek door de deelnemers werden bijgehouden, vertoonde een interactie met hechting. Hartslag vertoonde een net niet significante interactie (p < .10) met de

angstdimensie. Er leek een trend aanwezig te zijn dat hoog angstige individuen tijdens sociale interactie een hogere hartslag lieten zien dan laag angstige individuen. Wat betreft

bloeddrukwaardes lieten deelnemers met hoge scores op de angstdimensie tijdens sociale interacties een hogere (systolische en diastolische) bloeddruk zien dan hun laag angstige leeftijdsgenoten. Tijdens specifiek conflictsituaties werd voor de vermijdingsdimensie een samenhang met (diastolische) bloeddruk gevonden: hoog vermijders vertoonden een hogere

(7)

6 bloeddruk tijdens conflict dan laag vermijders. Dit onderzoek heeft als beperking dat de interacties inhoudelijk zeer breed en ongestructureerd waren. Er werd geen onderscheid gemaakt tussen klasgenoten, vrienden en mogelijke partners. Jain & Labouvie-Vief (2010) borduurden voort op dit onderzoek door de aard van de discussie systematisch te variëren. Achtendertig moeders met hun volwassen dochters namen deel aan een neutrale-, een plezierige- en een conflictdiscussie (in deze volgorde zonder counterbalancing). In

overeenstemming kozen zij samen een onderwerp voor de discussies. Opvallend genoeg werd gevonden dat angstig gehechte individuen een lagere hartslag (initieel het laagst en ook het snelst herstellend) tijdens alle drie de discussies vertoonden. Een mogelijke verklaring hiervoor zou zijn dat met name de neutrale en plezierige discussies als een vorm van intimiteit zijn ervaren en een carry over effect op de conflictdiscussie lieten zien. Intimiteit zou in de hechtingbehoeftes van de angstig gehechten (tijdelijk) kunnen voorzien en op deze manier een stressreducerend effect bewerkstelligen. Vermijdend gehechten lieten de hoogste hartslag zien tijdens de conflictdiscussie, en lieten ook een minder voorspoedige herstelcurve zien dan veilig gehechten. Het doel van de discussie in de drie bovenstaande onderzoeken is om door middel van een stressvolle gebeurtenis emoties op te roepen. Deze emoties activeren het hechtingssysteem en op deze manier zouden de verschillende met hechtingsstijlen

geassocieerde manieren van emotieregulatie duidelijker naar voren kunnen komen. Het is daarom belangrijk te weten in hoeverre de discussies / interacties daadwerkelijk als stressvol werden ervaren, om zo het hechtingssysteem (voldoende) te activeren. Kim (2006)

onderzocht 33 jonge paren (18-27 jaar) tijdens een discussietaak en controleerde voor subjectief ervaren stress. Paren kregen een aantal conflictscenario’s als voorbeeld aangereikt en werden aangemoedigd een soortgelijk scenario binnen hun relatie te bespreken gedurende 15 minuten. Het onderzoek wees uit dat hoe meer stress angstig gehechte deelnemers

rapporteerden des te hoger de bloeddrukwaardes en het Rate Pressure Product (RPP is het product van hartslag en systolische bloeddruk) opliepen. Voor vermijdend gehechte personen was dit effect tegenovergesteld. Des te meer een situatie als onplezierig of stressvol werd ervaren des te lager het RPP van hoog vermijdend gehechte personen.

De bevindingen uit de hierboven omschreven onderzoeken tonen aan dat er duidelijke aanwijzingen zijn voor associaties tussen kwaliteit van hechting en cardiovasculaire

reactiviteit. Met name voor individuen met een angstige hechting komt samenhang met een verhoogde CVR naar voren. Individuen die hoog scoren op angstdimensie vertonen over het algemeen een hogere CVR dan personen die minder angstig zijn gehecht (Roisman, 2007; Gallo, Karren & Mathhews, 2006; Kim, 2006). De bevindingen ten aanzien van vermijdend

(8)

7 gehechte individuen bieden op basis van de vier omschreven onderzoeken op het eerste gezicht geen eenduidige richting. De verschillende bevindingen zijn echter wel deels te verklaren vanuit de mechanismen die vermijders gebruiken bij blootstelling aan emotionele stimuli. Vermijdend gehechte individuen rapporteren minder negatieve emoties ten tijden van stress (Collins, 1996; Feeney, 1995, 1999; Mikulincer, 1998; Simpson, 1990). De vraag is of vermijdend gehechte individuen daadwerkelijk minder negatieve emoties ervaren of dat ze negatief affect wel ervaren maar vervolgens regulatiemechanismen gebruiken om

negatieve emoties te onderdrukken. Er is bewijs gevonden dat vermijdend gehechte individuen zichzelf beschermen voor bepaalde emotionele stimuli door aandacht voor negatieve emotionele informatie te minimaliseren. In een onderzoek van Fraley, Garner en Shaver (2000) luisterden individuen naar een emotioneel, hechtingsgerelateerd verhaal en werden deelnemers getest op het onthouden van deze informatie. Hoog vermijders onthielden minder van het verhaal dan laag vermijdend gehechte personen. Maar wat zij onthielden, vergaten zij vervolgens niet in een sneller tempo dan laag vermijders. Op basis van deze bevinding suggereerden de onderzoekers dat hoog vermijders hun aandacht in een

bedreigende situatie loskoppelen, nog voordat negatief affect wordt ervaren. Op deze manier verwerken hoog vermijders minder stressgerelateerde informatie. Zowel subjectieve als fysiologische stressniveaus blijven in dit geval laag. In verschillende onderzoeken werd bewijs gevonden voor deze zogezegde ´preemptive´ strategieën (Fraley & Brumbaugh, 2007; Edelstein & Gilath, 2008; Eimer & Holmes, 2007).

In tegenstelling tot bovengenoemde onderzoeken, zijn er ook studies waarin de lage subjectief ervaren stress van hoog vermijders samenhing met hoge fysiologische

stressniveaus (Mikulincer, 1998; Roismain, Tsai & Chiang, 2004). De verklaring die hiervoor wordt gegeven is dat vermijdend gehechte individuen emotionele stimuli wel degelijk

ontvangen maar gecodeerde informatie onderdrukken met regulatiemechanismen. Deze onderdrukkende regulatiemechanismen (zoals ontkennen of het zoeken van afleiding) bieden een reductie van subjectief ervaren stress maar onderdrukken fysiologische stress niet. Het lijkt erop dat de intensiteit van de stressor een belangrijke rol speelt in hoeverre deze twee verschillende strategieën worden ingezet. Onder omstandigheden van sterke activatie van het hechtingssysteem, door bijvoorbeeld interpersoonlijke stressoren, lijken de preemptive strategieën van vermijders niet meer goed hanteerbaar. De grote hoeveelheid aan negatieve emotionele informatie kan niet meer (onbewust) ontlopen worden. Mikulincer (1998) en Roismain, Tsai & Chiang (2004) suggereren dat hoog vermijders tijdens een intensieve stressor overschakelen op postemptive strategieën en vergelijkbare CVR vertonen als angstig

(9)

8 gehechte individuen. De verschillende mechanismen (pre- en postemptive) die worden

ingezet tijdens blootstelling aan emotionele stimuli hebben belangrijke consequenties voor de manier waarop mensen (zowel fysiologisch als subjectief) stress ervaren.

Het huidige onderzoek richt zich op de samenhang van kwaliteit van hechting, fysieke nabijheid (in de vorm van handholding) en CVR (hartslag) tijdens een emotionele trigger (discussie met partner). Het zoeken van fysieke nabijheid is een belangrijk doel van hechting. Individuen gebruiken op basis van hun kwaliteit van hechting verschillende

hechtingsstrategieën en variëren daardoor in de mate waarin ze (fysieke) nabijheid zoeken. Hyperactiveerders zijn geneigd eerder nabijheid te zoeken hoewel ze zich daarbij ambivalent voelen. De inconsistentie in beschikbaarheid en responsiviteit van opvoeders/partners heeft een dubbel effect. Enerzijds zetten angstig gehechten alles op alles om de aandacht van de opvoeder/partner te krijgen, anderzijds zijn ze ook boos op hun opvoeder/partner omdat ze niet steeds krijgen waar ze behoefte aan hebben, namelijk troost en steun bij stress.

Deactiveerders zijn vaak consistent afgewezen en deactiveren hun behoefte aan steun en bekrachtiging door hun opvoeders/partners. Zij geven voorkeur aan een grotere

interpersoonlijke afstand (Kaitz et al., 2004). Fysieke nabijheid van de partner tijdens een stressvolle gebeurtenis wordt over het algemeen als stressreducerend ervaren (Grewen,

Anderson, Girdler & Light, 2003; Ditzen et al., 2007; Coan, Schaefer & Davidson, 2006). De vraag binnen het huidige onderzoek is of het effect van fysiek contact afhankelijk is van kwaliteit van hechting.

Tot op heden zijn er slechts een beperkt aantal studies uitgevoerd die onderzoek naar kwaliteit van hechting, fysieke nabijheid en CVR in een partnerexperiment combineerden. Feeney en Kirkpartrick (1996) toonden aan dat angstig- en vermijdend gehechte vrouwen die tijdens een rekentaak aan het begin van het onderzoek gescheiden werden van hun partner een hogere hartslag lieten zien dan wanneer hun partner aanwezig was. Er was hier echter sprake van een volgorde-effect van separatie van partner. Bij de helft van de deelnemers was hun partner vanaf het begin van het experiment aanwezig en verliet de partner het onderzoek tijdens een tweede, identieke set metingen. De andere helft van de vrouwen begon het

onderzoek alleen en werd pas bij de tweede set metingen vergezeld door hun partner. Angstig en vermijdend gehechte vrouwen vertoonden uitsluitend een verhoogde hartslag wanneer hun partner in een tweede set metingen het experiment verliet. Wanneer de deelnemers vanaf het begin van het experiment alleen waren was er geen sprake van verhoging in hartslag.

Carpenter en Kirkpartrick (1996) vonden in een vervolgstudie dat hoog angstig en

(10)

9 was bij een experimentele stresstaak, dan wanneer hun partner niet aanwezig was.

Ondersteuning voor deze bevinding werd gevonden in een onderzoek naar kwaliteit van hechting, fysieke nabijheid en pijnperceptie in plaats CVR (Krahé et al., 2015). In het onderzoek ondergingen 39 vrouwen pijninductie door middel van laserstimuli in aan- of afwezigheid van hun partner. Hoog vermijdend gehechte vrouwen bleken in aanwezigheid van hun partner een hogere pijn te rapporteren (gemeten met behulp van zelfrapportage en toebehorende activiteit in neurale processen) in vergelijking met afwezigheid van hun partner. Met het oog op de hechtingstheorie van Bowlby is het aannemelijk dat bij vermijdend gehechte individuen in reactie op een stressvolle situatie, in combinatie met opgelegde fysieke nabijheid, het hechtingssysteem dusdanig geactiveerd wordt dat

vermijdingsmechanismen (deactivatie) niet meer slagen en dit zichtbaar zal zijn in een hogere CVR. Bevindingen uit eerder onderzoek laten zien dat angstig gehechte individuen

afwisselen tussen het zoeken van toenadering, vanwege de wens geaccepteerd te worden, en het vermijden, om afwijzing te voorkomen (Mikulincer, Bar-On & Eind-Dor, 2010).

Vanwege deze ambivalentie binnen angstig gehechte individuen lijkt een richting voor de samenhang tussen hartslag en fysieke nabijheid minder uitgesproken dan bij vermijdend gehechte individuen.

Des te hoger de intensiteit van de stressor, des te eerder mensen zullen terug vallen op hun individuele hechtingstrategieën, waardoor een groter onderscheid op fysiologische metingen verwacht wordt. Fysieke nabijheid gecombineerd met een discussietaak werd nog niet eerder onderzocht in een partnerexperiment. Het hechtingssysteem heeft een hogere kans geactiveerd te worden onder invloed van emotie triggerende, hechtingsgerelateerde stressoren zoals relatieconflicten. In deze studie wordt daarom een conflictdiscussie als

hechtingsgerelateerde stressor gebruikt. Door partners zelf een onderwerp voor de discussie te laten uitkiezen werd verwacht dat een gesprek in gang kon worden gezet waarbij emoties en daarbij behorende emotieregulatiemechanismen als hyper- en deactivatie zoveel mogelijk werden gestimuleerd. De specifieke vraagstelling van het onderzoek is of kwaliteit van hechting (gemeten met de dimensies ‘angst voor verlating en afwijzing’ en ‘vermijding van intimiteit) en fysieke nabijheid (in de vorm van handholding) samenhang vertonen met cardiovasculaire reactiviteit (gemeten met hartslag) tijdens een emotionele trigger (discussie met partner).

(11)

10

Hypothese discussietaak

Voortbouwend op de bevindingen uit eerder besproken onderzoek wordt op niveau van de discussietaak verwacht dat (H1) deelnemers met hoge scores op de angst voor afwijzing en verlating-dimensie een hogere hartslag vertonen tijdens discussie met hun partner in vergelijking met deelnemers met lage scores op de angstdimensie. Wat betreft vermijdende hechting is op basis van de huidige literatuur geen eenduidige richting te verwachten voor uitkomsten. Het lijkt er op dat fysiologische reactiviteit van vermijders mede afhankelijk is van de intensiteit van de stressor. In hoeverre de intensiteit van de

discussietaak in het huidige onderzoek het hechtingssyteem zal voldoende zal activeren zodat ofwel preemptive of postemptivestrategieën worden ingezet is onduidelijk. Er is daarom gekozen voor exploratief onderzoek met betrekking tot scores op de vermijdingsdimensie en samenhang met hartslag tijdens een discussie met partner.

Hypothese fysieke nabijheid

Ten aanzien van het effect van fysieke nabijheid tijdens de discussietaak is er wel een hypothese opgesteld voor vermijdend gehechte individuen. Verwacht wordt dat (H2)

deelnemers met hoge scores op de vermijdingsdimensie een hogere hartslag vertonen tijdens interactie met fysieke nabijheid (handholding) dan tijdens interactie zonder fysieke nabijheid. We gaan er vanuit dat een discussietaak samen met fysieke nabijheid dusdanig intensief en stressverhogend is dat onderdrukking van negatieve emoties als onderdeel van het

onderdrukken van de hechtingsbehoeften, niet langer slaagt, en dat dit terug te zien is in een verhoogde hartslag. Wat betreft deelnemers met een angstige hechting zijn de analyses met betrekking tot fysieke nabijheid exploratief van karakter. Bevindingen uit eerder onderzoek laten zien dat angstig gehechte individuen afwisselen tussen het zoeken van toenadering, vanwege de wens geaccepteerd te worden, en het vermijden, om afwijzing te voorkomen (Mikulincer, Bar-On & Eind-Dor, 2010). Lichamelijke toenadering van een partner leidt waarschijnlijk tot een verhoging van de hartslag als boosheid op de voorgrond staat, en niet als de behoefte aan nabijheid centraal staat.

(12)

11 2. Methoden

2.1 Steekproefkarakteristieken

De participantengroep bestond uit 50 heteroseksuele paren met een leeftijd van 17 tot 30 jaar. De deelnemers zijn geworven via het digitaal proefpersonen management systeem van de Universiteit van Amsterdam. In elk geval één van beide partners was

eerstejaarsstudent psychologie. Er is gescreend op relatieduur, gezondheid en medische contra-indicaties (hartziekten en gebruik van hartmedicatie). Deelnemende paren hadden minimaal een half jaar een relatie, dit was een vereiste voor deelname aan het onderzoek. De eerstejaars psychologiestudenten ontvingen drie proefpersoon-punten voor deelname of desgewenst een bedrag van 20 euro. De keuze voor een steekproefgrootte van 50 paren werd gebaseerd op vergelijkbare experimenten van Roisman (2007) met streekproefgroottes van 40 getrouwde paren en 40 niet-getrouwde paren, Kim (2006) met een steekproefgrootte van 33 paren en Jain & Labouvie-Vief (2010) die 30 moeders en hun dochters onderzochten.

2.2 Materiaal

De hartslag van de partners werd gemeten met behulp van een Polar CS600X. Dit is een hartslagmeter die bestaat uit een borstband met een zender. Een stopwatch werd gebruikt om de duur van de metingen te controleren. De hartslag werd in totaal over een periode van ongeveer 24 minuten gemeten; 4 minuten baseline 1, 4 minuten handen vasthouden, 4 minuten baseline 2 en 12 minuten discussie.

Ter controle voor confounding werd een algemene screeningslijst afgenomen. Deze vragenlijst bevat vragen over factoren die de hartslagmetingen zouden kunnen beïnvloeden, zoals hartproblemen of het gebruik van hartmedicatie.

Kwaliteit van hechting is gemeten met de Nederlandse vertaling (Conradi, Gerslma, van Duijn & de Jonge, 2006) van de Experiences in Close Relationships Questionnaire (ECR; Brennan, Clark & Shaver, 1998). De ECR is een zelfrapportagevragenlijst die kwaliteit van hechting in vroegere en huidige partnerrelaties meet. De vragenlijst meet twee dimensies: ‘angst voor afwijzing of verlating’ en ‘vermijding van intimiteit’. Een item voor de schaal ‘angst voor afwijzing of verlating’ is bijvoorbeeld ‘ik maak me er zorgen over in de steek gelaten te worden’. Een voorbeelditem voor de ‘vermijding van intimiteit’ is ‘op het moment dat mijn partner dichtbij komt, merk ik dat ik me terugtrek’. De schalen hebben een

Cronbach’s alpha van respectievelijk .88 en .92 voor de Nederlandse versie. De externe en interne validiteit van de ECR is goed (Conradi, Gerslma, van Duijn & de Jonge, 2006). De vragenlijst bestaat uit 36 items. Elke vraag wordt beantwoord met een 7-punts schaal,

(13)

12 variërend van 1 (‘zeer oneens’) tot 7 (‘zeer eens’).

Conflictonderwerpen in een relatie tussen partners werden aan de hand van een Nederlandse vertaling (Buysse & Heene, 1997) van de consensusschaal van de Dyadic Adjustment Scale (DAS; Spanier, 1976). Deze schaal bevat 15 items en meet in hoeverre iemand het met zijn/haar partner oneens is op diverse vlakken binnen de relatie. Op een 5-punts schaal, van 1 (‘altijd oneens’) tot 5 (‘altijd eens’) geeft een deelnemer de mate van discrepantie in verhouding tot zijn of haar partner aan voor onderwerpen zoals ‘seksualiteit’, ‘vrijetijdsbesteding’ en ‘belangrijke beslissingen’.

Subjectief ervaren stress van de deelnemers werd gemeten met de Nederlandse vertaling (Peeters, Ponds & Vermeeren, 1996) van de Positive and Negative Affect Scale (PANAS; Watson, Clark & Tellegen, 1988). De PANAS bevat 20 items die betrekking hebben op positief affect ofwel negatief affect. Onder de schalen worden emoties en gevoelens onderbracht zoals ‘nerveus’ en ‘enthousiast’ en ‘vastberaden’. De items worden beantwoord met een 5-punts schaal, van 1 (‘heel weinig’) tot 5 (‘heel veel’). Positief affect en negatief affect zijn beide met behulp van 10 items gemeten en hebben een Cronbach’s alpha van respectievelijk .80 en .82.

2.3 Procedure

Voorafgaand aan het experiment werd bij beide partners hartslagmeetapparatuur bevestigd. Deelnemers werden gevraagd om aan weerszijden van een tafel plaats te nemen. Beide partners vulden vóór de baselinehartslagmetingen het informed consent en een algemene screeningslijst in. Tijdens het invullen van de vragenlijsten en tijdens de

baselinemeting stond er een houten schot op de tafel, zodat de deelnemers elkaar niet konden zien of aanraken. Gedurende de eerste baselinemeting zaten deelnemers 4 minuten zo stil mogelijk aan weerszijden van de tafel en werd hun hartslag continue gemeten. Na afloop vulden deelnemers de PANAS in om subjectief ervaren stress te kunnen vaststellen. In de volgende meting werd het schot van de tafel verwijderd. Partners kregen de instructie hun beide armen op tafel te leggen, elkaars handen vast te houden en elkaar aan te kijken gedurende 4 minuten. Na deze meting werd voor een 2e keer de PANAS afgenomen. Vervolgens kregen deelnemers 7 minuten de tijd om tot rust tot komen terwijl ze de ECR (hechting) en de DAS-15 (conflictonderwerpen binnen de relatie) invulden. Hierna werd voor een tweede keer een baselinemeting afgenomen. Deelnemers vulden na de tweede

baselinemeting tevens de PANAS nogmaals in. Tot slot namen de partners samen deel aan de discussietaak. De helft van de paren werd gerandomiseerd naar de ‘handholdinggroep’ of de

(14)

13 ‘niet-handholdinggroep’. De proefpersonen uit de eerste groep werd geïnstrueerd hun

partners handen tijdens de discussiemetingen vast te houden. Aan de hand van de eerste 15 vragen van de DAS werd, in overleg met beide partners, een onderwerp voorgesteld waar beide deelnemers het hoogst op scoorden. Een onderwerp waar zij het dus het meeste over oneens waren, bijvoorbeeld vrijetijdsbesteding, het tonen van liefde of omgang met de schoonfamilie. Partners kregen drie minuten de tijd om individueel hun standpunten voor de discussie op te schrijven. De discussietaak begon met 3 minuten vrij discussiëren. Vervolgens kregen partners beiden de tijd om twee keer, om de beurt, 80 seconden vrij te spreken (over het onderwerp van de discussie) zonder onderbroken te worden, terwijl hun partner luisterde. De spreken- en luisterenperiodes waren onderdeel van de discussie om te controleren of een mogelijke verhoging van hartslag tijdens de discussie niet slechts werd veroorzaakt door de fysieke activiteit van praten op zich. De discussietaak eindigde met wederom 3 minuten vrij discussiëren. In totaal duurde discussietaak 12 minuten, gedurende deze tijdspanne werd de hartslag continu gemeten. Tot slot vulden beide partners de PANAS na de discussie voor de vierde keer in.

Figuur 1

Tijdverloop hartslagmetingen

2.4 Data-analyse

De huidige dataset bestaat uit herhaalde hartslagmetingen met zowel een between-factor (handholding of niet-handholding) als een within-between-factor (baseline of discussie) en twee continue between-covariaten (scores op hechtingdimensies). Aanvankelijk was de

handholdingfactor tijdens het onderzoek deels een between-factor (tijdens de discussie) en deels een within-factor (tijdens de eerste baseline en tijdens de fysieke nabijheidperiode). In andere woorden: alle deelnemers doorliepen zowel de eerste baseline als de fysieke

nabijheidperiode, terwijl tijdens de discussie deelnemers ofwel tot de handholdinggroep of tot de niet-handholdinggroep behoorden. In een mixed model moet een variabele uitsluitend een within- óf een between-factor zijn. Om deze reden is er voorafgaand aan de analyses een

(15)

14 nieuwe variabele aangemaakt waarin hartslagmetingen van de eerste baseline en de fysieke nabijheidperiode met elkaar zijn gecombineerd. Wanneer deelnemers tot de

handholdinggroep behoorden werden hun hartslagen uit de fysiek nabijheidperiode

geselecteerd, wanneer ze tot de niet-handholdinggroep behoorden werden hun hartslagmeting uit de eerste baseline geselecteerd. Op deze manier werd handholding omgezet tot een

(volledige) between-variabele. In de handholdingroep hielden partners het hele experiment elkaars handen vast (zowel tijdens de baseline als tijdens de discussie), terwijl de niet-handholdinggroep geen fysieke nabijheid ondervonden. Deze nieuwe variabele wordt in de rest van het verslag aangeduid met ‘baseline’. De tweede baseline is in de analyses niet meegenomen omdat het uitsluitend metingen zonder handholding betrof. Het creëren van deze baseline-variabele maakte het mogelijk om gelijktijdig een within-effect (baseline vs discussie) en een between-effect (handholding vs niet-handholding) te schatten evenals de interactie tussen deze twee (periode x handholding).

Mixed model analyses met enkel fixed effects zijn uitgevoerd met SPSS (versie 20) om samenhang tussen hartslagmetingen en de diverse variabelen te onderzoeken. Dit had de voorkeur boven het gebruik repeated-measures ANOVA’s aangezien de hechtingdimensies continu zijn gemeten, en een RM-ANOVA drieweginteracties met continue variabelen niet kan toetsen (bijvoorbeeld ‘vermijding van intimiteit’ x discussie x handholding). Daarnaast bieden mixed model analyses een ander groot voordeel wat betreft onderzoek bij paren. Binnen paren is sprake van afhankelijkheid van metingen omdat 1) partners elkaar

beïnvloeden, 2) zij in het onderzoek zijn blootgesteld aan dezelfde context en 3) mensen vaak partners opzoeken met gelijke eigenschappen (‘assortative mating’). Gezien de afhankelijk van de data is er gekozen paren als eenheid van analyse te nemen, en vervolgens uit te gaan van twee herhaalde, en dus gecorreleerde, metingen per paar. Aangezien het steeds om mannen en vrouwen gaat wordt gekeken naar de invloed van geslacht. Op deze manier is er voor de afhankelijkheid van data gecorrigeerd en is het mogelijk om (gender-onafhankelijke) hoofdeffecten van specifieke geslachtsverschillen te onderscheiden. In voorgaande

experimenten met interacterende paren van Roisman (2007), Kim (2006) en Jain & Labouvie-Vief (2006) is ook gekozen voor dergelijke mixed model analyses.

Hartslag van de deelnemers werd gemeten tijdens vijf meetperioden: baseline (180 sec), baseline II (180 sec)1, discussie I (180 sec), spreken (160 sec), luisteren (160 sec) en discussie II (180 sec). Van de baseline 1 en baseline 2 werden slechts de eerste drie minuten

(16)

15 van de hartslagmetingen gebruikt (van de oorspronkelijk 4 minuten) zodat het mogelijk was tijdsspannen van dezelfde lengte te kunnen vergelijken. Per meetperiode werden er 12 blokjes van gemiddelden van hartslagen berekend over een interval van 180 seconden of 160

seconden (afhankelijk van de periode). In totaal bestond het databestand uit 72

tijdsintervallen. In de huidige analyses werd tijd echter niet meegenomen in het fixed effects model, omdat er 1) geen hypothesen zijn opgesteld voor beloop van hartslag over de tijd en 2) slecht interpreteerbare vijfweginteracties (tijd x handholding x meetperiode x hechting x geslacht) zouden ontstaan wanneer tijd zou worden meegenomen.

In dit onderzoek werd getoetst of hartslag tijdens verschillende meetperioden

samenhing met scores op één van de hechtingdimensies, en of dit verschilde voor personen in de handholding- en niet handholdinggroep. Er werden 4 mixed model analyses uitgevoerd. Per analyse werden hartslagdata uit de baseline en één van de vier intervallen uit de discussie meegenomen zodat er 4 mixed modellen met verschillende baseline-discussiecombinaties ontstonden (baseline samengenomen met eerste discussie, baseline samengenomen met tweede discussie, baseline samengenomen met spreken of baseline samengenomen met luisteren).

Het fixed effects model werd stapsgewijs opgebouwd. Eerst werden de hoofdeffecten van handholding, periode, geslacht en hechtingdimensies ingevoerd. Daarna werden twee-, drie- en vierweginteracties in stappen hieraan toegevoegd. Deze stapsgewijze invoer is gebruikt om de interpretatie van complexe drie- en vierweginteracties te verhelderen.

Uiteindelijk zijn alleen de volledige modellen (met hoofdeffecten en tweeweg-, drieweg- en vierweginteracties) in dit verslag gerapporteerd. Om afhankelijkheid in scores per deelnemer, veroorzaakt door de herhaalde metingen tegen te gaan, is er voor een auto regressieve

covariantiestructuur (AR-1) gekozen.2 Voor het gebruik van deze covariantiestructuur wordt

2 Bij complexe mixed models zoals gebruikt in deze these is het lastig een juiste covariantiestructuur

te kiezen. Gegeven de veronderstelde onderlinge afhankelijkheid van mannen en vrouwen binnen een paar, is het noodzakelijk een covariantiestructuur te kiezen waarbij covariantie tussen metingen geschat worden. Er is hier echter sprake van een complex model met veel metingen, waardoor niet alle covariantiestructuren computationeel mogelijk zijn. Een volledig ongestructureerd model (unstructured) is bijvoorbeeld absoluut onmogelijk. Om deze reden is er gekozen voor de best passende structuur (geselecteerd op basis van laagste BIC-waarde) die mogelijk was en die afhankelijkheid binnen paren modeleert. Dit bleek de AR-1 te zijn; Deze covariantiestructuur veronderstelt dat scores van metingen die dicht bij elkaar liggen een sterkere correlatie vertonen dan scores op metingen die verder uit elkaar liggen.

Vervolgens is er nog gekeken naar een vereenvoudigd model, waarbij per meetperiode een gemiddelde werd genomen van alle hartslagen in plaats van het op te knippen in 12 aparte intervallen.

(17)

16 verondersteld dat scores van metingen die dicht bij elkaar liggen een sterkere correlatie vertonen dan scores op metingen die verder uit elkaar liggen.

Specifieke analyses voor de verwachtingen waren als volgt: ten aanzien van de eerste hypothese werd getoetst of de hartslag van laag en hoog angstig gehechte individuen van elkaar verschilden tijdens de baseline en tijdens de discussie (tweeweginteractie van ‘angst voor afwijzing en verlating’ x periode). Wat betreft de tweede hypothese werd getoetst of de hartslag van laag en hoog vermijdend gehechte individuen in de handholdinggroep en de niet-handholdinggroep van elkaar verschilden, en of dit verschilde over de diverse periodes (drieweginteractie van handholding x ‘vermijding van intimiteit’ x periode). Hiernaast is exploratief gekeken of mogelijk sprake was van seksverschillen (vierweginteracties van ‘angst voor afwijzing en verlating’ óf ‘vermijding van intimiteit’ x handholding x periode x geslacht). Tevens zijn er exploratieve analyses uitgevoerd om na te gaan of mate van subjectief ervaren stress samenhing met kwaliteit van hechting, handholding en geslacht. Wegens de continue hechtingdimensies was het in de gebruikte software in deze these (SPSS) niet mogelijk posthoc testen uit te voeren om na te gaan in welke richting effecten van elkaar verschilden. Om deze reden zijn toetsingsuitkomsten met behulp van ruwe scores en

grafieken geïnterpreteerd. Voor het maken van deze ruwe scores en grafieken zijn deelnemers in groepen ingedeeld. Er zijn cut-off scores gehanteerd op basis van de mediaanscores van de hechtingdimensies van de huidige steekproef. De reden hiervoor is het aantal proefpersonen binnen bepaalde groepen (zoals hoog vermijdende mannen en vrouwen in de niet

handholdinggroep) met behulp van deze cut-off score het beste werd verdeeld. Daarnaast zijn er ter vergelijking voor enkele effecten ook grafieken opgesteld op basis van een

mediaansplit van een onderzoek onder een algemene Nederlandse bevolking (Conradi, ongepubliceerd, 2006).

Dit reduceert de kwaliteit, maar ook de complexiteit van het model. Op deze modellen was het

mogelijk andere covariantiestructuren te schatten. Er is vervolgens getoetst in hoeverre de resultaten van het best passende model met de eerdere analyses overeenkwamen. Deze analyses zijn niet in deze these gerapporteerd, maar zijn op te vragen bij Arjen Noordhof (a.noordhof@uva.nl). Uit deze analyses is de conclusie getrokken dat de hier gerapporteerde analyses op basis van AR-1 robuust zijn en dat het onwaarschijnlijk is dat met een meer complexe covariantiestructuur de in deze these gepresenteerde robuuste hoofdconclusies (i.e. die conclusies die robuust terugkomen in meerdere analyses en de basis vormen voor de hoofdconclusies aan het begin van de discussie) gefalsificeerd zouden worden.

(18)

17 3. Resultaten

3.1 Steekproefkarakteristieken

Het huidige onderzoek bevat data van 50 heteroseksuele paren. Indien meer dan 20% van de hartslagdata van een deelnemer ontbrak werd deze persoon uitgesloten van de

analyses. Op basis van dit uitsluitingscriterium zijn drie deelnemers uit de dataset verwijderd. Tevens werden twee deelnemers wegens afwezige ECR-scores verwijderd. Voor de

hartslagmetingen zijn de analyses uitgevoerd over 48 mannen met een gemiddelde leeftijd van 21,10 jaar (SD = 2,30) en 47 vrouwen met een gemiddelde leeftijd van 19,81 jaar (SD = 1,68).

3.2 Scores op de hechtingdimensies

Gemiddelde scores en standaardafwijkingen op de hechtingdimensies ‘angst voor afwijzing en verlating’ en ‘vermijding van intimiteit’ zijn terug te vinden in Tabel 1. In een representatieve steekproef (N=1019) onder de algemene Nederlandse bevolking (Conradi, ongepubliceerd, 2006) werd de gemiddelde score op de dimensie ‘angst voor afwijzing en verlating’ vastgesteld op 57,2 (SD=17,4) en werd de gemiddelde score voor ‘vermijding van intimiteit’ vastgesteld op 46,6 (SD=17,7). In vergelijking hiermee scoren deelnemers uit de huidige steekproef gemiddeld op ‘angst voor afwijzing en verlating’ en benedengemiddeld voor ‘vermijding van intimiteit’.

Tabel 1

Gemiddelde hartslagscores en standaardafwijkingen voor mannen en vrouwen

Angst voor afwijzing en verlating Vermijding van intimiteit

Allen Man Vrouw Allen Man Vrouw

Gemiddelde 58.49 56,23 60,79 36.24 37,14 35,32

SD 16.63 16,77 16,35 13.05 11,72 14,36

Hoewel de analyses uitgaan van hechtingdimensies, zijn de deelnemers ook in groepen ingedeeld op basis van cut-off scores met het doel grafieken te maken. Tabellen 2 en 3 tonen de verdeling van de deelnemers op basis van een mediaansplit van de huidige steekproef (Tabel 2) en een mediaansplit van een onderzoek (Conradi, ongepubliceerd, 2006) bij de algemene Nederlandse bevolking (Tabel 3).

(19)

18 Tabel 2

Aantal deelnemers binnen groepen op basis van mediaansplit huidige steekproef

Kwaliteit van hechting

Laag Hoog

Hechting Geslacht Totaal Niet-HH HH Totaal Niet-HH HH

Angst Man 24 13 11 24 11 13 Vrouw 23 9 14 24 12 10 Totaal 47 22 25 48 25 23 Vermijding Man 25 14 11 25 11 14 Vrouw 23 10 13 25 14 11 Totaal 47 24 23 48 23 25 Tabel 3

Aantal deelnemers binnen groepen op basis van mediaansplit algemene bevolking

3.3 Hoofdeffecten: effect van geslacht en ‘vermijding van intimiteit’ op hartslag

Met behulp van een linear mixed model met enkel fixed effects werden de volgende significante hoofdeffecten op hartslag gevonden, zie Tabel 4. Een hoofdeffect van geslacht op hartslag werd over alle combinaties van de baseline met de verschillende

discussieperioden gevonden; baseline - eerste discussie: F(1, 438) = 7.328, p =.007, baseline - tweede discussie: F (1, 436) = p = 7.867, p = .005, baseline - spreken: F(1, 410) = 14.344, p = < .001, baseline - luisteren: F(1, 398) = 13.259, p < .001. Mannen vertoonden over het algemeen een lagere hartslag dan vrouwen. Daarnaast werd er een hoofdeffect van

vermijding gevonden, zie Tabel 4. Personen met een hoge score op de vermijdingsdimensie vertoonden over het algemeen een lagere hartslag dan individuen met een lage score op vermijdende hechting; baseline - eerste discussie: F(1, 352) = 5.668, p =.018, baseline - tweede discussie: F (1, 358) = p = 11.711, p = .001, baseline - spreken: F(1, 342) = 5.936, p = .015, baseline - luisteren: F(1, 326) = 11.540, p = .001.

Kwaliteit van hechting

Laag Hoog

Hechting Geslacht Totaal Niet-HH HH Totaal Niet-HH HH

Angst Man 25 14 11 23 15 8 Vrouw 24 9 15 23 12 11 Totaal 49 13 26 46 27 19 Vermijding Man 37 21 16 11 4 7 Vrouw 40 22 18 7 2 5 Totaal 77 43 34 18 6 12

(20)

19 Tabel 4

Resultaten van het fixed effects model voorspeld vanuit, geslacht, meetperiode, ‘angst voor afwijzing en verlating’, vermijding van intimiteit en handholding (HH) voor hartslagen over verschillende baseline–discussiecombinaties

Voorspeller Baseline - Discussie I

Baseline - Spreken Baseline - Luisteren Baseline - Discussie II df F p df F p df F p df F p Geslacht 1 7.328 .007 1 14.344 <.001 1 13.259 <.001 1 7.867 .005 Periode 1 .366 .545 1 .906 .342 1 .821 .365 1 1.049 .306 Angst 1 1.454 .229 1 .326 .568 1 .605 .437 1 .068 .794 Vermijding 1 5.668 .018 1 5.936 .015 1 11.540 .001 1 11.711 .001 HH 1 .024 .877 1 .292 .590 1 1.420 .234 1 6.016 .015 2-weginteracties Geslacht x periode 1 .000 .988 1 2.220 .137 1 1.302 .254 1 3.090 .079 Geslacht x angst 1 .269 .604 1 5.124 .024 1 .971 .325 1 .158 .691 Geslacht x vermijding 1 1.388 .239 1 3.694 .055 1 5.703 .017 1 5.054 .025 Periode x angst 1 2.438 .119 1 .001 .979 1 1.287 .257 1 .576 .448 Periode x vermijding 1 4.422 .036 1 3.524 .061 1 8.452 .004 1 4.834 .028 HH x angst 1 1.967 .162 1 6.483 .011 1 1.721 .190 1 .675 .412 HH x vermijding 1 3.140 .077 1 16.310 <.001 1 12.307 .001 1 27.701 <.001 HH x geslacht 1 4.247 .040 1 4.626 .032 1 .230 .632 1 6.343 .012 HH x periode 1 .066 .797 1 .200 .655 1 .027 .868 1 1.394 .238 3-weginteracties Periode x angst x geslacht 1 2.203 .138 1 4.023 .045 1 1.253 .263 1 3.671 .056 Periode x vermijding x geslacht 1 3.088 .079 1 .019 .890 1 .313 .576 1 .100 .752 HH x periode x angst 1 .517 .472 1 1.366 .243 1 1.17 .282 1 3.547 .060 HH x periode x vermijding 1 .021 .885 1 .66 .416 1 .747 .388 1 .161 .689 HH x periode x geslacht 2 .091 .913 2 .123 .884 2 .069 .934 2 2.614 .074 HH x angst x geslacht 1 4.069 .044 1 2.873 .091 1 .454 .501 1 1.351 .246 HH x vermijding x geslacht 1 1.067 .302 1 .005 .920 1 4.980 .026 1 .727 .394 4-weginteracties HH x periode x angst geslacht 1 .018 .894 1 .928 .336 1 .288 .592 1 .042 .838 HH x periode x vermijding x geslacht 1 .227 .634 1 1.720 .190 1 1.593 .207 1 9.848 .002

(21)

20 Tabel 5

Gemiddelde hartslagen (en SD’s) gesplitst op lage of hoge score op ‘vermijding van

intimiteit’ (op basis van mediaansplit huidige steekproef) separaat voor de handholding- en de niet-handholdingroep per periode

Vermijding van intimiteit

Laag Hoog

Totaal Niet-HH HH Totaal Niet-HH HH

(N = 47) (N = 24) (N = 23) (N = 48) (N = 23) (N = 25) Baseline 78.80(12.36) 81.21(14.04) 77.75(11.42) 72.74(11.91) 72.69(10.02) 72.76(12.63) Discussie I 80.06(10.96) 81.445(10.90 ) 78.48(12.07) 75.16(10.85) 75.13(11.23) 75.19(10.48) Spreken 80.08(11.91) 81.61(11.58) 78.48(12.07) 74.58(11.90) 74.58(12.81) 74.58(12.81) Luisteren 78.38(10.79) 80.29(10.93) 76.38(10.29) 73.82(10.69) 73.37(10.50) 74.29(10.88) Discussie II 77.96(10.02) 79.36(9.77) 76.51(10.10) 73.09(9.72) 72.80(9.39) 73.38(10.05) Tabel 6

Gemiddelde hartslagen (en SD’s) gesplitst op lage of hoge score op ‘angst voor afwijzing en verlating’ (op basis van mediaansplit huidige steekproef) separaat voor de handholding- en niet-handholdingroep per periode

Angst voor afwijzing en verlating

Laag Hoog

Totaal Niet-HH HH Totaal Niet-HH HH

(N = 47) (N = 22) (N = 25) (N = 48) (N = 25) (N = 23) Baseline 75.70(12.35) 76.40(12.02) 75.45(12.48) 75.62(12.66) 77.2813.57) 74.81(12.13) Discussie I 77.98(11.08) 78.61(11.88) 77.41(10.32) 77.14(11.24) 77.95(11.20) 74.81(12.13) Spreken 77.93(12.72) 78.76(12.99) 77.19(12.98) 76.61(11.69) 77.43(11.23) 75.64(12.15) Luisteren 76.45(10.31) 76.08(9.89) 76.08(9.89) 75.66(11.55) 76.68(11.65) 74.47(10.13) Discussie II 76.43(10.09) 76.60(10.09) 76.28(10.10) 74.60(10.16) 74.60(10.13) 73.44(10.08)

3.4 Tweeweginteracties: effect van discussie (Hypothese 1)

Een tweeweginteractie van ‘periode’ x ‘angst’ is ingevoerd om de samenhang van meetperiode met angst voor afwijzing en verlating op hartslag te onderzoeken. De eerste hypothese werd niet ondersteund, er is geen samenhang gevonden tussen scores op de

angstdimensie en hartslag. Hoog angstige individuen verschilden niet in gemiddelde hartslag tijdens baseline versus de discussie van laag angstig gehechte individuen: F(1,765) = 2.438, p =.199, baseline versus tweede discussie: F(1, 812) = .576, p = .448, baseline versus spreken:

(22)

21 F(1, 812) = .001, p = .979 en baseline versus luisteren: F(1, 397) = 1.287, p = .257, zie Tabel 4.

Een tweeweginteractie van vermijding van intimiteit met meetperiode liet wel een samenhang met hartslag zien. Dit effect werd in drie van de vier

baseline-discussiecombinaties gerepliceerd, namelijk baseline versus eerste discussie I: F(1, 556) = 4.422, p = .036, baseline versus discussie II: F(1, 588) = 4.834, en baseline versus luisteren: F(1, 568) = 8.452, p = .004 , zie Tabel 4. Wanneer baseline werd afgezet tegen de

sprekenperiode werd een niet significante trend in samenhang met vermijding van intimiteit en hartslag gevonden, F(1, 594) = 3.524, p = .061, zie Tabel 4. Middels twee grafieken (Figuur 2 en 3) is er gepoogd deze tweewegs-interactie te begrijpen. In Figuur 2 is hartslag afgezet tegen de verschillende meetperiodes apart voor een lage en hoge vermijding van intimiteit gesplitst op basis van de mediaanscore van de huidige steekproef. Het eerder besproken hoofdeffect van vermijding is duidelijk te zien, hoog vermijders hebben over het algemeen een lagere hartslag dan laag vermijdend gehechte individuen. Er komt echter geen duidelijk interactie van vermijding x periode naar voren. De periodes lijken in deze grafiek niet samen te hangen met verschil in hartslagscores tussen laag en hoog vermijders. Wanneer wordt uitgegaan van een splitsing op basis van de mediaan in de algemene bevolking (Figuur 3) wordt het effect duidelijker zichtbaar: hoog vermijdend gehechte individuen laten een sterkere toename in hartslag zien tijdens de discussie in vergelijking met hun laag

vermijdende leeftijdsgenoten. Dit wijst erop dat de discussietaak meer stress lijkt op te roepen bij hoog vermijders dan bij laag vermijders. In Figuur 3 is ook te zien dat tijdens het luisteren hoog vermijdende individuen een sterkere daling in hartslag laten zien in vergelijking met individuen uit de laag vermijdend gehechte groep. Mogelijk bood de luisterperiode voor hoog vermijders de gelegenheid om zich af te sluiten en dus niet echt te luisteren naar wat hun partners vertelden, waardoor hun hartslag zakt. Ten aanzien van de tweede discussie is er bij de hoog vermijdend personen wederom een hartslagverhogend effect waar te nemen, zie Figuur 3.

(23)

22 Figuur 2

Hartslag van deelnemers met een lage of hoge vermijding van intimiteit gesplitst op basis van mediaanscore van huidige steekproef

Figuur 3

Hartslag van deelnemers met een lage of hoge vermijding van intimiteit gesplitst op basis van mediaanscore onder een algemene bevolking

(24)

23

Overige tweeweginteracties

Binnen de overige tweeweginteracties, waar aanvankelijk geen hypothesen voor waren opgesteld, kwamen twee andere consistente effecten met betrekking tot fysieke nabijheid naar voren: 1) een tweeweginteractie van handholding met geslacht, en 2) een tweeweginteractie van handholding met ‘vermijding van intimiteit’. Er werd een samenhang tussen handholding en geslacht gevonden over de volgende baseline-discussiecombinaties: baseline samengenomen met eerste discussie: F(1,438) = 4.247 , p = .040, baseline

samengenomen met tweede discussie: F(1, 436) = 6.343, p = .012, baseline samengenomen met spreken: F(1, 410) = 4.626, p = .032, maar niet tijdens de baseline samengenomen met de luisterenperiode F(1, 398) = .230, p = .632. De richting van de handholding-geslachtinteractie was als volgt: mannen die handen vasthielden lieten een lagere hartslag zien in vergelijking met mannen die zich in de niet-handholdinggroep bevonden, zie Figuur 4. Bij vrouwen was dit effect tegenovergesteld: vrouwen die handen vasthielden lieten een verhoogde hartslag zien in vergelijking met vrouwen die hun partners handen niet vasthielden. Deze bevinding wijst op een stressreducerend effect van handholding voor mannen en juist een

stressverhogend effect van handholding bij vrouwen. Zoals eerder gezegd werd dit effect binnen alle discussiecombinaties gevonden behalve voor de

luisterencombinatie. Het uitblijven van deze tweewegs-interactie in de baseline-luisterencombinatie hangt mogelijk samen met een significante drieweginteractie van geslacht x handholding x vermijding, F(1,657) = 4.980. p =.026. Het is mogelijk dat de tweeweginteractie hierdoor wegvalt. Deze significante drieweginteractie werd verder niet geïnterpreteerd omdat de interactie niet consistent terugkwam over de verschillende periodes.

(25)

24 Figuur 4

Hartslag van handholding- en niet-handholdinggroep apart voor mannen en vrouwen

In drie van de vier analyses werd een significante tweeweginteractie van vermijding en handholding op hartslag gevonden: baseline met tweede discussie F(1,358) = 27.701, p < .001, baseline met spreken: F(1, 342) = 16.130, p < .001 en baseline met luisteren F(1, 326) = 12.307, p = .001. Wanneer de baseline werd gecombineerd met de eerste discussie werd er een niet significante trend in samenhang tussen handholding en vermijding van intimiteit gevonden, F(1, 352) = 3.140, p = .077. De richting van de effecten werden vervolgens geïnterpreteerd aan de hand van grafieken waar handholding en vermijding tegen elkaar werden afgezet. Figuren 5, 6, 7 en 8 illustreren de samenhang van vermijding en handholding over de verschillende baseline - discussiecombinaties. Deelnemers met een lage mate van vermijdende hechting vertoonden een lagere hartslag wanneer ze zich in de

handholdinggroep bevonden dan wanneer ze zich in de niet-handholding groep bevonden. Voor mensen met een hoge mate van vermijding van intimiteit verschilden de hartslag van mensen uit de handholding en niet-handholdinggroep niet van elkaar. Het lijkt erop dat laag vermijders kunnen profiteren van een stressreducerend effect van handholding terwijl

handholding bij hoog vermijdende individuen geen verschil maakt. In deze tweeweginteractie van vermijding x handholding is steeds een somscore van de hartslag tijdens de baseline en de hartslag van één van de discussieonderdelen berekend. Het is aannemelijk dat, hoewel de tweewegsinteractie (van handholding x vermijding) geen uitspraak doet over de meetperiode,

(26)

25 deze indirect wel verweven is in de tweeweginteractie. Het is mogelijk dat door deze

somscores van periodes bepaalde interacties worden gemaskeerd. De volgende paragraaf kijkt naar de mogelijke samenhang van vermijding van intimiteit, handholding en hartslag over de verschillende periodes.

Figuur 5 Figuur 6

HH x vermijding tijdens baseline met HH x vermijding

eerste discussie tijdens baseline met spreken

Figuur 7 Figuur 8

HH x vermijding tijdens baseline met HH x vermijding tijdens baseline

(27)

26

3.5 Drie- en vierweginteracties: effect van fysieke nabijheid (Hypothese 2)

Tegen de verwachting (hypothese 2) in werden er geen significante verschillen in hartslag gevonden tussen de baseline en de discussie bij hoog en laag vermijders in handholding en niet- handholdinggroep. Dit gold voor alle vier de

baseline-discussiecombinaties: baseline versus eerste discussie: F(1, 556) = .021, p = .885, baseline versus tweede discussie: F(1,389) = .161, p = .689, baseline versus spreken F(1, 376) = .66, p = .416 en baseline versus luisteren: F(1, 358) = .747. p = .388. Wanneer men naar het beloop van hartslag in de verschillende meetperiodes kijkt (zie Figuur 9), is het eerder besproken hoofdeffect van vermijding en de tweeweginteractie van vermijding x handholding te zien. Van een drieweginteractie (van periode, vermijding x handholding) lijkt aan de hand van de grafiek, in overeenstemming met de analyses, geen sprake te zijn.

Figuur 9

Tweeweginteractie van ‘vermijding van intimiteit x handholding over perioden

Wanneer geslacht aan deze interactie werd toegevoegd, uitkomende op een vierweginteractie van handholding, meetperiode, vermijding van intimiteit, geslacht met hartslag werd slechts een samenhang aangetroffen wanneer de baseline tegen de tweede discussie werd afgezet, F(1, 657) = 9.848, p = .002. Zowel in de ruwe data (Tabel 5) als in de grafieken (Figuur 10 &

(28)

27 11) die deze interactie illustreren lijkt er sprake te zijn van een interactie van vermijding x handholding x geslacht. Namelijk laag vermijdende mannen lijken te profiteren van handholding, in tegenstelling tot hoog vermijdende mannen en zowel laag als hoog

vermijdende vrouwen. Dit effect komt slechts in één van de vier mixed modellen naar voren, namelijk baseline samengenomen met tweede discussie F(1) = 4.980, p = .026. Een mogelijke verklaring voor het systematisch uitblijven van deze complexe interactie is dat de effecten al verdisconteerd zijn in een optelling van hoofdeffecten en tweeweginteracties. 1) Het

hoofdeffect van vermijding; laag vermijdende individuen laten consistent een hogere hartslag zien dat hoog vermijdende individuen; 2) De tweeweginteractie van geslacht x handholding; handholding is stress reducerend bij mannen maar bij vrouwen juist stress verhogend; 3) De tweeweginteractie van vermijding x handholding; laag vermijdende individuen vertonen een lagere hartslag wanneer zijn handen vasthouden dan wanneer zij geen handen vasthouden met hun partner terwijl bij hoog vermijders geen verschil tussen de twee handholdinggroepen werd gevonden. Deze drie effecten zouden samen het sekseverschil bij laag en hoog

vermijders in de twee verschillende handholdingcondities kunnen verklaren, waardoor geen drieweginteractie-effect meer overblijft.

(29)

28 Figuur 10

Drieweginteractie van ‘vermijding van intimiteit’ x handholding over perioden voor mannen

Figuur 11

(30)

29

3.6 Exploratieve analyses: samenhang van positief affect en geslacht

Exploratieve analyses zijn uitgevoerd om na te gaan of de mate van subjectief ervaren stress samenhing met kwaliteit van hechting, handholding en geslacht. Er werd een interactie tussen positief affect, geslacht en handholding tijdens de discussie gevonden. Met twee onafhankelijke t-toetsen werd bij deelnemers uit de handholdinggroep voor mannen en vrouwen apart getest of gemiddelde scores op positief affect in de baseline en de discussie van elkaar verschilden, zie Tabel 5.

Tabel 5

Gemiddelde scores en standaardafwijkingen op positief affect voor mannen en vrouwen in de handholdinggroep

Baseline Discussie

Man 29.13(7.72) 30.35(5.06)

Vrouw 30.52(5.62) 25.91(6.74)

In de handholdinggroep lieten vrouwen tijdens de discussie een lagere score op positief affect zien dan tijdens de baseline, t(22) = 3.31 , p = .003. Bij mannen is er geen sprake van een significant verschil in positief affect tussen baseline en discussie, t(22) = -.640, p = .529.

Figuur 12

(31)

30 4. Discussie

In deze studie werd onderzocht of er sprake is van een samenhang tussen kwaliteit van hechting en fysieke nabijheid met cardiovasculaire reactiviteit gedurende stressinductie door middel van een conflictdiscussie tussen partners. Verwacht werd (H1) dat hoog angstig gehechte individuen een hogere hartslag tijdens een discussie met partner zouden vertonen dan laag angstig gehechte individuen. Tegen deze verwachting in werd er geen samenhang tussen ‘angst voor afwijzing en verlating’ en het voeren van een discussie op hartslag gevonden. Vermijdende hechting lijkt in een stressvolle situatie hartslag wel te voorspellen. Hoog vermijdend gehechte deelnemers vertoonden tijdens de discussie een sterkere toename in hartslag dan personen die laag scoorden op ‘vermijding van intimiteit’. Met betrekking tot fysieke nabijheid werd verwacht dat (H2) deelnemers met een hoge score op de

vermijdingsdimensie een hogere hartslag zouden vertonen tijdens een discussie met fysieke nabijheid (handholding) dan tijdens een discussie zonder fysieke nabijheid. Fysieke nabijheid lijkt vanuit samenhang met 1) vermijding van intimiteit en 2) geslacht, verschillen in hartslag tussen de handholding en niet-handholdinggroep te kunnen verklaren. De richting van deze effecten is echter tegenovergesteld aan die van de verwachting. In tegenspraak met de hypothese (H2) werd gevonden dat laag vermijdend gehechte individuen kunnen profiteren van een hartslagverlagend effect van fysieke nabijheid terwijl fysieke nabijheid bij hoog vermijdend gehechte individuen geen verschil in hartslag teweegbracht. Daarnaast komt naar voren dat handholding een hartslagverlagend effect heeft bij mannen, terwijl bij vrouwen handholding samenhing met een hogere hartslag.

Vanuit de hechtingstheorie werd verwacht dat hoog angstige gehechte individuen tijdens een emotionele trigger hun hechtingssysteem zouden hyperactiveren en dit zou leiden tot een hogere hartslag. Het uitblijven van een samenhang tussen de angstdimensie en

hartslag tijdens een discussie met partner zou te maken kunnen hebben met de opzet van het experiment. Alle deelnemers in het huidige onderzoek doorliepen een periode van fysieke nabijheid, waarbij partners 4 minuten elkaars handen vasthielden en elkaar aankeken (maar niet discussieerden). Mogelijk heeft het handen vasthouden gezorgd voor een aanhoudend stress reducerend effect in de discussie. Met andere woorden, er zou sprake kunnen zijn van een carry over effect van positief affect. Mocht er sprake zijn van een carry over effect, dan hebben deelnemers in de niet-handholdinggroep wellicht tijdens de discussie kunnen profiteren van het fysieke contact van hun partner uit de eerdere meting. Op deze manier zouden mogelijke verschillen in hartslag tussen de handholding- en niet handholdinggroepen

(32)

31 minder duidelijk naar voren kunnen zijn gekomen.

Een andere mogelijke verklaring voor het uitblijven van een effect bij angstig gehechte deelnemers ligt in het vermijding-toenadering dilemma. Vanwege inconsistente beschikbaarheid en responsiviteit van opvoeders en later mogelijk partners, ervaren angstig gehechte individuen een dubbele behoefte van enerzijds het zoeken van toenadering en anderzijds het vermijden van hun partner. Lichamelijke toenadering van een partner leidt waarschijnlijk tot een verhoging van de hartslag als boosheid op de voorgrond staat, en niet als de behoefte aan nabijheid centraal staat. Door een mogelijke variatie van het soort

behoefte binnen hoog angstig gehechte individuen is het mogelijk dat verhoging van hartslag (bij boosheid) en verlaging van hartslag (bij behoefte aan nabijheid) tegen elkaar wegvallen waardoor het hoofdeffect op hartslag minder goed waarneembaar zou kunnen zijn.

In lijn met de literatuur (Gallo, Karen en Matthews, 2006; Jain & Labouvie-Vief, 2010; Beijersbergen et al., 2008) werd gevonden dat individuen met een hoog vermijdende hechting tijdens een conflictsituatie een sterkere toename in hartslag lieten zien in

vergelijking met personen die laag scoren op vermijding. Een mogelijke verklaring voor de verhoogde hartslag is dat tijdens direct contact met partners, personen minder goed hun (preemptive) beschermmechanismen kunnen gebruiken om negatieve emotionele informatie te ontwijken en er niet in slagen om de hartslag laag te houden.

Fysieke nabijheid lijkt vanuit samenhang met 1) vermijding van intimiteit en 2) geslacht, verschillen in hartslag tussen de handholding en niet-handholdinggroep verklaard te kunnen worden. De richting van deze effecten is echter niet naar verwachting: laag

vermijdend gehechte individuen leken te profiteren van een stressreducerend effect van fysieke nabijheid terwijl fysieke nabijheid bij hoog vermijdend gehechte individuen geen verschil in hartslag teweegbracht. Men zou bij het uitblijven van een effect van fysieke nabijheid bij hoog vermijders tijdens de discussie kunnen twijfelen of binnen het experiment voldoende beroep werd gedaan op emotieregulatie. Wellicht veroorzaakte de discussie niet genoeg stress waarvoor statisch significante toenames in hartslag niet werden gevonden. Dit wordt ondersteund door het feit dat er over het algemeen geen verschil tussen hartslag in de baseline en hartslag in de discussie werd gevonden. Echter lijkt de eerder besproken

samenhang tussen meetperiode en vermijding er wel op te wijzen dat de discussie (in ieder geval bij hoog vermijders) beroep deed op emotieregulerende mechanismen. Een andere verklaring voor het uitblijven van een effect op de vermijdingsdimensie is dat er in dit onderzoek sprake was van een beperkt aantal individuen die daadwerkelijk ‘suspect van vermijdende hechting’ waren. Hoewel vermijding van intimiteit als continue schaal werd

(33)

32 meegenomen in de analyses moet bij het interpreteren van de bevindingen voor ogen worden gehouden dat de streekproef voornamelijk gemiddeld vermijdend gehechte individuen betrof. Slechts 14,5% van de deelnemers scoorde binnen deze steekproef boven de cut-off score van ‘suspect’ met een vermijdende hechtingstijl. Een deel van de deelnemers die zich in de groep van ‘hoog vermijders’ bevond refereert daadwerkelijk naar gemiddeld of laag vermijdend gehechte personen. Dit zou ervoor kunnen hebben gezorgd dat onderscheid tussen de twee groepen niet goed zichtbaar is in de hartslagmetingen.

Verder leek fysieke nabijheid een ander effect bij mannen dan bij vrouwen te bewerkstelligen. Mannen ervaarden over het algemeen een hartslagverlagend effect tijdens fysieke nabijheid van hun partner terwijl bij vrouwen een hartslagverhogend effect van handholding naar voren kwam. Meerdere onderzoeken hebben een algemeen

stressreducerend effect van fysieke nabijheid onder partners tijdens een stresstaak gevonden (Grewen, Anderson & Light, 2003; Coan, Schaefer & Davidson, 2006). Een kanttekening hierbij is dat het vaak ging om partneraanwezigheid in plaats van intensieve fysieke nabijheid zoals handen vasthouden en elkaar aankijken. Het sekseverschil in het effect van fysieke nabijheid zou wellicht te maken kunnen hebben gehad met een gevoel van incongruentie dat voortkwam uit het combineren van een conflict (discussie) en intimiteit (handholding). Wanneer men in een conflict met partner tegelijkertijd fysiek contact krijgt opgelegd zou dit voor een incongruent gevoel kunnen zorgen. Mocht deze incongruentie zijn ervaren is het de vraag waarom dit bij vrouwen een hartslagverhogend effect had terwijl bij mannen sprake was van een verlaging in harstlag. Aan de hand van PANAS-scores is te zien dat vrouwen, in de handholdinggroep een sterkere afname in positief affect lieten zien tijdens de discussie (ten opzichte van de baseline) dan niet-handholders. Mannen daarentegen lieten juist een niet significant toename in positief affect zien wanneer zij de handen van hun partners

vasthielden. Voor vrouwen was de discussie blijkbaar minder plezierig dan voor mannen. Wellicht deden vrouwen meer hun best om conflict aan de orde te stellen en riep dit bij hun meer negatieve gevoelens op (de vrouwen waren grotendeels de psychologiestudenten en voelden zich misschien verantwoordelijk in de discussie) terwijl mannen de discussie

luchtiger doorliepen en minder conflict ervaarden. Een andere mogelijke verklaring voor het sekseverschil is dat mannen via fysieke intimiteit een gevoel van veiligheid en verbondenheid bereiken terwijl bij vrouwen veiligheid en verbondenheid juist een voorwaarde is om fysieke intimiteit/nabijheid als plezierig te kunnen ervaren. Wellicht biedt handholding tijdens de discussie voor mannen een buffer terwijl het handholden voor vrouwen juist extra vervelend is omdat ze zich tijdens de conflictdiscussie niet verbonden voelden. Op deze manier zou de

(34)

33 grotere discrepantie tussen gevoel (boosheid) en gedrag (intimiteit) de verhoogde hartslag bij vrouwen kunnen toelichten.

Het onderzoek kent enkele belangrijke beperkingen. Posthoc analyses zijn nodig om verder uitsluitsel te bieden over verschillen in hartslagmetingen tussen de diverse

discussieperiodes (naast baseline-discussiecombinaties). Daarnaast kunnen posthoc analyses ook aangeven waar verschillen in meerweginteracties precies liggen. Wegens de continue hechtingdimensies was het in de gebruikte software in deze scriptie (SPSS) niet mogelijk posthocs uit te voeren. Software zoals ‘R’ en ‘HLM’ zouden een continue variabele mee kunnen nemen in een posthoc analyse. Een switch van analysesoftware viel echter niet binnen de grenzen van deze scriptie.

De bevindingen uit dit onderzoek dienen met voorzichtigheid geïnterpreteerd te worden. In een fixed effects model is kans op omited variable bias aanwezig. Deze bias ontstaat wanneer het model compenseert voor een missende factor (die zich niet in het model bevindt maar daadwerkelijk wel voor een deel van de correlatie verantwoordelijk is) door in het model aanwezige factoren te over- of onderschatten. Het is niet uit te sluiten dat naast de factoren die in dit onderzoek zijn meegenomen andere factoren van dusdanig belang zijn. Coan, Schaefer & Davidson, 2006 vonden bijvoorbeeld een stressreducerend effect van fysieke nabijheid maar dit hing samen met relatietevredenheid. Des te beter de relatie hoe minder stress er werd waargenomen. Het is mogelijk dat bijvoorbeeld bepaalde

persoonlijkheidseigenschappen of relatietevredenheid indirect meewegen in het model dat gebruikt is in het huidige onderzoek.

In de aangehaalde literatuur komt naar voren dat de fysiologische stressrespons met diverse fysiologische parameters wordt gemeten. Dit onderzoek heeft zich toegespitst op hartslagmetingen. Het is echter belangrijk om te benadrukken dat fysiologische parameters niet inwisselbaar zijn, mogelijk zou er met alternatieve parameters een andere samenhang met de hechtingsdimensies gevonden kunnen worden. Binnen het domein van

cardiovasculaire reactiviteit zijn er ook duidelijk aanwijzingen voor associaties van zowel bloeddruk en huidconductie (Carpenter en Kirkpartrick, 1996; Kim, 2006) met kwaliteit van hechting. Roisman (2004) verdedigt zelfs dat de samenhang tussen deactiverende hechting met CVR uitsluitend meetbaar is met een respons op huidgeleiding, en niet met een respons in hartslag. Een bezwaar voor het gebruik van huidconductie in dit onderzoek was dat het handen vasthouden niet gecombineerd kon worden met huidconductie apparatuur dat op de hand wordt aangebracht. Cardiovasculaire reactiviteit is een klein onderdeel van de

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

[r]

We first describe the different fragmentation behav- iors that are observed for an increasing impact velocity and then focus on the high velocity regime for which both the number

• soort heef voor een abiotische factor zijn kenmerkende tolerantiegebied.. Abiotisch:

De aanname dat sluipwespen tijdgelimiteerd zijn is dus voor deze soort zo gek nog niet, maar de resultaten roepen een nieuwe vraag op: Als meer dan 85% sterft voordat de eieren

Als ze contact vermijden dan is dit door negatieve (pest)ervaringen (dus bij een reële angst voor afwijzing), weinig behoefte aan contact of niet weten hoe contact te

1 Marike Knoef, Sander Muns, Arthur van Soest, Jan Baars, Rik Dillingh, Chris Driessen, Marcel Tielen, Hans van der Meer en Daniel van Vuuren.. Het publiek belang

• Een voorbeeld van een generieke regeling die vooral voor zware beroepen betekenis heeft, is de regel in Duitsland dat iemand met 45 jaar werkervaring op 63-jarige leeftijd

• Een voorbeeld van een generieke regeling die vooral voor zware beroepen betekenis heeft, is de regel in Duitsland dat iemand met 45 jaar werkervaring op 63-jarige leeftijd