• No results found

Van christelijke lectuur naar kinderliteratuurEen analyse van het fonds van Ploegsma, 1905-1955

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Van christelijke lectuur naar kinderliteratuurEen analyse van het fonds van Ploegsma, 1905-1955"

Copied!
105
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Van christelijke lectuur naar kinderliteratuur

Een analyse van het fonds van Ploegsma, 1905-1955

(2)

Lisa Doves 10367691

Masterscriptie Redacteur/editor Universiteit van Amsterdam Begeleider: Lisa Kuitert

Tweede lezer: Paul Dijstelberge

Illustratie voorblad van M.G.C. Knipscheer uit M. Labberton, Een jaar bij de familie De Bloeme (Amsterdam: Ploegsma, 1949, derde druk)

(3)

Dankwoord

De totstandkoming van deze scriptie zou een stuk stroever zijn verlopen zonder een aantal mensen. Graag zou ik dan ook allereerst mijn begeleider Lisa Kuitert willen bedanken, die van begin tot eind enthousiast was over het onderzoek. Ik heb veel gehad aan haar feedback, kritische blik en tips voor verder bronmateriaal.

Ook gaat mijn dank uit naar Maarten Brinkman, Frits en Pauline Brinkman en Walter Lankamp. Het was erg interessant om met hen gesproken te hebben over Ploegsma en haar geschiedenis. Daarnaast kreeg ik een aantal mappen oude documenten toevertrouwd, die ik de afgelopen maanden dankbaar heb mogen gebruiken voor het onderzoek.

Het verdere archiefonderzoek zou natuurlijk nooit tot stand zijn gekomen zonder de archiefmedewerkers van Bijzondere Collecties van Universiteit van Amsterdam en het Literatuurmuseum in Den Haag; ook naar hen gaat mijn dank uit.

Ik ben tevens veel dank verschuldigd aan mijn ouders voor hun goede verzorging en technische ondersteuning. En als laatste wil ik Ward bedanken voor zijn inzichten en enthousiasme.

(4)

Samenvatting

In deze scriptie is de fondsvorming van uitgeverij Ploegsma in de eerste vijftig jaar van haar bestaan (1905-1955) onderzocht. Het doel was om vast te stellen wanneer en onder welke omstandigheden Ploegsma een kinderboekenuitgeverij geworden is. Aan de hand van de gegevens van de Koninklijke Bibliotheek en Brinkman’s Cumulatieve Catalogus is er een fondslijst van de onderzochte periode gemaakt. Dankzij het overgeleverde archiefmateriaal is deze lijst vervolgens voorzien van context.

De fondsanalyse wijst uit dat Ploegsma, onder de uitgever J. Ploegsma, in de eerste dertig jaar voornamelijk een uitgeverij van christelijke titels voor volwassenen was. Nadat de uitgeverij in 1938 vervolgens werd overgenomen door F. Lankamp en J.C. Brinkman, verschenen er steeds meer kinderboeken. In het laatste jaar dat in beschouwing is genomen, 1955, bestond zelfs bijna driekwart van alle uitgaven uit kinderboeken.

Een logische verklaring hiervoor is dat het fonds van Ploegsma veranderde door de invloed van de nieuwe uitgevers, die actief op zoek leken te gaan naar nieuwe kinderboeken(auteurs). Ook is het mogelijk dat de Tweede Wereldoorlog en de naoorlogse belangstelling voor het kinderboek bijgedragen hebben aan de fondsverschuiving.

(5)

Inhoudsopgave

Inleiding ...1

1. Het ontstaan van Ploegsma, 1905-1938 ...6

1.1 Ploegsma’s tijd als zelfstandig boekhandelaar ...8

1.2 Ploegsma’s tijd als uitgever ...9

1.3 Een analyse van het fonds, 1905-1938 ... 12

2. De overname van Ploegsma, 1938-1940 ... 17

2.1 Het conflict met Labberton ... 17

2.2 Lankamp & Brinkman ... 20

2.3 De overname van de hele uitgeverij ... 27

2.4 Een analyse van het fonds, 1938-1940 ... 29

3. Ploegsma na de dood van Ploegsma, 1941-1945 ... 33

3.1 Een analyse van het fonds, 1941-1945 ... 34

3.2 Het uitgeefbedrijf tijdens de Tweede Wereldoorlog... 35

3.2.1 Kinderboeken tijdens de Tweede Wereldoorlog ... 37

3.3 De kinderboekenauteurs van Ploegsma ... 38

3.3.1 Johanna E. Kuiper ... 40

3.3.2 Cor Bruijn ... 41

3.3.3 Nora Basenau-Goemans ... 45

4. Ploegsma als kinderboekenuitgeverij, 1945-1955 ... 48

4.1 Een analyse van het fonds, 1945-1955 ... 48

4.2 Kinderboeken in de periode na de Tweede Wereldoorlog ... 51

4.3 De kinderboekenauteurs van Ploegsma ... 52

4.3.1 An Rutgers van der Loeff-Basenau ... 52

4.3.2 Margreet Bruijn ... 56 4.3.3 Annie Winkler-Vonk ... 59 4.4 De Wielewaal-reeks ... 61 Conclusie ... 65 Bibliografie ... 69 Verantwoording fondslijst ... 74

(6)

1

Inleiding

Als je in een boekwinkel op zoek gaat naar boeken die zijn uitgegeven door uitgeverij Ploegsma, wordt meteen duidelijk dat het hier om een uitgeverij van kinderboeken gaat. Ploegsma geeft veel bekende series uit, zoals I love hockey, Mees Kees en de boeken van Pieter Konijn. Ook klassiekers als de boeken van Astrid Lindgren en de boeken over Kikker en Pad van Arnold Lobel zijn in het fonds opgenomen. Daarnaast zijn er in de afgelopen jaren verschillende Sinterklaas- en knutselboeken op de markt gekomen. De uitgeverij bestaat sinds 1905 en is al tijden een bekende speler in de Nederlandse uitgeverswereld. Het is daarom opvallend dat er nog geen publicatie is verschenen waarin de geschiedenis van uitgeverij Ploegsma uiteengezet wordt.

Voor andere Nederlandse kinderboekenuitgeverijen die al meer dan een eeuw bestaan is dit wel het geval; zowel Callenbach als Kluitman hebben een eigen gedenkboek uitgegeven waarin de geschiedenis van de uitgeverijen uitgelicht wordt. Het boek over Callenbach focust voornamelijk op het verleden en de (financiële) groei van de uitgeverij, tegen de achtergrond van de

sociaal-economische en sociaal-culturele ontwikkelingen van de onderzochte periodes.1 In het boek over

Kluitman wordt behalve de geschiedenis van de uitgeverij zelf ook de ontwikkeling van het fonds besproken: aan de hand van een aantal gepubliceerde titels wordt de overgang van algemene uitgeverij naar kinderboekenuitgeverij geschetst. Zoals de ondertitel van het desbetreffende

hoofdstuk uit het gedenkboek, Uitgaven van 1864-1940 in vogelvlucht, al aangeeft, wordt echter niet het volledige fonds van de onderzochte periode besproken.2

Het onderzoek naar Kluitman sluit aan bij de koers die de boekwetenschap de afgelopen paar decennia heeft ingezet. Er is namelijk steeds meer aandacht gekomen voor uitgeverij-onderzoek dat niet alleen op de eigen geschiedenis maar ook op de fondsvorming gericht is.3 Dit soort onderzoek is

relevant binnen de boekwetenschap, aangezien de uitgeverij een belangrijke rol speelt in het productieproces en de verspreiding van boeken en kennis. Volgens Coser (1975) kan de uitgeverij worden gezien als ‘poortwachter’: zij selecteert immers uit de grote hoeveelheid beschikbare manuscripten welke er wel en niet worden uitgegeven.4 Daarmee wordt de uitgeverij bepalend voor

het doorgeven van een ‘stroom van ideeën’ via een van de meest centrale media die bestaan – het

1 Het gaat hier om: Callenbach, G. Uitgeverij-binderij G.F. Callenbach. 1854-1975. Geschiedenis van een familiebedrijf.

Nijkerk: C.C. Callenbach, 2009.

2 Het gaat hier om: Dongelmans, B en Croese, M. Het geheim van Kluitman. 150 jaar geschiedenis van een uitgeverij

1864-2014. Alkmaar: Kluitman, 1864-2014.

3 Janssen, S. ‘Onderzoek naar twintigste-eeuwse uitgeverijen: een stand van zaken’, in Jaarboek voor Nederlandse

Boekgeschiedenis 7. Leiden: Boekhistorische Vereniging, 2000, pp.65-79, p. 69.

4 Coser, L. ‘Publishers as gatekeepers of ideas’, in The Annals of the American Academy of Political and Social Science, Vol.

(7)

2 boek.5 Om deze reden verdient de uitgeverij volgens Coser meer aandacht in het onderzoeksveld. Er

moet echter niet vergeten worden dat de uitgeverij in principe bestaat uit de mensen die daar werkzaam zijn. Het uitgeven van boeken is een bezigheid die sterk kan samenhangen met de persoonlijke overtuigingen van de uitgevers en redacteuren. Waar de een de uitgeverij vooral kan opvatten als een bedrijf waarmee geld zou moeten worden verdiend, heeft de ander het zich bijvoorbeeld als taak opgelegd om te investeren in veelbelovende nieuwe talenten die niet direct winst opleveren.6 De manier waarop de uitgever zichzelf en het uitgeefbedrijf beschouwt en de

traditie van de uitgeverij spelen dus een grote rol bij het selectieproces.7

Kuitert (2008) bespreekt deze theorie en werkt haar verder uit door te stellen dat de uitgeverij niet alleen selecteert maar ook hiërarchiseert: elk boek dat door de uitgever wordt uitgekozen om uitgegeven te worden, krijgt door hem of haar een bepaalde waarde, een bepaald keurmerk mee.8 De uitgeverij wordt daarmee een institutie die invloed kan uitoefenen op wat als

literatuur wordt gekenmerkt en wat niet. Er zijn allerlei factoren die hierbij een rol kunnen spelen, zoals bijvoorbeeld het moment van uitgeven en de keuze voor het omslag. Er zijn echter weinig studies naar de institutionele rol van uitgeverijen, stelt Kuitert.9

Een inleiding op de uitgeverij als institutie wordt gegeven door De Glas, die in zijn proefschrift Nieuwe lezers van het goede boek (1989) een manier van onderzoeken voorstelt die gericht is op fondsanalyse. Hij stelt allereerst dat in de twintigste eeuw onder uitgevers de neiging ontstond om hun fonds een eigen uiterlijk en karakter te geven.10 Als meest bepalende factor

hiervoor wordt vaak de persoonlijkheid van de uitgever genoemd.11 De Glas is het hier echter niet

mee eens. Het is nodig, stelt hij, om meer empirisch onderzoek te doen naar het eigen karakter van een fonds. Hiervoor moet het gehele fonds, en niet slechts de hoogtepunten eruit, geanalyseerd worden. Een analyse van de aard van een fonds maakt het vervolgens mogelijk om uitspraken te doen over de dominantie en continuïteit. De uiteenzetting van het fonds zorgt er kortom voor dat men kan zien welke soort boeken en auteurs overheersen, en welke keuzes voor titels en auteurs voor langere tijd het fonds beïnvloeden.12 De Glas past in hetzelfde proefschrift zijn methode direct

toe op het fonds van uitgeverijen Wereldbibliotheek en De Arbeiderspers (oorspronkelijk

‘Ontwikkeling’) tot 1940, twee uitgeverijen met overeenkomstige doelstellingen en doelgroepen. Uit

5 Coser, p. 15. 6 Coser, p. 17. 7 Ibidem.

8 Kuitert, L. ‘De uitgeverij en de symbolische productie van literatuur: een historische schets 1800-2008’, in Stilet (20-2),

2008, pp. 67-87, p. 69.

9 Ibidem.

10 Glas, F. de. Nieuwe lezers voor het goede boek: de Wereldbibliotheek en ‘Ontwikkeling’/De Arbeiderspers vóór 1940.

Amsterdam: Wereldbibliotheek, 1989, p. 27.

11 De Glas, p. 27-28. 12 De Glas, p. 35.

(8)

3 de resultaten van zijn onderzoek blijkt dat de Wereldbibliotheek zich in eerste instantie

specialiseerde in het uitgeven van oudere wereldliteratuur, terwijl De Arbeiderspers aanvankelijk vooral non-fictietitels uitgaf. Dankzij een volledige analyse van de fondsen heeft De Glas de mogelijkheid gecreëerd om vervolgens beide uitgeverijen door de jaren heen met elkaar te

vergelijken. Hieruit blijkt onder andere dat de fondsen van de twee uitgeverijen naar verloop van tijd steeds meer naar elkaar toe zijn gaan groeien: de Wereldbibliotheek gaf langzaamaan minder fictie uit, terwijl De Arbeiderspers zich juist steeds meer toelegde op het uitgeven van fictie.13

Na De Glas werden er meer onderzoeken naar de fondsen van verschillende uitgeverijen verricht. Zo analyseert De Vries (1995) het poëziefonds van uitgeverij Van Oorschot.14 Hij gebruikt

materiaal uit het bedrijfsarchief van Van Oorschot om de fondsvorming te onderzoeken. Een grote rol speelt de relatie tussen het karakter van de uitgever en het soort poëzie-uitgaven dat onder zijn directie uitkwam. Vergelijkbaar is het onderzoek van Wilholt (2001), die ook gebruikmaakt van het archief en een fondslijst van uitgeverij A.A.M. Stols om de fondsvorming te kunnen bespreken.15

Deze drie onderzoeken zijn gericht op de ‘neerslag van het selectieproces’, wat inhoudt dat de samenstelling van het fonds en de factoren die een rol spelen bij de fondsvorming centraal staan.16 Ondanks dat er in de afgelopen jaren steeds meer aandacht is gekomen voor dit soort

onderzoek, is er vooral op het gebied van kinderboekenuitgeverijen nog veel onbekend. Vooralsnog is er nog geen complete fondsanalyse van een kinderboekenuitgeverij gepubliceerd.

Om een bijdrage te leveren aan de al bestaande studies en een opzet te geven voor vervolgonderzoek, zal ik in deze scriptie een analyse presenteren van het fonds van uitgeverij Ploegsma. Om een duidelijk beeld te krijgen van de ontstaansgeschiedenis en het karakter van het fonds door de jaren heen, heb ik besloten om de eerste vijftig jaar van Ploegsma’s bestaan als afgebakende periode te nemen. Het gaat hierbij om de periode 1905-1955; een dynamische periode waarin twee wereldoorlogen zich voltrokken en de samenleving en daarmee de leescultuur enorm veranderde. Deze vijftig jaar zijn weer opgedeeld in verschillende periodes, die op pagina 5 nader gespecificeerd zullen worden. De hoofdvraag van mijn onderzoek is wanneer en onder welke omstandigheden Ploegsma een kinderboekenuitgeverij geworden is. Is dit vanaf het begin al het geval geweest, of is dit pas later gebeurd? Wat is de aard van het fonds tijdens de verschillende deelperiodes, en wat waren de factoren die daarbij van invloed kunnen zijn geweest?

13 De Glas, p. 273.

14 Het gaat hier om: Vries, G.J. de. Ik heb geen verstand van poëzie: G.A. van Oorschot als uitgever van poëzie. Amsterdam:

Van Oorschot, 1995.

15 Het gaat hier om: Wilholt, N. ‘Vóór alles artiste.’ A.A.M. Stols als uitgever, typograaf en cultureel bemiddelaar in de

periode 1922-1942. Proefschrift Universiteit Utrecht, 1999.

(9)

4 Mijn onderzoek is gebaseerd op de theorie van De Glas, volgens welke het noodzakelijk is om het gehele fonds te analyseren. Deze theorie sluit het beste aan bij het onderzoek omdat het van belang is om aantallen en percentages van de kinderboeken te verkrijgen om daar vervolgens conclusies uit te kunnen trekken. Om die reden heb ik besloten om allereerst een fondslijst op te stellen van de periode 1905-1955. In de lijst zijn alle bij Ploegsma verschenen eerste drukken opgenomen. Ik heb hiervoor gebruikgemaakt van de gegevens in de database van de Koninklijke Bibliotheek (KB), die zich tot doel stelt van iedere uitgave een exemplaar in de catalogus op te nemen. In de catalogus staat per titel onder andere vermeld wie de auteur is, uit welk jaar de titel komt en welke druk het is. Daarnaast zijn de boeken aan de hand van trefwoorden gecategoriseerd: zo bestaat er een algemene categorie ‘Proza 1880-heden’, maar ook allerlei subgroepen zoals bijvoorbeeld ‘christelijke ethiek’ en ‘Duitse taal- en letterkunde’, waardoor gemakkelijk kan worden bepaald om wat voor soort boek het gaat. Aangezien de KB door omstandigheden waarschijnlijk niet iedere druk van iedere titel in bezit heeft weten te krijgen, zijn de gegevens aangevuld aan de hand van Brinkman’s Cumulatieve Catalogus. Hierin zijn voor ieder jaar alfabetisch op auteursnaam alle in Nederland verschenen drukken opgenomen. Ik heb een digitale versie van de catalogus integraal doorzocht op ‘Ploegsma’, waardoor ik enige missende eerste drukken van de KB toch in de lijst heb kunnen opnemen. Zie voor verdere uitleg over de totstandkoming van de fondslijst de

verantwoording op pagina 74 van deze scriptie.

De fondslijst is niet het enige centrale deel van deze scriptie. Dankzij de grote hoeveelheid archiefmateriaal die bij het Literatuurmuseum in Den Haag bewaard wordt, werd het mogelijk om de gemaakte lijst van uitleg en context te voorzien. Het archief van Ploegsma bestaat uit meer dan honderd dozen aan materiaal, waarin onder andere financiële bescheiden, jaarstukken en contracten te vinden zijn. De belangrijkste bron voor deze scriptie bestaat echter uit de vijftig dozen met

overgeleverde correspondentie, geordend op auteursnaam. Dankzij deze overgeleverde correspondentie werd het mogelijk om de relatie tussen de uitgevers en hun auteurs in de

onderzochte periode te belichten, evenals het netwerk waarin zij zich bevonden. Ik heb hiervoor zes case studies opgezet, die in hoofdstuk drie en vier aan bod komen. Hoewel het uitlichten van individuele auteurs en hun werken tegen de uitgangspunten van De Glas in lijkt te gaan, moet onderstreept worden dat dit geen afbreuk aan de volledigheid van mijn analyse doet: de portretten dienen slechts ter illustratie van de fondsverschuiving en voorzien de fondsanalyse van context.

Om een nog duidelijker beeld te krijgen van de aard van de uitgeverij heb ik tweemaal een gesprek gevoerd met familieleden van de uitgevers die in de periode 1938-1955 de directie van Ploegsma vormden. Bij een van deze gesprekken heb ik een groot aantal bewaarde oude brieven en documenten in bruikleen mogen nemen. Mijn onderzoek draait kortom niet alleen om de

(10)

5 Deze scriptie is opgebouwd uit vier hoofdstukken. Elk hoofdstuk heeft betrekking op een bepaald tijdvak binnen de onderzochte periode van vijftig jaar. Het eerste hoofdstuk concentreert zich op de jaren 1905-1938, vanaf de oprichting van de uitgeverij door J. Ploegsma tot het jaar waarin hij deze verkoopt aan F. Lankamp en J.C. Brinkman. Hoofdstuk twee gaat dieper in op de overname van de uitgeverij en de jaren 1938-1940, waarin de drie heren samen de uitgeverij bestuurden. In het derde hoofdstuk staan de jaren daarna tot aan het einde van de Tweede Wereldoorlog centraal, namelijk 1941-1945. Het vierde en laatste hoofdstuk focust zich op het decennium na de oorlog, en besluit tevens de onderzochte periode: 1946-1955.

(11)

6

1. Het ontstaan van Ploegsma, 1905-1938

Johannes Ploegsma werd geboren op 14 januari 1876 in Dokkum als zoon van Wobbe Ploegsma en Liskje de Vries. Hij was van eenvoudige afkomst: zijn vader was werkzaam als schoenmakersknecht en zijn moeder was naaister.17 Het gezin was religieus en stond geregistreerd onder het

kerkgenootschap ‘Nederlands Hervormd’.18 De jonge Ploegsma werd dus volgens de normen en

waarden van het vrijzinnig-hervormde protestantisme opgevoed, en was hierin geen uitzondering. Van de 4493 inwoners die Dokkum in 1876 telde, waren er namelijk 3660 hervormd.19

Volgens zijn necrologie trad Ploegsma op jonge leeftijd in dienst als leerjongen bij boekhandel Schaafsma in zijn geboortedorp, die zich vanaf 1822 vooral specialiseerde in

schoolboeken en muziekuitgaven.20 Behalve met de verkoop van boeken hield het bedrijf zich ook

bezig met het drukken en binden hiervan.21 Aangezien in de bedrijfsdocumentatie geen bewijs te

vinden is van Ploegsma’s werkzaamheden daar, kan helaas niet gezegd worden wanneer hij hier precies als leerjongen werkte en waar zijn taken uit bestonden. In 1890, toen Ploegsma veertien jaar oud was en dus een logische leeftijd had om hier in dienst te zijn, was Schaafsma een van de twee boekwinkels in Dokkum. Wel waren er ook nog drie boekbinderijen en een boekdrukkerij.22

Ploegsma vond vervolgens werk bij de firma W. Hilarius Wzn. in Almelo, waar hij volgens de in memoriam al veel meer verantwoordelijkheden kreeg dan tijdens zijn leerperiode bij Schaafsma.23

W. Hilarius Wzn. was sinds 1877 gevestigd in Almelo en was zowel een drukkerij, binderij,

boekhandel en uitgeverij.24 Een van de uitgaven was het Twentsch Zondagsblad, dat vanaf 1881 door

de firma werd gepubliceerd.25 Het was dan ook een logisch gevolg dat Ploegsma hier in aanraking

kwam met journalistiek.26 Aangezien de bedrijfsdocumentatie van W. Hilarius Wzn. pas vanaf 1923 is

overgeleverd, kan echter niet gezegd worden wanneer Ploegsma hier precies werkzaam was en waar zijn verantwoordelijkheden uit bestonden. Dankzij een krantenbericht is wel duidelijk dat hij in mei 1902 werkzaam was bij de firma. In het bericht wordt gesteld: ‘De heer J. Ploegsma, werkzaam bij de firma W. Hilarius Wz. te Almelo heeft bedankt voor de hem aangeboden betrekking van directeur der

17 Bevolkingsregister Dokkum 1870-1880, Streekarchief Noardeast Fryslân, p. 287. 18 Ibidem.

19 Sijthoff’s Adresboek voor den Nederlandschen Boekhandel. Leiden: Sijthoff, 1876, p. 36.

20 ‘J. Ploegsma †’ in Nieuwsblad voor den Boekhandel. 02-04-1941; Sijthoff’s Adresboek voor den Nederlandschen

Boekhandel. Leiden: Sijthoff, 1890, p. 45.

21 Bedrijfsdocumentatie A. Schaafsma – Dokkum, Bijzondere Collecties Universiteit van Amsterdam, map ‘PPA 508:13’. 22 Sijthoff’s Adresboek voor den Nederlandschen Boekhandel. Leiden: Sijthoff, 1890, p. 45.

23 ‘J. Ploegsma †’.

24 Sijthoff’s Adresboek voor den Nederlandschen Boekhandel. Leiden: Sijthoff, 1906, p. 44.

25 Z.a. ‘Dagblad van het Oosten’. Geraadpleegd 08-04-2019, van

http://www.twentsekrantendigitaal.nl/dagblad-van-het-oosten

(12)

7 naaml. venn. Enschedesche Boekdrukkers en Uitgeversmaatschappij, alhier.’27 Deze naamloze

vennootschap werd in februari 1902 opgericht en bestond uit een boekhandelaar, een boekdrukker en een ambtenaar der secretarie. Zij stelde zich tot doel om de boekdrukkerij en uitgeverij, waaraan onder andere de uitgave van de Enschedesche courant verbonden was, uit te breiden.28 Ploegsma

voelde er echter niets voor om deel uit te maken van deze vennootschap te Enschede, en vertrok naar Zwolle.

In Zwolle deed Ploegsma volgens zijn necrologie ervaring op bij De Erven Tijl.29 De firma werd

in 1776 opgericht door Martinus Tijl. Tijl hield zich bezig met zowel de verkoop als de productie van boeken: het bedrijf bestond niet alleen uit een drukkerij, maar ook uit een boekhandel en uitgeverij. Zo gaf De Erven Tijl onder andere vanaf 1779 de Overijsselsche Courant en vanaf 1901 het Tijdschrift voor sociale hygiëne uit.30 Het is dus aannemelijk dat Ploegsma ook hier in aanraking kwam met

journalistieke bezigheden, hoewel hiervoor geen bewijs te leveren is. In zowel de

bedrijfsdocumentatie als in het gedenkboek uitgegeven ter gelegenheid van het 175-jarig bestaan wordt Ploegsma niet genoemd.31

Vervolgens was Ploegsma werkzaam bij Kluitman, een uitgeverij die in 1864 werd opgericht en die zich specialiseert in het uitgeven van kinderboeken, zoals de boeken van Pietje Bell en Dik Trom.32 In de overgeleverde bedrijfsdocumentatie van Kluitman is echter geen informatie over

Ploegsma’s tijd bij de uitgeverij te vinden.33 Ook in het gedenkboek ter gelegenheid van het 150-jarig

bestaan van Kluitman wordt Ploegsma niet genoemd.34

In 1905 keerde de inmiddels 29-jarige Ploegsma terug naar Zwolle, waar hij werk vond bij P. Molenaar, een boekhandel die zich vooral specialiseerde in wetenschappelijke werken, brochures, prospectussen en magazijn- en auctiecatalogi.35 Het bedrijf was in 1879 opgericht door Piet Molenaar

en was in 1905 een van de dertien bedrijven in Zwolle die boeken verkocht.36

27 Tubantia. 31-05-1902.

28 Nederlandsche staatscourant. 05-02-1902, p. 150. 29 ‘J. Ploegsma †’.

30 Bedrijfsdocumentatie Tijl Data – Zwolle, Bijzondere Collecties Universiteit van Amsterdam, map ‘PPA 520:7’.

31 Het gaat hier om: Alma, H. Tijls Curiosa. Luchtige rondgang in de schatkamer der herinneringen, 1777-1952. Zwolle: Erven

J.J. Tijl, 1952.

32 ‘J. Ploegsma †’.

33 Ploegsma wordt niet genoemd op de ‘Lijst werklieden 1898’ (archiefstuk 635 van de Inventaris van het archief van familie

Kluitman, uitgeverij firma P. Kluitman en de N.V. Gebrs. Kluitman’s Uitgevers-Maatschappij en Kunstdrukkerij te Alkmaar, 1834-2005 – Regionaal Archief Alkmaar) en ook niet in de Bedrijfsdocumentatie Kluitman – Heerhugowaard. KVB Personalia & Prospectussen, Bijzondere Collecties Universiteit van Amsterdam, map ‘KVB PPA 491:7-10’.

34 Het gaat hier om: Dongelmans, B en Croese, M. Het geheim van Kluitman. 150 jaar geschiedenis van een uitgeverij

1864-2014. Alkmaar: Kluitman, 1864-2014.

35 Sijthoff’s Adresboek voor den Nederlandschen Boekhandel. Leiden: Sijthoff, 1904, p. 152. 36 Sijthoff’s Adresboek voor den Nederlandschen Boekhandel. Leiden: Sijthoff, 1905, p. 153-154.

(13)

8 1.1 Ploegsma’s tijd als zelfstandig boekhandelaar

Toen in april 1905 de eigenaar van de boekhandel kwam te overlijden, kreeg Ploegsma de kans om het bedrijf over te nemen.37 Hij zette de boekhandel voort onder de naam J. Ploegsma (firma P.

Molenaar).38 Ondanks dat er in Zwolle nog twaalf andere boekhandels waren, leek Ploegsma’s

boekhandel meteen al goed aan te slaan. Hij zal dan ook het nodige hebben gedaan om zichzelf onder de aandacht van het publiek te brengen. Behalve de standaardadvertenties die in de kranten verschenen, hield Ploegsma volgens een krantenbericht in juli 1905 een opruiming waarbij hij 30% korting gaf op alle kantoorartikelen. Ook papier voor schoolgebruik werd met korting verkocht, en hij bood iedere koper hiervan een gratis rekenmachine aan.39 Uit deze aanbiedingen blijkt dat Ploegsma

een kantoorboekhandel had. Nog een originele advertentie plaatste hij vlak voor het Sinterklaasfeest in 1905 in de Provinciale Overijsselsche en Zwolsche courant plaatste met de titel Een boek heeft een ziel. Hij vraagt de lezer hierin: ‘Welnu, wat zoudt ge op den St. Nicolaasavond beter aan uw vrouw, uw man, uw kinderen, uw vrienden kunnen geven dan een geschenk dat een ZIEL heeft? Overweeg eens ernstig deze vraag en doet dan een keuze in den Boekhandel van J. Ploegsma.’40

In dezelfde maand werd er in Nieuwsblad voor den Boekhandel een bijzondere brief gepubliceerd die goed illustreert hoe Ploegsma zijn boekhandel promootte. De brief is geschreven door een zogenoemde Vossius als antwoord op de brief die deze ontving van ene Moppius Steur. Beide namen zijn hoogstwaarschijnlijk pseudoniemen, die merkwaardig genoeg niet vaker voorkomen in het Nieuwsblad. Wie deze correspondenten nu eigenlijk waren, moet dus helaas onbekend blijven. Wat wel duidelijk is, is dat zij beide werkzaam of in ieder geval geïnteresseerd in het boekenvak waren. In de eerst verzonden brief van Moppius, die niet vindbaar is, worden de zes boekhandelaren van Kampen (dat op zo’n 20 kilometer van Zwolle ligt) besproken. Vossius

antwoordt in de gepubliceerde brief met een schets van de zevende boekhandelaar, namelijk Ploegsma, die enige tijd eerder de boekhandel P. Molenaar had overgenomen. De brief leert ons dat Ploegsma allerlei acties rondom zijn boeken bedacht. Zo hield hij tijdens de Zwolse kermis in de zomer van 1905 een opruiming van schrijvers zoals Nicolaas Beets en de ‘dominee-dichters’ Eliza Laurillard en J.J.L. ten Kate.41 Om de werken van dergelijke christelijke schrijvers ‘tot kermislectuur te

promoveren’, is natuurlijk een origineel idee.42 Toen enkele weken later de drukte rondom de

schoolboeken weer losbarstte, beloofde Ploegsma iedereen die voor meer dan 15 gulden aan boeken zou kopen, een zogenoemd ‘Lexikon’. Pas later bleek dat dit een verrassing ter grootte van een

37 Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant. 26-04-1905.

38 Sijthoff’s Adresboek voor den Nederlandschen Boekhandel. Leiden: Sijthoff, 1906, p. 167. 39 ‘Tijdelijke opruiming’ in Provinciale Overijsselsche en Zwolsche courant. 08-07-1905. 40 ‘Een boek heeft een ziel’ in Provinciale Overijsselsche en Zwolsche courant. 18-11-1905. 41 ‘Brief van Vossius aan Moppius Steur’ in Nieuwsblad voor den Boekhandel. 10-11-1905, p. 593. 42 Ibidem.

(14)

9 lucifersdoosje was.43 Deze ludieke acties worden helaas in geen enkele andere krant besproken, en

wat precies wordt bedoeld met een ‘Lexikon’, moet ook onduidelijk blijven.

Een andere actie van Ploegsma bestond volgens Vossius uit het verzenden van een circulaire aan de inwoners van Kampen waarin hij zich voorstelt als boekhandelaar. Na gesteld te hebben op de hoogte te zijn van de al bestaande boekhandelaren in Kampen, bracht Ploegsma hierin een aantal redenen aan waarom hij tóch meer dan anderen de brug tussen uitgever en koper zou kunnen zijn. Zo schreef hij volgens de twee scribenten ook:

Ik kán het zijn, meer dan uw tegenwoordige leverancier waarschijnlijk, om de volgende redenen: 1e, ben ik in de eerste plaats boekhandelaar d.w.z. boeken verkoopen is bij mij hoofdzaak. 2e, sta

ik rechtstreeks in verbinding met het buitenland, zoodat ik van alle nieuw uitkomende belangrijke werken in vele gevallen reeds vóór de verschijning kennis draag. 3e, raadpleeg ik geregeld binnen

en buitenlandsche bibliographieën, catalogi enz. en vraag ik de daarin aangekondigde werken, die voor mijn clientèle geschikt lijken, voor rekening of ter inzage aan.44

Ploegsma wordt vervolgens door Vossius de zevende boekverkoper van het ‘stedeke’ genoemd. Behalve originele ideeën lijkt de boekhandelaar ook geen gebrek aan enthousiasme te hebben gehad. Of, met de woorden van Vossius: ‘En die nieuwe collega is werkelijk een leukert. Er zit bepaald vurig bloed in.’45

1.2 Ploegsma’s tijd als uitgever

In de negentiende eeuw was het de normaalste zaak dat een boekhandelaar ook zelf boeken drukte en uitgaf. In de loop van de eeuw brachten echter steeds meer boekbedrijven een duidelijke scheiding aan tussen de productie en de verkoop van hun boeken.46 Dit betekent natuurlijk niet dat

een combinatie van de verschillende aspecten niet meer voorkwam. Voor Ploegsma, die ervaring had opgedaan bij firma’s die de drukkerij, uitgeverij en boekhandel met elkaar combineerden, bleek het juist een goed idee om zich behalve met de verkoop ook met de productie van boeken bezig te gaan houden. In juli 1905 besloot hij dan ook om zijn eigen uitgeverij op te richten, en onder de naam Ploegsma & Co bracht hij zijn eerste boeken aan de man.47 Ploegsma’s eerste uitgave was

Studentenleven: kluchtspel in één bedrijf, een toneelstuk geschreven door H.P. In januari 1906 begon hij vervolgens een tijdschrift getiteld Levenswijding: godsdienstig weekblad voor Overijsel en Drenthe,

43 ‘Brief van Vossius aan Moppius Steur’. 44 Ibidem.

45 Ibidem.

46 Kuitert, ‘De uitgeverij en de symbolische productie van literatuur: een historische schets 1800-2008’ p. 72. 47 Volgens dossier 2946 van het Handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken is de uitgeverij in 1905

(15)

10 waarvan de redactie bestond uit Zwolse predikanten, en in het jaar erna werden er voornamelijk theaterteksten van de auteur H.P. uitgegeven.48 In de volgende paragraaf zal dieper worden ingegaan

op de aard van het fonds.

Zijn achtergrond als boekhandelaar zal Ploegsma zeker van pas zijn gekomen tijdens zijn periode als uitgever. Hij ging jarenlang persoonlijk langs de boekhandels om zijn boeken aan te bieden, en was volgens zijn in memoriam bevriend met veel van de boekhandelaren. 49 Ook werd hij

overal graag ontvangen, lezen we daarin, mede dankzij zijn rustige en bescheiden karakter.50 Toch

leek het uitgeversberoep Ploegsma ook goed te liggen. In zijn necrologie wordt gezegd dat Ploegsma tot de 10 of 15 uitgevers behoorde ‘die in de eerste vijfentwintig jaar van deze eeuw welbewust streefden naar de verfraaiing hunner uitgaven.’ 51 Er wordt dan ook gesteld dat het ideële bij hem

voorop stond: ‘In de eerste plaats was Ploegsma uitgever – in de tweede plaats zakenman.’52 Dit

betekent echter niet dat Ploegsma nooit streng optrad tegen niet goed geleverd werk van zijn auteurs. In een brief aan Nora Basenau-Goemans uit 1936, die in datzelfde jaar samen met haar dochter An Rutgers van der Loeff-Basenau de vertaling van de Zweedse roman De ringmuur verzorgde, is te lezen: ‘Zoo begon ik gisteren avond aan De ringmuur en... niet bepaald tot mijn vreugde. Uw dochter maakt van de correctie... niets. Zij kent de teekens niet eens en krabbelt er maar wat in. Dus laat zij opvallende onjuistheden staan. Ik moet dus mijn hoofd er bijzonder bij inspannen en ’t kost mij veel uren arbeid. Waarom controleerde U haar werk niet? Uw naam staat er toch ook op!’53 Ook een brief uit 1934 aan Top Naeff, die een fragment leverde voor de bloemlezing

De moeder (1933), illustreert dat Ploegsma zich wel degelijk als zakenman op kon stellen: ‘Dan nog een verzoek: ’t bedrag valt nogal uit de koers. [...] Kunt U Uw vergoeding niet lager stellen. Opname van de novelle is toch ook reclame voor Uw werk. De verkoop van het boek is zeer tegengevallen bovendien, ik loop er vast een strop mee op.’54

Na enkele jaren zowel de boekhandel als de uitgeverij te hebben aangestuurd, besloot Ploegsma ervoor te kiezen al zijn energie in de uitgeverij te stoppen. Per 1 januari 1910 werd de boekhandel overgenomen door Charles Frédéric Louis Fastré, die deze voortzette onder de naam Ploegsma’s boekhandel (C. Fastré).55 Eind mei van het jaar 1917 verhuisde Ploegsma inclusief

uitgeverij van Zwolle naar Zeist.56 Zeist kende op dat moment vier andere uitgeefbedrijven. Een

48 Opregte Steenwijker Courant. 23-12-1905. 49 ‘J. Ploegsma †’.

50 Ibidem. 51 Ibidem. 52 Ibidem.

53 Brief van Ploegsma aan Basenau-Goemans, gedateerd 22-10-1936. Literatuurmuseum, map ‘G.4865 B.2’. 54 Brief van Ploegsma aan Top van Rhijn-Naeff, gedateerd 03-01-1934. Literatuurmuseum, map ‘G.4865 B.2’. 55 ‘Kennisgeving’ in Nieuwsblad voor den Boekhandel. 31-12-1909.

56 Handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken, dossier 2946. Geraadpleegd 14-03-2019, van

ttps://hetutrechtsarchief.nl/onderzoek/resultaten/archieven?mivast=39&mizig=210&miadt=39&micode=4004&milang=nl& mizk_alle=ploegsma&miview=inv2

(16)

11 daarvan legde zich toe op het uitgeven van de Weekbode, Zeister en Prov. Utrechtsche Courant, terwijl een andere zich vooral bezighield met het uitgeven van gidsen en plattegronden van Zeist. De overige twee gaven ook tijdschriften en boeken uit, zoals werken van Immanuel Kant en Lev Tolstoj.57

In Zeist was Ploegsma volgens zijn necrologie toegewijd lid van de afdeeling Zeist van de Nederlandsche Protestantenbond, die tegenwoordig bestaat onder de naam Walkartgemeenschap Zeist.58 De Nederlandsche Protestantenbond werd in juli 1870 te Utrecht gesticht als gevolg van een

beweging die in Dokkum was ontstaan.59 De Bond had als doel ‘de handhaving en bevordering der

evangelische vrijheid in de Protestantsche kerkgenootschappen’.60 Daarbij werd de vrije uiting van

het persoonlijke geloofsleven aangemoedigd; het was dus een minder strenge beweging. De Bond moet vooral gezien worden als een vereniging die onder andere godsdienstonderwijs, lezingen en wijkverpleging verzorgde voor haar leden.61 Deze vereniging telde tussen de jaren 1895 en 1920

tussen de 17.000 en 22.000 leden verspreid over heel Nederland, waarbij het aantal ieder jaar schommelde maar meestal steeg.62 In 1920 telde de afdeling Zeist van de Bond 274 leden, waarvan

Ploegsma er een was.63 Volgens het jaarboek uit 1920 had de afdeling dan ook ‘rustig doorgewerkt’,

en werd zij gedurende dat jaar ‘langzamerhand een macht van beteekenis’.64 Verder wordt vermeld

dat de godsdienstoefeningen voor zowel kinderen als volwassenen goed bezocht werden, net als de openbare vergaderingen.65 In Zeist zag het er dus allemaal goed uit voor de Bond.66

Zelfs na de overname van de uitgeverij in 1938 door Lankamp en Brinkman, waar in het volgende hoofdstuk dieper op in wordt gegaan, bleef de uitgeverij nog tot na Ploegsma’s dood gevestigd in Zeist. Toen Ploegsma op 24 maart 1941 overleed, had hij meer dan de helft van zijn leven besteed aan de uitgeverij die tot op de dag van vandaag zijn naam draagt.

57 Sijthoff’s Adresboek voor den Nederlandschen Boekhandel. Leiden: Sijthoff, 1918, p. 210-211. 58 ‘J. Ploegsma overleden’ in Algemeen Handelsblad. 26-03-1941, p. 3.

59 Meijboom, H.U. De Nederlandsche Protestantenbond van 1870 tot 1920: rede uitgesproken te Utrecht den 26sten October

1920, ter gelegenheid van het gouden feest van den bond. Groningen: H. Schut Azn., 1921, p. 4.

60 Ibidem.

61 Z.a. Het werk van de Nederlandschen Protestantenbond. Zaltbommel: Wink, 1917, p. 3-4. 62 Meijboom, p. 17.

63 Z.a. Jaarboek van den Nederlandschen Protestantenbond 1920. Zaltbommel: Wink, 1920, p. 98. 64 Ibidem.

65 Ibidem.

66 Ter vergelijking: in Dokkum, waar in eerste instantie de beweging was ontstaan die tot het oprichten van de vereniging

had geleid, was de situatie in 1920 minder rooskleurig. Zo wordt in het jaarboek op pagina 96 vermeld: ‘Dokkum pleegt langzamen zelfmoord. Men doet niets, omdat de kas zoo slecht is, en omdat men niets doet, gaan de inkomsten weer achteruit. Als daar niet wordt ingegrepen moet de dood ’t slot zijn.’

(17)

12 1.3 Een analyse van het fonds, 1905-1938.

Om te onderzoeken wat voor uitgeverij Ploegsma in de eerste decennia van haar bestaan nu precies was, heb ik een fondsanalyse uitgevoerd aan de hand van de theorie van De Glas die in de inleiding besproken is. Volgens deze theorie is het van essentieel belang om het gehele fonds te onderzoeken, in plaats van slechts de hoogtepunten uit een fonds. Verder was het volgens De Glas in de

negentiende en twintigste eeuw normale zaak dat uitgevers verbonden waren met een religieuze, politieke of maatschappelijke stroming, hetgeen invloed kan hebben gehad op hun fonds.67 Dit

fenomeen wordt vaak gevat onder de term verzuiling. Hiermee wordt gedoeld op de verdeling van de samenleving in verschillende groepen (zuilen) aan de hand van religieuze, sociale of economische achtergronden. In eerdere paragrafen van dit hoofdstuk is genoemd dat ook Ploegsma deel

uitmaakte van een zuil: vanaf zijn kinderjaren behoorde hij tot de Nederlands Hervormde

kerkgemeenschap, en toen hij ouder was zette hij zich actief in voor de Protestantenbond in Zeist. Om deze redenen is het relevant om te onderzoeken in hoeverre Ploegsma’s interesse in de christelijke religie heeft doorgewerkt in de boeken die hij uitgaf.

Om dit te kunnen doen heb ik allereerst een lijst gemaakt van alle titels die op de markt zijn gebracht in de jaren dat Ploegsma uitgever was. Deze periode loopt van 1905, het jaar waarin de uitgeverij is opgericht, tot 1938, het jaar waarin Ploegsma niet langer eigenaar van de uitgeverij was. Ik heb hiervoor gebruikgemaakt van de gegevens van de catalogus van de Koninklijke Bibliotheek (de NCC), welke zijn aangevuld met behulp van Brinkman’s Catalogus die digitaal doorzocht is op ‘Ploegsma’. In de gemaakte fondslijst zijn alleen de eerste drukken opgenomen.

De uitgaven waarover de KB beschikking heeft, zijn gecatalogiseerd en veelal voorzien van trefwoorden of codes die aangeven om wat voor soort titel het gaat. Alle door Ploegsma uitgegeven titels die volgens de catalogus een christelijke signatuur hebben, heb ik in de lijst voorzien van het kenmerk ‘Volwassenen, christelijk’ of ‘Kinderen, christelijk’, afhankelijk van de doelgroep. Veel van de titels en ondertitels van de werken duiden al aan dat het boek over het christendom gaat of bedoeld is voor christenen, zoals Over christendom, wereldbeschouwing en levenspraktijk (1912) en Oud-Testamentische pioniers: verhalen uit Genesis voor jong en oud (1918). Ook Kerstverhalen, voor zover ze niet expliciet voor een ouder publiek bedoeld zijn, vallen onder de noemer ‘Kinderen, christelijk’. Op het moment dat de titel geen duidelijke aanwijzing over de inhoud van het boek geeft en de KB geen trefwoorden heeft toegevoegd in haar catalogus, heb ik via samenvattingen,

besprekingen en recensies achterhaald of het boek een duidelijke christelijke opzet heeft of niet. Hiervoor heb ik voornamelijk DBNL en Delpher gebruikt. In gevallen waarin ook dit niet voldoende

(18)

13 informatie bood, heb ik het boek zelf opgezocht en ingezien. Dit heb ik gedaan via DBNL, Delpher, de Koninklijke Bibliotheek en de bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam.

Tijdens het maken van de lijst viel het op dat een groot aantal uitgaven te maken heeft met opvoedkunde of onderwijskunde. Het is immers moeilijk voor te stellen dat in boeken met titels als De methode Montessori: zelfopvoeding van het jonge kind (1916) en Paedagogische en ethische vragen op het gebied van het sexueele leven (1925) geen sprake is van een pedagogische invalshoek. Deze boeken zijn geschreven voor een volwassen doelpubliek, maar hebben betrekking op het opvoeden en onderwijzen van kinderen. Om deze reden heb ik besloten om alle uitgaven waarbij dit het geval was te voorzien van het kenmerk ‘Volwassenen, pedagogisch’. Onder pedagogische titels vallen ook de boeken die over seksuele opvoeding gaan. Ik ben hierbij op dezelfde manier te werk gegaan als bij de christelijke titels. Zie voor verdere verantwoording pagina 74.

Uit de analyse van de gemaakte fondslijst, die op pagina 76 van deze scriptie te vinden is, blijkt dat er tussen 1905 en 1938 300 nieuwe uitgaven werden gepubliceerd. Dit levert een gemiddelde van zo’n 9 uitgaven per jaar op. Van de 300 uitgaven zijn er 99 die een duidelijke christelijke invalshoek hebben en bedoeld zijn voor een volwassen doelpubliek. Dit komt neer op 33% van het totale aantal uitgaven in deze periode. 48 boeken hebben een opvoedkundige opzet en zijn bedoeld voor

volwassenen; dit komt overeen met circa 16% van het totaal. 41% van de boeken is geschaard onder de noemer ‘Volwassenen, allerlei’. Deze 123 boeken variëren van landbouwboeken tot Russische romans en middeleeuwse poëzie. Minder duidelijk gerepresenteerd zijn de kinderboeken: hiervan zijn er tussen de jaren 1905 en 1938 maar 16 uitgegeven, waarvan er 8 van christelijke aard zijn en 8 niet of in mindere mate. Dit komt overeen met zo’n 5,3% van alle uitgaven. Tot slot zijn er in de onderzochte periode 14 tijdschriften uitgegeven door Ploegsma. Dit komt overeen met zo’n 4,6%. Zie ook Figuur 1, waarin bovenstaande gegevens zijn verwerkt in een cirkeldiagram.

Figuur 1: Soorten uitgaven van Ploegsma, 1905-1938

Volwassenen, christelijk Volwassenen, pedagogisch Volwassenen, allerlei Kinderen, christelijk Kinderen, allerlei Tijdschriften

(19)

14 Om een beter beeld te krijgen van de continuïteit van het fonds van Ploegsma in de eerste jaren van haar bestaan, heb ik ook per jaar bekeken hoeveel nieuwe uitgaven er waren en van welke aard deze waren. Bij de tijdschriften is gekozen voor het jaar waarin het eerste nummer bij Ploegsma

verscheen. Deze gegevens zijn verwerkt in Figuur 2.

Figuur 2: Uitgaven Ploegsma per categorie per jaar, 1905-1938

Aan de hand van de beide grafieken kan men concluderen dat de christelijke uitgaven een groot aandeel hebben in het fonds van Ploegsma tussen 1905 en 1938. Bijna ieder jaar vanaf 1909 zijn er boeken gepubliceerd die duidelijk bedoeld zijn voor een christelijk publiek of een publiek dat

geïnteresseerd is in het christendom. Hoewel er sommige jaren maar enkele van zijn uitgebracht, zijn er ook jaren waarin bijna alleen maar christelijke titels verschenen.

Ook de pedagogische titels komen veel voor; voornamelijk in de jaren tussen 1912 en 1922 vormt deze boeksoort een belangrijk onderdeel van het fonds van Ploegsma. Dit geldt dan ook als de periode waarin de vernieuwingsbeweging de reformpedagogiek, waartoe onder andere Montessori behoorde, ontstond.68 De Eerste Wereldoorlog die in dit tijdvak speelde, leidde tot een crisis die men

onder meer door middel van opvoeding probeerde op te lossen. Veel pedagogen waren in deze jaren

68 Stolk, V. Tussen autonomie en humaniteit. De geschiedenis van levensbeschouwelijk humanisme in relatie tot opvoeding

en onderwijs tussen 1850 en 1970. Breda: Stichting uitgeverij Papieren Tijger, 2015, p. 244-247.

0 2 4 6 8 10 12 14 16 18 20 22 24 26 19 05 19 06 19 07 19 08 19 09 19 10 19 11 19 12 19 13 19 14 19 15 19 16 19 17 19 18 19 19 19 20 19 21 19 22 19 23 19 24 19 25 19 26 19 27 19 28 19 29 19 30 19 31 19 32 19 33 19 34 19 35 19 36 19 37 19 38 V. pedagogisch V. christelijk V. allerlei Tijdschrift Kind christelijk Kind allerlei

(20)

15 van mening dat de juiste opvoeding van kinderen de manier was om de schadelijke effecten van de oorlog tegen te gaan en weer in vrede met elkaar te kunnen leven.69

In de eerste pakweg dertig jaar dat uitgeverij Ploegsma bestond, werden er nauwelijks kinderboeken uitgegeven. De uitgaven die wel voor een kinderpubliek bestemd zijn, zijn verspreid over de gehele periode uitgegeven. Er is dus geen sprake van een jaar waarin relatief veel of weinig kinderboeken werden uitgegeven. Een van de weinige kinderboeken uit deze periode is De kinderen van de groote fjeld, dat in 1907 werd geschreven door de Zweedse auteur Laura Fitinghoff en in 1931 werd vertaald door Nora Basenau-Goemans. Het betreft een vertelling over zeven kinderen en een geit die hun hut op de grote fjeld verlaten nadat hun ouders zijn overleden. Het verhaal volgt de groep die tijdens hun trektocht naar het zuiden zowel moeilijkheden als mooie avonturen beleeft. De vertaling was direct succesvol en dat is zo nog jaren gebleven; in 2007 werd de twintigste druk gepubliceerd.

Voor de tijdschriften geldt dat ze elk in een ander jaar voor het eerst werden gepubliceerd. Deze jaren zijn verspreid over de hele onderzochte periode. De veertien tijdschriften die Ploegsma uitgaf, waren vaak ook bedoeld voor een publiek dat geïnteresseerd was in het christendom of pedagogiek. Zo gaf hij tussen 1912 en 1936 het tijdschrift Het Kind uit, waarin ouders werden voorgelicht over de opvoeding en ontwikkeling van hun kinderen. Het was een discussie-orgaan dat uitging van het motto ‘christendom boven geloofsverdeeldheid’.70 De titels en jaartallen van alle

tijdschriften zijn te vinden in Tabel 1.

Tabel 1: Tijdschriften uitgegeven door Ploegsma, 1905-1938

69 Stolk, p. 244-247.

70 ‘Jubileum “Het Kind”. Paedagogisch tijdschrift bestaat eerstdaags veertig jaar’, in Algemeen Handelsblad. 17-01-1940,

p. 10.

Jaar Titel

1906-1909 Levenswijding: godsdienstig weekblad voor Overijsel en Drenthe 1907-1912 De boekzaal: maandelijksch bibliografisch tijdschrift

1912-1936 Het Kind: veertiendaagsch blad voor ouders en opvoeders 1912 Monografiën voor boek- en bibliotheekwezen

1915 Ontwikkeling: tweemaandelijks tijdschrift voor algemeene cultuur 1916-1920 Kinderstudie: paedagogische bladen

1918-1920 Eltheto: orgaan der Nederlandsche Christen-studentenvereeniging 1921-1939 Mededeelingen van de Nederlandsche Christen-Studentenvereeniging 1921-1950 Sexueele hygiëne

1922-1942 Tijdschrift voor armwezen, maatschappelijke hulp en kinderbescherming 1927-1941 De merel

1930-1935 Zuigeling en kleuter 1935 Het Indische kind 1938-1940 Spinozistisch bulletin

(21)

16 In de resultaten zijn ook enkele uitschieters te zien. Figuur 2 geeft duidelijk weer dat er in de jaren 1907, 1917, 1929 en 1937 relatief veel titels werden uitgegeven. De helft van de uitgaven uit 1907 bestaat uit een aantal theaterstukken van dezelfde auteur, wat de piek kan verklaren. Deze auteur staat bekend als H.P., over wie geen verdere informatie te vinden is. Aangezien het aan het begin van de twintigste eeuw niet geheel vreemd was om als uitgever (eventueel onder pseudoniem)

zelfgeschreven werk uit te brengen, zou het kunnen dat de letters H.P. voor Han Ploegsma staan. Ook uitgever Meulenhoff publiceerde immers soms door hemzelf geschreven werk.71 In 1917

verhuisde de uitgeverij van Zwolle naar Zeist, hetgeen een verklaring kan zijn voor het afwijkende resultaat in dat jaar. Over het jaar 1929 valt te zeggen dat er enkele rubrieken en genres stabiel bleven, terwijl het er in andere ‘stormachtig’ aan toe ging.72 Dit was het geval voor de romans, die

van 605 uitgaven in 1928 steeg tot 754 in 1929. Het totale aantal vertaalde romans dat in 1929 op de markt kwam was ook aanzienlijk toegenomen in vergelijking met het jaar ervoor: ongeveer 30% meer.73 Ook bij Ploegsma kwamen dat jaar een aantal romans uit, die voornamelijk werden vertaald

uit het Russisch, Noors en Duits. Het is dus waarschijnlijk dat de piek van 1929 onderdeel van een maatschappelijke trend was.

In 1923 en 1938 werden daarentegen relatief weinig boeken uitgebracht. De opvallende uitkomst van het jaar 1938 is te verklaren door het feit dat alleen de boeken waarvan Ploegsma uitgever was, zijn opgenomen in de lijst. Aangezien de uitgeverij in oktober van dat jaar werd

verkocht, zijn niet alle titels uit 1938 in de grafiek verwerkt. Opvallend aan het jaar 1923 is de uitgave van de tamelijk avant-gardistische Verzen van H. Marsman. Het bekende ‘rode boekje’ werd een groot succes en kan tot de belangrijkste dichtbundels van de jaren twintig worden gerekend.74 De

destijds 23-jarige Marsman woonde in die tijd nog bij zijn ouders in Zeist, waardoor aannemelijk is dat de uitgeverij is gekozen op basis van de plaats of een eventuele relatie met Ploegsma.75 In de

biografie van Marsman, Zee, berg, rivier (1999) door J. Goedegebuure is echter geen informatie over de band tussen auteur en uitgever te vinden.

Tot dusver is naar voren gekomen dat circa de helft van alle boeken die op de markt kwamen onder Ploegsma als uitgever inhoudelijk te maken heeft met de christelijke religie of opvoedkunde. Of dit na het jaar 1938 nog steeds het geval is, zal in het volgende hoofdstuk besproken worden.

71 Funke, Vera. Immer met moed: een portret van de uitgever J.M. Meulenhoff, 1869-1939. Amsterdam: J.M. Meulenhoff,

1955, p. 56.

72 Nieuwsblad voor den Boekhandel, 1930, p. 925. 73 Ibidem.

74 Anbeek, T. en Goedegebuure, J. Het literaire leven in de twintigste eeuw. Leiden: Martinus Nijhoff, 1988, p. 23. 75 ‘J. Ploegsma overleden’.

(22)

17

2. De overname van Ploegsma, 1938-1940

In het vorige hoofdstuk is besproken dat Ploegsma tot 1938 voornamelijk christelijke boeken publiceerde. Een van de auteurs die zich bezighield met het schrijven hiervan, was Mien Labberton (1883-1966). Zij verdient aandacht omdat de relatie tussen uitgever en auteur aanstoot gaf tot een grote verandering binnen het bedrijf. Labberton, een protestantse Haagse, volgde een opleiding tot onderwijzeres en studeerde daarna kinderpsychologie. Vanaf 1924 was ze ook werkzaam als schrijfster.76 Labbertons eerste uitgave bij Ploegsma, de versjesbundel Lentebloesem, dateert uit

1926. In 1927 bracht ze De zoeker uit, waarin godsdienstige vraagstukken aan orde komen. Ook in haar volgende werk, Een jaar bij de familie De Bloeme uit 1930, staat religie centraal. Dit boek heeft als ondertitel ‘een boek tot religieuze inwijding voor kinderen van 7-12 jaar’. In datzelfde jaar kwam Zwerver uit, waarin zowel gedichten als korte prozastukjes opgenomen zijn.77 In 1932 bundelde de

auteur christelijke teksten en liederen in Het beeld op den berg. In 1933 schreef Labberton

kerstverhalen, waarvan er zes werden uitgegeven onder de titel Kerstmis. Het daaropvolgende jaar kwam Het hele jaar buiten uit, over een gezin dat een ontspoorde jongen in huis neemt en verzorgt. De laatste werken die onder Ploegsma als uitgever op de markt kwamen zijn Overgave, Inkeer, Worsteling en Vernieuwing uit 1936, alle met de ondertitel ‘een boekje voor innerlijk leven’. Behalve als schrijfster was Labberton ook werkzaam als redacteur, onder andere van De merel, het

maandelijkse bijblad voor de jeugd van het tijdschrift Het Kind.

2.1 Het conflict met Labberton

Het boek Een jaar bij de familie De Bloeme (1930) is volgens Labberton bedoeld om door ‘Vader of Moeder’ in het gezin voorgelezen te worden. Dankzij dit boek zou het religieus besef bij kinderen worden gewekt.78 In het boek staat de familie De Bloeme centraal, een kinderrijk gezin waarvan

beide ouders huisarts zijn. In het gezin woont ook een neefje wiens ouders in Indië wonen en een jongetje wiens moeder overleden en vader werkloos is. Gebeurtenissen in het gezin worden

verbonden met verhalen uit de bijbel.79 Van fundamenteel belang is de positieve, warme sfeer en het

samen vieren van feestdagen.80 De afbeelding op het voorblad van deze scriptie, die uit dit boek

komt, illustreert dit. De ‘religieuze inwijding’ uit de ondertitel van het boek is te verklaren door de plot van het boek, maar ook door liedjes waarvan de bladmuziek in het boek is opgenomen. Deze muziek, die gezongen wordt door de familie De Bloeme en die thuis door het lezende gezin

76 Veer, J. van der. ‘Mien Labberton’ in Lexicon van de jeugdliteratuur. Groningen: Martinus Nijhoff, 2002, pp. 1-6. 77 ‘Een verheven boekje’ in Het volk: dagblad voor de arbeiderspartij, 10-12-1930.

78 Labberton, M. Een jaar bij de familie De Bloeme. Zeist: Ploegsma, 1930, p. 7. 79 Van der Veer, ‘Mien Labberton’, pp. 1-6.

(23)

18 meegezongen kan worden, werd verzorgd door Eveline Sypkens, die later Labbertons huisgenote werd.81

De eerste druk van dit christelijke kinderboek bestaat uit twee delen, die afzonderlijk van elkaar zijn gepubliceerd, respectievelijk in 1930 en 1931. Een aantal jaar later, in 1937, waren de exemplaren van deel I vrijwel allemaal verkocht. Er bleek echter meer interesse voor dit deel dan voor het vervolg te zijn geweest. Aldus Ploegsma, over deel II: ‘er ligt nog een groot deel van de oplaag en de vraag er naar ontbreekt geheel, een verliespost dus voor den uitgever’.82 Hij besloot

dan ook om een goedkope herdruk te verzorgen waarin hij de beide delen met elkaar zou

samenvoegen. Bij het maken van de calculatie van de herdruk viel het de uitgever echter op dat in het contract uit 1930 wel een afspraak was gemaakt over het uit te keren honorarium bij een

herdruk van de afzonderlijke delen, maar niet voor beide delen in één band.83 Aangezien het contract

was opgemaakt in een tijd waarin ‘met een goedkoope uitgaaf in een deel in ’t geheel geen rekening werd gehouden’, wilde Ploegsma tot een compromis komen wat betreft het honorarium.84 Gezien de

nieuwe, lagere prijs van het boek en de stijging van de papierprijzen, bood Ploegsma de schrijfster een lagere vergoeding aan voor de herdruk.85

Labberton was het hier echter niet mee eens. ‘Of de twee delen in één band of in twee banden worden uitgegeven, doet niets ter zake. Het zijn de beide deelen. Waarvoor ter wereld bestaan er dan contracten?’ schreef ze de uitgever terug.86 Volgens Ploegsma eiste de auteur ‘het

volle pond voor 2 deelen’, terwijl er maar één nieuw boek zou komen.87 Gezien de situatie besloot

Ploegsma vervolgens de herdruk niet door te laten gaan. Hij zou het boek laten drukken bij Drukkerij G.J. Thieme en stuurde deze snel een telegram om ‘met het zetten van De Bloeme voorloopig niet door te gaan’. De reden hiervoor was ‘een conflict dat ik zoo opeens met de schrijfster heb gekregen’, in de woorden van Ploegsma.88 Zijn oplossing was om bij de 700 exemplaren die er nog

van deel II over waren zo’n 750 à 1000 exemplaren van deel I laten herdrukken, zodat het boek nog

81 Van der Veer, ‘Mien Labberton’, pp. 1-6.

82 Brief van Ploegsma aan Labberton, gedateerd 03-02-1937. Literatuurmuseum, map ‘Labberton Een jaar bij de familie

Bloem (correspondentie)’ in doos ‘Uitgeverij Ploegsma corr. rond boekuitgave L-Li’.

83 Brief van Ploegsma aan Labberton, gedateerd 25-01-1937. Literatuurmuseum, map ‘Labberton Een jaar bij de familie

Bloem (correspondentie)’ in doos ‘Uitgeverij Ploegsma corr. rond boekuitgave L-Li’.

84 Ibidem. 85 Ibidem.

86 Brief van Labberton aan Ploegsma, gedateerd 01-02-1937. Literatuurmuseum, map ‘Labberton Een jaar bij de familie

Bloem (correspondentie)’ in doos ‘Uitgeverij Ploegsma corr. rond boekuitgave L-Li’.

87 Brief van Ploegsma aan Labberton, gedateerd 03-02-1937. Literatuurmuseum, map ‘Labberton Een jaar bij de familie

Bloem (correspondentie)’ in doos ‘Uitgeverij Ploegsma corr. rond boekuitgave L-Li’.

88 Brief van Ploegsma aan Drukkerij G.J. Thieme, gedateerd 02-02-1937. Literatuurmuseum, map ‘Labberton Een jaar bij de

(24)

19 steeds alleen in twee delen beschikbaar zou zijn. Maar hier was hij bepaald niet blij mee: ‘Weer ’n strop!’89

Een aantal dagen later stuurde de schrijfster een antwoord in een brief die als volgt begint: ‘Uw brief bevat enkele onjuistheden.’90 De spanningen tussen Labberton en Ploegsma lijken intussen

hoog opgelopen te zijn. Stapsgewijs werkt de auteur in haar brief alle punten af waarvan ze meent dat de uitgever het niet bij het juiste eind had. Zo stelt ze allereerst dat ze helemaal niet ‘ten onrechte’, zoals Ploegsma had geschreven, het in het contract vastgestelde honorarium verlangde: ‘Ik verlang niets ten onrechte, ik verlang wat mij toekomt.’91

Ruim twee weken later had Labberton nog steeds geen antwoord ontvangen van Ploegsma. Ze stuurde hem vervolgens een briefkaart met de vraag: ‘Zou ik eens even opheldering mogen hebben over uw stilzwijgen?’92

Ploegsma antwoordde meteen de dag erna op haar brief, met de woorden: ‘Er zijn in ’t leven belangrijker aangelegenheden dan ’t in de wereld zenden van boeken waarbij het om de materie draait.’93 Na een korte mededeling over de stand van zaken wat betreft de herdruk van De Bloeme,

meldt Ploegsma: ‘Dan ben ik doende om alles wat ik van U heb uitgegeven aan een collega over te doen waarmede ik hoop ook Uw belangen te dienen.’94 Zonder verdere uitleg wordt de brief

vervolgens afgesloten, in de hoop Labberton niet al te lang daarna ‘nadere mededeelingen te kunnen doen’.95

In 1937 was de relatie tussen Labberton en Ploegsma dus zo verslechterd dat de uitgever op zoek ging naar iemand anders die de boeken van de auteur uit zou willen geven. Er waren direct

verschillende geïnteresseerde partijen, waaronder uitgeverij H.J.W. Becht en Bigot & van Rossum, die van Ploegsma een prijsopgave van de boeken ontvingen.96 In het archief van Becht is inderdaad een

aantal brieven van de uitgever overgeleverd betreffende de overname van Labbertons werk. Zo schreef Ploegsma op 26 maart 1937: ‘Volgens telefonische afspraak zend ik U onderstaand een berekening inzake de overdracht der fondsartikelen van Mien Labberton. [...] De boeken van M.L. zijn

89 Brief van Ploegsma aan Labberton, gedateerd 03-02-1937. Literatuurmuseum, map ‘Labberton Een jaar bij de familie

Bloem (correspondentie)’ in doos ‘Uitgeverij Ploegsma corr. rond boekuitgave L-Li’.

90 Brief van Ploegsma aan Labberton, gedateerd 09-02-1937. Literatuurmuseum, map ‘Labberton Een jaar bij de familie

Bloem (correspondentie)’ in doos ‘Uitgeverij Ploegsma corr. rond boekuitgave L-Li’.

91 Ibidem.

92 Brief van Labberton aan Ploegsma, gedateerd 24-02-1937. Literatuurmuseum, map ‘Labberton Een jaar bij de familie

Bloem (correspondentie)’ in doos ‘Uitgeverij Ploegsma corr. rond boekuitgave L-Li’.

93 Brief van Ploegsma aan Labberton, gedateerd 25-02-1937. Literatuurmuseum, map ‘Labberton Een jaar bij de familie

Bloem (correspondentie)’ in doos ‘Uitgeverij Ploegsma corr. rond boekuitgave L-Li’.

94 Ibidem. 95 Ibidem.

96 Brief van Lankamp & Brinkman aan Ploegsma, gedateerd 31-03-1937. Literatuurmuseum, map ‘Labberton Een jaar bij de

(25)

20 bij het publiek gewild en door haar lezingen en voordrachten maakt zij er voortdurend reclame voor.’97 Volgens zijn berekening komt de gehele overname op een totaalbedrag van 5425 gulden.

Niet alleen Becht toonde interesse in de overname; ook boekhandel Lankamp & Brinkman wilden de boeken overnemen. Op 27 maart stuurden de heren Lankamp en Brinkman Ploegsma een briefkaart met de volgende tekst: ‘Wij reflecteeren naar de uitgave van Mien Labberton. Geef ons eens een gespecificeerde uitgave van een opgave van de prijs. U weet dat wij voor een billijke aanbieding wel gevoelig zijn.’98 Toen zij een aantal dagen lang geen antwoord van hem vernamen,

stuurden ze nogmaals een brief naar de uitgever, waarin ze stellen nog steeds te wachten op de opgave. Inmiddels was het tweetal in hun boekhandel door verschillende uitgevers benaderd met de vraag naar verkoopmogelijkheden van Labbertons boeken, waardoor ze wisten dat Becht en Bigot & van Rossum wel al een opgave hadden ontvangen en zij nog niet. Lankamp en Brinkman sluiten hun brief af met de woorden: ‘Heusch, wij zijn ernstige sollicitanten. Laat ons eens overleggen!’99

2.2 Lankamp & Brinkman

Maar wie waren deze ‘ernstige sollicitanten’ nu eigenlijk, die later de toekomst van Ploegsma zouden gaan bepalen? Het gaat hier om de Amsterdamse heren Frederik Lankamp (1900-1985) en Johannes Cornelis Brinkman (1901-1984).100 De twee leerden elkaar op jonge leeftijd kennen bij de V.C.J.B., de

vrijzinnig christelijke jeugdbond. Voor deze bond mochten zij samen de boekentafels inrichten, waardoor hun interesse in boeken werd gewekt.101 Hierdoor leerden ze Ploegsma al kennen, als

uitgever van de ‘idealistische boekjes’.102 In 1922 en 1923 gaf Ploegsma ook de sectieboekjes van de

bond uit, onder de titel Op den akker, waardoor het drietal mogelijk met elkaar in contact was gekomen. Door hun werk voor de V.C.J.B. raakten Lankamp en Brinkman geïnteresseerd in de verkoop van boeken. Ze begonnen met het bestellen van meerdere exemplaren, waarvoor ze dan korting ontvingen, hetgeen ze op het idee bracht een boekhandel te beginnen.103 In eerste instantie

begonnen de twee een verzendboekhandel, die ze vanaf januari 1922 vanaf de 1e Sweelinckstraat 18

in Amsterdam bestuurden.104 Al snel wilden ze hun bedrijf uitbreiden, maar dat verliep niet direct zo

gemakkelijk. Nadat ze het bestuur van de Nederlandsche Uitgeversbond hadden aangeschreven, kregen ze in februari 1922 het volgende antwoord:

97 Brief van Ploegsma aan Becht, gedateerd 26-03-1937. Archief van H.J.W. Becht en J.H. de Bussy, UBA 223, map 30. 98 Brief van Lankamp & Brinkman aan Ploegsma, gedateerd 27-03-1937. Literatuurmuseum, map ‘Labberton Een jaar bij de

familie Bloem (correspondentie)’ in doos ‘Uitgeverij Ploegsma corr. rond boekuitgave L-Li’.

99 Ibidem.

100 Bedrijfsdocumentatie Lankamp & Brinkman, Bijzondere Collecties Universiteit van Amsterdam, map PPA 215:17. 101 ‘Lankamp & Brinkman veertig jaar’ in Nieuwsblad voor den Boekhandel. 31-10-1963.

102 ‘Een halve eeuw tussen de boeken’ in NRC Handelsblad. 06-10-1973, p. 2. 103 Ibidem.

104 Document Lankamp & Brinkman, gedateerd 15-06-1925. Particuliere collectie van M. Brinkman, kleinzoon van J.C.

(26)

21

Of gij met de door U genoemde som eene zaak van eenige beteekenis zult kunnen in stand houden, zouden wij niet dadelijk durven te bevestigen, maar in elk geval kunnen wij op dien enkelen grond onze leden niet machtigen U in open rekening te leveren. Onder die

omstandigheden moeten wij U eigenlijk ten stelligste ontraden aan Uw plan tot oprichting van een boekhandel gevolg te geven.105

Lankamp en Brinkman lieten zich echter niet zomaar uit het veld slaan, en stuurden het bestuur weer een brief terug:

Ook wy zyn van meening, dat wy met ons beperkte kapitaal een zaak van beteekenis niet “in stand kunnen houden”, doch daar wy de toezegging hebben dat by goeden gang van zaken ons gezonde financiëele hulp wordt verleend, voelen wy ons wel in staat onze zaak te vestigen; zelfs geloven wy dat het goed is by de oprichting niet te hoog te springen en ons niet direct aan derden te verbinden. Wy hopen dan ook niet, dat Gy door een afwyzende beslissing ons het onmogelyk zult maken onze gevorderde plannen ten uitvoer te brengen en vertrouwen dat Ge ons in deze geheel ter wille zult zijn.106

Ze waren vastbesloten om door te gaan, ondanks dat de verzendboekhandel ze niet meteen veel geld opleverde. Zo kunnen we lezen in een brief van Brinkman aan Lankamp uit juli 1923: ‘Neus jij nu eens of we in die vacantie week ook niet onze boeken kunnen ten toon stellen. Hoe moeten we anders aan het geld voor deze boeken komen? Ik weet het waarachtig niet. [...] Verder heb ik van de week eenige bestellingen uitgevoerd. ’t Gaat druppelsgewijs.’107

Op 24 oktober 1923 openden ze dan toch de deuren van hun ‘Vrijzinnige Boekhandel’.108 De

twee hadden een klein en donker souterrain aan de Keizersgracht 456 gevonden, en registreerden zich als ‘boek- en kunsthandel’.109 Op de foto in Figuur 3 op de volgende pagina is te zien dat het

daadwerkelijk om een klein en laaggelegen pand ging. Zo begonnen Lankamp en Brinkman hun boekwinkel: zonder kapitaal, ervaring en vakkennis.110 De eerste periode bleef het op financieel

105 Brief van het Bestuur van den Nederlandsche Uitgeversbond, gedateerd 12-02-1923. Particuliere collectie van M.

Brinkman, kleinzoon van J.C. Brinkman.

106 Brief van Lankamp & Brinkman aan het Bestuur van den Nederlandsche Uitgeversbond, gedateerd 15-02-1923.

Particuliere collectie van M. Brinkman, kleinzoon van J.C. Brinkman.

107 Brief van Brinkman aan Lankamp, gedateerd 25-07-1923. Particuliere collectie van M. Brinkman, kleinzoon van J.C.

Brinkman.

108 Brief van Lankamp & Brinkman aan Het Bestuur der Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels,

gedateerd 30-03-1943. Bedrijfsdocumentatie Lankamp & Brinkman, Bijzondere Collecties Universiteit van Amsterdam, map PPA 215:17.

109 Sijthoff’s Adresboek voor den Nederlandschen Boekhandel. Leiden: Sijthoff, 1918, p. 39. 110 ‘Lankamp & Brinkman veertig jaar’.

(27)

22 gebied lastig, zoals Brinkman in 1973

terugblikkend omschreef: ‘Het gebeurde, toen onze 1e medewerkster enkele maanden in

dienst was, dat er aan ’t eind van de maand niet voldoende was om haar (overigens bescheiden) salaris uit te betalen.’111

In hetzelfde jaar als de opening van de winkel, 1923, werd de Centrale Commissie voor het Vrijzinnig Protestantisme opgericht. Zij zette zich in voor een betere onderlinge organisatie van de verschillende vrijzinnig protestantse

groepen in Nederland, hoewel deze wel allemaal zelfstandig bleven.112 Toen deze C.C. drie jaar later

de wens kreeg om een hoofdkantoor, een Centraal Bureau, te bezitten, benaderde ze hiervoor Lankamp en Brinkman. Ze wilde het Bureau namelijk graag combineren met een boekhandel: ‘De boekhandel zou klanten kunnen winnen door de propaganda en de informatiegelegenheid voor onze richting, en het Centraal Bureau zou een oogelijke en lokkende toegang verkrijgen door het smakelijk uiterlijk van een boekwinkel.’113 Lankamp en Brinkman waren hoogstwaarschijnlijk al bekend bij de

C.C. omdat ze sinds medio 1925 in colportage gegeven uitgaven van de V.C.J.B verkochten.114 De

boekhandel was sindsdien zelfs verheven tot Bondsboekhandel, waar Lankamp en Brinkman profijt van hadden: ‘Buiten Amsterdam, in V.C.J.B. kringen, hadden we meer klanten. Als die er niet geweest waren hadden we wel “naar huis” kunnen gaan. [...] Vooral predikanten in kleine plaatsen waar geen boekhandelaar gevestigd is welke goed voorzien is van moderne literatuur.’115 Dat Lankamp en

Brinkman in 1926 ook door de C.C. benaderd werden voor een samenwerking, heeft waarschijnlijk weer gunstig voor ze uitgepakt. De boekhandel was in de eerste jaren gegroeid en ze zagen uit naar ruimere vestiging in het centrum. In samenwerking met de C.C. vonden Lankamp en Brinkman een geschikt hoekpand op Spiegelgracht 17. Op de begane grond was plaats voor de boekhandel, terwijl de C.C. op de bovenverdieping haar Centraal Bureau kon onderbrengen.116 Op de tekening in Figuur 4

op de volgende pagina is te zien dat dit hoekpand van buitenaf duidelijker zichtbaar was dan het

111 Tekst geschreven door J.C. Brinkman, gedateerd 1973. Particuliere collectie van M. Brinkman, kleinzoon van J.C.

Brinkman.

112 Bruining, N.A. Het werk der Centrale Commissie voor het Vrijzinnig Protestantisme. Utrecht: Moderamen der Centrale

Commissie, 1939, p. 4.

113 ‘Kerknieuws’ in Het Vaderland: staat- en letterkundig nieuwsblad. 09-01-1927, p. 3.

114 Concept overeenkomst tussen Lankamp & Brinkman en de V.C.J.B., zonder datum. Particuliere collectie van M.

Brinkman, kleinzoon van J.C. Brinkman.

115 Tekst geschreven door Lankamp of Brinkman, zonder datum, maar uit 1925 of later. Particuliere collectie van M.

Brinkman, kleinzoon van J.C. Brinkman.

116 ‘Kerknieuws’.

Figuur 3: Pand Lankamp & Brinkman, Keizersgracht 456. Bron: particuliere collectie van M. Brinkman

(28)

23 souterrain op de Keizersgracht. Vanaf 1927 waren beide bedrijven daar gevestigd, maar dit bleek voor korte duur te zijn. In 1931 werd het Centraal Bureau namelijk al overgebracht naar Utrecht: ‘Bezoekers kwamen er weinig’.117

Desondanks ging het met de boekhandel alleen maar beter. Er was niet alleen aandacht voor christelijke titels, maar volgens een tekst van Brinkman hadden de twee ook interesse in de verkoop van kinderboeken: ‘In het winkeltje [...] werd reeds vanaf de opening aandacht besteed aan het kinderboek. En de verkoop nam van lieverlede toe.’118 In 1933 verhuisden Lankamp

en Brinkman hun bedrijf naar een groter pand naast het eigen pand: Spiegelgracht 19.119 De nieuwe winkel werd als veel moderner ervaren, zoals het volgende

fragment uit De Boekverkooper illustreert: ‘Terwijl de beide hoeketalages van hun vroegere beknopte winkel nog niet geheel waren leeggehaald, stond daar reeds de nieuwe, ruime zaak voor de

bezoekers klaar en de belangstellenden lieten niet op zich wachten. Inderdaad mag gesproken worden van een modern geoutilleerde boekwinkel. De ouderwetsche toonbanken zijn verbannen en vervangen door de doelmatiger toontafels.’120 De locatie van de winkel werd ook geprezen: ‘Het

pand van de heeren Lankamp en Brinkman ligt zeer gunstig. Het is de eerste boekhandel, die de dolende vreemdeling, na zijn obligaat bezoek aan het Rijksmuseum, tegenkomt als hij de beroemde antiquairs in de Spiegelstraat gaat opzoeken. De firma heeft er op gerekend, dat velen van hen wel een mooie kunstkaart willen koopen.’121

In het nieuwe pand werden regelmatig tentoonstellingen georganiseerd, zoals die over Henriëtte Roland Holst in maart 1935 en die over Albert Schweitzer in november van datzelfde jaar. Vooral de tentoonstelling over Roland Holst trok volgens een krantenbericht grote belangstelling: ‘Ook de jongeren laten zich niet onbetuigd en Woensdagmiddag kon men reeds vóór den winkel het aantal bezoekers afleiden uit de vele fietsen, die tegen het hek langs de gracht stonden.’122 In maart

1936 verzorgden Lankamp en Brinkman ook de voorstelling ‘Het boek en de luchtvaart’, waarvoor zij samenwerkten met verschillende luchtvaartinstanties.123

117 ‘De verhuizing van het algemeen secretariaat van het vrijzinnig protestantisme’ in Het Vaderland: staat- en letterkundig

nieuwsblad. 10-06-1931.

118 ‘Typsel JC Brinkman’, zonder datum. Particuliere collectie van M. Brinkman, kleinzoon van J.C. Brinkman. 119 Sijthoff’s Adresboek voor den Nederlandschen Boekhandel. Leiden: Sijthoff, 1934, p. 33.

120 ‘Lankamp en Brinkman renovatus’ in De Boekverkooper. 25-10-1933, p. 48-49. 121 Ibidem.

122 ‘Lankamp en Brinkman’ in Nieuwsblad voor den Boekhandel. 15-03-1935. 123 De Tijd: godsdienstig-staatkundig dagblad, 19-03-1936

Figuur 4: Pand Lankamp & Brinkman, Spiegelgracht 17. Bron: particuliere collectie van M. Brinkman

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Die ervaring is echter net zo nodig voor de ouders, dat ze zien dat hun kinderen groter worden en steeds meer zelf kunnen doen.. Het is allemaal makkelijker gezegd dan

Zorg ervoor dat de bibliotheek als derde leeromgeving een toegevoegde waarde heeft Plek 3 en De bibliotheek als lokaal centrum voor studiebegeleiding hebben iets te bieden wat

Sc bildel'tlllg des Am\ll'gebiotes (Amm's kajl\ Oblastj). Arabische Spmche ulld Liternt.ur. Do Nede l'lnnd sche protestnntsclte gemeente te Smy rna. nnd its peo}lle. rmd

Hikayat Bakhtiar. Di·usahakan o leh Baharudin bin Zainal. Bunga rampai sas tera lama. Siri perpust.kaan sekolah DBP. Di-usahakan oleh Hood bin Muss. Siri

0,05 euro per gekopieerd blad, maximum A4 formaat, recto, zwart/wit 0,10 euro per gekopieerd blad, maximum A4 formaat, recto/verso, zwart/wit 0,10 euro per gekopieerd blad, maximum

Verder breidde het PK zijn collectie uit door onder andere schenkingen van Romeinse munten (gift vanwege Paul Tinchant en Pierre Bastien), Chinese munten (giften vanwege

De illustraties - bijeengebracht door de Stichting Perspectief in Rotterdam - tonen de persoonlijke visie van negen Nederlandse fotografen op de architectuur.. Investeringen in

De uitleentermijn voor alle materialen (behalve sprinters) ingeschreven op een gewone bibliotheekpas bedraagt drie weken.. Voor materialen ingeschreven op klaspassen bedraagt de